• No results found

Intussen liikt nu toch Kasavubu een voorlopige overwinning te hebben behaald.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Intussen liikt nu toch Kasavubu een voorlopige overwinning te hebben behaald. "

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De vermoorde onschuld

Onze zuiderburen staan nog altijd min of meer perplex tegenover de gebeurtenissen in Congo sinds de dag, waarop ook dit land zich in de rii der Afrikaanse onaf- hankeliiken schaarde. Dat zelfs een man als Wigny, de minister van buitenlandse zaken, zich heeft kunnen laten verleiden tot het dreigement, dat België zijn lidmaat- schap van de Verenigde Naties zou opzeggen, toont het gebrek aan realiteitszin wel heel duideliik aan. De Nederlander moet wel steeds terugdenken aan het drama Indonesië. Een volk leert bliikbaar niets van de fouten van zijn buren. De diepere redenen van de vraag waarom het dekolonisatieproces door de kleine mogendheden zoveel slechter is opgelost dan door de groten, zou een nader onderzoek verdienen.

Intussen liikt nu toch Kasavubu een voorlopige overwinning te hebben behaald.

Maar ziin krachtproef, Katanga binnen de Congo-republiek te houden, komt nog. In Katanga zelf werken ongetwijfeld ook Belgische elementen stug door in de richting van afscheiding . Kasavubu zal dus ook wel genoodzaakt ziin, al ware het maar om redenen van zelfbehoud, anti-Belgische geluiden te doen horen. Eén van de weinige Belgen, die een jaar of vijf geleden de moed had aan te dringen op een programma, dat na 30 iaren onafhankelijkheid van de Congo voorzag, de Antwerpse hoogleraar Van Bilsen, is één van 's presidenten vertrouwde raadgevers. Vijf iaren geleden zag men Van Bilsen in België zo niet voor een landverrader, dan toch voor een idioot aan.

Intussen keren de Belgen naar de Congo terug, en wel op aandrang van kolonel Mobutu in Leopoldville en van premier Tshombe in Katanga. Geen van beide heren vertegenwoordigt een wettige regering en de Belgen staan zwak in hun argumentatie van 'uitgenodigd' te ziin. Hoeveel Belgen teruggekeerd ziin, is moeilijk vast te stellen.

3000 lijkt een betrouwbare schatting. In totaal zouden er nu ongeveer 25.000 Belgen

in de Congo ziin, tegen een 100.000 vóór de onafhankelijkheid. Gevreesd moet ook

worden, dat de teruggekeerden van de lessen van de afgelopen maanden niet heel

veel hebben geleerd. Al met al is het een treurige situatie. Een land, dat volkomen

onvoorbereid de onafhankeliikheid verkreeg en tot chaos vervalt. Dat het onvoor-

bereid was is niet de schuld van de huidige Belgische regering, maar van vorige

regeringen, ook van die waaraan de socialisten hebben deelgenomen. De Belgische

Socialistische Partii heeft veel te lang de ogen gesloten gehouden voor het koloniale

vraagstuk. De regering Eifskens schaatst overigens op iis, dat dageliiks dunner blijkt

te worden. De voorgestelde kaderwet is voor de liberale coalitiegenoten een zwaar

te verteren brok en het is nog altifd een vraag, of de regering het uiteindeliik halen

zal deze wet door de beide Kamers te slepen.

(2)

De Belgische Romme, Theo Lefèbre, voorzitter van de partij, maakt van zï;n voor- keur voor een Rooms-Rode coalitie nauwelijks een geheim. Eijskens zelf heeft lange tijd bekend gestaan voor zijn voorkeur ,samen met de socialisten te regeren.

Hoe zwak de regering zich tegenover parlement en publieke opinie voelt, is wel gebleken tijdens het pijlsnelle verloop van de affaire De Vleeschauwer. De Baron de Vleeschauwer van Braker - voorste en laatste deel van deze mondvol nog maar van betrekkeli;k recente datum - was een bijzonder machtige en bijzonder impopulaire figuur in de christelijk-sociale partij, de Belgische KVP. Hij was minister van Land- bouw in de regering Eifskens en stond bekend om zijn nauwe betrekkingen met het hof. 'L'entourage', zoals dat in de Frans-talige pers heet.

Nadat in het katholieke weekblad 'Pourquoi Pas?' een artikel was verschenen, waarin Zijne Excellentie werd beschuldigd te zijn betrokken in een frauduleus bank- roet van een bouwmaatschappif in Congo, stond hij binnen enkele dagen op straat.

Dat er in België snel kan worden geregeerd, is daarmee onomstotelijk bewezen. Vol- gens hemzelf is ook in dit geval de onschuld weer eens vermoord.

Overigens publiceert een satyrisch weekblad als 'Pan' in gevallen als dit artikelen, die in Nederland ondenkbaar zouden zijn.

De socialisten houden zich bijzonder rustig: niet onwaarschijnlijk is, dat zij er zich vrij zeker van voelen binnen niet al te lange tijd toch wel weer in de Wetstraat binnen te wandelen.

Gelukkig is er voor iedereen althans één dag van opluchting in zicht: 15 december, de datum van het huwelijk van de koning en dona Fabiola. Vader Leopold en stief- mama Laiane verhuizen dan ook eindelijk van Laken naar Argenteuil. Ook daarmee is dan weer een probleem uit de wereld . .. en de onschuld weer een keer vermoord?

J. J. VAN DER LEE

(3)

L. M. DERIJK

Enige beschouwingen van het funderen van de socialistische partij

1. Inleiding 1)

De Partij van de Arbeid heeft in januari van dit jaar te Utrecht 2) een internationale studieconferentie georganiseerd ter bespreking van de, wat men noemde, ideologi- sche, economische en politieke achtergronden van de nieuwe beginselprogramma's die de socialistische partijen in de meeste landen van West-Europa op tafel hebben gelegd of in voorbereiding hebben.

Wanneer ik hier spreek over het funderen van de socialistische partij, bedoel ik met <fundamenten' van een politieke partij dat wat men op de conferentie Orientation aanduidde als: 'ideologische achtergronden'.

Nu is het met de term <ideologie' merkwaardig gesteld. Hij stamt, althans in zijn moderne ijking, uit de Franse ideologenschool rond Destutt de Tracy (1754-1836) en duidt de 'wetenschap van ideeën aan die ten grondslag zou liggen aan alle andere wetenschappen'. Door de vernietigende uitspraken van Napoleon over deze groep geleerden kreeg de term 'ideoloog' de betekenis van zoiets als 'hoogdravende beun- haas'. Bij deze pejoratieve klank sloten zich later Marx en Engels aan, toen zij in hun geschriften de strijd aanbonden tegen de het denken en handelen vervalsende ideologieën. a) Voegen wij hierbij onze eigen pijnlijke ervaringen met de nationaal- socialistische ideologie, dan behoeven wij ons niet te verwonderen over de bijna alge- mene afkeer van de term 'ideologie'.

Maar nu is het merkwaardig dat desondanks de organisatoren van genoemde con- ferentie, en dan nog wel uitgaande van de meest recente ontwikkelingen in het Westeuropese socialistisch denken, als één der onderwerpen hebben gekozen: de ideologische achtergronden van het huidige socialistisch denken. Klaarblijkelijk ont- komt ook de meest verklaarde tegenstander van ideologieën er niet aan, het denken en discussiëren over 'ideologische achtergronden' ernstig te nemen. Men zou ook

1) Voordracht gehouden op de zomerconferentie der Katholieke Werkgemeenschap in de Partii van de Arbeid te Oosterbeek op 11 september 1960.

2) Orientation. Socialism today rmd tO'l'TlOfTOW. De vooraf gepubliceerde referaten waren, wat betreft de 'ideolOgische achtergronden', van dr. K. Czernetz en prof. dr. W. Banning (gedrukt in Orientation 1, N.V. Arbeiderspers 1959); de discussies zijn gedrukt in Orientation 11, Report of the conference on the situation of socialism in Western Europe, N.V. Arbeiders- pers 1960.

3) J. de Kadt geeft in zijn voordracht: Ideologie en democratie, gehouden op het vierde

Symposion der Societeit voor culturele samenwerking, 's-Gravenhage 1950, p. 10 vlg., enige

historische gegevens over de term 'ideologie'.

(4)

kunnen zeggen: De sprekers die nu optraden onder het hoofd: Ideologische Achter- gronden zouden bepaald wel bezwaar hebben gemaakt tegen de titel: De Ideologie van het Socialisme.

Men kan hierbij twee kanttekeningen maken. Ten eerste deze. Blijkbaar heeft de mens een onuitroeibare behoefte om niet slechts voor zijn ideeën, maar ook voor zijn activiteiten een fundament aan te wijzen of te zoeken. Hij is, zoals men dat wel eens uitdrukt, een ens metaphysicum, d.w.z. een wezen dat de ingeboren neiging vertoont om te zoeken naar diepere funderingen van denken en handelen; en dat niet alleen als een poging tot verantwoording tegenover zich zelf en anderen, maar ook reeds uit een zucht tot ordening en systematiek. Hij meent, dat fundamentele achtergron- den bovendien een soort wijding geven aan zijn denken en handelen en daarmee een grotere overtuigingskracht. Ongetwijfe]d verschilt deze hang naar, wat ik zou willen noemen, fundamenteel denken nogal naar landaard. Maar niettemin doet men ver- standig, alleen a] uit psychologisch inzicht, er zijn ogen niet voor te sluiten; te meer niet, daar ook de ideo]ogie-scbicbtigen zich in hun betogen over de onwaarde van het ideologische vaak bezondigen aan fundamenteel denken.

Maar er is meer op te merken. Fundamenteel denken heeft ook een praktische zin.

Eniger]ei vorm van fundamenteel denken is een, naar bet lijkt, onmisbaar uitgangs- punt voor planmatig denken. 4) Hier zult mij in de rede willen vallen met de opmer- king dat bet raadzaam is eens duidelijk te zeggen wat ik versta onder die term

<fundamenteel denken'. Laat ik bet zo uitdrukken: Fundamenteel denken over iets is het zoeken naar het diepere waarom ervan. Deze, ongetwijfeld vrij willekeurige, definitie laat in het fundamenteel denken allerlei schakeringen toe, lopend van een vraag als: <Waarom stemde de Tweede-Kamerfractie van de Partij van de Arbeid eigenlijk tegen de toto-voorstellen van de regering?' tot de meest diepzinnige (of quasi-diepzinnige) levensbeschouwelijke probleemstellingen (of schijnproblemen) toe over liefde, geluk, lijden, dood, en in het algemeen gesproken, de zin van het men- selijk bestaan.

Nu doet zich onmiddellijk de vraag voor: Hoever gaat dan ter zake van de politiek het fundamenteel denken, d.w.z. hoe verloopt het denken over de achtergronden van een politieke partij?

Met het stellen van deze vraag kom ik pas tot het in de titel. gegeven onderwerp en kan ik de apologie van dit optreden gevoegelijk beëindigen. Ik zal bij de behan- deling van deze vraag de discussies op de conferentie Oriefltatüm als uitgangspunt kiezen. Daartoe moet ik we] een korte samenvatting geven van wat daar is gezegd over de ideologische achtergronden van de socialistische partij. U zult tegelijk kunnen zien, dat deze discussies een bevestiging zijn van wat wij zojuist hebben geconstateerd over de onvermijdelijkheid van fundamentele discussies.

2. De controverse Czernetz-Banning op de conferentie <Orie11tation'

Czernetz wees er in zijn referaat (Orientation I, 15) terecht op, dat de meeste ant-

woorden op concrete politieke en economische vragen samenhangen met een bepaalde

theoretische opvatting, of, wat hij noemde, een <ideologische stellingname'. Hij was

4) Vergelijk het voortreffelijke artikel van J. Koopman e.a. in Socialisme en Democratie,

februari 1960, pp. 77-87, speciaal pp. 80 en 86-87.

(5)

· i ·'f .. ~

overigens van oordeel (I, 19), dat socialisme uitsluitend is gericht op de ordening der menselijke samenleving en derhalve geen gesloten wereldbeschouwing vormt. In dit verband sprak hij van <levensbeschouwelijke neutraliteit', een term die door Banning terecht werd afgewezen. Daarnaast meende Czernetz echter te moeten waarschuwen tegen een volledig <entideologisieren' van de socialistische partij (I, 21; 11, 18), daar dat zou voeren tot een <gesinnungsloser Opportunismus'. In zijn verdediging van de noodzaak van een Gesinnung - een etJws zouden wij kunnen zeggen - gebruikte hij

echter de termen <Gesinnung' en 'Ideologiê als synoniemen, althans door elkaar.

Ten slotte zag Czernetz als onontbeerlijke ideologische basis voor het huidige socialisme een synthese van feitelijke ideolOgische elementen, die hij samenvatte onder de naam: 'humanistisch socialisme'.

Banning verzette zich (I, 28) - terecht zoals ik al zei - tegen het gebruik van de term 'levensbeschouwelijke neutraliteit'. Hij wees erop, dat het socialisme in zijn aanhangers geïnspireerd kan worden door geheel verschillende levensovertuigingen en dat de socialistische partij dit moet waarderen. Daarom spreken wij niet van 'neutraliteit', maar van 'pluralisme'. Voorts erkende Banning (I, 32) wel wat hij noemde 'socialistische princiepen' en wel:

(a) zedelijke motieven;

(b) politieke, sociale en economische princiepen en

(c) de voornaamste middelen tot structuurverandering van de maatschappij in socia- listische zin.

Het vanuit deze princiepen ontworpen toekomstbeeld wil hij echter niet een <ideo- logie' noemen. Ik acht het volkomen juist, dat Banning het synthetiseren van ideo- logische elementen tot één gemeenschappelijke ideologie als een zinloze bezigheid afwijst: volgens een dergelijke intellectuele constructie kan immers niemand leven.

Zelf heb ik in mijn korte discussiebijdrage (11, 12-13) niet meer willen doen dan betogen dat de politieke partij, i.c. de socialistische, het niet kan stellen zonder een gemeenschappelijk mensbeeld, een mensbeeld overigens, zei ik (11, 12), dat sterk sociologisch is bepaald en juist daarom géén geldigheid bezit voor nu en alle eeuwig- heid. Via drie andere stellingen (11, 13) heb ik gepoogd dit ethisch mensbeeld af te palen tegen levensbeschouwelijke visies op het mens-zijn, of dat nu een christelijke of een humanistische visie (b.v. die van Erich Fromm 5) betreft.

Banning antwoordde hierop, dat het geen enkele zin heeft een dergelijk mens- beeld 'verplicht te stellen voor de partij als zodanig'. Nu wil ik beginnen met erop te wijzen, dat concluderen uit de 'onontbeerlijkheid van een ethisch mensbeeld', zoals ik het had gesteld, tot een 'verplichtstellen ervan voor de partij als zodanig' een vanuit logisch standpunt weinig aanbevelenswaardige manipulatie is; laat ik er aan toe- voegen, dat ik in geestelijke zaken niet eens begrijp wat 'verplichtstellen' betekent.

Misschien heeft Banning een ogenblik gedacht aan een onzalig eenheidsprodukt in de trant van het door Czemetz genoemde 'humanistische socialisme'. Ik weet het niet, maar wel houd ik mij ervan overtuigd dat Banning op twee punten de bedoeling van mijn woorden miskent:

11) Voor mijn kritiek op Framms opvattingen, zie Socialisme en DemcC1'atie, februari 1960, pp.91-94.

649

(6)

1. Wat ik reeds heb genoemd: hij plaatst mijn opmerkingen in een volkomen foute categorie door te beweren, dat ik iets verplicht wil stellen.

2. Hij ziet niet in, dat ik een suggestie heb willen doen om de ook door hem erkende gemeenschappeüjke zedelijke motieven te funderen, in die zin dat ik wil zoeken niet naar de fundering van die gemeenschappelijke zedelijke motieven, maar naar het waarom van hun gemeenschappelijkheid. Men schiet namelijk bij het bepalen van wat men dan noemt 'gemeenschappelijke zedelijke motieven' te kort, als men geen poging doet de grond van hun gemeenschappelijkheid te adstrueren.

Nu moet ik toegeven, dat het Banning wel wat gemakkelijk werd gemaakt door de, wat ik zou willen noemen, verwarde terugtocht van Czernetz in de discussie over dat punt. Bij de replieken betoogde Czernetz namelijk (11, 18) dat de vraag naar de ideologie grotendeels een weinig vruchtbare semantische kwestie is. Wat hem er overigens niet van weerhield om over zijn schouder ons - minder overtuigend dan wel getuigend - nog eens in te scherpen, dat het socialisme slechts dan een kans heeft wanneer het een 'Gesinnungsgemeinschaft' is. Czernetz' afwijzing van seman- tische kwesties in dezen is overigens niet meer dan een verlegenheidsuitvlucht. Juist

in dergelijke discussies, w,aarin men zo gemakkelijk verdrinkt in oeverloos gepraat over grondslagen en principiële uitgangspunten, moeten de 'ideologen' door een streng logisch-semantische analyse van hun terminologie zien te voorkomen, dat zij slechts produceren wat De Kadt (Ideologie en Democratie, p. 13) omschrijft als 'onpraktische onzakelijke gedachtenspinsels die logisch volkomen sluiten, vernuftige constructies, die niet kloppen met de veel rijkere en veel gecompliceerdere werke- lijkheid'.

Ik wil nu een poging ondernemen om in de controverse tussen Banning en mij - die Banning wil herleiden (lI, 19) tot een verschil van opvatting tussen katholieken en protestanten - enige klaarheid te brengen.

Mijn methode bij deze beschouwingen is niet het afleiden van deducties uit eer- biedwaardige stellingen. Ik wil mijn uitgangspunten steeds weer kiezen in het concrete politieke handelen. Laat ik er aan toevoegen, dat ik vanaf nu tracht de termen 'ideologie' en 'ideologisch' zoveel mogelijk te vermijden.

3. Ethos

Dagelijkse waarneming leert ons dat politiek handelen nooit een pUllI handelen is.

Ten eerste is het steeds doelgericht. Het doel moge dan zijn gelegen in de sublieme hoogte van een menselijk gelukSideaal, 6fwel slechts zijn het draaiende houden van het politieke wagentje, 6f, zo u wilt, het door schijnsuccessen en vlagvertoon paaien en misleiden van het kiezersvolk, - altijd heeft de politicus een bedoeling.

Maar dat is niet het enige wat wij in het politiek handelen waarnemen. Wij zien ook,

dat dit handelen wordt gedragen door een bepaalde gezindheid, een zekere men-

taliteit. Wanneer wij nu afzien van mogelijke kwalijke inspiraties van politiek han-

delen, kunnen wij met Czernetz (I, 15) stellen, dat het politiek handelen mede be-

paald wordt door zekere theoretische motieven. Deze motieven zijn niet zomaar een

begeleidend verschijnsel van politiek handelen; ze geven er ook richting aan; er gaat

een zekere inspiratie van uit voor dat politieke handelen. Omdat ik mij wil houden

aan een descriptie van de fenomenen, spreek ik liever niet van 'theoretische motie-

(7)

· $ ' . .. _ ... t -

ven', maar van een gezindheid, die wij wel aanduiden met de uit het grieks over- genomen term 'e t hos'.

Wat is nu ethos? Ik zou het willen omschrijven als een drang, een geladenheid, die ten stelligste verband houdt met het karakter en de aanleg van een mens. Het is op zich zelf genomen weinig meer dan een ongerichte energie. Het krijgt pas inhoud en zin wanneer het wordt verdiept door het denken. Hoe fundamenteler dit denken, des te meer inhoud en zin krijgt het ethos en des te waardevoller wordt het bezit ervan. Maar laten wij nu voorzichtig zijn, want met die laatste, zonder twijfel schoon- klinkende, volzin, begeven wij ons op een gevaarlijke weg. Die uitspraak immers suggereert dat er zo iets bestaat als het menselijk ethos, dat door het menselijk denken verdiept kan worden en dat steeds waardevoller wordt naarmate het denken funda- menteler is. Dit is een gedachtenspinsel. Om de zin voor de concrete werkelijkheid te bewaren moeten wij ons ervan bewust houden, dat menselijk handelen, ook al moge het in de eenheid van de menselijke persoon een zekere binding en eenheid vinden, onderscheiden dient te worden naar de gebieden waarop het zich richt. Zoals de onderscheidene levensterreinen (b.v. politiek, kunst, wetenschap) een zekere vorm van eigenstandigheid hebben ten opzichte van elkaar, zo moeten wij ook aan, bij voorbeeld, het politiek handelen een zekere eigenstandigheid toekennen ten opzichte van, bij voorbeeld, de wetenschappelijke bedrijvigheid.

Het lijkt derhalve verstandig, conform die distinctie in verschillende terreinen van menselijke activiteit, ook verschillende soorten van ethos te onderscheiden. Onze waarneming van alle dag geeft hiertoe ook alle aanleiding: er zijn talloze mensen wie ieder politiek ethos volkomen vreemd is; daarnaast bestaan er politici wier kennis van het verschil tussen, bij voorbeeld, het wetenschappelijk ethos en het artistiek ethos niet verder lijkt te reiken dan een linguistisch vermoeden.

Wanneer wij nu dan teruggrijpen op de stelling, dat het ethos waardevoller wordt naarmate het denken fundamenteler is, dan haasten wij ons eraan toe te voegen:

ieder ethos wordt slechts verdiept en verrijkt door een aan dat etbos aangepast denken.

4. Politiek ethos

Laten we de term 'politiek ethos' nu als volgt bepalen: politiek ethos is de specifieke mentaliteit en aanleg die iemand tot politicus maakt. Maar nu zitten wij nog altijd met de vraag die voor de aard van de partijvorming van beslissend belang is: in hoeverre krijgt het politiek ethos inhoud en bepaling van de zijde van het fundamenteel denken, c.q. van de zijde van 's mensen diepste levensovertuiging? U zult begrijpen, dat het enige resultaat uit voorgaande beschouwingen is, dat het niet a priori vast- staat dat het politiek ethos het meest verdiept wordt door het meest fundamentele denken op welk gebied dan ook, bij voorbeeld door het meest fundamentele denken over de beslissende levensvragen van de mens: liefde, geluk, lijden, dood, en in het algemeen: de zin van het menselijk bestaan.

De volgende vraag is nu hoe vcr feitelijk een authentieke verdieping van het poli- tiek ethos mogelijk is vanuit de levensbeschouwing; hiermee bedoel ik: een aan dat ethos aangepaste verdieping, die dus niet valt onder het verwijt door Marx uitge- sproken over de 'vervalsende ideologie'. Ter vermijding van valse elementen in onze

651

(8)

bespreking van dit vraagstUk doen wij verstandig uit te gaan van een analyse van het begrip 'democratische politieke partij'.

5. Democratische politieke partij

De inhoud van de term 'partij' waag ik als bekend te veronderstellen. Nu dan de beide andere ingrediënten van dit begrip: 'politiek' en 'democratisch'.

Politiek kan men omschrijven als de kunst om staatkundige idealen te verwerke- lijken in een mate die mogelijk is, gegeven de feitelijke situatie. Het gecursiveerde deel der omschrijving, dat naar het mij voorkomt een zeer wezenlijk element is, geeft een zekere beperking aan het object der politiek. Want ook al is een bepaald slaat- kundig ideaal nog zo aantrekkelijk, wanneer de realisering daarvan buiten het bereik der in de situatie gegeven mogelijkheden ligt, is het uit het oogpunt van de politiek niet zinvol de realisering op korte termijn na te jagen. Wie behept is met politiek ethos, heeft er als het ware instinct voor wat politiek gesproken op korte termijn bereikbaar is, wat niet. Wij kunnen dus stellen dat politiek ethos alleen de zaak der bereikbaarheid betreft; de kwestie of iets behalve bereikbaar ook het nastreven waard is, of het moreel verantwoord is het met bepaalde middelen na te streven, is een zaak die buiten het politiek ethos als zodanig omgaat.

Zoals ik al eerder heb betoogd: een ethos is, op zich zelf genomen, slechts een aanleg, een drang, een geladenheid, een impuls, of hoe men het ook onder woorden wil brengen. Zo krijgt ook het politiek ethos pas zijn gerichtheid en nadere inhoud vanuit andere soorten van ethos. Bij voorbeeld vanuit het democratisch ethos.

U zult nu ook beter begrijpen, waarom ik de begrippen 'politiek' en 'democratisch', die de elementen vormen van het begrip 'democratische politieke partij', aanduidt met het woord 'ingrediënten'. Hoewel deze term een wat culinaire klank heeft, toch geeft hij beter aan wat ik bedoel te zeggen: de verschillende elementen doordringen elkaar en bepalen zo mede elkanders inhoud.

Het is niet gemakkelijk te omschrijven wat wij onder democratisch ethos verstaan.

Het is hier als bij de meeste geestelijke grootheden: niet zozeer onze terminologie schiet te kort, maar eerder onze notie ervan. Laten wij het democratisch ethos om- schrijven als het besef dat men - om met De Kadt 6) te spreken - 'de waarheid niet in pacht heeft en dat niemand de waarheid in pacht heeft, zodat voortdurende cor- rectie nodig is, en dus ook mogelijk moet zijn'; daarbij is, zo voeg ik eraan toe, het democratisch ethos de bereidheid om dan ook aan ieder lid van de samenleving de mogelijkheden te geven zijn mens-zijn tot ontplooiing te brengen op de wijze die hem goeddunkt, mits deze de evenredige ontplooiing van anderen niet belemmert. U ziet het: in deze begripsomschrijving zit al die spanningsverhouding tussen vrijheid en vrijheidsbeperking. Omdat wij er verstandig aan doen uit te gaan van de egocen- trische instelling van ieder mens, is het raadzaam vooral de nadruk te leggen op dat element der vrijheidsbeperking. Om dezelfde reden zie ik als belangrijkste notie in deze materie die van de politieke verdraagzaamheid. Deze immers legt een zekere beperking op aan onze eigen claims op vrijheid en behoedt ons ervoor aan de vrijheid van anderen te grote beperkingen op te leggen.

Onder politieke verdraagzaamheid versta ik de bereidheid om geen gebruik te 6) Ideologie en democratie, p. 23.

652

(9)

maken van politieke machtsmiddelen tot belemmering van de vrije ontplooiing van anderen buiten de spelregels van het democratisch bestel om. Die laatste toevoeging is van wezenlijk belang. Politieke verdraagzaamheid jegens aanhangers en propagan- disten van totalitaire stelsels is onmogelijk omdat deze mensen, krachtens hun tota- litaire opvattingen, zich niet kunnen houden aan de grondregel der democratie, dat ieder verplicht is zich aan de spelregels der democratie te houden.

Op dit domein ligt die hele problematiek van de verhouding van Kerk en Staat, burgerlijk gezag en Soevereiniteit Gods. Maar evenzeer meer concrete vragen, als daar zijn: de huwelijkswetgeving, opheffing van het processieverbod, toekenning van subsidie aan maatschappelijke instellingen op een levensbeschouwelijke grond- slag die strijdig is met de eigen overtuiging, bepaling van de overheidstaak inzake de kunstmatige inseminatie bij de mens. 7) Het democratische beginsel eist, dat wij ons in al deze en soortgelijke kwesties laten leiden door het principe der politieke ver- draagzaamheid. Dat wil zeggen: als men de fonnule onderschrijft dat het nemen of nalaten van maatregelen ook op dergelijke terreinen dient te geschieden op grond van de eisen van het algemeen welzijn, dan is het evenzeer een eis van de democratie, dat men dat algemeen welzijn niet bepaalt vanuit de eisen van een of andere levens- beschouwing - gesteld al dat dit mogelijk is -, maar vanuit de eisen der democrati- sche samenleving. Zo kan men, vanuit het oogpunt der democratie, bij voorbeeld, niet voorstander zijn van handhaving van het processieverbod uit afschuw voor wat men beschouwt als 'paapse superstitie', en, mijnentwege, wel op grond van een of andere singuliere interpretatie van de bepalingen der Hinderwet. Tegen die laatste opvatting is politieke stellingname mogelijk en bepaald aanbevelenswaardig; de eerste opvatting echter onttrekt zich principieel aan politieke discussie. Maar evenmin is het zo, dat wie ijvert voor de opheffing van het processieverbod, dtrotrmee getuigenis aflegt van zijn geloof in de H. Eucharistie; dat wie verruiming van de echtscheidingsgronden voorstaat 8), daardoor stelling neemt tegen de leer van het sacramentele, onver- brekelijke huwelijk; dat wie ook aan de humanistische geestelijke verzorging in leger en gevangenis op gelijke voet steun wil verlenen als dit geschiedt aan de katholieke en protestantse verzorging, zich daarmee uitspreekt voor de gelijkwaardigheid van die overtuigingen; trouwens, wat betekent dit laatste eigenlijk?

Zoals ik al heb gezegd, politieke onverdraagzaamheid is, als men zich op het standpunt der democratie stelt, alleen gerechtvaardigd tegenover de niet-democrati- sche partijen, omdat die juist het fundament waarop de democratie en de politieke verdraagzaamheid zelf rusten, krachtens hun beginsel trachten te ondergraven. Laat men niettemin deze partijen toe, dan geschiedt dit niet krachtens het beginsel van de verdraagzaamheid, maar om redenen van opportunisme die worden ingegeven ter wille van het behoud der democratie. Men kan, bij voorbeeld, menen dat die partijen, wanneer men ze dwingt al hun activiteiten ondergronds te verrichten, moeilijker te observeren zijn en daardoor een groter gevaar betekenen voor de democratie; zelf zie ik vooral een motief tot het dulden van een officieel bestaan hierin dat men hun niet de heroïek en aantrekkingskracht moet gunnen van het illegale bestaan.

Aan de tegenstelling tussen democratie en totalitair systeem kan men het onder-

7) Zie voor dit vraagstuk de artikelenserie in Socialisme en Democratie, 1958, pp. 439-462.

8) Zie b.v. het preadvies uitgebracht door prof. dr. Th. Keulemans O. Cann en dr. L. E.

H. Rutlen over deze kwestie. Annalen van het Thymgenootschap 1948.

653

(10)

scheid tussen levensBeschouwelijke visie en democratische eisen nog wat duidelijker adstrueren. Gezien vanuit het standpunt der katholieke geloofsovertuiging is de keuze voor de democratie beslist niet een dwingende eis. Als katholiek kan men zich ook wel verenigen met een vorm van theocratie, bij voorbeeld een zoals het oude Israël die heeft gekend, of - een willekeurig ander voorbeeld - een vorm van verlicht des- potisme, mits deze het hem mogelijk maken zijn eeuwig heil te erlangen. Het is zelfs beslist niet uitgesloten, dat hij het eeuwig geluk verkrijgt doordat een of ander god- loos totalitair systeem hem de kans geeft voor zijn geloofsovertuiging te sterven, terwijl de zegeningen der vreedzame democratie het hem wat moeilijk zouden hebben gemaakt naar die overtuiging te leven. In de beslissende momenten van het mensen- leven kan een staatsvorm even gemakkelijk belangrijk als irrelevant zijn. Maar het omgekeerde is ook waar: als men eenmaal voor het democratisch bestel heeft ge- kozen, dan zal men voor talloze politieke beslissingen komen te staan waarin niet de eigen levensbeschouwelijke overtuiging, maar slechts de eisen der door ons zelf aan- vaarde democratie relevant zijn.

Nu raken wij de kern van het probleem in hoeverre het politiek ethos gericht en bepaald wordt door de levensbeschouwelijke overtuiging. Laten wij ons met die vraag nog een ogenblik bezig houden.

De Christen stelt dat God Heer en Meester is van allen en alles en dus ook van het politieke leven. Maar volgt hieruit nu, dat de Christen is verplicht om de erken- ning van Gods soevereiniteit (in casu God als Bron van alle Recht) op te nemen in de Grondwet? Moet hij op grond van diezelfde overtuiging eisen dat de wet in de des- betreffende gevallen alleen de eed als rechtgeldig erkent, niet de belofte? Allerminst!

Dit is een onmogelijkheid vanuit de idee der politieke democratie. Zelfs als men oprecht meent dat bepaalde levenswaarheden en het handelen daarnaar, imperatief zouden moeten worden opgelegd aan alle leden van de volksgemeenschap, dan moet men beseffen dat men zich zelf daartoe reeds de weg heeft afgesloten op hetzelfde moment waarop men koos voor het democratisch bestel.

U zult het met mij eens zijn dat wij in deze bezinningsbijeenkomst van onze Katho- lieke Werkgemeenschap niet om de vraag mogen heenlopen óf het ook vanuit het geloof gezien wel juist is om langs politieke weg anderen te dwingen tot aanvaarding en naleving van bepaalde levenswaarheden en normen. Hier ligt voor de Christen die andere vraag: hoe kan ik, hoe moet ik Christen zijn in de moderne samenleving?

Wanneer wij ons bezig houden met de vraag hoe de Christen moet trachten om dat wat hij beschouwt als de christelijke idealen uit te dragen in de wereld, dan is het een allereerste noodzaak te beseffen dat juist de verhevenheid en het in zekere zin ongrijpbare van de door ons ervaren geloofswaarden zich niet verdragen met enigerlei gepatenteerde politieke ·vertaling' en zeker niet met welke vorm ook van politieke dwang bij de verbreiding ervan - of dit nu het zwaard is van Karel de Grote of de meer humaan lijkende vorm van dwang die gelegen is in een principiële afwijzing van een evenredige subsidiëring van activiteiten uitgaande van een niet- christelijke levensbeschouwing. De enig ware propaganda van levensbeschouwelijke waarden is nu eenmaal het getuigenis, en bij een tekort aan getuigkracht kan men zijn toevlucht nemen tot overtuiging; dwang moet echter steeds zijn uitgesloten!

Het zal u duidelijk zijn dat de idee der politieke democratie en verdraagzaamheid,

(11)

die, eenmaal aanvaard, bovenbedoelde politieke dwang principieel onmogelijk maakt, lichter aansluiting vindt bij de nieuwere theologie. Deze heeft immers oog voor de typisch menselijke situaties, waarin de gelovige zich bevindt, of zoals pater Hensen het onlangs in een voordracht uitdrukte: de genade grijpt niet rechtstreeks in in de componenten van het aardse leven.

Hier dient vermeld dat men ook keer op keer in de praktijk kan ervaren dat maat- schappelijke theorieën, die men dwingend tracht af te leiden uit geloofswaarheden, in grote kringen van geloofsgenoten niet als noodzakelijke consequenties van die geloofswaarheden worden aangevoeld en bepaald wel worden bestreden.

9)

Uit het voorgaande meen ik te mogen concluderen, dat de deductie van maat- schappelijke of politieke programs (1) praktisch o1111TWgelijk is gebleken tot nu toe;

(2) dat zij uit het oogpunt van de nieuwe theologische opvattingen ook niet wenselijk is; (3) dat zij, buitendien, a priori onmogelijk is, wanneer men eenmaal heeft aan- vaard dat een bepaalde geloofsovertuiging niet imperatief heenwijst naar een bepaald staatsbestel. Conareter uitgedrukt: gesteld al dat men meent, dat uit het geloof dwingend bepaalde politieke programpunten kunnen worden afgeleid, dan impliceert aanvaarding van de democratische gedachte noodzakelijkerwijs een beperking van hun politieke toepasbaarheid.

6. Personalistisch socialisme

U zult zonder twijfel hebben bemerkt dat tot nu toe de term 'socialisme' nog niet éénmaal is gebruikt. Een oppervlakkige toehoorder zou nu kunnen menen dat de spreker toch wel 'fundamenteel' is te kort geschoten in zijn pogen om althans de schijn te wekken dat hij zich aan zijn titel houdt.

Maar laten wij de titel van deze voordracht eens bekijken; beter laat dan nooit!

Hij luidt 'enige beschouwingen over het funderen van de Socialistische Partij'. Wan- neer wij ons even niets aantrekken van de suggestie van bescheidenheid die van de eerste woorden moet uitgaan, houden we over: het funderen van de Socialistische Partif. Alleen al het gebruik van de hoofdletters kan duidelijk maken dat het hier gaat over een bepaalde socialistische partij. En u zult wel van mij willen aannemen dat de titel doelt op de politieke partij die zich baseert op het democratisch persona- listisch socialisme. Maar dan is ook duidelijk dat wij, gegeven die binding van dit socialisme aan de democratische personalistische vorm, in het voorgaande over de fundamenten van die partij al zeer uitvoerig en op een, wellicht niet de zaak, maar dan toch de toehoorder, uitputtende wijze hebben gesproken.

Rest ons nog te spreken over die andere ingrediënten: personalisme, socialisme.

a. Personalistisch ethos

Wat wil zeggen 'personalisme'? Door het gebruik van deze term sluiten wij andere opvattingen van socialisme uit. Het personalisme stelt de menselijke persoon, de men- selijke individualiteit als een fundamentele waarde. Wordt deze niet erkend, dan ont- aardt een socialistisch streven tot een mens-onwaardige aanbidding van het robottisme.

De personalistische idee stempelt het socialisme tot een systeem, waarin het men- selijke, het individuele, niet onder de voet gelopen wordt door het dwangmatige van

9) Men kan r.cich slechts verheugen over de - in princiepe - pretentieloze wijze waarop

de studie Wel vaart, Welzijn, Geluk onlangs is gepresenteerd.

(12)

bij voorbeeld een economische theorie. Ik zal dit hier, mede omwille van de tijd, niet . verder uitwerken en volsta met een verwijzing naar mijn bespreking van het werk van Erich Fromm in Socialisme en Democratie, februari 1960.

Het personalistisch mensbeeld impliceert dan ook bepaalde zedelijke motieven, die duidelijk verschillen van de motieven van de aanhangers van de totalitaire syste- men. Men kan ze samenvatten onder het hoofd eerbied voor de menselijke persoon.

Vanuit het personalisme krijgt ook de verdraagzaamheid een betere formulering en hechtere fundering. 10)

Nu noemt Banning (I, 32) onder de socialistische princiepen de volgende zedelijke motieven: 'Wij willen voor de maatschappelijk rechtelozen, de achtergesteld en, recht en vrijheid veroveren; wij willen de toekomstige maatschappij bouwen op een gees- telijke vrijheid die zich aan sociale gerechtigheid gebonden weet; wij willen het oorlogsgeweld verbannen uit de samenleving der volkeren; deze zedelijke motieven zijn het hart, de bezielende kracht van het socialisme: Tot zover Banning. Met deze omschrijving der zedelijke motieven is ongetwijfeld de kern van het socialisme in de door ons nagestreefde vorm ('democratisch-personalistisch socialisme') wel geraakt, maar, laat ik zeggen, niet getroffen. Ik ben ervan overtuigd, dat de liberaal ons dit oprecht kan nazeggen. Oprecht. Want wij mikken bedenkelijk ver onder het peil waarop onze beschouwingen zich pogen te bevinden, als wij ons ertoe bepalen op te merken dat de liberaal huichelt wanneer hij zegt dat ook hij voor de maatschappelijk rechtelozen recht en vrijheid (I) wil veroveren enz. enz. Is dan liberalisme iden- tiek met socialisme? Zo ja, dan kan men nog slechts ófwel de idee koesteren dat het liberalisme tot socialisme is gegroeid, ófwel de gedachte onderdrukken dat het om- gekeerde het geval is.

Het is weer de waarneming van de politieke realiteit, in casu de wijduiteenlopende opvattingen van socialisten en liberalen in vele problemen, die ons maant om na te gaan of dit praktische verschil terug te voeren is tot een verschil in ethos.

b. Socialistisch ethos

Het lijkt mij dat wij de term 'socialistisch ethos' het best kunnen omschrijven als de drang naar solidariteit met de medemens. U zult nu zeggen: goed, maar zegt ook de liberaal niet dat hij solidair wil zijn met de anderen? Inderdaad. Wij zien hier weer eens te meer dat het ethos in de mens, hoewel het de vitale bron van zijn handelen is, op zich zelf genomen nog weinig bepaald is. Door onze omschrijving wordt het nog alleen maar afgepaald tegen het solipsisme van de ras-individualist die denkt dat alleen zijn bestaan belangrijk is en centraal gesteld dient te worden.

Wij moeten dus trachten dit ethos nadere inhoud te geven en wij grijpen daartoe weer naar de ervaringsgegevens. Ik bedoel dit. Wij moeten niet proberen de liberaal te overschreeuwen in liefdesbetuigingen voor 'de' solidariteit; evenmin is het zinvol een wijsgerige analyse te beproeven van het begrip der 'ware' solidariteit. Wij moeten niet anders doen dan de subjectieve overtuigingen van solidariteit toetsen aan een feitelijk criterium, zonder daaraan onmiddellijk waarde-oordelen te verbinden. Wij moeten stellen: onze opvatting van solidariteit impliceert dat deze solidariteit niet adequaat kan worden verwerkelijkt in de huidige (kapitalistische) maatschappij-

10) Zie de bekende bundel Tolérance et communauté humaine (Chrétiens dans un monde divisé). Cahiers de l'actualité religieuse, ed. Casterman 1951.

656

(13)

structuur; het is niet voldoende om de gegeven maatschappij zo goed mogelijk gaande te houden en incidenteel wat te corrigeren. Welnu, hier scheiden zich in concreto de wegen van socialisten en liberalen. Wanneer wij dus het socialistisch ethos typeren als de drang naar menselijke solidariteit, impliceert dat voor ons onmid- deUijk de drang tot verwezenlijking van een radicaal andere maatschappijvorm.

U begrijpt nu ook hoe wezenlijk voor het socialisme de gedachte van de utopia is.

Iedere politieke partij moet weten wat zij wil; maar een partij die de gegeven maat- schappelijke structuren als een wezenlijk goed aanvaardt, dat slechts op peil gehou- den behoeft te worden of incidenteel opgelapt, kan het zich veroorloven een maat- schappelijke visie te ontberen. Maar voor een socialistische partij, die immers een radicale vernieuwing nastreeft, is het werken aan een visie een levens zaak.

Wanneer wij nu het socialistisch ethos omschrijven als de drang naar solidariteit.

zich uitend in een streven naar een radicaal andere maatschappiistructuur, moeten wij ons wel realiseren dat wij in het begin van deze beschouwingen van ieder ethos hebben gezegd dat het ongetwijfeld een vitale krachtbron is, maar niettemin naar de inhoud weinig bepaald. Zo is het ook hier. Waarvandaan komt nu die nadere be- paling?

Het socialistisch ethos vindt, wanneer het gestalte heeft gekregen in een politieke partii die zich stelt op basis van personalisme en democratie, in de eerste plaats een nadere bepaling vanuit die wat ik zou willen noemen congrediënten: politiek ethos, denwcratisch ethos, personalistisch ethos. Ook zonder dat ik dit nader uitwerk, zult u begrijpen dat het socialistisch ethos inderdaad nader wordt bepaald door de over- weging van het politiek haalbare op korte termijn (politiek ethos); dat zijn denken en handelen bepaald wordt door de aanvaarding van het democratisch bestel (demo- cratisch ethos); dat het mens en medemens met wie het solidair wil zijn, ziet als per- soon en zich zo dus afpaalt tegen iedere totalitaire opvatting (personalistisch ethos).

Maar hiermee zijn wij nog steeds in het rijk der lofwaardige vaagheden. De con- crete bepaling moet weer komen vanuit de realiteit, d.w.z. het maatschappelijk ge- geven; of beter: vanuit de mens als maatschappelijk gegeven; laten wij elkaar goed verstaan: van de mens zoals hij gegeven is in zijn huidige verschijningsvorm, in de huidige maatschappij.

Welnu, hoe complexer dit gegeven is, des te moeilijker is de bouw van een theorie, des te moeilijker is het om het socialistisch ethos gestalte te geven in een feitelijk verantwoorde visie, des te moeilijker ook om de weg te banen van ethos naar daad.

Er zijn feitelijke verhoudingen, waarin die weg als het ware handtastelijk duideliik is.

In de vorige eeuw met zijn op sociaal terrein hemeltergende toestanden was de toe- pasbaarheid van het ethos van solidariteit duidelijk genoeg. Zo was het ook in de oorlogsjaren niet moeilijk te zien hoe men zijn nationaal ethos kon beleven.

Ik kan niet nalaten - terzijde - een opmerking te maken over de socialistische strijdliederen en hun leefbaarheid. Men hoort zo vaak zeggen dat de oude socialis- tische strijdliederen door hun oudmodische gezwollenheid niet meer in staat zijn ons aan te spreken. Ik zou het liever anders willen uitdrukken: terminologie en stijl doen minder ter zake dan het zien van de toepasbaarheid. Wie verliefd is, of althans de leeftijd ervoor heeft, kan verzaligd wegzwijmelen in allerlei produkten van een hitparade, die, wel beschouwd, in muzikaal en taalkundig opzicht stukken brandhout zijn. Waarom? Omdat hij de toepasbaarheid aanvoelt. In de bezettingsjaren zwoeren

657

(14)

wij allemaal in het Wilhelmus onze trouw aan de Coninck van Hispanje, en ook de humanist bad: 'Op u, o Heer, zo wil ik bouwen, verlaet mij nimmer meer!' Waarom kon men dat doen? Omdat, boven de tekst uit, de toepasbaarheid door ieder werd aangevoeld; het is immers het volkslied, onze nationale hymne! Wij zien dus ook aan deze voorbeelden dat het ethos door ons als zinvol wordt gewaardeerd naar de mate van ons inzicht in de toepasbaarheid.

Zo zult u mij begrijpen als ik zeg, dat het kardinale probleem voor de huidige socialistische partijen is: de politieke toepasbaarheid van het ethos (d.w.z. het ethos van het democratisch, personalistisch socialisme) inzichteliik te maken voor zich zelf en anderen.

Het huidige socialisme moet een eigen visie opbouwen waannee het de complexe realiteit van nu te lijf kan gaan .

7. D'e componenten van een socialistische visie

Een eerste vereiste voor de opbouw van zo'n visie is een diepgaande bezinning op de grondideeën van dat wat het huidige socialisme als zijn ethos belijdt: politieke partij te zijn, die zich baseert op het democratisch, perso'IUdistisch socialisme. Bewust ga ik op deze componenten niet verder in; ten tweede omdat ik er in het voorgaande al over gesproken heb, maar in de eerste plaats omdat bezinning op het ethos alleen dan zinvol is, wanneer zij geschiedt vanuit concrete gegevens en situaties. Anders wordt het uitdragen van dit ethos niet meer dan een ons ontroerend~ en anderen irriterende fraseologie.

Het andere vereiste is derhalve het wetenschappeliik doordenken van dat zeer ge- compliceerde realiteitsgegeven: de mens als maatschappeliik wezen, d.w.z. de mens als sociologisch gegeven in de maatschappelijke stmoturen die zijn leefmilieu vormen.

Die wetenschappelijke basis wordt gevormd niet alleen door de economische en tech- nische wetenschappen, maar evenzeer door sociologie, sociale psychologie (met name de bedrijfspsychologie!), de cultuurwetenschappen, ethnologie en anthropologie, de studie der internationale verhoudingen.

In dit kader moet het .socialistisch ideaal van de solidariteit worden doordacht en geconcretiseerd. Zo moeten, bij voorbeeld, de internationale problemen (onder- ontwikkelde gebieden, rassendiscriminatie, oorlog en vrede, opbouw van een nieuw e internationale rechtsorde) worden doordacht vanuit de inspirerende idee der

men~

selijke solidariteit.

Om een ander voorbeeld te geven, wijs ik u op de eisen van een zinvolle onderwijs- en cultuurpolitiek. Het gevaarlijkste probleem is hier, dunkt mij, het verschijnsel van wat dan heet ·de massamens'. Nu moet mij wel van het hart dat ik de indruk heb dat over de ·massamens' wel enig misverstand bestaat. In het algemeen deukt men hier aan een bepaalde, naar men meent goed. aanwijsbare, groep in de samenleving, waarmee ieder medelijden heeft en die men graag zou willen 'verheffen'. Het begrip 'massamens' zou dus in de eerste plaats een socio· logische categorie zijn. Ik geloof echter dat het in eerste instantie een psychologisch begrip is. Ik bedoel dit: ieder mens is in vele opzichten een ·massamens'. Op het terrein der middeleeuwse wijsbegeerte bent u, naar ik veronderstel, allemaal ·massamens': u weet er eenvoudig niets van!

Op het stuk van de relativiteitstheorie komen wij allen ook bepaald niet uit boven

de status van 'massamens': wij begrijpen er echt niets van! Zo kunnen wij doorgaan .

(15)

Tegenover iedere groep van specialisten staat de hele groep van niet-specialisten als grauwe massa. Dit is geen ramp en trouwens onvermijdelijk. Maar het verschijn- sel neemt gevaarlijke vormen aan, als mensen juist van de zaken die voor hen belang- rijk zijn, geen flauwe notie hebben, of er zelfs geen enkele belangstelling voor hebben.

Die zaken zijn, naast hun dagelijkse arbeid en maatschappelijke staat, de fundamen- tele vragen des levens: liefde, geluk, lijden, dood, en de zin van het leven in het algemeen . Als men werkelijk niet weet wat men voor zijn dagelijks brood doet en geen flauw idee heeft waarom en waartoe men leeft, is men massamens in de gevaarlijke zin van het woord. Dan ontstaan maatschappelijke onaangepastheid, criminaliteit, en, wat Sirnone Weil en Erich Fromm noemen : zelfvervreemding. Dan valt men door het rooster in de vergaarbak van die .sociologisch min of meer bepaal- bare groep .

In dit verband krijgt de eis van solidariteit een eigen formulering. Men moet niet pathetisch zeggen: 'Ik wil solidair zijn met die mensen'; dat is een zinloze slogan . Men moet zeggen : 'Wij moeten door maatregelen te treffen ervoor zorgen dat deze mensen zich weer solidair, zich weer verbonden kunnen voelen met ons; of zoals Berger het in zijn voordracht uitdrukte: wij moeten trachten de storingen in de com- municatie op te heffen. \Velnu, die strijd tegen de massamei1taliteit ten aanzien van de belangrijkste levensterreinen is het enig efficiënte middel tot opheffing en tegen uitbreiding van de 'sociologische massa'.

Uiteraard ligt het niet op de weg van een politieke partij de mensen een beter begrip bij te brengen voor de belangrijkheid van de grote levensvragen en nog minder om in die beslissende levensbeschouwelijke vragen partij te kiezen . Maar voor die andere, door mij al genoemde, vitale kwestie ligt het bepaald anders; ik bedoel het begrip van de mens voor zijn dagelijkse arbeid. Het ontbreken van het besef, dat men zinvolle arbeid venicht kan men beschouwen als een eerste fase op de weg naar zelfvervreemding. In het bijzonder een socialistische partij moet het tot zijn taak rekenen naast de werkloosheid ook de werke-loosheid te bestrijden.

8. Samenvatting. De aard van een socialistische visie

Wat is nu eigenlijk de aard van die ideologische achtergronden van een politieke partij als de onze? Daartoe vat ik eerst onze resultaten samen in een aantal stellingen.

a. Fundamenteel denken heeft ook in het praktische vlak zijn betekenis: het is een onmisbaar uitgangspunt voor planmatig denken.

b. Wie, zoals wij, de levensbeschouwing als fundament voor partijvorming verwer- pen, maar nochtans de aanwezigheid van 'gemeenschappelijke zedelijke motièven' erkennen, kunnen niet heenlopen om de vraag naar het waarom, het fundament van die gemeenschappelijkheid.

c. Wij menen het fundament voor die gemeenschappelijkheid te kunnen aanwijzen in het gemeenschappelijk bezit van een bepaald politiek ethos; voor onze partij het politiek ethos dat wij naar zijn congrediënten hebben genoemd ' het demo- cratisch personalistisch-socialistisch ethos'.

d. Aanvaarding van een democratisch personalisme postuleert de norm der politieke

verdraagzaamheid. Het 'streven naar het algemeen welzijn, - dat men wel noemt

als doel van alle politiek handelen, - krijgt in een democratisch bestel vanuit de

ide, e der politieke verdraagzaamheid een fundamentele bepaling (= beperking).

(16)

e. Zoals ieder ethos zijn bepaling pas krijgt in concrete situaties, zo krijgt ook het ethos van een socialistische partij zijn bepaling vanuit de realiteit. De brug tussen ethos en daad hebben we genoemd: de politieke visie.

f. De visie ontstaat door bezinning op het ethos in het kader van de door de weten- schappen verstrekte gegevens omtrent de mens als maatschappelijk gegeven.

Het zal u nu duidelijk zijn wat ik bedoelde toen ik zei (Orientatron Il, 13), dat de socialistische partij een gemeenschappelijk ethisch mensbeeld niet kan missen, en dat het de taak is van de theoretici der partijen om de elementen van dat mensbeeld op de juiste wijze te onderscheiden van de levensbeschouwingen.

Tot besluit wil ik daarom de aard van dit mensbeeld, dat voortdurend leidraad moet zijn bij de opbouw van de visie, nog eens duidelijk bepalen.

Kan men een dergelijk mensbeeld een ideologie noemen? Het zou onverstandig zijn dit te doen. Het kenmerk immers van een ideologie is een als boventijdelijk ervaren onveranderlijkheid. Het door mij bedoelde mensbeeld daarentegen mist iedere preten- tie van eeuwigheidswaarde, juist omdat het zo sterk gebonden is aan de inzichten der vakwetenschappen.

Hoe verhoudt zich een dergelijk mensbeeld tot de levensbeschouwelijke visies op de mens? Het bevat ongetwijfeld elementen, die in de levensbeschouwingen op onderling geheel verschillende (c.q. tegenstrijdige) wijze worden gefundeerd. Wan- neer men nu meent dat dit mensbeeld niets anders is dan een grootste gemene deler van onderling in veel punten tegenstrijdige levensbeschouwingen, stelt men de zaken precies op de kop. Het is namelijk niet zo, dat de feitelijk te constateren gemeen- schappelijke zedelijke motieven het moeizaam compromis zijn, dat resulteert uit een soort ronde-tafelconferentie van de levensbeschouwingen, die ieder omwille van een uit te brengen gemeenschappelijk communiqué bereid zijn wat van hun dierbaar- heden te offeren. Zo'n gemeenschappelijke basis is de facto, zonder vooropgezette bedoeling, gegroeid in een bepaalde samenleving, als een praktisch mensbeeld dat, staatkundig vertaald, kan worden aangeduid met termen als <rechtsbewustzijn', meer in het algemeen: <zedelijk bewustzijn'.

Dit mensbeeld heefit in de praktische orde van die samenleving een eigenstandig- heid ten opzichte van de levensbeschouwelijke visies, die, ieder op haar wijze, o.a.

pogen die basale ideeën metafysisch of theologisch te funderen. (Ik zeg met nadruk onder andere, want de belangrijkste functie van de levensovertuiging gaat verre uit boven het leveren van een praktisch mensbeeld).

Juist wanneer één der fundamentele punten van een bepaald zedelijk bewustzijn bestaat in de aanvaarding van de politieke verdraagzaamheid, is een directe (of quasi- directel) toepassing van levensbeschouwelijke visies irrelevant geworden.

In deze voordracht heb ik een poging gedaan duidelijk te maken waar men, naar

mijn mening, een fundering moet zoeken voor onze partij, en waar niet. Ik heb

gewezen op de volstrekte noodzakelijkheid van een visie. Het sprekt vanzelf, dat ik

aanstonds erken, dat ik niet meer heb gedaan dan het traceren van een (niet hetl)

kader hiertoe. Ik ben mij er van bewust - en dit zal u uit het voorgaande wel

duidelijk geworden zijn - dat ook hier geldt, dat fundamentele gedachten geen en-

kele praktische zin hebben tenzij zij in concreto zijn doordacht. Die taken wachten

ons.

(17)

D A V I D C. WIL L I A M S

Kennedy President

Toen hij in juli van dit jaar een kandidatuur voor het presidentschap voor de Democra- tische Partij aanvaardde, kwam senator Joho F. Kennedy naar voren met het kernpunt van zijn actie 'het nieuwe front'. Hij zei: 'FrankIin D. Roosevelt's "New Deal" be- loofde zekerheid en bijstand voor hen, die deze nodig hadden. Maar het nieuwe front waarover ik spreek is niet een aantal beloften - het is een aantal taken ... Deze tijd vraagt van ons inventiviteit, vernieuwing, verbeeldingskracht en besluitvaardigheid'.

Door hem tot President te kiezen, heeft het Amerikaanse volk instemming betuigd met de hardnekkigheid, waarmee hij gedurende de lange verkiezingscampagne steeds weer herhaalde, dat 'Amerika vooruit moet'. Na de acht jaar durende adempauze van de regering-Eisenhower, waait de wind der verandering over Amerika, zoals over de rest van de wereld.

Tussen vandaag en zijn inauguratie als President op 20 januari, zal de toekomstige president Kennedy bijna voortdurend b esprekingen en overleg voeren met zijn advi- seurs over de vorm en het program van de rueuwe regering. Na acht jaren, gedurende welke tijd, zoals hij het ziet, Amerika midden op de weg is blijven steken, moet er veel tot stand worden gebracht - en de kwestie van de prioriteiten wordt bijzonder belangrijk.

Zowel.de huidige toestand, als de reeds sinds lang door Kennedy geuite denkbeel- den. dragen ertoe bij dat actie op het economisch front bovenaan zijn agenda zal komen te staan. Op het ogenblik wijst alles erop dat de Verenigde Staten tegen 20 januari midden in de derde recessie van de Eisenhower-regering zullen zijn. De nieuwe regering zal onmiddellijk noodmaatregelen moeten beramen en ten uitvoer brengen om te voorkomen dat de economie nog dieper afglijdt.

Wanneer hij hiertoe overgaat, zal Kennedy een begin maken met wat hij beschouwt als één van zijn belangrijkste opgaven in het binnenland, namelijk te b ewijzen dat de Amerikaanse economie, die op haar best heeft getoond nat zij onvoorstelbaar produk- tief kan zijn, ook in staat is tot voortgaande en krachtige economische groei. Er is sedert de dertiger jaren geen belangrijke teruggang geweest, en men mag hopen dat die er ook niet meer zal komen. Maar de voortdurende cirkelgang van hoogconjuno- tuur en recessie is nadelig voor Amerika, zowel wat betreft de concurrentiemogelijk- heden tegenover de plan-economie van het commurustische blok als ook met het oog op het voorkomen van onnodige werkloosheid in Amerika.

Daarom heeft Kennedy voorgesteld, dat er een ruime doelstelling moet zijn voor de

Amerikaanse economie en dat de federale regering de verantwoordelijkheid op zich

moet nemen om deze te verwezenlijken. Daardoor is hij dichter bij de aanvaarding

(18)

van de gedachte van nationale plan politiek gekomen dan ooit een Amerikaanse rege- ring in vredestijd sedert het begin der dertiger jaren - maar hij legt er de nadruk op, dat dit geen totalitaire planpolitiek is. Door een verstandig beheer van de federale geldmiddelen, door soepele en inventieve toepassing van belasting- en kredietpolitiek, meent hij dat Washington de voorwaarden kan scheppen voor economische groei, waaronder de particuliere ondernemingen zich gunstig zullen ontwikkelen.

Kennedy heeft zich ook uitgesproken voor belangrijke progressieve maatregelen op het gebied van de sociale rechtvaardigheid. Sedert het Hoge Gerechtshof zich in 1954 uitsprak tegen rassenscheiding op de scholen, heeft de Amerikaanse neger- minderheid zeer veel vooruitgang geboekt in het verkrijgen van gelijke rechten als andere burgers. Maar dit werd tot stand gebracht door tussenkomst van de rechter en door de activiteit van particuliere groepen en personen, zoals de 'sit-in' beweging tegen de rassendiscriminatie, die ' zich over het gehele Zuiden heeft verspreid. Mge- zien van een enkel optreden, zoals het zenden van paratroopers naar Little Rock, heeft president Eisenhower zich praktisch niet met de strijd bemoeid. President Kennedy zal het volledige prestige en de macht van het Witte Huis achter een geduldige maar voortgezette poging zetten om de rassendiscriminatie te doen verdwijnen in die gebie- den, waar ze nog een smet op het Amerikaanse leven is.

Evenals zijn voornaamste economische adviseur, Professor John Kenneth Galbraith, de schrijver van 'The Mfluent Society', heeft Kennedy zich vaak uitgesproken tegen 'particuliere overdaad en publieke ellende'. Zijn regering zal veel groter federale steun geven aan scholen, ziekenhuizen, en andere publieke voorzieningen, die zijn achter- gebleven bij de groei van Amerika. Hij zal het stelsel van sociale zekerheid uitbreiden en verbeteren, en zal hierin voor de eerste maal de medische verzorging opnemen - te beginnen met bejaarden en gepensioneerden - om dit wellicht in de komende jaren ook tot andere groepen van de bevolking uit te breiden.

In zijn hele loopbaan is hij een goed vriend van de Amerikaanse vakbeweging geweest, die hem krachtig en doeltreffend steunde tijdens zijn campagne. Hij zal de gelijk- heid van onderhandelingsmacht herstellen, die de vakbeweging gedurende de laatste jaren heeft verloren omdat de regering toen onder invloed stond van de werkgevers.

Hij zal ook de wettelijke beletselen wegnemen, die de verdere groei van de vakbewe- ging hebben belemmerd, vooral in het Zuiden en in andere pas sinds kort geïndustria- liseerde delen van het land. Door het verhogen van het federale minimumloon en het verlenen van bescherming door de wet aan miljoenen arbeiders, die hiervan thans nog niet kunnen profiteren, zal hij een rechtstreekse aanval doen op de armoede, waarvan vele Amerikanen nog te lijden hebben in een economie van overvloed.

Economische groei en grotere sociale rechtvaardigheid in Amerika zelf, zullen - naar Kennedy's inzicht - een stevige grondslag vormen voor een meer doelbewuste en constructieve rol van Amerika in internationale aangelegenheden. Het gevolg van Amerika's starheid in een snel veranderende wereld is, voor hem, duidelijk gebleken uit een toenemende kloof tussen de politiek der Verenigde Staten en de huidige realiteit. Kennedy is bereid om stellingen, die zinloos en onverdedigbaar zijn gewor- den, op te geven, en om nieuwe mogelijkheden aan te grijpen om vrede in vrijheid dichterbij te brengen.

Kennedy is zich er bijvoorbeeld volkomen van bewust, dat de Assemblée van de

(19)

Verenigde Staten volgend jaar naar alle waarschijnlijkheid een meerderheid zal op- leveren voor toelating van afgevaardigden van communistisch China. In tegenstelling tot vice-president Nixon, ging hij er niet toe over, zelfs niet onder de druk van een campagne voor het presidentschap, om ervoor te pleiten, dat de Verenigde Staten hun oppositie tegenover de Peiping-regering zover zouden drijven, dat zij hun veto zouden uitspreken tegen toelating tot de Veiligheidsraad van de V.N. In dit opzicht, zoals in zovele andere, meent hij dat Amerika eindelijk de realiteit onder het oog moet zien.

Kennedy nam echter op één punt in zijn campagne een standpunt in, dat hem in de toekomst moeilijkheden kan berokkenen. Toen hij verklaarde dat in Cuba een com- munistisohe basis gevestigd was op een afstand van minder dan 90 mijl van de Verenigde Staten, zei hij: 'Wij moeten trachten de democratische anti-Castro-krachten in emigratie, die geen aanhangers van Batista zijn te versterken, en in Cuba zelf die- genen waarvan misschien verwacht mag worden dat zij het bewind van Castro omver zullen werpen.'

In deze en andere verklaringen over Cuba, is het duidelijk dat hij een zeer inge- wikkelde en moeilijke situatie tezeer vereenvoudigd heeft, en bijna zover is gegaan te pleiten voor een soort eenzijdig gericht optreden, dat in tegenstelling is met de huidige stemming in Latijns Amerika en ook ontoelaatbaar is, zowel door verdragen als door verplichtingen die de Verenigde Staten als lid van de Verenigde Naties op zich hebben genomen. Klaarblijkelijk was hij uit zijn tent gelokt door aanvallen van Republikeinse kant, dat de Democraten China en Oost-Europa hadden 'verloren doen gaan', en kwam daardoor tot de tegenzet dat de Eisenhower-regering Cuba had 'ver- loren'. Maar, reeds voor het eind van de campagne, kwam hij terug op deze zienswijze en er is reden om te verwachten, dat dit evenals de Republikeinse beloften van 'bevrij- ding' van Oost-Europa in 1952, alleen verkiezingsrethoriekzal blijken te zijn.

Aan de andere kant heeft Kennedy een consequente vastbeslotenheid getoond om het steriele anti-communisme te verlaten en een oprechte poging te doen om vanuit Amerika aansluiting te zoeken bij de 'revolutie van toekomstverwaohtingen', die over Azië, Afrika en Latijns Amerika gaat. Hij ondersteunde zeer krachtig een vergroting van de Amerikaanse technisohe en economische hulpverlening aan de onderontwik- kelde gebieden, en heeft getracht deze steun op lange termijn vast te leggen, in plaats van haar afhankelijk te stellen van de jaarlijkse beproeving van kritiek en beknotting door het congres, waarvan zij thans te lijden heeft.

Kennedy zal trachten om voor het verlenen van economische bijstand toOt meer s' amen- werking te komen tussen de geïndustrialiseerde landen in Europa en de Verenigde Staten. Maar hij is zich volkomen bewust van het gevaar van de totstandkoming van een 'club van blanken', bestaande uit de rijke landen die hulp verlenen aan de armere en voor het overgrote deel niet-blanke landen.

Hij zou er de voorkeur aan geven om een belangrijk deel van de bijstand te doen verlenen door middel van één der organen van de Verenigde Naties, zoals de pas opgerichte International Development Association, waarvan zowel de gevende aIs de ontvangende landen lid zijn en zeggensohap hebben over de te volgen politiek. Ook zou hij prijs stellen op deelname van Russisohe kant aan deze opzet, niet alleen omdat daardoor de hulpbroOnnen zouden worden vergroot, maar ook omdat daardoor on- nodige concurrentie tussen de communistische en de niet-communistische landen bij de hulpverlening zou worden voorkomen.

663

(20)

Wanneer zij doeltreffende bijstand ontvangen, heeft hij de verwachting dat een aantal van de anne landen de drempel zullen overschrijden naar een periode van waarlijk belangrijke economische groei. Hij heeft reeds lang bijzondere belangstelling voor India, welk land hij beschouwt als de sleutel tot de toekomst van de democratie in Azië. Hij gelooft, dat India de beste mogelijkheid biedt om aan te tonen, dit in tegenstelling tot het voorbeeld van China, dat vooruitgang beter tot stand kan worden gebracht in vrijheid, dan er zonder.

Hij is zich er terdege van bewust dat, wanneer er geen principiële hervormingen tot stand komen in de meeste der Latijnsamerikaanse landen, de revolutie van Castro in Cuba zeer aanstekelijk zal werken. Op dit punt zal hem goed te stade komen, dat hij een Democraat is en erfgenaam van de traditie van president Franklin D. Roosevelt.

De geschiedenis van de Amerikaanse betrekkingen met de nabuurlanden op het westelijk halfrond is nogal ongelukkig geweest, en wordt kernachtig weergegeven in de Mexicaanse zegswijze: 'Arm Mexicol - zo ver van God en zo dicht bij de Ver- enigde Staten!' Maar er is één hoofdstuk in deze geschiedenis, dat een wanne herin- nering heeft achtergelaten in Latijns Amerika - de politiek van 'goede nabuurschap' van president Roosevelt. En Kennedy is van plan op deze traditie zijn politiek op te bouwen, met behulp van een hulpverleningsprogram, dat gepaard gaat met vèrstrek- kende landhervorming en modernisering van onrechtvaardige en ondoeltreffende be- lastingstelsels in Latijns Amerika.

Kennedy was één der eerste Amerikaanse politieke leiders, die grote belangstelling hadden voor de opkomst van het Afrikaanse vasteland. Kort na zijn kandidaatstelling vond hij de tijd in zijn overbezette program, voor een lang gesprek met Tom Mboya, de Afrikaanse politieke en vakbewegingsleider, die toen een bezoek bracht aan Amerika. Gedurende zijn gehele campagne heeft hij de nadruk gelegd op de nood- zaak van een edelmoedig en inventief Amerikaans initiatief in Mrika; vooral bepleitte hij het zenden van Mrikaanse studenten naar Amerikaanse universiteiten en het ver- schaffen van meer doelo'effende ontwikkelingsmogelijkheden voor hen in hun eigen landen.

Als president zal hij geplaatst worden voor een moeilijk probleem, wanneer de oor- log in Algerije voortduurt. Drie jaar geleden heeft hij een grote rede in de Senaat ge- houden, waarin hij een beroep op Frankrijk deed om tot overeenstemming te komen met de nationalistische opstandelingen in Algerië. De rede ondervond scherpe kritiek, zowel van Republikeinen als van oudere staatslieden uit de Democratische Partij, zoals de voormalige minister van Buitenlandse Zaken Dean Acheson. De Amerikaanse vriendschap voor Frankrijk begon met de hulp die Parijs aan de Amerikaanse revolutie van 1776 gaf en bleef standvastig tijdens twee wereldoorlogen. Vele Amerikanen waren geschokt, dat Kennedy een standpunt innam dat gericht was tegen de oudste bondgenoot van de Verenigde Staten.

Een President is in een andere positie dan een senator - maar zowel Kennedy' s

verklaringen in het verleden als zijn verlangen op dit ogenblik om tot overeenstemming

te komen met het Mrikaanse nationalisme, wijzen erop dat hij kraohtiger zal optreden

tegenover de Fransen met betrekking tot Algerië, dan de huidige regering heeft

willen doen - en dat president De GaulIe er goed aan zou doen om ten minste te

onderhandelen over het uitgangspunt van een regeling, voordat Kennedy na 20 januari

voor een pijnlijke beslissing zou worden geplaatst.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoewel bij aanvang van de interviews door alle respondenten wordt aangegeven dat zij niet bekend zijn met positieve gezondheid in hun dagelijkse werkomgeving, komen alle.. dimensies

“Als iemand bij u komt en deze leer niet brengt, ontvang hem niet in huis en begroet hem niet.. Want wie hem begroet, die heeft deel aan zijn boze werken” (2

Sinds de Wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs van kracht is geworden en de eindtoets verplicht is geworden en meerdere eindtoetsaanbieders

Uit een grootschalige enquête is eind 2018 gebleken dat in Nederland maar liefst 74% van de ondervraagden die een antisemitisch incident hadden meegemaakt, dit niet hebben gemeld

Procedures betreffende geschillen in de beëindiging waarvan de overeenkomst voorziet, worden door de inleiding van het verzoek, bedoeld in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het

Wanneer iemand bezwaar heeft ingediend, kan hij/zij daarnaast de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen een voorlopige voorziening te treffen, indien

Het bezwaarschrift moet uw naam en adres bevatten, duidelijk maken tegen welk besluit u bezwaar maakt en gemotiveerd, gedateerd en ondertekend zijn.. Het bezwaarschrift moet

we al heel lang niet meer over landelijke cijfers beschikken.’ Maar wie de beperkt beschikbare cijfers aanschouwt en daarbij ook nog in aanmerking neemt dat er al enorm