• No results found

Inspectierapport Kruimel (KDV) Luxemburglaan NC Eindhoven Registratienummer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Inspectierapport Kruimel (KDV) Luxemburglaan NC Eindhoven Registratienummer"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inspectierapport

Kruimel (KDV) Luxemburglaan 113 5625NC Eindhoven

Registratienummer 165288553

Toezichthouder: GGD Brabant-Zuidoost

In opdracht van gemeente: Eindhoven

Datum inspectie: 18-02-2020

Type onderzoek : Jaarlijks onderzoek

Status: Definitief

(2)

2 van 34 Definitief inspectierapport dagopvang jaarlijks onderzoek 18-02-2020

Kruimel te Eindhoven

Inhoudsopgave

INHOUDSOPGAVE ... 2

HET ONDERZOEK ... 3

ONDERZOEKSOPZET ... 3

BESCHOUWING ... 3

ADVIES AAN COLLEGE VAN B&W ... 5

OBSERVATIES EN BEVINDINGEN ... 6

PEDAGOGISCH KLIMAAT ... 6

PERSONEEL EN GROEPEN ... 8

VEILIGHEID EN GEZONDHEID ... 12

ACCOMMODATIE ... 14

OUDERRECHT ... 16

OVERZICHT GETOETSTE INSPECTIE-ITEMS ... 18

PEDAGOGISCH KLIMAAT ... 18

PERSONEEL EN GROEPEN ... 20

VEILIGHEID EN GEZONDHEID ... 24

ACCOMMODATIE ... 27

OUDERRECHT ... 28

GEGEVENS VOORZIENING ... 31

OPVANGGEGEVENS ... 31

GEGEVENS HOUDER ... 31

GEGEVENS TOEZICHT ... 31

GEGEVENS TOEZICHTHOUDER (GGD) ... 31

GEGEVENS OPDRACHTGEVER (GEMEENTE) ... 31

PLANNING ... 31

BIJLAGE: ZIENSWIJZE HOUDER KINDERCENTRUM ... 32

(3)

Het onderzoek

Onderzoeksopzet

Dit onderzoek is uitgevoerd op grond van artikel 1.62 lid 2 van de Wet kinderopvang. Het betreft een onaangekondigd jaarlijks onderzoek.

Dit jaarlijks onderzoek heeft de toezichthouder gedaan op basis van risicogestuurd toezicht.

De GGD’en in Nederland werken volgens een model voor risicogestuurd toezicht. Dit doen zij om meer maatwerk bij het toezicht in de kinderopvang mogelijk te maken. Uitgebreider onderzoek waar nodig, minder uitgebreid waar mogelijk.

Beschouwing

Kindercentrum Kruimel Eindhoven bestaat sinds 2005 als kleinschalige kinderopvang. De huidige eigenaar heeft het kindercentrum aan de Luxemburglaan in 2008 overgenomen. Daarnaast heeft zij een tweede kindercentrum Kruimel in Geldrop.

Kindercentrum Kruimel is gelegen in het Eindhovense stadsdeel Woensel bij Winkelcentrum WoenselXL. De houder richt zich voornamelijk op gezinnen uit de multiculturele wijk rondom het kindercentrum. De houder geeft aan dat het bieden van opvang aan kinderen met verschillende culturele achtergronden een belangrijk kernelement is van het kinderdagverblijf. Bij Kindercentrum Kruimel kan de opvang per uur worden afgenomen. De houder werkt dagelijks zelf op de groep.

Kindercentrum Kruimel biedt zowel dagopvang als buitenschoolse opvang (BSO). De dagopvang bestaat uit drie stamgroepen:

• een babygroep (maximaal 9 kinderen van 0-2 jaar);

• een peutergroep (maximaal 16 kinderen van 2-4 jaar);

• een peuterclub (maximaal 8 kinderen 3- 4 jaar).

Daarnaast wordt er opvang geboden aan één BSO-groep van maximaal 18 kinderen (4-12 jaar).

Het pand beschikt over een patio-buitenruimte, welke zowel door de dagopvang als BSO wordt gebruikt.

Het pand waarin de opvang plaatsvindt betreft een laagbouw. De groepsruimten zijn gelegen rond een patio-buitenruimte. De patio-buitenruimte wordt door alle groepen gebruikt. Daarnaast kan de buitenschoolse opvang gebruik maken van buitenspeelterreinen in de wijk.

Inspectiegeschiedenis

De afgelopen 3 jaar heeft jaarlijks intensief toezicht plaatsgevonden op dit kindercentrum.

Onderstaand volgt de inspectiegeschieenis vanaf 2017.

Jaartal Inspectieonderzoeken en bevindingen 2017 Nader onderzoek, 16-05-2017

Tijdens dit onderzoek zijn de overtredingen geconstateerd tijdens het jaarlijks onderzoek 06-12-2016 opnieuw beoordeeld. Eén overtreding bleek niet te zijn opgelost. Het

pedagogisch beleidsplan was niet compleet bevonden omdat één voorwaarde niet was vastgelegd in het beleidsplan: 'Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen het beleid ten aanzien van het gebruik maken van kinderopvang gedurende extra dagdelen.'

Alle overige getoetste voorwaarden voldeden tijdens de inspectie aan de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen.

Jaarlijks onderzoek, 11-07-2017

Op 11-07-2017 heeft de jaarlijkse onaangekondigde inspectie plaatsgevonden op alle inspectie-items, op het domein pedagogisch beleidsplan na, aangezien op de inspectie- items omtrent het pedagogisch beleidsplan een handhavingstraject was opgestart door de gemeente Eindhoven.

Er werden tijdens deze inspectie vier overtredingen geconstateerd omtrent: veiligheid en gezondheid en inrichting van de ruimten.

Aanwijzing gemeente, 12-10-2017

(4)

4 van 34 Definitief inspectierapport dagopvang jaarlijks onderzoek 18-02-2020

Kruimel te Eindhoven

verzocht de overtreding binnen 6 weken op te lossen. De GGD heeft van de gemeente opdracht gekregen tot het uitvoeren van een nader onderzoek op onderstaande vijf inspectie-items:

• Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen het beleid ten aanzien van het gebruik maken van kinderopvang gedurende extra dagdelen;

• De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid betreffende de actuele situatie;

• De houder zorgt ervoor dat personen werkzaam bij het kindercentrum kennis kunnen nemen van de vastgestelde risico-inventarisatie veiligheid;

• De houder zorgt ervoor dat personen werkzaam bij het kindercentrum kennis kunnen nemen van de vastgestelde risico-inventarisatie gezondheid;

• De binnenruimte is passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Nader Onderzoek, 27-11-2017

Op maandag 27 november 2017 heeft een nader onderzoek plaatsgevonden op

bovenstaande inspectie-items, welke is uitgevoerd door twee toezichthouders. Er heeft een interview plaatsgevonden met de aanwezige beroepskrachten en er is telefonisch contact geweest met de houder. Op grond van de huidige inspectie is geconstateerd dat de houder er in geslaagd is alle vijf de voorgaande overtredingen op te lossen. Uit de gesprekken met de houder en beroepskrachten komt naar voren dat zij doelbewust hebben gewerkt aan het verbetertraject.

Nieuwe Beleidsmedewerker

Per 1 december 2017 is er een nieuwe beleidsmedewerker aangenomen voor 27 uur per week. De beleidsmedewerker zal vier tot vijf dagen per week fysiek aanwezig zijn bij Kindercentrum Kruimel Eindhoven en tevens de beroepskrachten coachen in de uitvoering van het pedagogisch beleidsplan en het beleid veiligheid en gezondheid.

2018 Jaarlijks onderzoek, 25-09-2018

Tijdens deze inspectie zijn er overtredingen geconstateerd binnen onderstaande domeinen:

• Pedagogisch klimaat: Pedagogisch beleid

• Ouderrecht: Klachten en geschillen

Handhaving gemeente Eindhoven

Op 12 november 2018 heeft de gemeente een aanwijzingsbrief gestuurd dat de

overtreding binnen het gestelde termijn opgelost dient te worden. De gemeente heeft de GGD de opdracht gegeven tot een nader onderzoek.

2019 Jaarlijks onderzoek/Nader onderzoek 21-01-2019

Tijdens deze inspectie is geconstateerd dat de getoetste voorwaarden voldeden aan de Wet kinderopvang. Tijdens deze inspectie-activiteiten zijn de overtredingen,

geconstateerd tijdens het jaarlijks onderzoek op 25 september 2018, opnieuw getoetst.

De houder is er in geslaagd de overtredingen te hebben opgelost. Alle inspectie voorwaarden van de Wet kinderopvang zijn beoordeeld.

Huidige inspectie

Op 18 februari 2020 is een onaangekondigd inspectiebezoek gebracht aan het kinderdagverblijf. De inspectie betreft een jaarlijks onderzoek.

In dit inspectierapport zijn alle inspectie-voorwaarden beoordeeld.

Op 18 februari 2020 heeft er een observatie op alle groepen en een interview met de

beroepskrachten plaatsgevonden. Daarnaast heeft er een documentenonderzoek plaatsgevonden.

(5)

Op 7 april 2020 heeft er een informatief en evaluerend gesprek plaatsgevonden met de pedagogisch beleidsmedewerker.

Conclusie

Tijdens de inspectie is geconstateerd dat de getoetste inspectie-voorwaarden niet volledig voldoen aan de Wet kinderopvang. Er zijn overtredingen geconstateerd binnen de volgende domeinen:

• Pedagogisch klimaat met betrekking tot het pedagogisch beleidsplan rondom conform handelen in de praktijk

• Personeel en groepen met betrekking tot inzichtelijkheid inzet pedagogisch beleidsmedewerker én met betrekking tot stamgroepen

• Veiligheid en gezondheid met betrekking tot risico grensoverschrijdend gedrag/vierogenbeleid

• Ouderrecht met betrekking tot het plaatsen van het inspectierapport op de website Landelijk register kinderopvang (LRK)

Kinderdagverblijf Kruimel Eindhoven staat met 33 kindplaatsen ingeschreven in het LRK met registratienummer 165288553.

Advies aan College van B&W

De toezichthouder adviseert het college om te handhaven conform handhavingsbeleid.

(6)

Observaties en bevindingen

Pedagogisch klimaat

De houder moet aan de volgende eisen voldoen:

De houder moet een pedagogisch beleid hebben. In het pedagogisch beleid beschrijft de houder duidelijk hoe hij zorgt voor verantwoorde kinderopvang. Verantwoorde kinderopvang betekent: Het bieden van emotionele veiligheid, het stimuleren van de persoonlijke en sociale vaardigheden en de overdracht van waarden en normen. Ook beschrijft hij onderwerpen zoals de indeling en grootte van de groepen, de inzet van beroepskrachten, het mentorschap en het wenbeleid.

De houder is er verantwoordelijk voor dat de beroepskrachten handelen volgens het pedagogisch beleid.

Deze locatie biedt gesubsidieerde voorschoolse educatie (VE) aan. Voor de VE gelden er eisen voor de inhoud en uitvoering in de praktijk van het pedagogisch beleidsplan, de opleiding en het

taalniveau van de beroepskrachten en het opleidingsplan.

Hieronder staat de beoordeling van de toezichthouder met een beschrijving van wat er bekeken, gelezen en/of besproken is.

Pedagogisch beleid

Er is geconstateerd dat 9 van de 10 getoetste voorwaarden van het item ‘Pedagogisch beleid’

voldoen aan de gestelde eisen.

Kruimel kinderopvang hanteert een beleidsplan waarin zowel het binnen de organisatie geldende beleid als de werkwijze op de locatie verwoord is.

Tijdens het telefonisch interview geeft de pedagogisch beleidsmedewerker aan om in het

pedagogisch beleidsplan concreter de wijze te omschrijven, waarop aan ouders en het kind bekend wordt gemaakt welke beroepskracht de mentor is van het kind.

Overtreding handelen conform pedagogisch beleidsplan

In het pedagogisch beleidsplan is opgenomen dat Kruimel Eindhoven opvang biedt aan drie stamgroepen: een babygroep, een peutergroep en een peuterclub. Echter is geconstateerd dat de groep peuterclub in de praktijk dagelijks wordt samengesteld. Dit is afhankelijk van het aantal aanwezige peuters en de leeftijd van de aanwezige peuters in de peutergroep. In de praktijk is er zodoende geen sprake van een vaste stamgroep. Een vaste stamgroep is een vaste groep kinderen in de dagopvang (Besluit kwaliteit kinderopvang art 1. Begrippen). Geconstateerd is dat er niet conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld. De houder voldoet niet aan artikel 3 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang.

Uit bovenstaande constatering(en) / bevindingen blijkt dat aan de volgende voorwaarde niet is voldaan:

Het kindercentrum beschikt over een pedagogisch beleidsplan. De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat in de dagopvang conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld.

(art 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Pedagogische praktijk

Tijdens de inspectie wordt de waargenomen praktijk beoordeeld. De toezichthouder toetst

of de praktijk overeenkomt met het pedagogisch beleidsplan en de vier pedagogische doelen in het kader van het bieden van verantwoorde dagopvang (Besluit kwaliteit kinderopvang, art. 2).

Op basis van de inspectie is geconstateerd dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Onderstaand volgen een tweetal praktijkvoorbeelden gekoppeld aan het pedagogisch beleidsplan.

(7)

Citaat 1 (Pedagogisch beleidsplan KDV Kruimel)

Onze pedagogisch medewerkers erkennen emoties bij de kinderen en spelen hier op passende wijze op in. Bij Kruimel is er ruimte voor alle emoties, maar met respect naar anderen.

Praktijk

Tijdens de observatie is dit teruggezien. Bij alle groepen worden de emoties van de kinderen gezien en benoemd. Als een kind bij de babygroep, tijdens het eten ongeduldig wordt, benoemt de beroepskracht dit aan het kind en legt uit dat ze even moet wachten. Als bij de peuters een kind ongeduldig wordt reageert de beroepskracht hierop direct: ' <Naam kind'> je mag de slinger laten hangen. Ik ben nu met de andere kinderen aan het knutselen. Ik heb zojuist met jou geknutseld.

Jij mag nu met de andere kinderen spelen' Het kind voelt zich gezien en voegt zich bij de andere kinderen. Als een kind in de peutergroep het bezoek spannend vindt, nodigt de beroepskracht het kind uit: 'Wil je even kijken bij het bezoek <Naam kind>. Dan kun je zien wat ze doet.'

Citaat 2: (Pedagogisch beleidsplan KDV Kruimel)

De pedagogisch medewerkers geven passende steun bij het ontdekken en verrijken van

spelmogelijkheden. Zij verwoorden wat er gebeurt en bieden nieuwe kansen voor vervolgspel. Zij maken soms even deel uit van de spelsituatie, waarbij de regie bij de kinderen blijft.

Praktijk

Tijdens het voorlezen in de peutergroep bemerkt de beroepskracht dat de betrokkenheid van de kinderen verslapt. De beroepskracht volgt de initiatieven van de kinderen en benoemt de versieringen in de ruimte: 'Wat is het mooi versierd hier, vinden jullie niet?' Samen wordt er gesproken over de versieringen die opgehangen zijn. Vervolgens wordt het verhaal verder gelezen.

Kinderen worden uitgedaagd om de kleuren te benoemen van de diverse figuren in het boek. De beroepskracht betrekt de kinderen in het verhaal door uit te leggen dat zijzelf dadelijk ook gaan verkleden. Vervolgens worden de verkleedkleren één voor één in de kring neergelegd. Samen met de kinderen worden deze verkleedkleren ontdekt. De beroepskracht speelt mee door de diverse hoofddeksels op te zetten en de geluiden van de dieren na te doen. Er worden grapjes gemaakt en de kinderen worden uitgedaagd om het figuur te raden, de geluiden te maken of voorwerpen te benoemen. Afhankelijk van de reactie van de kinderen worden er materialen toegevoegd. Ieder kind krijgt de ruimte om in eigen tempo het spel mee te spelen. Als kinderen niet kiezen voor een bepaald verkleedfiguur wordt deze uit de kring verwijderd: 'Nee hoor konijn, niemand wil vandaag met jou spelen.' De beroepskracht stimuleert de kinderen om het fantasiespel te spelen: 'Hallo politieman! Kinderen die zich niet willen verkleden krijgen de ruimte om het spel alleen te aanschouwen.

Tijdens de observatie is gezien dat bovenstaande kenmerkende visie in de praktijk wordt uitgevoerd.

Gebruikte bronnen

• Interview houder en/of locatieverantwoordelijke (07-04-2020, Pedagogisch beleidsmedewerker)

• Interview (21-02-20, aanwezige beroepskrachten)

• Observatie(s) (21-02-2020)

• Landelijk Register Kinderopvang (165288553)

• Website (https://kdvkruimel.nl/)

• Pedagogisch beleidsplan (maart 2020)

(8)

Personeel en groepen

De houder moet aan de volgende eisen voldoen:

Binnen de dagopvang is het verplicht om de kinderen op te vangen in vaste stamgroepen. Er moet voldoende personeel op elke groep zijn. Hoeveel beroepskrachten nodig zijn, is afhankelijk van het aantal kinderen en hun leeftijd.

Elke beroepskracht moet een geldig diploma hebben en ingeschreven staan in het Personenregister Kinderopvang. Een pedagogisch beleidsmedewerker begeleidt de beroepskrachten in hun werk.

In de stamgroepen spreken de beroepskrachten Nederlands met elkaar en met de kinderen.

Hieronder staat de beoordeling van de toezichthouder met een beschrijving van wat er bekeken, gelezen en/of besproken is.

Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang

Er is geconstateerd dat de 2 getoetste voorwaarden van het getoetste item ‘Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang’ voldoen aan de gestelde eisen.

De aanwezige beroepskrachten (6), de stagiaire en de pedagogisch beleidsmedewerker zijn in bezit van een verklaring omtrent gedrag en staan op een juiste wijze ingeschreven in het

personenregister kinderopvang.

De houder heeft er zorg voor gedragen, dat deze personen/beroepskrachten hun werkzaamheden kunnen aanvangen na inschrijving en koppeling in het personenregister kinderopvang aan de betreffende houder.

Opleidingseisen

Er is geconstateerd dat de 2 voorwaarden van het getoetste item ‘Opleidingseisen’ voldoen aan de gestelde eisen.

Opleidingseisen beroepskrachten

Tijdens de huidige inspectie zijn de diploma’s van 6 aanwezige beroepskrachten ingezien.

Beroepskrachten beschikken over een passende opleiding zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang en cao Sociaal Werk.

Passende opleiding pedagogisch beleidsmedewerker/coach

Aan de voorwaarde kwalificatie van de pedagogisch beleidsmedewerker en pedagogisch coach wordt voldaan.

Aantal beroepskrachten en eisen aan de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiaires

Er is geconstateerd dat de voorwaarden (5) van het getoetste item ‘Aantal beroepskrachten en eisen aan de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiaires’ voldoen aan de gestelde eisen.

Tijdens de inspectie is (op basis van een steekproef) geconstateerd dat er voldoende beroepskrachten aanwezig zijn. Er wordt gebruik gemaakt van de rekentool 1ratio.

Gedurende de uren dat conform het pedagogische beleidsplan minder beroepskrachten worden ingezet, wordt ten minste de helft van het conform de beroepskracht-kindratio benodigde aantal beroepskrachten ingezet.

Stagiaires

De inzet van stagiaires geschiedt overeenkomstig de voorwaarden opgenomen in de meest recent aangevangen cao kinderopvang en cao Sociaal Werk:

• bij het bepalen van de inzet van de beroepskrachten in opleiding en stagiairs wordt rekening gehouden met de opleidingsfase waar zij zich op dat moment bevinden;

• gedurende de dagopvang bestaat maximaal een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten uit beroepskrachten in opleiding of stagiaires.

(9)

Achterwacht

Tijdens de inspectie is geconstateerd dat de houder een achterwacht heeft ingesteld en de werkzame personen hierover heeft geïnformeerd.

Wanneer er tijdens de afwijkende inzet van het aantal beroepskrachten slechts één beroepskracht in het kindercentrum wordt ingezet, is tenminste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig.

Inzet pedagogisch beleidsmedewerkers

Er is geconstateerd dat 1 van de 2 voorwaarden van het getoetste item ‘Inzet pedagogisch beleidsmedewerker’ voldoet aan de gestelde eisen.

Aantal geëxploiteerde kindercentra

Het aantal geëxploiteerde kindercentra volgens berekeningen van de houder en volgens gegevens van het LRK zijn hieronder in een tabel weergegeven. De houder heeft één overzicht gemaakt voor zowel de locatie in Geldrop (Kruimel Geldrop) als voor de locatie in Eindhoven (Kruimel Beheer B.V.). In het overzicht zijn aparte berekeningen gemaakt voor Geldrop en

Eindhoven. Onderstaande tabel betreft de gegevens van Kruimel Eindhoven B.V.

Aantal geëxploiteerde kindcentra volgens de houder (Kruimel Eindhoven)

Aantal geëxploiteerde kindcentra volgens het LRK 1 januari

2020 2 2

Aantal fte werkzame beroepskrachten bij houder

Het aantal fte werkzame beroepskrachten volgens berekeningen van de houder zijn hieronder in een tabel weergegeven:

Aantal FTE beroepskrachten 1 januari 2019 5,4

1 januari 2020 5,7

Tijdens de huidige inspectie is geconstateerd dat de houder van kindercentrum Kruimel Eindhoven B.V. de minimale ureninzet van de pedagogisch beleidsmedewerker bepaalt, door het nemen van de som van (50 uur x het aantal kindercentra) + (10 uur x het aantal fte pedagogisch

medewerkers). Er wordt gebruik gemaakt van de rekentool 1ratio.nl/rpb.

Daadwerkelijke ureninzet pedagogisch beleidsmedewerker/coach

Kruimel Eindhoven B.V. exploiteert meer dan één kindercentrum. De houder bepaalt jaarlijks de wijze waarop hij het verplichte aantal uren waarvoor pedagogisch medewerkers worden ingezet, verdeeld over de verschillende kindercentra. Dit overzicht is schriftelijk vastgelegd.

De houder heeft de verdeling zodanig vorm gegeven, dat iedere beroepskracht jaarlijks coaching kan ontvangen bij de uitvoering van de werkzaamheden. In 2020 is binnen Kruimel Geldrop B.V. en binnen Kruimel Beheer B.V. (Eindhoven) één pedagogisch beleidsmedewerker/coach werkzaam (0,7 fte). In totaal zijn er 322,8 uur beleids- en coachingstaken vastgesteld (Kruimel Geldrop en Kruimel Eindhoven).

Uit de berekening blijkt dat het aantal daadwerkelijk aangestelde fte pedagogisch beleidsmedewerker/coach ruim voldoet aan de minimale benodigde inzet van 2020.

Overtreding inzichtelijkheid urenverdeling pedagogisch beleidsmedewerker/coach

De toezichthouder heeft geconstateerd dat de houder het overzicht met de urenverdeling van de pedagogisch beleidsmedewerker/coach, onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt voor

beroepskrachten en ouders.

De pedagogisch beleidsmedewerker geeft aan:

'De berekening van het totaal aantal coachingsuren, wat aan het begin van het jaar wordt gemaakt, is in het eerste coachingsgesprek van alle medewerkers gecommuniceerd. Daarin is uitgelegd dat iedereen evenveel coaching krijgt, ongeacht het aantal contract uren, en hoe we tot

(10)

10 van 34 Definitief inspectierapport dagopvang jaarlijks onderzoek 18-02-2020

Kruimel te Eindhoven

de berekening van het aantal uren zijn gekomen. De exacte uren van de individuele gesprekken worden achteraf bijgehouden en zijn daarmee niet aan ouders of pm’ers inzichtelijk gemaakt.' Het vastgestelde overzicht met de urenverdeling van de pedagogisch beleidsmedewerker/coach dient inzichtelijk te zijn voor beroepskrachten en ouders. De houder voldoet niet aan artikel 8 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang.

Uit bovenstaande constatering(en) / bevindingen blijkt dat aan de volgende voorwaarde niet is voldaan:

De houder van een kindercentrum bepaalt jaarlijks, indien hij meer dan één kindercentrum exploiteert, de wijze waarop hij het verplichte minimaal aantal uren waarvoor pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet, verdeelt over de verschillende kindercentra en legt dit schriftelijk vast zodat dit inzichtelijk is voor de beroepskrachten en ouders. De houder geeft de verdeling zodanig vorm dat iedere beroepskracht jaarlijks coaching ontvangt in de uitvoering van de werkzaamheden.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 8 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Stabiliteit van de opvang voor kinderen

Er is geconstateerd dat 5 van de 6 voorwaarden van het getoetste item ‘Stabiliteit van de opvang voor kinderen’ voldoen aan de gestelde eisen.

De houder deelt de ouders en het kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskracht dan wel beroepskrachten op welke dag aan de desbetreffende stamgroep zijn toegewezen.

De houder heeft er voor zorg gedragen dat ten hoogste twee vaste beroepskrachten zijn toegewezen aan kinderen in de leeftijd tot één jaar.

De houder heeft er voor zorg gedragen dat ten hoogste drie vaste beroepskrachten zijn toegewezen aan kinderen in de leeftijd vanaf 1 jaar.

Een kind maakt gedurende de week gebruik van ten hoogste twee verschillende stamgroep ruimtes.

Tijdens de inspectie is geconstateerd dat aan ieder kind een mentor is toegewezen. Tevens is de mentor een beroepskracht van het kind en bespreekt de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders.

Overtreding vaste stamgroep

De houder biedt opvang in drie groepen.

Stamgroep

Leeftijd Maximaal aantal kinderen

Aantal aanwezige kinderen (tijdens inspectie 18-02-2020

Babygroep 0 - 2

jaar 10 8

Peutergroep 2 - 4

jaar 16 7

Peuterclub 3 - 4 jaar

8 8

Geconstateerd is dat de peuterclub niet voldoet aan de definitie van een stamgroep. Een stamgroep is een vaste groep kinderen in de dagopvang (Besluit kwaliteit kinderopvang art. 1.

Begrippen). Geconstateerd is dat alle peuters van het kinderdagverblijf geplaatst zijn op de plaatsingslijst van de peutergroep. Deze peutergroep omvat zodoende op bepaalde dagen meer dan het maximale aantal toegestane (16) peuters. Afhankelijk van het aantal aanwezige peuters én de leeftijd van de aanwezige peuters wordt de peuterclub gevormd. De houder voldoet niet aan art 9 lid 1, 2 Besluit kwaliteit kinderopvang.

(11)

Geconstateerd is dat een aantal peuters zodoende gebruik maken van meer dan één stamgroep.

In de Wet kinderopvang is het uitgangspunt: opvang van het kind in één stam- of basisgroep. In het Besluit Kwaliteit kinderopvang is de uitzondering gemaakt met deze regel dat een kind met toestemming van de ouders voor een overeengekomen periode in één andere groep opgevangen kan worden. De houder kan niet aantoonbaar maken dat ouders schriftelijke toestemming hebben gegeven dat hun kind gedurende een tussen houder en ouders overeengekomen periode wordt opgevangen in één andere specifieke groep dan de stamgroep. De houder heeft via het intake- formulier geregeld dat ouders 'blanco toestemming' geven voor de gehele opvangperiode voor opvang van hun kind in een willekeurige andere groep dan de stamgroep van hun kind. Dit voldoet niet aan artikel 9 lid 9 en 18 lid 4 Besluit Kwaliteit kinderopvang.

Uit bovenstaande constatering(en) / bevindingen blijkt dat aan de volgende voorwaarde niet is voldaan:

Bij dagopvang vindt de opvang plaats in stamgroepen. Een kind wordt opgevangen in één

stamgroep. De maximale groepsgrootte wordt bepaald op grond van tabel 1 in bijlage 1, onderdeel a van het Besluit kwaliteit kinderopvang.

Indien een stamgroep wordt gecombineerd met een basisgroep wordt de maximale grootte van de gecombineerde groep bepaald op grond van bijlage 1, onderdeel c van het Besluit kwaliteit

kinderopvang.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 1, 2, 7, 8, 9 en 10 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Gebruik van de voorgeschreven voertaal

Geconstateerd is dat de Nederlandse voertaal wordt gebruikt.

Gebruikte bronnen

• Interview houder en/of locatieverantwoordelijke (07-04-2020, Pedagogisch beleidsmedewerker)

• Interview (21-02-20, aanwezige beroepskrachten)

• Observatie(s) (21-02-2020)

• Personenregister Kinderopvang (geraadpleegd op 21-02-2020)

• Website (https://kdvkruimel.nl/)

• Diploma('s)/kwalificatie(s) beroepskrachten (6 aanwezige beroepskrachten)

• (Praktijk)leerovereenkomst (26-08-2019)

• Plaatsingsoverzicht (week 6 en 7, 2020)

• Presentielijsten (week 6 en 7 2020)

• Personeelsrooster (week 6 en 7 2020)

• Pedagogisch beleidsplan (maart 2020)

• Diploma/kwalificatie pedagogisch beleidsmedewerker(s) (HBO Pedagogiek, 12 februari 2014)

• Overzicht inzet pedagogisch beleidsmedewerker(s) (Berekening coachingsuren 2019 en 2020)

• Naamlijst en geboortedata kinderen

• Intakeformulier blanco

(12)

Veiligheid en gezondheid

De houder moet aan de volgende eisen voldoen:

De houder moet zorgen voor veilige en gezonde opvang. Hiervoor heeft de houder vastgelegd wat de risico’s zijn voor de veiligheid en gezondheid van kinderen. Ook beschrijft de houder: wat hij doet om risico’s klein te houden, hoe de kinderen met kleine risico’s leren omgaan en hoe

beroepskrachten handelen als er toch iets gebeurt. En de houder besteedt aandacht aan het risico op grensoverschrijdend gedrag.

De houder betrekt medewerkers bij het maken van dit veiligheid- en gezondheidsbeleid. De houder zorgt ervoor dat de beroepskrachten handelen volgens het beleid.

Er is een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de houder moet de kennis en het gebruik van deze meldcode bevorderen.

Hieronder staat de beoordeling van de toezichthouder met een beschrijving van wat er bekeken, gelezen en/of besproken is.

Veiligheids- en gezondheidsbeleid

Er is geconstateerd dat 8 van de 9 voorwaarden van het getoetste item ‘Veiligheids-en gezondheidsbeleid’ voldoen aan de gestelde eisen.

Kennisoverdracht Veiligheids- en gezondheidsbeleid

De houder draagt er zorg voor dat het veiligheids-en gezondheidsbeleid samen met de

beroepskrachten een continu proces is. Tijdens groepsoverleggen en teamvergaderingen wordt het veiligheids- en gezondheidsbeleid besproken. De pedagogisch beleidsmedewerker heeft

aangegeven, dat tijdens de komende groepsoverleggen met betrekking tot het veiligheids- en gezondheidsbeleid, de risico's rondom eigen groepsruimte centraal staan zodat deze beter in kaart gebracht/geborgd worden.

Eerste Hulp Bij Ongelukken (EHBO) bij kinderen

De houder draagt er ten tijde van de inspectie voldoende zorg voor dat er gedurende de opvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen conform de in de Regeling Wet kinderopvang aan deze kwalificatie gestelde nadere regels. Steekproefsgewijs is het EHBO-certificaat van 1 aanwezige beroepskracht getoetst. Dit certificaat voldoet aan de gestelde voorwaarden.

Overtreding Veiligheids- en gezondheidsbeleid risico grensoverschrijdend gedrag/vierogenprincipe De houder heeft een veiligheids- en gezondheidsbeleid opgesteld waarin onvoldoende concreet het risico op grensoverschrijdendgedrag/vierogenprincipe staat beschreven. Alle andere risico's staan in het veiligheids- en gezondheidsbeleid voldoende concreet beschreven. Met betrekking tot het vierogenprincipe staan de afspraken/maatregelen rondom de ruimtes van de baby- en

peutergroepen concreet beschreven. Echter bevindt zich de groepsruimte van de peuterclub aan de andere zijde van het gebouw waar de peutergroep en de babygroep zich bevindt. De vermelde maatregelen zoals o.a. open zetten van de deuren om zodoende voldoende ogen en oren te bieden, zijn zodoende niet toegespitst op de peuterclub. De houder voldoet niet aan artikel 4 lid 3b.3 Besluit Kwaliteit kinderopvang.

Uit bovenstaande constatering(en) / bevindingen blijkt dat aan de volgende voorwaarde niet is voldaan:

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de risico’s die de opvang van kinderen van het desbetreffende kindercentrum met zich brengt, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:

- de voornaamste risico’s met grote gevolgen voor de veiligheid van kinderen;

- de voornaamste risico’s met grote gevolgen voor de gezondheid van kinderen;

- het risico op grensoverschrijdend gedrag door beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers, overige aanwezige volwassenen en kinderen.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang)

(13)

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Er is geconstateerd dat de getoetste voorwaarden (6) van het item ‘Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ voldoen aan de gestelde eisen.

De houder van het kindercentrum hanteert het landelijke protocol 'kindermishandeling en grensoverschrijdend gedrag voor de kinderopvang’ (juni 2018, samengesteld door Boink, de Brancheorganisatie kinderopvang, de Branchevereniging maatschappelijke kinderopvang, Sociaalwerk Nederland).

Het protocol bestaat uit 3 routes:

• ‘Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in de thuissituatie (sinds 1 januari 2019 met het nieuwe, bijbehorende afwegingskader).

• Meldplicht bij een vermoeden van een gewelds- of zedendelict door een medewerker.

• Stappenplan seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling'.

Het team van Kinderopvang Kruimel Eindhoven heeft in juli 2019 een scholing meldcode kindermishandeling gevolgd met het vernieuwde afwegingskader.

Tijdens het interview zijn de beroepskrachten bekend met de signalen kindermishandeling en met het stappenplan.

De houder van het kindercentrum is de aandachtsfunctionaris Meldcode kindermishandeling.

De houder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode door deze tijdens teamoverleggen te bespreken.

Gebruikte bronnen

• Interview houder en/of locatieverantwoordelijke (07-04-2020, Pedagogisch beleidsmedewerker)

• Interview (21-02-20, aanwezige beroepskrachten)

• Observatie(s) (21-02-2020)

• EHBO certificaat (1 aanwezige beroepskracht)

• Website (https://kdvkruimel.nl/)

• Beleid veiligheid- en gezondheid (Beleidsplan veiligheid en gezondheid Eindhoven, maart 20)

• Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Protocol 'kindermishaneling en grensoverschrijdend gedrag' voor de kinderopvang, BOink juni 2018)

• Notulen teamoverleg (27-02-2020)

• Afspraken meldcode n.a.v. workshop juli 2019

• Wijziging Meldcode Kindermishandeling en/of huiselijk geweld, juli 2018

(14)

Accommodatie

De houder moet aan de volgende eisen voldoen:

De binnenruimte en de buitenruimte moeten groot genoeg zijn. Ook zijn de ruimtes voor de kinderen veilig en toegankelijk. De inrichting van de ruimtes stimuleert de kinderen om te spelen.

Hieronder staat de beoordeling van de toezichthouder met een beschrijving van wat er bekeken, gelezen en/of besproken is.

Eisen aan ruimtes

Er is geconstateerd dat de voorwaarden (4) van het getoetste item ‘Eisen aan de ruimtes’ voldoen aan de gestelde eisen.

De binnen- en buitenruimtes waar kinderen verblijven gedurende de opvang zijn veilig,

toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Het kindercentrum beschikt over ten minste 3,5m² binnenspeelruimte en 3 m² buitenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind.

Binnenruimte

Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijk vaste stamgroepruimte.

Groepsruimte m² Maximaal aantal kinderen Beschikbare m² per kind

Babygroep 36 10 3,6

Peutergroep 61 16 3,8

Peuterclub* 63 8 7,8

* de peuterclub maakt gebruik van drie ruimtes: BSO-lokaal 28 m², speelkamer 1 18 m², speelkamer 2 17 m²

Slaapruimten en slaapplaatsen

Het kindercentrum beschikt voor kinderen tot de leeftijd van anderhalf jaar over een afzonderlijke slaapruimte voor het aantal op te vangen kinderen.

De baby- en peutergroep beschikken over een eigen aangrenzende slaapkamer. In de slaapruimte van de babygroep zijn 4 duo bedjes en een evacuatiebedje geplaatst (9 slaapplaatsen). De peuters beschikken over 5 duo ledikanten en 1 evacuatie bed (11 slaapplaatsen).

Buitenruimte

Het kindercentrum beschikt over ten minste 3 m² vaste buitenspeelruimte (114 m²: 33

kindplaatsen dagopvang = 3,4) per in het kinderdagverblijf aanwezig kind. De buitenspeelruimte is aangrenzend aan het kindercentrum.

Tijdens openingstijden kan de buitenschoolse opvang eveneens gebruik maken van de

buitenspeelruimte. Er kunnen maximaal 36 kinderen spelen. De buitenschoolse opvang maakt tevens gebruik van buitenspeelterreinen in de wijk. De dagopvang kan te allen tijde gebruik maken van de buitenspeelruimte.

De pedagogisch beleidsmedewerker heeft aangegeven de werkwijze rondom het gezamenlijk gebruik van de buitenruimte concreter te beschrijven in het pedagogisch werkplan. De pedagogisch beleidsmedewerker is zich ervan bewust dat de buitenspeelruimte over onvoldoende vierkante meters beschikt voor gelijktijdig gebruik van dagopvang en buitenschoolse opvang (114 : 33 kindplaatsen dagopvang + 18 kindplaatsen buitenschoolse opvang = 2,2 m² per aanwezig kind).

(15)

Gebruikte bronnen

• Interview houder en/of locatieverantwoordelijke (07-04-2020, Pedagogisch beleidsmedewerker)

• Interview (21-02-20, aanwezige beroepskrachten)

• Observatie(s) (21-02-2020)

• Landelijk Register Kinderopvang (165288553)

• Website (https://kdvkruimel.nl/)

• Plattegrond (10-06-2008)

• Informatie beschikbare buitenruimte (ontvangen e-mail, 20-02-2020)

(16)

Ouderrecht

De houder moet aan de volgende eisen voldoen:

De houder moet ouders informeren over een aantal onderwerpen, zoals: het pedagogisch beleid, de groepsgrootte, het aantal beroepskrachten per groep, de opleidingseisen van beroepskrachten, het veiligheids- en gezondheidsbeleid en de klachtenregeling. Ouders hebben adviesrecht over een aantal onderwerpen binnen de opvang.

De houder laat de ouders en het personeel weten waar zij het inspectierapport kunnen vinden.

Hieronder staat de beoordeling van de toezichthouder met een beschrijving van wat er bekeken, gelezen en/of besproken is.

Informatie

Er is geconstateerd dat 3 van de 4 voorwaarden van het getoetste item ‘informatie’ voldoen aan de gestelde eisen.

De houder informeert de ouders en eenieder die daarom verzoekt over het te voeren beleid.

De houder verstrekt informatie via de website, nieuwsbrieven (1 per kwartaal) en een welkomstmapje.

De houder maakt de mogelijkheid om geschillen voor te leggen aan de geschillencommissie kenbaar via de klachtenprocedure die vermeld staat op de website en in het welkomstboekje.

De houder informeert de ouders in het beleidsplan over de tijden waarop er minder beroepskrachten worden ingezet, alsmede de tijden waarop niet wordt afgeweken van de beroepskracht-kindratio.

Overtreding plaatsen inspectierapport op website

Het inspectierapport is in te zien door een link naar het LRK op de website van de houder, Echter is geconstateerd dat de houder niet het meest recente inspectierapport op de website heeft geplaatst.

Op de website staat het inspectierapport van 2018 geplaatst. De houder voldoet hierdoor niet aan artikel 1.54 lid 2 en 3 Wet kinderopvang.

Uit bovenstaande constatering(en) / bevindingen blijkt dat aan de volgende voorwaarde niet is voldaan:

De houder van een kindercentrum informeert ouders en personeel over het inspectierapport door het zo spoedig mogelijk na ontvangst op de eigen website te plaatsen op een gemakkelijk vindbare plaats. Indien geen website aanwezig is legt de houder een afschrift van het inspectierapport ter inzage op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

(art 1.54 lid 2 en 3 Wet kinderopvang)

Oudercommissie

Er is geconstateerd dat de getoetste voorwaarden (8) item ‘Oudercommissie’ voldoen aan de gestelde eisen.

De houder heeft voor het kindercentrum een oudercommissie ingesteld en voor de oudercommissie een reglement oudercommissie vastgesteld dat voldoet aan de voorwaarden.

De oudercommissie bestaat uit 3 leden.

De toezichthouder heeft de oudercommissie een vragenlijst gestuurd over het kindercentrum. De toezichthouder heeft de vragenlijst niet retour ontvangen.

(17)

Klachten en geschillen

Er is geconstateerd dat aan de voorwaarden (6) van het getoetste item ‘Klachten en geschillen’

voldoen aan de gestelde eisen.

Klachtenregeling

De houder heeft een interne klachtenregeling getroffen voor de afhandeling van klachten over:

• een gedraging van de houder of bij de houder werkzame personen jegens een ouder of kind;

• de overeenkomst tussen de houder en de ouder.

De interne klachtenregeling is schriftelijk vastgelegd, deze is voorzien dat de ouder de klacht schriftelijk bij de houder van een kindercentrum indient en dat de houder:

• de klacht zorgvuldig onderzoekt;

• de ouder zoveel mogelijk op de hoogte houdt van de voortgang van de behandeling;

• de klacht, rekening houdende met de aard ervan, zo spoedig mogelijk afhandelt;

• de klacht uiterlijk zes weken na indiening afhandelt;

• de ouder een schriftelijk en met redenen omkleed oordeel op de klacht verstrekt;

• in het oordeel een concrete termijn stelt waarbinnen eventuele maatregelen zullen zijn gerealiseerd.

Tijdens het interview met de pedagogisch beleidsmedewerker is besproken dat in de interne klachtenregeling eveneens staat opgenomen dat ouders de klacht mondeling kunnen indienen. De pedagogisch beleidsmedewerker heeft aangegeven hierop direct actie uit te zetten, dat ouders na mondelinge melding de klacht ook schriftelijk (eventueel in samenwerking met leidinggevende) indienen.

De klachtenregeling wordt bij de ouders onder de aandacht gebracht tijdens het

intakegesprek/welkomstmapje en is tevens in te zien op de website van de houder. Daarnaast is op de locatie een map met de klachtenregeling aanwezig en hangen er posters van de

Geschillencommissie Kinderopvang in de gangen van het kinderdagverblijf waarop de regeling staat uitgelegd.

Klachtenjaarverslag

De houder heeft aangegeven dat, zowel intern als extern, geen klachten zijn ingediend in 2019. De houder is zodoende niet verplicht om ervoor zorg te dragen dat, over 2019 voor 1 juni 2020 een jaarverslag klachten is opgesteld.

De houder heeft op 13 maart 2020 het jaarverslag klachten doorgestuurd aan de toezichthouder.

De houder geeft in dit jaarverslag aan dat er geen klachten zijn ingediend. Daarnaast is hierin opgenomen een beknopte beschrijving van de klachtenregeling en informatie over de wijze waarop ouders zijn geïnformeerd over de klachtenregeling.

Geconstateerd dat de houder is aangesloten bij een door de minister van Justitie en Veiligheid erkende geschillencommissie.

Gebruikte bronnen

• Interview houder en/of locatieverantwoordelijke (07-04-2020, Pedagogisch beleidsmedewerker)

• Interview (21-02-20, aanwezige beroepskrachten)

• Landelijk Register Kinderopvang (165288553)

• Reglement oudercommissie (Huishoudelijk Reglement Ouder Commissie KDV Kruimel Eindhoven)

• Website (https://kdvkruimel.nl/)

• Klachtenregeling (Klachtenprocedure 2018)

• Aansluiting geschillencommissie (Per 1 januari 2016)

• Voorwaarden ouderraad

(18)

18 van 34 Definitief inspectierapport dagopvang jaarlijks onderzoek 18-02-2020

Kruimel te Eindhoven

Overzicht getoetste inspectie-items

Pedagogisch klimaat

Pedagogisch beleid

Het kindercentrum beschikt over een pedagogisch beleidsplan. De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat in de dagopvang conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld.

(art 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang) Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan aspecten van verantwoorde dagopvang, bedoeld in artikel 2 van het Besluit kwaliteit kinderopvang.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop de ontwikkeling van het kind wordt gevolgd en gestimuleerd en daarbij naar een doorlopende

ontwikkellijn met het basisonderwijs en de buitenschoolse opvang wordt gestreefd, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op de wijze waarop:

- met toestemming van de ouders kennis over de ontwikkeling van het kind wordt overgedragen aan de school bij de overgang van het kind naar het basisonderwijs en aan de buitenschoolse opvang bij de overgang van het kind naar de buitenschoolse opvang;

- bijzonderheden in de ontwikkeling van het kind of problemen worden gesignaleerd en ouders worden doorverwezen naar passende instanties voor verdere ondersteuning.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop de mentor de verkregen informatie over de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders bespreekt en de wijze waarop aan de ouders en het kind bekend wordt gemaakt welke beroepskracht de mentor is van het kind.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang) Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de werkwijze, maximale omvang en leeftijdsopbouw van de stamgroepen.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder d Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop kinderen kunnen wennen aan een nieuwe stamgroep waarin zij zullen worden opgevangen.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder e Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de tijden waarop er minder beroepskrachten worden ingezet dan vereist is op basis van het aantal

aanwezige kinderen, alsmede de tijden waarop in ieder geval niet daarvan wordt afgeweken en wordt voldaan aan de beroepskracht-kindratio. De afwijkende inzet van het minimumaantal beroepskrachten dat op grond van de beroepskracht-kindratio vereist is, kan op de dagen van de week verschillen, zij het dat de afwijkende inzet niet per week verschilt.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de aard en de organisatie van de activiteiten waarbij kinderen de stamgroep of de stamgroepruimte kunnen verlaten.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van het beleid ten aanzien van het gebruik kunnen maken van dagopvang gedurende extra dagdelen.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang)

(19)

Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de taken die beroepskrachten in opleiding, stagiairs en vrijwilligers in de dagopvang kunnen uitvoeren en de wijze waarop zij hierbij worden begeleid.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder d Besluit kwaliteit kinderopvang)

Pedagogische praktijk

In het kader van het bieden van verantwoorde dagopvang, draagt de houder van een

kindercentrum er in ieder geval zorg voor dat, rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden:

a. op een sensitieve en responsieve manier met kinderen wordt omgegaan, respect voor de autonomie van kinderen wordt getoond en grenzen worden gesteld aan en structuur wordt

geboden voor het gedrag van kinderen, zodat kinderen zich emotioneel veilig en geborgen kunnen voelen;

b. kinderen spelenderwijs worden uitgedaagd in de ontwikkeling van hun motorische vaardigheden, cognitieve vaardigheden, taalvaardigheden en creatieve vaardigheden, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger te functioneren in een veranderende omgeving;

c. kinderen worden begeleid in hun interacties, waarbij hen spelenderwijs sociale kennis en

vaardigheden worden bijgebracht, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger relaties met anderen op te bouwen en te onderhouden;

d. kinderen worden gestimuleerd om op een open manier kennis te maken met de algemeen aanvaarde waarden en normen in de samenleving met het oog op een respectvolle omgang met anderen en een actieve participatie in de maatschappij.

(art 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 2 Besluit kwaliteit kinderopvang)

(20)

Personeel en groepen

Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang In het bezit van een verklaring omtrent het gedrag zijn:

a. de houder of voorgenomen houder van een kindercentrum;

b. de personen die op basis van een arbeidsovereenkomst met de houder of met een

uitzendorganisatie tijdens opvanguren werkzaam zijn dan wel zullen zijn op de locatie van een onderneming waarmee de houder een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;

c. de personen die op basis van een andere overeenkomst met de houder structureel tijdens opvanguren werkzaam zijn of zullen zijn op de locatie waarmee de houder een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;

d. de personen die uit hoofde van hun functie toegang hebben of zullen hebben tot informatie over de kinderen die worden opgevangen;

e. de personen van 18 jaar en ouder die op het woonadres waar een kindercentrum is gevestigd hun hoofdverblijf hebben of zullen hebben dan wel die structureel tijdens opvanguren aanwezig zijn of zullen zijn op het kindercentrum, gevestigd op een woonadres.

Voor zover het natuurlijke personen betreft is eenieder als bedoeld in de onderdelen a tot en met e ingeschreven in het personenregister kinderopvang.

(art 1.50 lid 3 Wet kinderopvang)

Na inschrijving van een persoon als bedoeld in artikel 1.50 derde lid van de wet in het personenregister kinderopvang en na koppeling met de houder kan de persoon zijn werkzaamheden aanvangen.

(art 1.48d lid 3 en 1.50 lid 4 Wet kinderopvang)

Opleidingseisen

Beroepskrachten beschikken over een passende opleiding zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang en cao Sociaal Werk.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 6 lid 1 en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 7 lid 1 Regeling Wet kinderopvang)

Pedagogisch beleidsmedewerkers beschikken over een voor de werkzaamheden passende opleiding zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang en cao Sociaal Werk.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 6 lid 3 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 7 lid 2 Regeling Wet kinderopvang)

(21)

Aantal beroepskrachten en eisen aan de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiaires

De houder van een kindercentrum zet voldoende beroepskrachten in voor het aantal kinderen dat wordt opgevangen, met dien verstande dat:

- de verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in een stamgroep wordt bepaald op grond van tabel 1 in bijlage 1, onderdeel a, bij het besluit kwaliteit kinderopvang en de daarbij behorende rekenregels;

-indien een stamgroep wordt gecombineerd met een basisgroep de verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in de

gecombineerde groep wordt bepaald op grond van bijlage 1, onderdeel c, bij het besluit kwaliteit kinderopvang en de daarbij behorende rekenregels;

- indien kinderen bij een activiteit zoals beschreven in het pedagogisch beleidsplan de stamgroep verlaten, dit niet leidt tot een verlaging van het totaalaantal minimaal op of, indien de activiteit buiten het kindercentrum plaatsvindt, vanuit het kindercentrum in te zetten beroepskrachten ten opzichte van de situatie direct voorafgaand aan de activiteit;

- in afwijking hiervan op tijdstippen genoemd in het pedagogisch beleidsplan minder beroepskrachten kunnen zijn ingezet, met een maximum van drie uur.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 1, 2, 3, 4 en 7 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Gedurende de uren dat conform het pedagogische beleidsplan minder beroepskrachten worden ingezet, wordt ten minste de helft van het conform de beroepskracht-kindratio benodigde aantal beroepskrachten ingezet.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder a en 7 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang)

De inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs geschiedt overeenkomstig de voorwaarden opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang en cao Sociaal Werk, met dien verstande dat gedurende de dagopvang maximaal een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs. Het minimaal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 7 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke stamgroepen.

Bij het bepalen van de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs wordt rekening gehouden met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 1, 2, 8 en 9 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9 Regeling Wet kinderopvang)

Indien de inzet van het aantal in te zetten beroepskrachten als bedoeld in artikel 7, lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang ertoe leidt dat in het kindercentrum slechts één beroepskracht aanwezig is, is tevens een volwassene beschikbaar die telefonisch bereikbaar is en die binnen vijftien minuten in het kindercentrum aanwezig kan zijn in geval van een calamiteit.

De houder van een kindercentrum informeert de bij het kindercentrum werkzame personen over de naam en het telefoonnummer van deze persoon.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang) Indien de afwijkende inzet van het aantal beroepskrachten, als bedoeld in artikel 7, lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang, ertoe leidt dat slechts één beroepskracht op het kindercentrum wordt ingezet, is ter ondersteuning van deze beroepskracht ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 6 Besluit kwaliteit kinderopvang)

(22)

Inzet pedagogisch beleidsmedewerkers

De houder van een kindercentrum bepaalt jaarlijks, indien hij meer dan één kindercentrum exploiteert, de wijze waarop hij het verplichte minimaal aantal uren waarvoor pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet, verdeelt over de verschillende kindercentra en legt dit schriftelijk vast zodat dit inzichtelijk is voor de beroepskrachten en ouders. De houder geeft de verdeling zodanig vorm dat iedere beroepskracht jaarlijks coaching ontvangt in de uitvoering van de werkzaamheden.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 8 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang)

De houder van het kindercentrum heeft het minimaal aantal uren waarvoor de pedagogisch beleidsmedewerker jaarlijks wordt ingezet, bepaald op grond van de rekenregels in bijlage 2 van het besluit.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 17 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Stabiliteit van de opvang voor kinderen

Bij dagopvang vindt de opvang plaats in stamgroepen. Een kind wordt opgevangen in één

stamgroep. De maximale groepsgrootte wordt bepaald op grond van tabel 1 in bijlage 1, onderdeel a van het Besluit kwaliteit kinderopvang.

Indien een stamgroep wordt gecombineerd met een basisgroep wordt de maximale grootte van de gecombineerde groep bepaald op grond van bijlage 1, onderdeel c van het Besluit kwaliteit

kinderopvang.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 1, 2, 7, 8, 9 en 10 Besluit kwaliteit kinderopvang) De houder van een kindercentrum deelt de ouders en het kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskracht dan wel beroepskrachten op welke dag aan de desbetreffende stamgroep zijn toegewezen.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang) Aan een kind in de leeftijd tot één jaar worden ten hoogste twee vaste beroepskrachten

toegewezen, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de stamgroep van dat kind. Indien er vanwege de grootte van de stamgroep met drie of meer beroepskrachten

tegelijkertijd gewerkt wordt dan worden er ten hoogste drie vaste beroepskrachten toegewezen aan een kind in de leeftijd tot één jaar.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Aan een kind van één jaar of ouder worden ten hoogste drie vaste beroepskrachten toegewezen, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de stamgroep van dat kind. Indien er vanwege de grootte van de stamgroep met drie of meer beroepskrachten tegelijkertijd gewerkt wordt dan worden er ten hoogste vier vaste beroepskrachten toegewezen aan een kind van één jaar of ouder.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Een kind maakt gedurende de week gebruik van ten hoogste twee verschillende stamgroepruimtes.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 6, 8 en 9 Besluit kwaliteit kinderopvang) Aan ieder kind wordt een mentor toegewezen. De mentor is een beroepskracht van het kind en bespreekt de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders. Tevens is de mentor voor de ouders aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en het welbevinden van het kind.

(art 1.50 lid 1 en 2; art 9 lid 11 Besluit kwaliteit kinderopvang)

(23)

Gebruik van de voorgeschreven voertaal

De Nederlandse taal wordt als voertaal gebruikt. Daar waar naast de Nederlandse taal de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese taal of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt.

(art 1.55 lid 1 Wet kinderopvang)

OF

Er wordt naast de Nederlandse voertaal mede een andere voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder van het kindercentrum vastgestelde gedragscode.

(art 1.55 lid 2 Wet kinderopvang)

(24)

Veiligheid en gezondheid

Veiligheids- en gezondheidsbeleid

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de risico’s die de opvang van kinderen van het desbetreffende kindercentrum met zich brengt, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:

- de voornaamste risico’s met grote gevolgen voor de veiligheid van kinderen;

- de voornaamste risico’s met grote gevolgen voor de gezondheid van kinderen;

- het risico op grensoverschrijdend gedrag door beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers, overige aanwezige volwassenen en kinderen.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang)

De houder van een kindercentrum heeft voor elk kindercentrum een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder draagt er zorg voor dat er in de dagopvang conform het veiligheids- en gezondheidsbeleid wordt gehandeld.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang) De houder of voorgenomen houder van een kindercentrum stelt het veiligheids- en

gezondheidsbeleid schriftelijk vast en verstrekt dit bij de aanvraag tot exploitatie. De houder evalueert, en indien nodig actualiseert, het veiligheids- en gezondheidsbeleid binnen drie maanden na opening van het kindercentrum. Daarna houdt de houder het veiligheids- en gezondheidsbeleid actueel.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de wijze waarop de houder van een kindercentrum er zorg voor draagt dat het veiligheids- en gezondheidsbeleid samen met de beroepskrachten een continu proces is van het vormen van beleid, implementeren, evalueren en actualiseren.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een plan van aanpak waarin in concrete termen is aangegeven welke maatregelen binnen welke termijn zijn respectievelijk worden genomen, teneinde deze voornaamste risico’s met grote gevolgen betreffende veiligheid, gezondheid en het risico op grensoverschrijdend gedrag in te perken en de handelswijze indien deze risico’s zich verwezenlijken.

De houder van een kindercentrum beschrijft bij de maatregelen die gericht zijn op het inperken van het risico op grensoverschrijdend gedrag, in ieder geval de wijze waarop hij de dagopvang zodanig organiseert dat een beroepskracht, beroepskracht in opleiding of stagiair de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een beschrijving in algemene zin van de wijze waarop kinderen wordt geleerd om te gaan met risico’s waarvan de gevolgen voor de veiligheid en

gezondheid van kinderen beperkt zijn en welke derhalve niet zijn aan te merken als voornaamste risico’s met grote gevolgen betreffende veiligheid en gezondheid en als risico op

grensoverschrijdend gedrag.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder d en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de wijze waarop de houder van een kindercentrum er zorg voor draagt dat het actuele veiligheids- en

gezondheidsbeleid en de evaluaties daarvan inzichtelijk zijn voor de beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers en ouders.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder e Besluit kwaliteit kinderopvang)

(25)

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de wijze waarop de achterwacht is geregeld indien er met inachtneming van de beroepskracht- kindratio of bij het afwijken van de inzet van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op grond van de beroepskracht-kindratio, slechts een beroepskracht op het kindercentrum aanwezig is.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder f, 7 lid 5 en 6 Besluit kwaliteit kinderopvang)

De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat er gedurende de dagopvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen conform de in de Regeling Wet kinderopvang aan deze kwalificatie gestelde nadere regels.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 8 Regeling Wet kinderopvang)

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

De houder van een kindercentrum stelt voor het personeel een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

De door de houder voor het personeel vast te stellen meldcode bevat ten minste de volgende elementen:

a. een stappenplan, inhoudende een omschrijving van de stappen voor het omgaan door het personeel met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;

b. een afwegingskader op basis waarvan het personeel het risico op en de aard en de ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling weegt en dat het personeel in staat stelt te beoordelen of sprake is van dusdanig ernstig huiselijk geweld of ernstige kindermishandeling, dan wel van een vermoeden daarvan, dat een melding is aangewezen;

c. een toebedeling van verantwoordelijkheden aan de diverse personeelsleden bij de stappen van het stappenplan, inclusief vermelding van de functie van degene die eindverantwoordelijk is voor de beslissing over het al dan niet doen van een melding;

d. indien van toepassing, specifieke aandacht voor bijzondere vormen van geweld, die speciale kennis en vaardigheden van personeel vereisen;

e. specifieke aandacht voor de wijze waarop het personeel omgaat met gegevens waarvan zij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden.

(art 1.51a lid 1, 2 3 en 5 Wet kinderopvang; art 5 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het door de houder van een kindercentrum in de meldcode vastgestelde stappenplan bevat ten minste de volgende stappen:

a. het in kaart brengen van de signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;

b. collegiale consultatie en zo nodig raadplegen van het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis) of een deskundige op het gebied van letselduiding;

c. een gesprek met de ouders en, indien mogelijk, het kind;

d. het toepassen van het afwegingskader, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

het beslissen over:

- het doen van een melding, en

- het inzetten van de noodzakelijke hulp.

(art 1.51a lid 1, 2, 3 en 5 Wet kinderopvang; art 5 lid 1 onder a en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang)

De houder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

(art 1.51a lid 4 Wet kinderopvang)

(26)

26 van 34 Definitief inspectierapport dagopvang jaarlijks onderzoek 18-02-2020

Kruimel te Eindhoven

De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze, dat hij onverwijld in overleg treedt met de vertrouwensinspecteur kinderopvang. indien hem bekend is geworden dat een bij de onderneming werkzaam persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden of mishandeling jegens een kind van een ouder die gebruik maakt van de door hem geboden kinderopvang. Indien uit het overleg blijkt dat sprake is van een redelijk vermoeden dat een persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een dergelijk misdrijf doet de houder onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar en stelt hij de

vertrouwensinspecteur kinderopvang onverwijld in kennis.

(art 1.51b lid 1, 2 en 5 Wet kinderopvang)

De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, indien het een bij de houder werkzaam persoon op enigerlei wijze bekend is geworden dat een ander ten behoeve van die houder werkzaam persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden of mishandeling jegens een kind van een ouder die gebruik maakt van de door hem geboden kinderopvang, deze persoon de houder daarvan

onverwijld in kennis stelt. Indien degene die van het vermoeden op de hoogte moet worden gesteld dezelfde persoon is als degene die zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan dit misdrijf, is artikel 1.51c lid 1 en 2 Wet kinderopvang van toepassing.

(art 1.51b lid 3, 4 en 5 Wet kinderopvang)

De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, indien een bij de onderneming werkzaam persoon bekend is geworden dat de natuurlijke persoon die tevens houder is zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden of mishandeling jegens een kind dat gebruik maakt van de door de houder geboden

kinderopvang, deze persoon in contact kan treden met de vertrouwensinspecteur kinderopvang en in geval van een redelijk vermoeden onverwijld aangifte doet bij een daartoe aangewezen

opsporingsambtenaar.

(art 1.51c Wet kinderopvang)

(27)

Accommodatie

Eisen aan ruimtes

De binnen- en buitenruimtes waar kinderen verblijven gedurende de tijd dat zij worden

opgevangen, zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 10 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste stamgroepruimte. Een kindercentrum beschikt over ten minste 3,5m² binnenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind.

Passend voor spelactiviteiten ingerichte binnenruimtes buiten de stamgroepruimte worden naar evenredigheid aan de groepen van het kindercentrum toebedeeld.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 10 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Een kindercentrum beschikt over ten minste 3m² vaste buitenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind. De buitenspeelruimte is voor kinderen in de leeftijd tot twee jaar aangrenzend aan het kindercentrum. Voor kinderen van twee jaar of ouder is de buitenspeelruimte bij voorkeur aangrenzend aan het kindercentrum, maar in ieder geval aangrenzend aan het gebouw waarin het kindercentrum is gevestigd.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 10 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Een kindercentrum beschikt voor kinderen tot de leeftijd van anderhalf jaar over een op het aantal aanwezige kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 10 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang)

(28)

Ouderrecht

Informatie

De houder van een kindercentrum informeert ouders en personeel over het inspectierapport door het zo spoedig mogelijk na ontvangst op de eigen website te plaatsen op een gemakkelijk vindbare plaats. Indien geen website aanwezig is legt de houder een afschrift van het inspectierapport ter inzage op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

(art 1.54 lid 2 en 3 Wet kinderopvang)

De houder van een kindercentrum informeert de ouders en eenieder die daarom verzoekt over het te voeren beleid zoals beschreven in artikel 1.48d tot en met 1.57d van de wet.

(art 1.54 lid 1 Wet kinderopvang)

De houder van een kindercentrum brengt de mogelijkheid om geschillen aan de

geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

(art 1.57c lid 2 Wet kinderopvang)

De houder van een kindercentrum informeert de ouders nadrukkelijk over de tijden waarop er minder beroepskrachten worden ingezet dan vereist is op basis van het aantal aanwezige kinderen, alsmede de tijden waarop in ieder geval niet daarvan wordt afgeweken en wordt voldaan aan de inzet van het minimaal aantal beroepskrachten op basis van de beroepskracht-kindratio.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Oudercommissie

De houder van een kindercentrum heeft voor de oudercommissie, tenzij er op grond van artikel 1.58, tweede lid geen oudercommissie is ingesteld, zes maanden na registratie een reglement oudercommissie vastgesteld.

(art 1.46 lid 2 en 1.58 lid 2 en 1.59 lid 1 Wet kinderopvang)

Het reglement voor de oudercommissie omvat in ieder geval regels omtrent:

- het aantal leden;

- de wijze waarop de leden worden gekozen;

- de zittingsduur van de leden.

(art 1.59 lid 2 Wet kinderopvang)

Het reglement voor de oudercommissie bevat geen regels omtrent de werkwijze van de oudercommissie.

(art 1.59 lid 3 Wet kinderopvang)

De houder van een kindercentrum wijzigt het reglement voor de oudercommissie na instemming van de oudercommissie.

(art 1.59 lid 5 Wet kinderopvang)

Er is, zes maanden na registratie, een oudercommissie ingesteld die tot taak heeft de houder van een kindercentrum te adviseren over de onderwerpen in artikel 1.60 van de Wet.

OF

De verplichting tot het instellen van een oudercommissie geldt niet omdat het een kindercentrum betreft waar maximaal 50 kinderen worden opgevangen en de houder zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een oudercommissie in te stellen.

(art 1.58 lid 1 en 2 Wet kinderopvang)

Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn geen lid van de oudercommissie.

(art 1.58 lid 5 Wet kinderopvang)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; art 5 lid 2, 3 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; art 7 lid 1 sub

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang) Indien de afwijkende inzet van het aantal beroepskrachten, als bedoeld in artikel

Indien de afwijkende inzet van het aantal beroepskrachten, als bedoeld in artikel 7, lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang, ertoe leidt dat slechts één beroepskracht op

(art 1.50 lid 1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; art 5 lid 2 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; art 7 lid 1 sub g Regeling

(art 1.50 lid 1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; art 5 lid 2 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; art 7 lid 1 sub e Regeling

(art 1.50 lid 1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; art 5 lid 2 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; art 7 lid 1 sub g Regeling

(art 1.50 lid 1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; art 5 lid 2 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; art 7 lid 1 sub e Regeling

(art 1.50 lid 1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; art 5 lid 2 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; art 7 lid 1 sub g Regeling