De vermoorde onschuld
Onze zuiderburen staan nog altijd min of meer perplex tegenover de gebeurtenissen in Congo sinds de dag, waarop ook dit land zich in de rii der Afrikaanse onaf- hankeliiken schaarde. Dat zelfs een man als Wigny, de minister van buitenlandse zaken, zich heeft kunnen laten verleiden tot het dreigement, dat België zijn lidmaat- schap van de Verenigde Naties zou opzeggen, toont het gebrek aan realiteitszin wel heel duideliik aan. De Nederlander moet wel steeds terugdenken aan het drama Indonesië. Een volk leert bliikbaar niets van de fouten van zijn buren. De diepere redenen van de vraag waarom het dekolonisatieproces door de kleine mogendheden zoveel slechter is opgelost dan door de groten, zou een nader onderzoek verdienen.
Intussen liikt nu toch Kasavubu een voorlopige overwinning te hebben behaald.
Maar ziin krachtproef, Katanga binnen de Congo-republiek te houden, komt nog. In Katanga zelf werken ongetwijfeld ook Belgische elementen stug door in de richting van afscheiding . Kasavubu zal dus ook wel genoodzaakt ziin, al ware het maar om redenen van zelfbehoud, anti-Belgische geluiden te doen horen. Eén van de weinige Belgen, die een jaar of vijf geleden de moed had aan te dringen op een programma, dat na 30 iaren onafhankelijkheid van de Congo voorzag, de Antwerpse hoogleraar Van Bilsen, is één van 's presidenten vertrouwde raadgevers. Vijf iaren geleden zag men Van Bilsen in België zo niet voor een landverrader, dan toch voor een idioot aan.
Intussen keren de Belgen naar de Congo terug, en wel op aandrang van kolonel Mobutu in Leopoldville en van premier Tshombe in Katanga. Geen van beide heren vertegenwoordigt een wettige regering en de Belgen staan zwak in hun argumentatie van 'uitgenodigd' te ziin. Hoeveel Belgen teruggekeerd ziin, is moeilijk vast te stellen.
3000 lijkt een betrouwbare schatting. In totaal zouden er nu ongeveer 25.000 Belgen
in de Congo ziin, tegen een 100.000 vóór de onafhankelijkheid. Gevreesd moet ook
worden, dat de teruggekeerden van de lessen van de afgelopen maanden niet heel
veel hebben geleerd. Al met al is het een treurige situatie. Een land, dat volkomen
onvoorbereid de onafhankeliikheid verkreeg en tot chaos vervalt. Dat het onvoor-
bereid was is niet de schuld van de huidige Belgische regering, maar van vorige
regeringen, ook van die waaraan de socialisten hebben deelgenomen. De Belgische
Socialistische Partii heeft veel te lang de ogen gesloten gehouden voor het koloniale
vraagstuk. De regering Eifskens schaatst overigens op iis, dat dageliiks dunner blijkt
te worden. De voorgestelde kaderwet is voor de liberale coalitiegenoten een zwaar
te verteren brok en het is nog altifd een vraag, of de regering het uiteindeliik halen
zal deze wet door de beide Kamers te slepen.
De Belgische Romme, Theo Lefèbre, voorzitter van de partij, maakt van zï;n voor- keur voor een Rooms-Rode coalitie nauwelijks een geheim. Eijskens zelf heeft lange tijd bekend gestaan voor zijn voorkeur ,samen met de socialisten te regeren.
Hoe zwak de regering zich tegenover parlement en publieke opinie voelt, is wel gebleken tijdens het pijlsnelle verloop van de affaire De Vleeschauwer. De Baron de Vleeschauwer van Braker - voorste en laatste deel van deze mondvol nog maar van betrekkeli;k recente datum - was een bijzonder machtige en bijzonder impopulaire figuur in de christelijk-sociale partij, de Belgische KVP. Hij was minister van Land- bouw in de regering Eifskens en stond bekend om zijn nauwe betrekkingen met het hof. 'L'entourage', zoals dat in de Frans-talige pers heet.
Nadat in het katholieke weekblad 'Pourquoi Pas?' een artikel was verschenen, waarin Zijne Excellentie werd beschuldigd te zijn betrokken in een frauduleus bank- roet van een bouwmaatschappif in Congo, stond hij binnen enkele dagen op straat.
Dat er in België snel kan worden geregeerd, is daarmee onomstotelijk bewezen. Vol- gens hemzelf is ook in dit geval de onschuld weer eens vermoord.
Overigens publiceert een satyrisch weekblad als 'Pan' in gevallen als dit artikelen, die in Nederland ondenkbaar zouden zijn.
De socialisten houden zich bijzonder rustig: niet onwaarschijnlijk is, dat zij er zich vrij zeker van voelen binnen niet al te lange tijd toch wel weer in de Wetstraat binnen te wandelen.
Gelukkig is er voor iedereen althans één dag van opluchting in zicht: 15 december, de datum van het huwelijk van de koning en dona Fabiola. Vader Leopold en stief- mama Laiane verhuizen dan ook eindelijk van Laken naar Argenteuil. Ook daarmee is dan weer een probleem uit de wereld . .. en de onschuld weer een keer vermoord?
J. J. VAN DER LEE
L. M. DERIJK
Enige beschouwingen van het funderen van de socialistische partij
1. Inleiding 1)
De Partij van de Arbeid heeft in januari van dit jaar te Utrecht 2) een internationale studieconferentie georganiseerd ter bespreking van de, wat men noemde, ideologi- sche, economische en politieke achtergronden van de nieuwe beginselprogramma's die de socialistische partijen in de meeste landen van West-Europa op tafel hebben gelegd of in voorbereiding hebben.
Wanneer ik hier spreek over het funderen van de socialistische partij, bedoel ik met <fundamenten' van een politieke partij dat wat men op de conferentie Orientation aanduidde als: 'ideologische achtergronden'.
Nu is het met de term <ideologie' merkwaardig gesteld. Hij stamt, althans in zijn moderne ijking, uit de Franse ideologenschool rond Destutt de Tracy (1754-1836) en duidt de 'wetenschap van ideeën aan die ten grondslag zou liggen aan alle andere wetenschappen'. Door de vernietigende uitspraken van Napoleon over deze groep geleerden kreeg de term 'ideoloog' de betekenis van zoiets als 'hoogdravende beun- haas'. Bij deze pejoratieve klank sloten zich later Marx en Engels aan, toen zij in hun geschriften de strijd aanbonden tegen de het denken en handelen vervalsende ideologieën. a) Voegen wij hierbij onze eigen pijnlijke ervaringen met de nationaal- socialistische ideologie, dan behoeven wij ons niet te verwonderen over de bijna alge- mene afkeer van de term 'ideologie'.
Maar nu is het merkwaardig dat desondanks de organisatoren van genoemde con- ferentie, en dan nog wel uitgaande van de meest recente ontwikkelingen in het Westeuropese socialistisch denken, als één der onderwerpen hebben gekozen: de ideologische achtergronden van het huidige socialistisch denken. Klaarblijkelijk ont- komt ook de meest verklaarde tegenstander van ideologieën er niet aan, het denken en discussiëren over 'ideologische achtergronden' ernstig te nemen. Men zou ook
1) Voordracht gehouden op de zomerconferentie der Katholieke Werkgemeenschap in de Partii van de Arbeid te Oosterbeek op 11 september 1960.
2) Orientation. Socialism today rmd tO'l'TlOfTOW. De vooraf gepubliceerde referaten waren, wat betreft de 'ideolOgische achtergronden', van dr. K. Czernetz en prof. dr. W. Banning (gedrukt in Orientation 1, N.V. Arbeiderspers 1959); de discussies zijn gedrukt in Orientation 11, Report of the conference on the situation of socialism in Western Europe, N.V. Arbeiders- pers 1960.
3) J. de Kadt geeft in zijn voordracht: Ideologie en democratie, gehouden op het vierde
Symposion der Societeit voor culturele samenwerking, 's-Gravenhage 1950, p. 10 vlg., enige
historische gegevens over de term 'ideologie'.
kunnen zeggen: De sprekers die nu optraden onder het hoofd: Ideologische Achter- gronden zouden bepaald wel bezwaar hebben gemaakt tegen de titel: De Ideologie van het Socialisme.
Men kan hierbij twee kanttekeningen maken. Ten eerste deze. Blijkbaar heeft de mens een onuitroeibare behoefte om niet slechts voor zijn ideeën, maar ook voor zijn activiteiten een fundament aan te wijzen of te zoeken. Hij is, zoals men dat wel eens uitdrukt, een ens metaphysicum, d.w.z. een wezen dat de ingeboren neiging vertoont om te zoeken naar diepere funderingen van denken en handelen; en dat niet alleen als een poging tot verantwoording tegenover zich zelf en anderen, maar ook reeds uit een zucht tot ordening en systematiek. Hij meent, dat fundamentele achtergron- den bovendien een soort wijding geven aan zijn denken en handelen en daarmee een grotere overtuigingskracht. Ongetwijfe]d verschilt deze hang naar, wat ik zou willen noemen, fundamenteel denken nogal naar landaard. Maar niettemin doet men ver- standig, alleen a] uit psychologisch inzicht, er zijn ogen niet voor te sluiten; te meer niet, daar ook de ideo]ogie-scbicbtigen zich in hun betogen over de onwaarde van het ideologische vaak bezondigen aan fundamenteel denken.
Maar er is meer op te merken. Fundamenteel denken heeft ook een praktische zin.
Eniger]ei vorm van fundamenteel denken is een, naar bet lijkt, onmisbaar uitgangs- punt voor planmatig denken. 4) Hier zult mij in de rede willen vallen met de opmer- king dat bet raadzaam is eens duidelijk te zeggen wat ik versta onder die term
<fundamenteel denken'. Laat ik bet zo uitdrukken: Fundamenteel denken over iets is het zoeken naar het diepere waarom ervan. Deze, ongetwijfeld vrij willekeurige, definitie laat in het fundamenteel denken allerlei schakeringen toe, lopend van een vraag als: <Waarom stemde de Tweede-Kamerfractie van de Partij van de Arbeid eigenlijk tegen de toto-voorstellen van de regering?' tot de meest diepzinnige (of quasi-diepzinnige) levensbeschouwelijke probleemstellingen (of schijnproblemen) toe over liefde, geluk, lijden, dood, en in het algemeen gesproken, de zin van het men- selijk bestaan.
Nu doet zich onmiddellijk de vraag voor: Hoever gaat dan ter zake van de politiek het fundamenteel denken, d.w.z. hoe verloopt het denken over de achtergronden van een politieke partij?
Met het stellen van deze vraag kom ik pas tot het in de titel. gegeven onderwerp en kan ik de apologie van dit optreden gevoegelijk beëindigen. Ik zal bij de behan- deling van deze vraag de discussies op de conferentie Oriefltatüm als uitgangspunt kiezen. Daartoe moet ik we] een korte samenvatting geven van wat daar is gezegd over de ideologische achtergronden van de socialistische partij. U zult tegelijk kunnen zien, dat deze discussies een bevestiging zijn van wat wij zojuist hebben geconstateerd over de onvermijdelijkheid van fundamentele discussies.
2. De controverse Czernetz-Banning op de conferentie <Orie11tation'
Czernetz wees er in zijn referaat (Orientation I, 15) terecht op, dat de meeste ant-
woorden op concrete politieke en economische vragen samenhangen met een bepaalde
theoretische opvatting, of, wat hij noemde, een <ideologische stellingname'. Hij was
4) Vergelijk het voortreffelijke artikel van J. Koopman e.a. in Socialisme en Democratie,
februari 1960, pp. 77-87, speciaal pp. 80 en 86-87.
· i ·'f .. ~
overigens van oordeel (I, 19), dat socialisme uitsluitend is gericht op de ordening der menselijke samenleving en derhalve geen gesloten wereldbeschouwing vormt. In dit verband sprak hij van <levensbeschouwelijke neutraliteit', een term die door Banning terecht werd afgewezen. Daarnaast meende Czernetz echter te moeten waarschuwen tegen een volledig <entideologisieren' van de socialistische partij (I, 21; 11, 18), daar dat zou voeren tot een <gesinnungsloser Opportunismus'. In zijn verdediging van de noodzaak van een Gesinnung - een etJws zouden wij kunnen zeggen - gebruikte hij
echter de termen <Gesinnung' en 'Ideologiê als synoniemen, althans door elkaar.
Ten slotte zag Czernetz als onontbeerlijke ideologische basis voor het huidige socialisme een synthese van feitelijke ideolOgische elementen, die hij samenvatte onder de naam: 'humanistisch socialisme'.
Banning verzette zich (I, 28) - terecht zoals ik al zei - tegen het gebruik van de term 'levensbeschouwelijke neutraliteit'. Hij wees erop, dat het socialisme in zijn aanhangers geïnspireerd kan worden door geheel verschillende levensovertuigingen en dat de socialistische partij dit moet waarderen. Daarom spreken wij niet van 'neutraliteit', maar van 'pluralisme'. Voorts erkende Banning (I, 32) wel wat hij noemde 'socialistische princiepen' en wel:
(a) zedelijke motieven;
(b) politieke, sociale en economische princiepen en
(c) de voornaamste middelen tot structuurverandering van de maatschappij in socia- listische zin.
Het vanuit deze princiepen ontworpen toekomstbeeld wil hij echter niet een <ideo- logie' noemen. Ik acht het volkomen juist, dat Banning het synthetiseren van ideo- logische elementen tot één gemeenschappelijke ideologie als een zinloze bezigheid afwijst: volgens een dergelijke intellectuele constructie kan immers niemand leven.
Zelf heb ik in mijn korte discussiebijdrage (11, 12-13) niet meer willen doen dan betogen dat de politieke partij, i.c. de socialistische, het niet kan stellen zonder een gemeenschappelijk mensbeeld, een mensbeeld overigens, zei ik (11, 12), dat sterk sociologisch is bepaald en juist daarom géén geldigheid bezit voor nu en alle eeuwig- heid. Via drie andere stellingen (11, 13) heb ik gepoogd dit ethisch mensbeeld af te palen tegen levensbeschouwelijke visies op het mens-zijn, of dat nu een christelijke of een humanistische visie (b.v. die van Erich Fromm 5) betreft.
Banning antwoordde hierop, dat het geen enkele zin heeft een dergelijk mens- beeld 'verplicht te stellen voor de partij als zodanig'. Nu wil ik beginnen met erop te wijzen, dat concluderen uit de 'onontbeerlijkheid van een ethisch mensbeeld', zoals ik het had gesteld, tot een 'verplichtstellen ervan voor de partij als zodanig' een vanuit logisch standpunt weinig aanbevelenswaardige manipulatie is; laat ik er aan toe- voegen, dat ik in geestelijke zaken niet eens begrijp wat 'verplichtstellen' betekent.
Misschien heeft Banning een ogenblik gedacht aan een onzalig eenheidsprodukt in de trant van het door Czemetz genoemde 'humanistische socialisme'. Ik weet het niet, maar wel houd ik mij ervan overtuigd dat Banning op twee punten de bedoeling van mijn woorden miskent:
11) Voor mijn kritiek op Framms opvattingen, zie Socialisme en DemcC1'atie, februari 1960, pp.91-94.
649
1. Wat ik reeds heb genoemd: hij plaatst mijn opmerkingen in een volkomen foute categorie door te beweren, dat ik iets verplicht wil stellen.
2. Hij ziet niet in, dat ik een suggestie heb willen doen om de ook door hem erkende gemeenschappeüjke zedelijke motieven te funderen, in die zin dat ik wil zoeken niet naar de fundering van die gemeenschappelijke zedelijke motieven, maar naar het waarom van hun gemeenschappelijkheid. Men schiet namelijk bij het bepalen van wat men dan noemt 'gemeenschappelijke zedelijke motieven' te kort, als men geen poging doet de grond van hun gemeenschappelijkheid te adstrueren.
Nu moet ik toegeven, dat het Banning wel wat gemakkelijk werd gemaakt door de, wat ik zou willen noemen, verwarde terugtocht van Czernetz in de discussie over dat punt. Bij de replieken betoogde Czernetz namelijk (11, 18) dat de vraag naar de ideologie grotendeels een weinig vruchtbare semantische kwestie is. Wat hem er overigens niet van weerhield om over zijn schouder ons - minder overtuigend dan wel getuigend - nog eens in te scherpen, dat het socialisme slechts dan een kans heeft wanneer het een 'Gesinnungsgemeinschaft' is. Czernetz' afwijzing van seman- tische kwesties in dezen is overigens niet meer dan een verlegenheidsuitvlucht. Juist
in dergelijke discussies, w,aarin men zo gemakkelijk verdrinkt in oeverloos gepraat over grondslagen en principiële uitgangspunten, moeten de 'ideologen' door een streng logisch-semantische analyse van hun terminologie zien te voorkomen, dat zij slechts produceren wat De Kadt (Ideologie en Democratie, p. 13) omschrijft als 'onpraktische onzakelijke gedachtenspinsels die logisch volkomen sluiten, vernuftige constructies, die niet kloppen met de veel rijkere en veel gecompliceerdere werke- lijkheid'.
Ik wil nu een poging ondernemen om in de controverse tussen Banning en mij - die Banning wil herleiden (lI, 19) tot een verschil van opvatting tussen katholieken en protestanten - enige klaarheid te brengen.
Mijn methode bij deze beschouwingen is niet het afleiden van deducties uit eer- biedwaardige stellingen. Ik wil mijn uitgangspunten steeds weer kiezen in het concrete politieke handelen. Laat ik er aan toevoegen, dat ik vanaf nu tracht de termen 'ideologie' en 'ideologisch' zoveel mogelijk te vermijden.
3. Ethos
Dagelijkse waarneming leert ons dat politiek handelen nooit een pUllI handelen is.
Ten eerste is het steeds doelgericht. Het doel moge dan zijn gelegen in de sublieme hoogte van een menselijk gelukSideaal, 6fwel slechts zijn het draaiende houden van het politieke wagentje, 6f, zo u wilt, het door schijnsuccessen en vlagvertoon paaien en misleiden van het kiezersvolk, - altijd heeft de politicus een bedoeling.
Maar dat is niet het enige wat wij in het politiek handelen waarnemen. Wij zien ook,
dat dit handelen wordt gedragen door een bepaalde gezindheid, een zekere men-
taliteit. Wanneer wij nu afzien van mogelijke kwalijke inspiraties van politiek han-
delen, kunnen wij met Czernetz (I, 15) stellen, dat het politiek handelen mede be-
paald wordt door zekere theoretische motieven. Deze motieven zijn niet zomaar een
begeleidend verschijnsel van politiek handelen; ze geven er ook richting aan; er gaat
een zekere inspiratie van uit voor dat politieke handelen. Omdat ik mij wil houden
aan een descriptie van de fenomenen, spreek ik liever niet van 'theoretische motie-
· $ ' . .. _ ... t -