Tentamen lineaire algebra 2
17 januari 2014, 10:00 – 13:00 zalen 174, 312, 412, 401, 402
Dit zijn geen complete uitwerkingen. Er is dus geen garantie dat het
“overschrijven” met andere getallen voldoende is voor huiswerk of tentamens.
Er is ook een bestand met alleen de opgaven. Lees de oplossing pas na het doen van een serieuze poging.
Dit is geen openboektentamen. Alleen niet-programmeerbare rekenmachines zijn toegestaan. Bewijs je antwoorden.
Opgave 1. Beschouw de re¨ ele matrices
A =
1 7 0 0 1 0 0 1 4
en B =
1 −2 2 −3
.
(a) Bepaal de Jordannormaalvorm van A, inclusief de bijbehorende basistrans- formatie.
(b) Vind een diagonaliseerbare matrix D en een nilpotente matrix N zodat B = D + N en N D = DN .
(c) Bepaal B 2014 .
Oplossing.
(a) Er wordt gevraagd om J en Q met Q −1 AQ = J waarbij J in Jordannor- maalvorm staat. Op de webpagina staat hoe je dit kan uitrekenen, en veel voorbeelden. Er wordt expliciet in de opgave gevraagd om ook de ba- sistransformatie Q te geven. Eventueel kan ook Q −1 gegeven worden in plaats van Q.
Je kan je antwoord altijd voor jezelf op kladpapier controleren: test of Q volledige rang heeft en geldt AQ = QJ .
(b) Het bestaan van D en N is Corollary 5.4. Het bewijs daarvan geeft een algemene methode om D en N te vinden, die geoefend is in opgaven 5.6 – 5.8.
In dit specifieke geval kan het directer: D heeft dezelfde eigenwaarden als B, dus alleen −1. Daarom geldt D = −I 2 en dus N = B + I 2 .
(c) We geven twee methoden om deze opgave te doen.
methode 1: Met gebruikmaking van het antwoord op (b). Uit het binomium
van Newton, dat gebruikt mag worden omdat N en D commuteren, volgt
B = D 2014 + ( 2014 1 )D 2013 N + · · ·, waarbij geldt · · · = 0 omdat N 2 = 0. Het antwoord is dus
−4027 4028
−4028 4029
.
methode 2: Met alleen de Jordan-normaalvorm: er geldt B = Q −1 J Q met de Jordannormaalvorm
J = −1 0
1
−1
.
Dus B 2014 = (Q −1 J Q) 2014 = Q −1 J 2014 Q (zeg ook waarom!). Reken Q en Q −1 uit en vind een algemene formule voor J n . Zo’n algemene formule is een- voudig te vinden door naar J, J 2 , J 3 , · · · te kijken; en te bewijzen met inductie.
De formule is ook op het college aan bod geweest en een soortgelijke opgave
(met e B in plaats van B n ) is huiswerk geweest.
Opgave 2. Zij φ : R 2 × R 2 → R de symmetrische bilineaire vorm gegeven door de matrix
A =
2 2 2 3
.
(a) Bepaal een basis van R 2 ten opzichte waarvan φ gegeven wordt door een diagonaalmatrix.
(b) Bepaal de rang en de signatuur van φ.
(c) Beantwoord (a) en (b) ook met R 2 vervangen door R 3 en
A =
0 1 −1
1 1 0
−1 0 −1
.
Oplossing
(a) Het gaat hier om het diagonaliseren van een bilineaire vorm, dus niet van een lineaire afbeelding. De diagonaalvorm is dus Q T AQ en niet Q −1 AQ. Dit is precies het verschil tussen congruent (onder Proposition 8.12) en gelijkvormig (similar, Lineaire Algebra 1).
Merk op: er werd om een basis gevraagd, dus Q (of beter: de kolommen van Q) moet gegeven worden.
De methode hiervoor is het bewijs van Theorem 8.19. Zie ook Example 8.21 en opgaven 8.8 en 8.9, en zie (c) hieronder.
Wie Q −1 AQ schrijft, of diagonaliseert met behulp van eigenwaarden en ei- genvectoren, maakt het zichzelf extra moeilijk om verschillende redenen:
• je hebt dan opeens de eigenwaarden (ingewikkelde getallen uit R) nodig in plaats van alleen maar Q,
• je gebruikt resultaten voor (matrices van) afbeeldingen en zal dus moeten opmerken dat, hoe, en waarom, Q T hier gerelateerd is aan Q −1 , of dat, hoe, en waarom, de afbeelding gerelateerd is aan de bilineaire vorm.
(b) Als deel (a) correct gedaan is, neem dan voor r het aantal positieve elementen op de diagonaal en voor s het aantal negatieve elementen. De rang is dan r + s en de signatuur r − s.
Alternatieve methode. Ook zonder deel (a) zijn er methoden om de rang en de signatuur te berekenen. Wat weet je bijvoorbeeld over r en s als φ positief definiet, negatief definiet, of niet-gedegenereerd is? En wat weet je als er v bestaat met φ(v, v) > 0, of v met φ(v, v) < 0? Met deze opmerkingen zijn de rang en de signatuur in dit geval uit te rekenen.
Opmerking. Dat de rang en de signatuur van een bilineaire vorm ook te
berekenen zijn met eigenwaarden van de lineaire afbeelding gegeven door
dezelfde matrix A is een niet-triviale stelling die geen deel van dit college is. Als
je dat wilt gebruiken, dan zal je dat zelf moeten bewijzen. Zie daarvoor ook het
verschil tussen Q −1 en Q T hierboven. Hetzelfde geldt voor de bewering dat de rang van φ hetzelfde is als de rang van de lineaire afbeelding gegeven door A.
Het antwoord is: rang 2 + 0 = 2, signatuur 2 − 0 = 2.
(c) Zie (a) en (b). Verder:
A =
0 1 −1
1 1 0
−1 0 −1
en φ(v, w) = v T Aw (v, w ∈ R 3 )
Stap 1 is beslissen of φ = 0 geldt. Dat is duidelijk niet het geval, dus zoeken we (net als in het bewijs van Theorem 8.19) naar v 1 met φ(v 1 , v 1 ) 6= 1.
Bijvoorbeeld v 1 = (0, 1, 0) T met φ(v 1 , v 1 ) = 1.
Vervolgens zoeken we een basis van het orthogonaal complement span(v 1 ) ⊥ van span(v 1 ) met betrekking tot φ. Merk op: φ(w − φ(v φ(w,v
1)
1