• No results found

Groningse uitwisselingsstudenten naar een buitenlandse universiteit: een kwestie van geld?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Groningse uitwisselingsstudenten naar een buitenlandse universiteit: een kwestie van geld?"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Groningse uitwisselingsstudenten naar een buitenlandse universiteit:

een kwestie van geld?

Student: Kaj ten Brink

Studentnummer: s2908751

Begeleider: Paul van Steen

Datum: 19-01-2019

(2)

Samenvatting

De keuze van studenten voor een buitenlandse universiteit wordt door verschillende factoren beïnvloed zoals persoonlijke ontwikkeling of het uitbreiden van het sociale netwerk. In dit onderzoek wordt gefocust op de rol van kosten op de universiteitskeuze van Groningse uitwisselingsstudenten. Het doel is te onderzoeken of de universiteitskeuze van Groningse uitwisselingsstudenten wordt beïnvloed door kostenoverwegingen. De hoofdvraag die hierbij gesteld wordt is: Welke rol spelen kosten bij de keuze van Groningse studenten om als uitwisselingstudent een universiteit te kiezen? In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen twee verschillende kosten gebaseerd op een onderzoek van Sjaastad (1962); de money costs en de non-money costs. De money costs zijn kosten die uit te drukken zijn in geld. De non-money costs zijn kosten die niet uit te drukken zijn in geld, zoals de moeite die het kost om informatie te vinden over een buitenlandse universiteit of taalbarrières waar Groningse studenten tegenaan lopen als ze in het buitenland gaan studeren.

In dit onderzoek wordt onderzocht wat de rol is van beide soorten kosten op de universiteitskeuze van Groningse uitwisselingsstudenten met behulp van een enquête. De groep participanten bestond uit Groningse studenten die op dit moment in het buitenland studeren of gestudeerd hebben. Uit het onderzoek blijkt dat de money costs een kleine rol spelen voor Groningse studenten. Studenten waarbij de money costs een grotere rol spelen kiezen vaak voor een universiteit in een land met lage levensonderhoudskosten. De absolute afstand tussen Groningen en de buitenlandse universiteit heeft geen grote invloed op de non-money costs. De gesproken taal in landen heeft daarentegen wel veel invloed op de universiteitskeuze van Groningse uitwisselingstudenten. De hoeveelheid beschikbare informatie lijkt in Engelstalige landen groter, wat tot gevolg kan hebben dat Groningse studenten geneigd zijn voor een universiteit te kiezen in een Engelstalig land. Ook kiezen Groningse studenten eerder een bestemming wanneer Engels de spreektaal is. Voor Groningse studenten die als uitwisselingsstudent naar het buitenland willen spelen de money costs en non-money costs wel een rol, maar het zijn niet de belangrijkste factoren in de universiteitskeuze van Groningse uitwisselingsstudenten.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding...4

2. Theoretisch kader...5

2.1 Achtergrondinformatie...5

2.2 Money costs...6

2.3 Non-money costs...6

2.4 Conceptueel model...7

2.5 Hypothese...8

3. Onderzoeksmethode...9

3.1 Variabelen...9

3.2 Dataverzameling...9

3.3 Ethiek...10

3.4 Data-analyse...10

4. Resultaten...11

4.1 Spreiding Groningse uitwisselingsstudenten...11

4.2 Money costs...12

4.3 Non-money costs...13

5. Conclusie & discussie...15

(4)

1. Inleiding

Kosten spelen in het dagelijks leven een grote rol in het leven van de studenten. 89% houdt een eigen administratie bij (Nibud, 2017). Hoeveel geld kan ik uitgeven aan eten, drinken en kleren? Kosten kunnen ook in andere dingen worden vertaald dan in geld. Bijvoorbeeld, hoeveel tijd ben ik kwijt aan studeren? Tijd is immers geld. Wat kosten mijn studieboeken en hoeveel moet ik extra lenen van DUO om alle feestjes te kunnen betalen? Hoe het leven van een student er uit ziet hangt gedeeltelijk af van hoeveel geld hij tot zijn beschikking heeft.

Maar wat is de invloed van kosten als een student tijdelijk in het buitenland wil studeren?

Uit een onderzoek van Amani en Kim (2018) bleek dat meer dan de helft van de studenten die in het buitenland wil gaan studeren moeite heeft met het financieren van de studie in het buitenland. Zonder genoeg financiële middelen is het voor studenten lastig om tijdelijk in het buitenland te studeren. Er zijn veel redenen voor studenten om te studeren in het buitenland. Zo concluderen Amani en Kim (2018) dat de meest voorkomende reden om in het buitenland te gaan studeren is de gedachte van studenten dat dit een “opportunity of a lifetime” is. Ze zien zichzelf na hun studie niet snel nog naar het buitenland vertrekken.

Daarnaast denken ook veel studenten in de toekomst een streepje voor te hebben op de arbeidsmarkt ten opzichte van de studenten die geen ervaring hebben opgedaan in het buitenland. Voorbeelden van ervaringen die studenten in het buitenland hebben opgedaan zijn; het in aanraking komen met nieuwe talen en culturen, persoonlijke ontwikkeling, het uitbreiden van het sociale netwerk en het leren kijken vanuit een ander perspectief naar het eigen land (Amani en Kim, 2018). Het is belangrijk om te onderzoeken of er ook kosten zijn die de Groningse studenten belemmeren zodat hier een eventuele oplossing voor komt en elke student de mogelijkheid heeft op deze “opportunity of a lifetime”.

In dit onderzoek wordt gekeken naar de rol van kosten op de universiteitskeuze van de Groningse Credit Mobility Students. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen 2 soorten kosten; money costs en non-money costs (Sjaastad, 1962). Dit wordt verder uitgelegd in het theoretisch kader. Het doel van dit onderzoek is na te gaan in welke mate kostenoverwegingen ten grondslag liggen aan enerzijds de keuze wel of niet als uitwisselingstudent in het buitenland te gaan studeren en anderzijds de keuze van de buitenlandse universiteit. Dit wordt onderzocht aan de hand van de volgende hoofdvraag:

Welke rol spelen kosten bij de keuze van Groningse studenten om als uitwisselingstudent een buitenlandse universiteit te kiezen?

Er wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag door middel van twee deelvragen:

1. Welke rol spelen money costs bij de keuze van Groningse studenten om als uitwisselingstudent een universiteit te kiezen?

2. Welke rol spelen non-money costs bij de keuze van Groningse studenten om als uitwisselingstudent een universiteit te kiezen?

Ten eerste zal er in het theoretisch kader relevante literatuur worden besproken waarna de onderzoeksmethode wordt uitgelegd. In de resultaten worden de money costs en non- money costs apart besproken. Tenslotte volgen de conclusie en discussie waarin de belangrijkste bevindingen en aanmerkingen op het onderzoek worden besproken.

(5)

2. Theoretisch kader

2.1 Achtergrondinformatie

Zowel in het hoger beroepsonderwijs als in het wetenschappelijk onderwijs in Nederland zijn er voor studenten veel mogelijkheden om tijdelijk in het buitenland te studeren. Studenten worden Credit Mobility Students genoemd als zij studiepunten verzamelen als een uitwisselingsstudent in het buitenland, terwijl ze nog ingeschreven staan bij hun eigen universiteit (Perkins en Neumayer, 2014). De verdiende studiepunten worden erkend door de eigen universiteit. Studenten hebben vaak zelf de keuze om in eigen land te blijven of naar het buitenland te gaan. Ze kunnen meestal ook kiezen in welk land ze graag willen studeren.

Sommige studies verplichten het zelfs om een gedeelte van de studie in het buitenland te voltooien. Perkins en Neumayer (2014) stellen dat de keuze naar welke universiteit studenten willen vertrekken niet alleen bepaald wordt door de kwaliteit van het onderwijs in het buitenland maar dat er ook veel andere factoren bij komen kijken.

Veel Nederlandse studenten willen graag tijdens hun studie een tijd in het buitenland studeren. In het studiejaar 2015/2016 ging 22% van de Nederlandse HBO en 23% van de WO studenten voor minimaal 3 maanden naar het buitenland (CBS, 2018). Veel studenten gaven aan dat de steun vanuit de universiteit belangrijk was in hun besluit en bijna even veel studenten benoemden als belangrijk argument dat de steun van familie ze een basis gaf waar ze op konden steunen. Deze steun van familie was zowel emotioneel als financieel. Veel studenten vinden het ook fijn met meerdere personen naar het buitenland te gaan (CBS, 2018).

Uit het onderzoek van Amani en Kim (2018) blijkt dat bijna 80% van de studenten die in het buitenland gaan studeren tegen problemen aanlopen. Daarvan heeft 12% moeite met het vertrekken naar het buitenland vanwege het al dan niet kunnen voldoen aan sociale verplichtingen thuis zoals helpen in het huishouden, terwijl 45% bang is om te gaan reizen.

Shanka et al. (2006) concluderen, uit een studie onder Aziatische studenten, dat nabijheid van thuis een belangrijk aandeel heeft in de universiteitskeuze. Dit komt overeen met Stroud (2010) die stelt dat er een verband is met de afstand tussen de buitenlandse universiteit en de universiteit waar de student vandaan komt. De vraag is of dit ook geldt voor de Groningse studenten. Ook is het de vraag of dit komt door het gevoel ver weg van huis te zijn of de prijs van de reis.

Het probleem waar de meeste studenten tegenaan liepen was het financieren van de studie in het buitenland (54%) (Amani en Kim, 2018). De dagelijkse kosten van bijvoorbeeld eten en drinken spelen een grote rol bij de keuze van studenten (Shanka et al., 2006). Stroud (2010) stelt dat de invloed van financiële middelen erg verschilt per studie. Van de Nederlandse studenten die in het studiejaar 2015/2016 niet in het buitenland gingen studeren gaf 46,3%

van de HBO studenten aan dat ze het studeren in het buitenland te duur vonden (CBS, 2018).

Bij WO studenten vond 39,6% het te duur om naar het buitenland te gaan.

(6)

2.2 Money costs

Sjaastad (1962) maakt in zijn artikel onderscheid tussen twee soorten kosten bij migratie. De eerste soort kosten zijn de money costs. Zoals de naam al doet vermoeden gaat het hier om de kosten die in geld kunnen worden uitgedrukt. Onder deze kosten vallen de reis naar de bestemming, het eten en drinken dat genuttigd wordt tijdens de migratie en de verblijfskosten. Money costs die niet in het onderzoek van Sjaastad (1962) voorkomen maar wel van toepassing zijn voor studenten zijn de verzekeringskosten en de studie uitgaven zoals studieboeken en toegang tot faciliteiten van de buitenlandse universiteit (RUG, 2018). Om de money costs van het studeren in het buitenland te kunnen betalen zijn er verschillende opties voor Groningse studenten. Studenten die gebruik maken van een studiefinanciering of studielening van DUO (Dienst uitvoering onderwijs) kunnen deze tijdens het studeren in het buitenland door laten lopen (RUG,2018) en het studentenreisproduct tijdelijk stopzetten waarvoor ze een vergoeding krijgen ter compensatie (DUO, 2018). Daarnaast geeft de Rijksuniversiteit Groningen (2018) de tip om de kamer in Groningen te verhuren om zo een extra inkomstenbron te hebben. Groningse Credit Mobility Students hebben de mogelijkheid studiebeurzen aan te vragen om de financiering van de uitwisseling mogelijk te maken. In 1997 heeft de Rijksuniversiteit Groningen het Marco Polo Fonds in het leven geroepen voor studenten die 3 tot 12 maanden in het buitenland gaan studeren (RUG, 2018) Een andere beurs waar Groningse studenten gebruik van kunnen maken is de Erasmus LLLP. De beursbedragen worden bepaald aan de hand van de kosten van het levensonderhoud op de bestemming en de duur van de uitwisseling.

2.3 Non-money costs

De tweede soort kosten die Sjaastad (1962) aankaart zijn de non-money costs, kosten die niet zijn uit te drukken in geld. De non-money costs zijn vaak de kosten die voor de daadwerkelijke migratie worden gemaakt. Voorbeelden hiervan zijn de tijd en moeite die wordt gestoken in het zoeken van een nieuwe baan of in dit geval een universiteit, het mogelijk leren van een nieuwe taal of andere vaardigheden om te voldoen aan de eisen van de baan of universiteit. Sjaastad (1962) beargumenteert dat de kosten die gemaakt worden bij het winnen van informatie zullen toenemen naarmate de afstand tussen de twee locaties groter wordt. De vraag is in hoeverre dit tegenwoordig nog van toepassing is door de hoeveelheid informatie die tegenwoordig te vinden is op het internet en de connecties die verschillende universiteiten onderling hebben. Volgens Shenkar (2001) nemen de transactiekosten niet per se toe door afstand maar vooral door frictie. In zijn onderzoek beargumenteert hij dat de transactiekosten tussen bedrijven meer beïnvloed worden door (cultuur)verschillen dan door de afstand tussen bedrijven. Taal is hierbij een belangrijke factor. Volgens Froese & Peltokorpi (2011) komen buitenlandse medewerkers vaak in een omgeving terecht waar het beheersen van de spreektaal minder belangrijk is voor het functioneren binnen een organisatie. De vraag hierbij is in hoeverre de gesproken taal van invloed is op de universiteitskeuze van Groningse uitwisselingsstudenten. Volgens Varasteh et al. (2015) heeft het gebruik van informatiebronnen wel een significant effect op de relatie tussen nationaliteiten en het reisgedrag. Verschillen tussen nationaliteiten, waaronder taal, kunnen ook zorgen voor een verschil in beschikbare informatie over reizen wat leidt tot ander reisgedrag.

(7)

2.4 Conceptueel model

Het conceptueel model dat wordt gebruikt om antwoord te geven op de vraag welke rol kosten spelen bij de keuze van Groningse studenten om als uitwisselingstudent een universiteit te kiezen is hieronder weergegeven (figuur 1).

In het conceptueel model wordt ervanuit gegaan dat er een verband is tussen de universiteitskeuze van Credit Mobility Students en de twee begrippen uit het artikel van Sjaastad (1962). In het model worden de Credit Mobility Students als onafhankelijk gezien, de universiteitskeuze als afhankelijk en de money costs en non-money costs als modererende variabelen. De reden waarvoor deze twee begrippen niet als afhankelijke variabelen van de universiteitskeuze worden neergezet in het conceptueel model is het feit dat er nog meer variabelen effect hebben op de universiteitskeuze van Credit Mobility Students die in dit onderzoek buiten beschouwing worden gelaten. De universiteitskeuze van de Groningse studenten is een gebonden keuze. Deze keuze wordt bijvoorbeeld beïnvloed door de samenwerkingscontracten tussen universiteiten. Zowel de money costs als de non-money costs veranderen de keuze van Credit Mobility students op de universiteitskeuze. Kortom, de universiteitskeuze is afhankelijk van de Credit Mobility Student. Zijn of haar keuze wordt beïnvloed door zowel money costs als non-money costs.

Credit Mobility Students

money costs

non- money

costs

universiteits- keuze

Figuur 1: conceptueel model

(8)

2.5 Hypothese

Aan het eind van zijn onderzoek concludeert Sjaastad (1962) dat er niet alleen naar het migratieproces gekeken kan worden maar dat de eigenschappen van het individu minstens net zo belangrijk zijn. In dit onderzoek wordt verwacht dat de kosten wel een rol spelen voor de Groningse studenten die als uitwisselingsstudent naar het buitenland willen, maar dat het individu belangrijker is dan het proces als het gaat om het kiezen van een universiteit. De verwachte invloed van money costs bij de universiteitskeuze van Groningse uitwisselingsstudenten verschilt waarschijnlijk tussen de studenten die voor landen kiezen met een lage studiebeurs en studenten die voor landen kiezen met een hoge studiebeurs.

Van de money costs variabelen (deze worden verder besproken in de onderzoeksmethode) wordt de invloed van de kamerhuur het hoogst ingeschat en de invloed van verzekeringskosten het laagst. Verwacht wordt dat de invloed van reiskosten naar de bestemming toeneemt naarmate de afstand toeneemt. De invloed van de non-money costs neemt waarschijnlijk ook toe naarmate de afstand van de buitenlandse universiteit tot Groningen toeneemt. In dit geval kunnen de non-money costs een negatieve rol hebben gehad in het besluit wel of niet naar het buitenland te gaan. Verwacht wordt dat:

- H1: Er en verschil is in de hoeveelheid beschikbare informatie tussen Engelstalige landen en niet-Engelstalige landen.

- H2: Studenten die aangeven dat de gesproken taal van invloed is geweest op de universiteitskeuze eerder naar een Engelstalig land gaan.

- H3: De hoeveelheid beschikbare informatie voor Credit Mobility Students niet afneemt naarmate de absolute afstand van Groningen naar het land van bestemming toeneemt.

(9)

3. Onderzoeksmethode

3.1 Variabelen

Het doel van dit onderzoek is weer te geven welke kosten een rol spelen voor Groningse Credit Mobility Students. Aangezien er een generalisatie wil worden gegeven van de rol van kosten van Groningse studenten om als uitwisselingstudent een universiteit te kiezen is er gekozen voor een empirisch, kwantitatief onderzoek. In dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van kwantitatieve data omdat deze methode veel wordt gebruikt voor verkennende en verklarende onderzoeken (Wang en Park, 2015). De kwantitatieve data is verzameld door middel van een enquête. De vragen in de enquête zijn gebaseerd op de kostenposten die worden genoemd in het artikel van Sjaastad (1962) en op de website van de Rijksuniversiteit Groningen.

De variabelen uit het artikel van Sjaastad (1962) zijn vertaald naar dit onderzoek zodat ze duidelijk zijn voor de respondenten en bruikbaar in dit onderzoek. De eerste variabele van money costs is de locatiekeuze buitenland. Dit is het land waar de student studeert/heeft gestudeerd in het buitenland. Met de variabele de reis naar bestemming worden de kosten die de student heeft gemaakt om bij de locatiekeuze te komen bedoeld. De variabele levensonderhoud wordt uitgelegd als de kosten die de student tijdens zijn verblijf heeft gemaakt zoals huur, eten en drinken maar ook vervoer en andere activiteiten. Onder de verzekeringskosten vallen de verzekeringskosten die de student moet betalen tijdens het studeren in het buitenland. Met de variabele Studiekosten wordt het geld dat de student kwijt was aan studie gerelateerde kosten zoals studieboeken bedoeld. De laatste variabele die onder money costs valt, de studiefinanciering, is geen kostenpost maar heeft wel betrekking op de financiële middelen van de respondenten en is daardoor wel hierin opgenomen. Onder de variabele Studiefinanciering valt de extra studiefinanciering die de student ontvangen tijdens het studeren in het buitenland. Met de variabele Informatiekosten wordt bedoeld de tijd en moeite die de student moet stoppen met het vinden van de juiste informatie over de universiteiten waarin hij/zij geïnteresseerd is. Met Niveau spreektaal wordt het bedoeld de mate waarin respondenten de spreektaal in het buitenland beheersen en met de variabele Extra cursussen en/of toetsen het aantal taallessen/toetsen die de student moest volgen om in aanmerking te komen voor universiteiten, bijvoorbeeld een taaltoets. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat taaltoetsen zoals TOEFL of IELTS tussen de €140,- en €260,- kosten en dus ook als money costs gezien kunnen worden (Education Firts, 2019)

3.2 Dataverzameling

De enquête is ingevuld door Groningse studenten die tijdelijk in het buitenland hebben gestudeerd en Groningse studenten die op dit moment in het buitenland studeren.

Aangezien deze studenten verspreid zitten over de hele wereld is er gekozen voor een digitale enquête. Participanten werden bereikt door middel van e-mails naar studenten die op dit moment in het buitenland studeren, door gebruik van social media en door enquêteren rondom de universiteit in Groningen. Daarnaast is er geprobeerd Studenten van de faculteit Ruimtelijke Wetenschappen en andere faculteiten te benaderen via e-mails.

Directe benadering via social media en mail heeft gezorgd voor het grootste aantal respondenten. Het delen van de online enquête in groepen op social media bleek minder succesvol. Bij het enquêteren rond de universiteit bleken veel mensen wel bereid om mee te werken, alleen was het aantal geschikte respondenten hier beperkt. Door het gebruik van

(10)

meerdere sampling strategieën zijn er genoeg cases verzameld om de statistische toetsen toe te kunnen passen. De enquête is ingevuld door 103 respondenten waarvan er 94 bruikbaar zijn. Van de niet bruikbare enquêtes vallen de meeste participanten niet onder de doelgroep.

Omdat een groot gedeelte van de respondenten in het buitenland zit en de enquête alleen online kunnen invullen, is het moeilijker om eventuele onduidelijkheden te verhelpen.

Hierdoor is de kans groter dat bepaalde vragen niet helemaal goed zijn geïnterpreteerd. Een gedeelte van het onderzoek draait om kosten die in geld zijn uit te drukken. Hierbij had het interessant kunnen zijn om naar concrete bedragen te kunnen vragen bij respondenten.

Echter gaat het in dit onderzoek niet zo zeer hoeveel de Groningse credit Mobility Students uiteindelijk kwijt zijn maar om welke kosten wel of niet vooraf worden meegenomen in het keuzeproces.

3.3 Ethiek

De enquêtes zijn door middel van een online vragenlijst afgenomen, waarbij de respondenten anoniem blijven om de privacy van de respondenten te waarborgen. Aan het begin van de enquête is vermeld dat meewerken aan dit onderzoek volledig vrijwillig is en dat elke respondent op elk moment mag stoppen met het invullen van de enquête. Ook had de respondent de mogelijkheid vragen te stellen. Met de verzamelde data is vertrouwelijk omgegaan en wordt ook alleen gebruikt voor dit onderzoek.

3.4 Data-analyse

De gegevens uit de ingevulde enquête zijn geanalyseerd door middel van verschillende statistische toetsen waaronder meerdere vormen van regressie. De afhankelijke variabele is de locatiekeuze in het buitenland van Groningse studenten die in het buitenland studeren of hebben gestudeerd. Naast de locatiekeuze en verklarende variabelen vanuit de theorie zijn ook de leeftijd en het geslacht gevraagd. Bij de money costs worden de cases onderverdeeld in verschillende landengroepen op basis van studiebeurzen per land. De hoogte van de beurs is afhankelijk van het land waar je naartoe gaat bij de Erasmus Scholarships (RUG,2018). De deelnemende landen zijn onderverdeeld in de 4 groepen uit tabel 1, al naar gelang de kosten voor levensonderhoud. In de groepen wordt geen onderscheid gemaakt tussen beurzen van Erasmus en Marco Polo. Bij de non-money costs zijn de cases onderverdeeld op basis van universiteiten in Engelse en Nederlandstalige landen en landen met een andere spreektaal.

Groep 1 (maandbedrag €171): Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slowakije, voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (maandbedrag €170): Groot deel van Azië waaronder Indonesië

Groep 2 (maandbedrag €222): België, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Cyprus, Luxemburg, Nederland, Portugal, Slovenië, IJsland, Turkije (maandbedrag €230): Latijns-Amerika, Zuid-Afrika en China.

Groep 3 (maandbedrag €273): Denemarken, Ierland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Finland, Zweden, Verenigd Koninkrijk, Liechtenstein, Noorwegen

Groep 4 (maandbedrag €290): Noord-Amerika, Nieuw-Zeeland en Australië.

Tabel 1: landengroepen op basis van studiebeurs

Bij de non-money costs worden de landen ten eerste vergeleken op basis van absolute afstand berekend via de website distance.to. Hierbij is de afstand van Groningen naar het middelpunt van het land van bestemming gemeten. Ten tweede worden de landen

(11)

onderverdeeld op basis van de gesproken taal waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen Engelstalige en niet-Engelstalige landen.

4. Resultaten

4.1 spreiding Groningse uitwisselingsstudenten

In Figuur 2 is te zien waar de respondenten hebben gestudeerd tijdens hun uitwisseling. De ondervraagde Groningse Credit Mobility Students blijken redelijk verspreid te zijn over de wereld. De meeste ondervraagde studenten blijven wel binnen Europa. 28,7% studeert of heeft gestudeerd buiten Europa. De populairste locatie buiten Europa is de Verenigde Staten.

Binnen Europa is dit Groot-Brittannië. Van de bruikbare cases hebben de meeste mensen een studiebeurs van €273,- ontvangen terwijl ze in het buitenland waren. Van de respondenten heeft 43,6% in het buitenland gestudeerd en 56,4% studeert op dit moment in het buitenland. 47% van de respondenten is vrouw en 53% is man. De gemiddelde leeftijd van de Groningse Credit Mobility Students op het moment dat ze in het buitenland studeren is 21 jaar.

Figuu

r 2: bestemmingen Groningse uitwisselingsstudenten. Bron: enquête

De meeste respondenten (79,8%) geven aan dat de buitenlandse universiteit waar ze studeren of hebben gestudeerd de eerste keus was. Het aantal beschikbare plaatsen bij buitenlandse universiteiten is bij 36% van de respondenten van invloed geweest. De 1e keus van studenten die uiteindelijk naar een andere plek in het buitenland zijn gegaan is redelijk verdeeld over landen binnen en buiten Europa. Hetzelfde geldt voor Engelstalige- en niet- Engelstalige landen. Naast het aantal beschikbare plaatsen vinden Groningse Credit Mobility Students de ervaring van familie en vrienden (32,6%) en begeleiding vanuit de eigen universiteit (29,2%) ook belangrijk.

(12)

4.2 Money costs

Van de Groningse Credit Mobility Students geeft 40,4% aan dat de totale kosten geen invloed hebben gehad op het land van uitwisseling. 25,5% geeft aan dat de totale kosten wel een belangrijke rol hebben gespeeld terwijl bij 34% de kosten een kleine rol hebben gespeeld. Dit komt deels overeen met Amani en Kim (2018) die stelden dat financieren van de studie in het buitenland hetgeen was waar studeten het meest tegenaan liepen. De Groningse Credit Mobility Students nemen de kosten wel mee in hun overwegingen maar het lijkt niet een probleem waar de meeste tegenaan lopen. In dit onderzoek zijn studenten die niet zijn gaan studeren in het buitenland niet meegenomen. In deze groep is de rol van money costs vermoedelijk groter.

Van de kostenposten die komen kijken bij het studeren in het buitenland vinden de Groningse Credit Mobility Students de kamerhuur het belangrijkst (49,5%). Andere kostenposten die studenten veelal meenemen in hun besluit zijn de kosten voor eten en drinken (18,7%) en de reiskosten naar de buitenlandse universiteit (16,5%). De Groningse studenten lijken hierin dus te verschillen met Aziatische studenten uit het onderzoek van Shanka et al. (2006) waarbij eten en drinken de belangrijkste rol speelde. Tussen de verschillende landengroepen op basis van studiebeurs zitten geen grote verschillen als het gaat om welke kostenposten zij belangrijk vinden. Ook voor zowel geslacht als leeftijd geldt dat hier geen verschil is in welke kostenposten belangrijk zijn.

Opvallend is dat in de duurdere landen in Europa de studie gerelateerde kosten veel meer van invloed zijn dan in de andere landengroepen. Dit zou kunnen komen doordat deze kosten meer verschillen van de andere landengroepen in vergelijking tot andere kostenposten. Dit blijkt ook uit data van het VSB-fonds (2016). In landen die in de groep €273,- zitten, zijn de studie gerelateerde kosten ten opzichte van de andere landen in Europa of hoger (Verenigd Koninkrijk) of lager (Zweden en Finland). De vraag is in hoeverre dit daadwerkelijk van invloed is aangezien Groningse Credit Mobility Students tijdens een uitwisseling collegegeld blijven betalen aan de eigen universiteit (RUG, 2018). Van de Groningse Credit Mobility Students geeft 53,3% aan dat de studiebeurs per land geen invloed heeft gehad op de universiteitskeuze.

Voor elke landengroep heeft de kamerhuur de meeste invloed op de universiteitskeuze.

36,6% van de Groningse Credit Mobility Students geeft aan de verzekeringskosten het minst belangrijk te vinden terwijl 22,6% de studie gerelateerde kosten als minst belangrijk bestempelt. Over het algemeen zijn de Groningse studenten tevreden over de Study Abroad ten opzichte van de totale kosten die hierbij komen kijken. 61,7% geeft aan de totale kosten de ervaringen van de Study Abroad meer dan waard te vinden terwijl 35,1% de totale kosten ten opzichte van de ervaringen van de Study Abroad met elkaar in evenwicht vond. Slechts 3,2% vonden de totale kosten ten opzichte van de ervaringen van de Study Abroad te hoog.

Om te onderzoeken of er een verband is tussen de invloed van de totale kosten op Groningse Credit Mobility Students en de universiteitskeuze, wordt er gebruik gemaakt van de Mann- Whitney toets en verschillende associatiematen. Zoals eerder uitgelegd zijn de landen verdeeld op basis van studiebeurzen. Deze verdeling is weergegeven in figuur 4. Er is een

(13)

significant verschil tussen de invloed van totale kosten en de landengroepen (zie bijlage money costs 1). Uit de bijgevoegde associatiematen blijkt dat er een zwak negatief verband is. Dit betekent dat naarmate de studiebeurs hoger wordt, de invloed van de totale kosten op de landenkeuze afneemt, maar dat effect niet heel sterk is.

Aangezien over alle groepen gezien geen sterk verband is gemeten wordt er door middel van multinomiale regressie gekeken of er verschillen zitten tussen de verschillende landengroepen op basis van studiebeurzen (zie bijlage money costs 2). Uit de multinomiale regressie blijkt dat studenten waarbij de totale kosten een grotere rol spelen eerder naar landen gaan met lagere levensonderhoudskosten. Het is aannemelijker dat uitwisselingsstudenten uit de landengroep €170,- t/m €171,- beïnvloed zijn door de totale kosten dan uitwisselingsstudenten in landengroep €290,-.

De Groningse studenten geven in de enquête aan dat de money costs geen grote rol spelen bij de keuze voor een buitenlandse universiteit. Echter blijkt dat van de Credit Mobility Students die uiteindelijk niet naar hun eerste keus in het buitenland gaan, de meeste naar een land gaan met lagere levensonderhoudskosten. Uit de uitgevoerde Friedman Test is af te lezen dat de landen die eerste keus waren, significant hogere levensonderhoudskosten hebben dan landen waar de Credit Mobility Students uiteindelijk naartoe gingen (zie bijlage 8.2). Hieruit blijkt dat de money costs wel degelijk van invloed kunnen zijn op de keuze van een buitenlandse universiteit. Een mogelijke verklaring is het bewust of onbewust rationaliseren van beslissingen door de Groningse Credit Mobility Students. Echter moet er ook rekening gehouden worden met andere factoren, bijvoorbeeld het aantal beschikbare plekken per universiteit. Voor de gemiddelde Groningse Credit Mobility Students lijken de totale kosten niet een grote hindernis om naar het buitenland te vertrekken zoals bij Amani en Kim (2018). Voor sommige Groningse Credit Mobility Students lijken de money costs echter wel degelijk een rol te spelen bij de keuze van een buitenlandse universiteit.

4.3 Non-money costs

Van de Groningse Credit Mobility Students geeft 63,8% aan genoeg informatie te hebben kunnen vinden over de universiteiten waarin zij geïnteresseerd waren. 29,8% geeft aan veel informatie te hebben kunnen vinden, terwijl slechts 6,4% aangeeft te weinig informatie te hebben kunnen vinden van de universiteiten waarin ze geïnteresseerd waren. De gesproken taal op de buitenlandse universiteiten leidt over het algemeen niet tot veel problemen, 69%

geeft aan de taal minimaal voldoende te kunnen spreken. Wel moet hierbij rekening gehouden worden met het eerdergenoemde argument van Froese & Peltokorpi (2011) die stelden dat het beheersen van de spreektaal voor buitenlandse medewerkers of studenten minder belangrijk is om te functioneren binnen een organisatie. Toch heeft het niveau van taal wel invloed op de universiteitskeuze van Groningse Credit Mobility Students; 31,9% geeft aan dat de spreektaal enigszins van invloed is geweest op de universiteitskeuze terwijl bij 24,5% de spreektaal een redelijk belangrijke rol speelde in de universiteitskeuze. De meeste studenten hoefden geen extra cursussen en/of toetsen te volgen om toegelaten te worden op een buitenlandse universiteit (62,8%). Van de overige studenten geeft slechts een enkeling aan veel extra cursussen en/of toetsen te hebben moeten maken. Net als bij de money costs levert een vergelijking tussen man en vrouw geen significante resultaten op.

Hetzelfde geldt voor de leeftijd.

(14)

Om te onderzoeken of er een verband is tussen de afstand Groningen naar de bestemming van de uitwisselingsstudent en de non-money costs variabelen wordt er gebruik gemaakt van meervoudige lineaire regressie. Er is een lineair verband tussen de afstand naar Groningen en de verklarende variabelen (sig. 0,033). Uit de tabel met coëfficiënten (zie bijlage non- money costs 1) blijkt dat studenten die verder van Groningen af studeren (buiten Europa) vaker een extra taaltoets moeten maken dan studenten die in landen dichtbij gaan studeren.

Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het aantal partneruniversiteiten binnen Europa vaak hoger is dan buiten Europa. Deze partnerschappen kunnen ertoe leiden dat de andere universiteit het taalniveau van de Credit Mobility Students beter in kan schatten waardoor een taaltoets mogelijk overbodig is. De faculteit Ruimtelijke Wetenschappen heeft bijvoorbeeld voor 2019/2020 38 partneruniversiteiten binnen Europa en 16 buiten Europa (International office Faculty of Spatial Sciences, 2018). Wel zijn er nog 12 extra Multi-faculty Exchanges vanuit de faculteit maar hiervoor moet een extra aanvraagformulier worden ingevuld en een extra taaltoets (TOEFL/IELTS) worden gemaakt. De andere non-money costs variabelen zijn niet significant en verklaren niet de afstand tussen Groningen en de bestemming van de uitwisselingsstudent.

De absolute afstand tussen Groningen en de bestemming van de Groningse uitwisselingsstudenten lijkt geen grote rol te spelen in de universiteitskeuze met betrekking tot de andere non-money costs. Om te kijken of deze wel worden beïnvloed door cultuurverschillen zoals taal (Shenkar,2001) zijn de landen verdeeld in een Engelstalige landengroep en een niet-Engelstalige landengroep. De Engelstalige landen die naar voren kwamen in het onderzoek zijn:

- De Verenigde Staten - Het Verenigd koninkrijk - Ierland

- Australië - Nieuw-Zeeland

Vervolgens is er een binaire logistische regressie uitgevoerd waarbij de afhankelijke variabele de taal was en de onafhankelijke variabelen de informatiekosten, invloed van spreektaal en het aantal extra cursussen en/of toetsen. Uit de binaire logistische regressie blijkt (bijlage non-money costs 2) dat er een verband is tussen het studeren in Engelstalige landen en zowel invloed van de gesproken taal (sig. 0,005) als beschikbare informatie (sig. 0,021).

Groningse uitwisselingsstudenten waarbij de gesproken taal in een land een rol speelde in de universiteitskeuze hebben vaak in een Engelstalig land gestudeerd. Een verklaring hiervoor is dat veel studenten het eng vinden om naar het buitenland te gaan (Shanka et al., 2006) en een vreemde spreektaal de stap om in het buitenland te gaan studeren nog groter maakt.

Groningse uitwisselingsstudenten die in een Engelstalig land hebben gestudeerd, hadden meestal minder moeite met het vinden de beschikbare informatie. Dit komt overeen met Varasteh et al. (2015) die stelt dat cultuurverschillen waaronder taal kunnen leiden tot een verschil in beschikbare informatie en dit leidt vervolgens tot ander reisgedrag. Aangezien Groningse Credit Mobility Students over het algemeen goed Engels kunnen, zal er relatief meer informatie te vinden zijn over universiteiten in Engelstalige landen dan in Niet- Engelstalige landen, waardoor Groningse Credit Mobility Students hier eerder naartoe zullen gaan.

(15)

5. Conclusie & discussie

Voor Groningse Credit Mobility Students spelen de non-money costs een belangrijkere rol dan de money costs. Uit de resultaten van de money costs blijkt, dat money costs wel een rol spelen in de universiteitskeuze van Groningse Credit Mobility Students, maar dat het verband tussen de money costs en de universiteitskeuze zwak is. In tegenstelling tot Amani en Kim (2018) lijkt het financieren van de studie in het buitenland niet het grootste obstakel voor de Groningse studenten. Wel spelen de money costs voor de studenten die naar landen gaan met lagere levensonderhoudskosten een belangrijkere rol in de universiteitskeuze dan voor studenten die naar landen gaan met hogere onderhoudskosten. Ook studenten die niet naar hun eerste keus in het buitenland zijn gegaan lijken beïnvloed door de money costs. De kostenpost die door Groningse Credit Mobility Students als belangrijkst wordt gezien is de kamerhuur, gevolgd door de reiskosten naar de buitenlandse universiteit en de kosten van eten en drinken. Dit komt niet echt overeen met Shanka et al. (2006) die stelden dat de kosten van eten en drinken een grotere rol speelt bij studenten.

Zoals Shenkar (2001) al stelde nemen de non-money costs niet echt toe naarmate de absolute afstand tot Groningen groter wordt. Alleen het aantal extra te maken cursussen en/of toetsen lijkt toe te nemen naarmate de absolute afstand groter wordt. De vraag is in hoeverre dit verder een rol speelt in de universiteitskeuze van Groningse Credit Mobility Students. Er is een duidelijk verband tussen de gesproken taal in een land (Engels tegen niet- Engels) en de rol van non-money costs. Voor Groningse Credit Mobility Students waarbij de gesproken taal van invloed is op hun universiteitskeuze is de kans groter dat ze in een Engelstalig land studeren. De Groningse studenten kunnen meer informatie vinden over universiteiten in Engelstalige landen. Dit is wel in overeenstemming met Varasthe et al, (2015) die stelde dat verschillen tussen nationaliteiten, zoals gesproken taal van invloed zijn op de beschikbare informatie, wat tot ander reisgedrag leidt. Echter speelt de gesproken taal niet voor alle Groningse Credit Mobility Students een grote rol in de universiteitskeuze. Dit kan worden verklaard door het artikel van Froese & Peltokorpi (2011) waarin wordt beargumenteerd dat buitenlandse migranten (werk of studie) vaak op plekken terecht komen waar het spreken van de spreektaal in een land minder belangrijk is.

Voor Groningse studenten die als uitwisselingsstudent naar het buitenland willen spelen de kosten wel een rol, maar zijn niet de belangrijkste factor, Dit komt overeen met de conclusie van Sjaastad (1962). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat een groot gedeelte van de Groningse studenten over voldoende financiële middelen lijkt te beschikken en zich hierdoor niet hoeft te laten leiden. De beschikbare informatie en eventuele taalbarrières lijken meer van invloed te zijn op de universiteitskeuze van Groningse Credit Mobility Students.

(16)

Hoewel er in dit onderzoek gefocust wordt op de universiteitskeuze vanuit de Groningse student, spelen ook de universiteiten een rol in de uiteindelijke bestemming van de uitwisselingsstudenten (Findlay, 2011). Uit het onderzoek van Sjaastad (1962) bleek dat er andere zaken meespelen in het beslissingsproces. Een voorbeeld hiervan dat slaat op de universiteitskeuze van Groningse Credit Mobility Students is het aantal plekken dat buitenlandse universiteiten beschikbaar stellen voor Credit Mobility Students per semester. Ook speelt het beperkt aantal bestemmingslocaties een rol: het aantal uitwisselingovereenkomsten dat voor een specifieke faculteit of opleiding is aangegaan is beperkt.

De rol die de kosten hebben op de universiteitskeuze wordt geanalyseerd aan de hand van twee begrippen, money costs en non-money, afkomstig uit het artikel van Sjaastad (1962).

Dit is een relatief oude bron, maar het gaat hier vooral om de uitleg van de begrippen waardoor deze als bruikbaar is aangenomen.

Shanka et al. (2006) stelden dat de kosten van eten en drinken een grote rol speelt bij Aziatische studenten. Het is lastig om dit te vergelijken met de Groningse studenten. Ten eerste omdat dit een andere cultuur aan de andere kant van de wereld betreft. Mogelijk hebben de Aziatische studenten niet dezelfde financiële middelen of is de beschikbare informatie minder makkelijk te verkrijgen. Daarnaast zit er ongeveer 12 jaar tussen beide onderzoeken wat ook tot verschillen kan leiden. Ook voor andere bronnen kunnen dit soort verschillen van invloed zijn geweest.

De deelnemende landen werden eerst onderverdeeld in 6 groepen, al naar gelang de kosten voor levensonderhoud (zie bijlage discussie). De eerste drie groepen zijn op basis van de Erasmus scholarships en de laatste drie groepen zijn op basis van de Marco Polo scholarships. Na de dataverzameling bleek dat bepaalde groepen ondervertegenwoordigd waren en daardoor niet gebruikt konden worden in statistische toetsen. Hierdoor is gekozen om groepen samen te voegen op basis van de maandbedragen. Erasmus en Marco polo zijn in bepaalde groepen samengevoegd waardoor hier geen onderscheid meer in kan worden gemaakt.

Aangezien mensen hun keuzes achteraf vaak rationaliseren kan dit ook van invloed zijn geweest op de antwoorden van de respondenten in dit onderzoek. Een vervolgonderzoek zou zich daarom kunnen focussen op studenten die nog geen een keuze hebben gemaakt waar ze willen studeren in het buitenland. Een mogelijke opzet hiervoor is studenten een fictief budget per maand te geven waarna ze een keuze moeten maken tussen verschillende universiteiten op basis van de kosten die hierbij vermeld staan. Hierbij zouden elke keer twee universiteiten even duur gemaakt moeten worden, een met veel informatie en een met weinig informatie om de non-money costs te kunnen meten.

(17)

6. Literatuurlijst

 Amani, M. & Kim, M. M. (2018) “Study Abroad Participation at Community Colleges:

Students’ Decision and Influential Factors,” Community College Journal of Research and Practice, 42(10), pp. 678–692.

CBS (2018) “Studenten horeca vaakst voor studie naar buitenland.” Centraal Bureau voor de Statistiek. Geraadpleegd op 29-09-2018 via https://www.cbs.nl/nl- nl/nieuws/2018/04/studenten-horeca-vaakst-voor-studie-naar-buitenland

 DUO (2018) studentenreisproduct. Dienst Uitvoering Onderwijs. Geraadpleegd op 01-10- 2018 via https://duo.nl/particulier/ov-en-reizen/ov-vergoeding-buitenland.jsp#

 Education First (2019) “Engelse examens vergelijken” geraadpleegd op 13-01-2019 via https://www.ef.nl/engelse-examens/engelse-examens-vergelijken/

 Findlay, A. M. (2011) “findlay,” International Migration, 49(2), pp. 162–190.

 Froese, F. J. & Peltokorpi, V. (2011) “Cultural Distance and Expatriate Job Satisfaction,”

International Journal of Intercultural Relations, 35(1), pp. 49–60.

 International office Faculty of Spatial Sciences (2018) “Student exchange options for the Faculty of Spatial sciences.” Geraadpleegd op 11-12-2018 via https://student.portal.rug.nl/frw/education/more-

education/studerenbuitenland/student-exchange-options.pdf

 Nibud (2017) “Studentenonderzoek 2017”. Geraadpleegd op 02-01-2019 via https://www.nibud.nl/wp-content/uploads/Nibud-Studentenonderzoek-2017.pdf

 Perkins R. & Neumayer E. (2014)” Geographies of educational mobilities: exploring the uneven flows of international students.” The Geographical Journal, vol. 180, No 3, pp.

252.

 Rijksuniversiteit Groningen (2018) ‘financial affairs.” Geraadpleegd op 01-10-2018 via http://student.portal.rug.nl/infonet/studenten/studeren-buitenland/marco-polo-fonds

 Shanka T., Quintal V. & Taylor R. (2006) “Factors Influencing International Students.”

Choice of an Education Destination–A Correspondence Analysis, Journal of Marketing for Higher Education, 15:2, 31-46

 Shenkar, O. (2001) “Cultural Distance Revisited: Towards a More Rigorous Conceptualization and Measurement of Cultural Differences,” Journal of International Business Studies, 32(3), pp. 519–535.

 Sjaastad, L. A. (1962) “The Costs and Returns of Human Migration,” Journal of Political Economy, 70(5, Part 2), pp. 80–93.

 Stroud, A. (2010). “Who plans (not) to study abroad? An examination of U.S. student intent.” Journal of Studies in International Education, 1–18.

 Varasteh H., Mostafa Rasoolimanesh S. & Marzuki A. (2015) “Factors Affecting International Students’ Travel Behaviour,” Journal of Vacation Marketing, 21(2), pp. 131–

149.

 VSB-fonds (2016). “Kosten en ervaringen” geraadpleegd op 10-12-2018 via https://www.vsbfonds.nl/studiebeurzen/beurs-aanvragen/kosten-en-ervaringen?page=7

 Wang, G. T. & Park, K. (2015) “Student research and report writing: from topic selection to the complete paper.” 1st edn. Wiley-Blackwell.

(18)

Bijlagen

(19)

Bijlage 1: Enquête

Choosing your exchange university: The role of costs.

Dear student,

Thank you for participating. For my bachelor thesis I will study the role of costs in the university choice of exchange students who normally study in the city of Groningen. The data collected in this survey will be processed anonymously and treated confidentially.

If you have any questions about this survey, feel free to contact me at k.ten.brink@student.rug.nl sincerely, Kaj ten Brink

1. this statement applies to me:

Mark only one oval.

o I have studied abroad during my study in Groningen o I am studying abroad at this moment

o I never have studied abroad (end of the survey)

o I have studied abroad but did not study in Groningen (end of the survey) 2. In which country did you study abroad?

3. Was the country where you studied abroad your first choice?

Mark only one oval.

o Yes

o No

4. If you answered the previous question with 'no', which country was your first choice to study abroad?

5. To what extent did the total costs of the study abroad influence the choice of country to study abroad? Mark only one oval.

o The total costs did not influence my decision o The total costs did influence my decision a little o The total costs did influence my decision

6. Which factors did have more influence on the choice of country to study abroad than the total costs? Check all that apply.

o The number of available places at the university o Experiences of friends and family

o Guidance from the university

o Available information about various universities 7. Which types of costs did influence your choice the most?

Mark only one oval.

o Travel costs to the foreign university o Room rental

o Food

o transport costs on destination o insurance costs

o study related costs

(20)

8. Which types of costs did influence your choice the least?

Mark only one oval.

o Travel costs to the foreign university o Room rental

o Food

o transport costs on destination o insurance costs

o study related costs

9. To what extent did the height of the scholarship influence the choice of country to study abroad? Mark only one oval.

o The height of the scholarship did not influence my decision o The height of the scholarship did influence my decision a little o The height of the scholarship did influence my decision

10. would you have studied abroad at the same university if you had more financial resources?

Mark only one oval.

o Yes

o No

11. To what extent could you find information about the universities you were interested in?

Mark only one oval.

o very little information o enough information o a lot of information

12. To what extent did you have language proficiency of the spoken language at the foreign university? Mark only one oval.

1 2 3 4 5

No language proficiency Native language

13. To what extent did the language proficiency influence the choice of country to study abroad?

Mark only one oval.

o The language proficiency did not influence my decision o The language proficiency did influence my decision a little o The language proficiency did influence my decision

14. Were you obliged to follow additional courses or make tests to be admitted at a foreign university? Mark only one oval.

0 1 2 3

no additional courses or tests needed a lot of additional courses or tests needed

15. Statement: In relation to my experience of studying abroad, the total costs of studying abroad were:

Mark only one oval.

o more than worth it o worth it

o not worth it

16. What was your age during the study abroad?

17. What is your gender? Mark only one oval.

o Female o Male

o Prefer not to say

(21)

Thank you for participating!

Bijlage 2: Money costs

Mann-Whitney Test: landengroepen op basis van studiebeurs – invloed totale kosten.

Ranks

Influence of total costs N Mean Rank Sum of Ranks

country groups by scholarships no influence 40 55,88 2235,00

(some) influence 54 41,30 2230,00

Total 94

Symmetric Measures Value Asymptotic

Standardized

Errora Approximate Tb

Approximate Significance

Ordinal by Ordinal Kendall's tau-c -,303 ,105 -2,876 ,004

Gamma -,418 ,137 -2,876 ,004

N of Valid Cases 94

a. Not assuming the null hypothesis.

b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.

Multinomiale regressie: landengroepen op basis van studiebeurs – invloed totale kosten.

Case Processing Summary

N

Marginal Percentage Test Statisticsa

country groups by scholarships

Mann-Whitney U 745,000

Wilcoxon W 2230,000

Z -2,670

Asymp. Sig. (2-tailed) ,008

a. Grouping Variable: influence of total costs

(22)

country groups by scholarships 170 t/m 171 16 17,0%

222 t/m 230 29 30,9%

273 32 34,0%

290 17 18,1%

influence of total costs no influence 40 42,6%

(some) influence 54 57,4%

Valid 94 100,0%

Missing 0

Total 94

Subpopulation 2

Model Fitting Information

Model

Model Fitting

Criteria Likelihood Ratio Tests -2 Log Likelihood Chi-Square df Sig.

Intercept Only 30,151

Final 22,181 7,969 3 ,047

Likelihood Ratio Tests

Effect

Model Fitting

Criteria Likelihood Ratio Tests

-2 Log Likelihood of Reduced

Model Chi-Square df Sig.

Intercept 22,181a ,000 0 .

influencetotalcosts 30,151 7,969 3 ,047

The chi-square statistic is the difference in -2 log-likelihoods between the final model and a reduced model. The reduced model is formed by omitting an effect from the final model. The null hypothesis is that all parameters of that effect are 0.

a. This reduced model is equivalent to the final model because omitting the effect does not increase the degrees of freedom.

Parameter Estimates

country groups by scholarshipsa B Std. Error Wald df Sig. Exp(B)

95% Confidence Interval for Exp(B) Lower Bound Upper Bound

170 t/m 171 Intercept ,773 ,494 2,454 1 ,117

[influencetotalcosts=0] -2,072 ,817 6,431 1 ,011 ,126 ,025 ,625

[influencetotalcosts=1] 0b . . 0 . . . .

222 t/m 230 Intercept 1,099 ,471 5,431 1 ,020

(23)

[influencetotalcosts=0] -1,099 ,636 2,987 1 ,084 ,333 ,096 1,159

[influencetotalcosts=1] 0b . . 0 . . . .

273 Intercept 1,041 ,475 4,810 1 ,028

[influencetotalcosts=0] -,731 ,619 1,396 1 ,237 ,481 ,143 1,619

[influencetotalcosts=1] 0b . . 0 . . . .

a. The reference category is: 290.

b. This parameter is set to zero because it is redundant.

Friedman Test: uiteindelijke bestemming- eerste keus buitenlandse universiteit

Descriptive Statistics

N Mean Std. Deviation Minimum Maximum

Uiteindelijke bestemming 19 2,00 1,000 1 4

Eerste keus 19 2,63 1,116 1 4

Ranks

Mean Rank

Uiteindelijke bestemming 1,29

Eerste keus 1,71

Test Statisticsa

N 19

Chi-Square 4,571

df 1

Asymp. Sig. ,033

a. Friedman Test

Bijlage 3: Non-money costs

Meervoudige lineaire regressie: afstand Groningen-bestemming uitwisseling.

Model Summary

(24)

Model R R Square Adjusted R Square

Std. Error of the Estimate

1 ,368a ,135 ,082 4457,74681

a. Predictors: (Constant), influence language, manytest, sometest, influence information, age

ANOVAa

Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.

1 Regression 254547607,250 5 50909521,450 2,562 ,033b

Residual 1629463539,824 82 19871506,583

Total 1884011147,073 87

a. Dependent Variable: distance to Groningen

b. Predictors: (Constant), influence language, manytest, sometest, influence information, age

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized Coefficients

t Sig.

B Std. Error Beta

1 (Constant) 1663,359 8452,155 ,197 ,844

age 81,266 410,940 ,021 ,198 ,844

influence information -1509,224 990,623 -,162 -1,524 ,131

manytest 5808,329 1860,552 ,340 3,122 ,002

sometest 1810,059 1079,908 ,178 1,676 ,098

influence language 722,723 933,589 ,081 ,774 ,441

a. Dependent Variable: distance to Groningen

Binaire logistische regressie: wel of niet Engelstalige landen.

Categorical Variables Codings

Frequency

Parameter coding

(1) (2) (3)

(25)

additional courses or make tests to be admitted at a foreign university

0 59 1,000 ,000 ,000

1 27 ,000 1,000 ,000

2 7 ,000 ,000 1,000

3 1 ,000 ,000 ,000

amount of information no information 9 1,000 ,000

some information 58 ,000 1,000

a lot information 27 ,000 ,000

gender 0 44 1,000 ,000

1 49 ,000 1,000

3 1 ,000 ,000

influence language no influence 42 1,000

influence 52 ,000

Omnibus Tests of Model Coefficients

Chi-square df Sig.

Step 1 Step 22,096 9 ,009

Block 22,096 9 ,009

Model 22,096 9 ,009

Model Summary

Step -2 Log likelihood

Cox & Snell R Square

Nagelkerke R Square

1 97,101a ,209 ,292

a. Estimation terminated at iteration number 20 because maximum iterations has been reached. Final solution cannot be found.

Classification Tablea

Observed

Predicted engelstalig of niet

Percentage Correct niet engelsstalig engelstalig

Step 1 engelstalig of niet niet engelsstalig 57 6 90,5

engelstalig 17 14 45,2

Overall Percentage 75,5

a. The cut value is ,500

(26)

Variables in the Equation

B S.E. Wald df Sig. Exp(B)

Step 1a tests ,626 3 ,890

tests(1) -21,314 40193,295 ,000 1 1,000 ,000

tests(2) -21,401 40193,295 ,000 1 1,000 ,000

tests(3) -22,245 40193,295 ,000 1 1,000 ,000

Influence language(1) -1,518 ,546 7,735 1 ,005 ,219

age ,315 ,218 2,088 1 ,148 1,370

gender ,905 2 ,636

gender(1) -22,402 40193,412 ,000 1 1,000 ,000

gender(2) -22,888 40193,412 ,000 1 1,000 ,000

information 5,696 2 ,058

information(1) -1,473 1,013 2,115 1 ,146 ,229

information(2) -1,283 ,556 5,317 1 ,021 ,277

Constant

38,132 56842,075 ,000 1 ,999 36357010166245

720,000 a. Variable(s) entered on step 1: tests, influence language, age, gender, information.

Bijlage 4: Conclusie & Discussie

Groep 1 (maandbedrag €273): Denemarken, Ierland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Finland, Zweden, Verenigd Koninkrijk, Liechtenstein, Noorwegen

Groep 2 (maandbedrag €222): België, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Cyprus, Luxemburg, Nederland, Portugal, Slovenië, IJsland, Turkije

Groep 3 (maandbedrag €171): Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slowakije, voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië Groep 4 (maandbedrag €290): Noord-Amerika, Nieuw-Zeeland en Australië.

Groep 5 (maandbedrag €230): Latijns-Amerika, Zuid-Afrika en China.

Groep 6 (maandbedrag €170): Groot deel van Azië waaronder Indonesië

Tabel 2: landengroepen op basis van Erasmus en Marco Polo

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Weliswaar betaalde de hogeschool een vergoeding voor de Nederlandse studenten die de Grand Tour doen, maar daar stond tegenover dat ze een jaarlijkse vergoeding kreeg voor de

De betreffende leerling blijkt 11 gegooid te hebben en omdat het echt niet eerlijk is om dan voor 14 dukaten te kopen, wordt het verkopen eerst teruggedraaid, om vervolgens nog

• De kosten voor de doorbraak zijn lager dan de kosten voor de dreigende situatie. Op de langere termijn (12 maanden) geeft de gemeente minder extra geld uit aan zorg

Door een onafhanke­ lijke functionaris wordt vastgesteld wie de aan­ bieder is en dat deze een ontheffing bezit voor het aanbieden van de partij, wat het gewicht van de

Terugkijkend op 2017 kunnen we concluderen dat er intensief en hard is gewerkt aan de uitvoering van het Raadsprogramma 2014 – 2018.. De complete jaarrekening vindt

Burgemeester en wethouders van de ge- meente Velsen maken bekend dat zij in de periode van 24 maart 2018 tot en met 30 maart 2018 de volgende aanvragen voor een

Dat betekent dat klanten zich een duurdere auto kunnen aanschaffen zonder dat ze maandelijks meer moeten afbetalen, of dat ze net voor een auto met meer opties

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar