• No results found

DE INTEGRATIE VAN DE EUROPESE LANDBOUW

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "DE INTEGRATIE VAN DE EUROPESE LANDBOUW "

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

A. A. VAN AMERINGEN

ECONOMISCHE MEDEDINGING

E

en maandblad heeft een andere functie dan een nieuwsblad. Daarom nemen wij aan, dat de lezers het niet al te zeer kwalijk zullen nemen, dat een be-

schouwing over het door de regering in Januari van dit jaar gepubliceerde voorontwerp van wet in zake de economische mededinging hun pas circa een half jaar later onder ogen komt. Het kan hun tot troost strekken, dat het vraagstuk op dit moment nog steeds actueel is en vermoedelijk nog geruime tijd actueel zal blijven. Het voorontwerp is nl. door de regering voor advies voorgelegd aan de Sociaal-Economische Raad, die zich hiermee thans bezighoudt en vermoedelijk op korte termijn daarover zijn oordeel zal kenbaar maken. Alsdan zullen de betrokken ministeries het wetsontwerp gereed kunnen maken, dat aan de Staten-Generaal zal worden voorgelegd. De ambtelijke, parlementaire en journalistieke instanties zullen vermoedelijk dus zowel gedurende het lopende jaar als een goed deel van 1952 van tijd tot tijd op het onderwerp moeten terugkomen.

Het grote voordeel van de publicatie van het Regeringsvoorstel in de vorm van een voorontwerp en niet - zoals te doen gebruikelijk - als wetsontwerp is daarin gelegen, dat de Sociaal-Economische Raad als toporgaan van het bedrijfsleven hier-

op zijn licht kan laten schijnen en dat tegelijkertijd hierover een publieke opinie kan vormen, waarvan zowel de S.E.R. als de regering kunnen profiteren bij de verdere bewerking van het woorontwerp. Een nadeel is natuurlijk de vertraging in onze toch al niet zo vlot functionnerende wettelijke machine. Misschien dat de S.E.R. dit bezwaar tot een minimum helpt reduceren door te demonstreren, dat snelheid en grondigheid elkaar niet uitsluiten. Hij heeft in dit opzicht nog een reputatie te verdienen.

Korte inhoud van het voorontwerp.

Het voorontwerp opent de mogelijkheid tot het nemen van maatregelen ten aanzien van:

a. mededingingsregelingen. Een mededingingsregeling is een overeenkomst of burger- rechtelijk besluit, regelende de economische mededinging tussen eigenaren van ondernemingen. (Art. 1).

b. economische machtsposities. Onder economische machtspositie wordt verstaan:

feitelijke verhoudingen of rechtsverhoudingen in het bedrijfsleven, die naar het oordeel van de minister overwegende invloed op een markt voor goederen of diensten medebrengen. (Art. 1).

(2)

Ten aanzien van mededingingsregelingen houdt het wetsontwerp de volgende be- palingen in.

Eigenaren van in Nederland gevestigde ondernemingen, die door een mededingings- regeling zijn gebonden, zijn verplicht deze aan te melden. (Art. 2). Mededingings- regelingen moeten schriftelijk worden vastgelegd. (Art. 2). Overtreding van een dezer voorschriften heeft tot gevolg, dat de betreffende mededingingsregeling niet verbindend is. (Art. 2). Bovendien is niet-aanmelding strafbaar.

De minister kan een mededingingsregeling, die naar zijn oordeel van overwegende invloed is of kan zijn op een markt voor goederen of diensten, geheel of gedeeltelijk algemeen verbindend verklaren, indien het belang van de betrokken bedrijfstak dit eist en het in overeenstemming is met het algemeen belang. (Art. 4). De verbindend- verklaring geschiedt slechts op verzoek van een of meer dergenen die door de regeling zijn gebonden, de Commissie Economische Mededinging gehoord. De Commissie Economische Mededinging hoort op haar beurt in openbare zitting hen, die dit hebben verzocht, alsmede het betrokken product-, hoofdbedrijfschap en bedrijfschap en even- tueel anderen. (Art. 5).

De minister kan een mededingingsregeling, die naar zijn oordeel geheel of gedeeltelijk in strijd is met het algemeen belang of op een met dat belang strijdige wijze wordt toegepast, al dan niet voorwaardelijk, geheel of gedeeltelijk onverbindend verklaren.

(Art. 8). Bij gedeeltelijke onverbindendverklaring blijft de rest van de regeling ver- bindend, tenzij in redelijkheid moet worden aangenomen, dat zonder het onverbindend verklaarde gedeelte de regeling niet zou zijn tot stand gekomen. (Art. 8).

De minister gaat niet tot onverbindendverklaring over alvorens de Commissie Economische Mededinging te hebben gehoord. Deze commissie hoort op haar beurt in een besloten zitting belanghebbenden, alsmede product-, hoofdbedrijfschap en bedrijf- schap en eventueel anderen. (Art. 9).

Art. 10 geeft een regeling tot schorsing, welke overeenkomt met de inhoud van de Wet Schorsing Bedrijfsregelingen.

Wat betreft de economisçhe machtspositie geeft het ontwerp de volgende bepalingen.

De minister kan, indien hij het bestaan vermoedt van een economische machtspositie, die leidt tot een optreden in strijd met het algemeen belang, van een ieder de inlichtingen verlangen, die hij nodig oordeelt om zich van het al of niet gegrond zijn van zijn vermoeden te overtuigen. (Art. 12 en 13).

De minister kan, na de Commissie Economische Mededinging te hebben gehoord, de hem omtrent een economische machtspositie bekende gegevens geheel of ge- deeltelijk bekend maken, voor zover naar zijn oordeel het algemeen belang dit vordert. De commissie hoort weer in besloten zitting de betrokkenen, de "schappen"

en eventueel anderen. (Art. 14).

De minister kan, indien naar zijn oordeel een economische machtspositie leidt tot optreden in strijd met het algemeen belang aan door hem aan te wijzen personen:

a. de verplichting opleggen tot levering van bepaalde goederen of verlening van bepaalde diensten aan door hen aangewezen personen tegen gereed geld en, voor zover geen voorschriften zijn gegeven als onder b of c bedoeld, tegen de op de betrokken markt bij gereed geld gebruikelijke prijs en onder de op die markt voor de levering, verlening en betaling gebruikelijke voorwaarden;

b. voorschriften geven met betrekking tot de prijs van bepaalde goederen of diensten;

c. voorschriften geven met betrekking tot de voorwaarden voor de levering van bepaalde goederen, de verlening van bepaalde diensten en de betaling daarvan,

(3)

daaronder begrepen voorschriften, waarbij verboden wordt de uitoefening van het recht van beschikking over de gekochte goederen voor kopers te beperken of de levering van bepaalde goederen of de verlening van bepaalde diensten afhankelijk te stellen van het kopen of verkopen van goederen, het aanvaarden of verlenen van diensten of het verrichten van bepaalde handelingen.

De uit hoofde van dit artikel opgelegde verplichtingen kunnen civielrechtelijk worden afgedwongen, terwijl er ook een strafrechtelijke sanctie is. -(Art. 15 en 22).

Ook kan de minister, indien hij tot een optreden als hier bedoeld wil overgaan, bij wijze van voorlopige maatregel dezelfde verplichtingen opleggen, zulks echter· voor hoogstens één jaar en op voorwaarde, dat naar zijn oordeel een gewichtige reden een onmiddellijke voorziening eist. (Art. 17).

Wat de verdere bepalingen van het ontwerp betreft, valt nog het volgende te vermelden.

De zo even telkens genoemde Commissie Economische Mededinging bestaat uit 12 leden en zo nodig een aantal buitengewone leden. Zij worden allen door de Kroon benoemd en ontslagen op voordracht van de minister. De minister kan de vergaderingen van de commissie bijwonen of laten bijwonen door zijn gemachtigde. (Art. 18, 19 en 20).

Opgemerkt kan nog worden, dat besluiten tot verbindendverklaring en onverbindend- verklaring en voorschriften met betrekking tot een econQmische machtspositie maximaal drie jaar gelden.

Analyse van het voorontwerp.

Degenen, die in deze materie enigszins thuis zijn, zullen in de bovenstaande weergave -van de inhoud van het voorontwerp vele oude bekenden zijn tegenge- komen. Het meeste van hetgeen vastgelegd wordt ten aanzien van medediJOlgings- regelingen is ontleend aan de Wet op de Algemeen verbinden verklaring en on ver- bindenverklaring van ondernemersovereenkomsten van 1935 en het Kartelbesluit van 1941. In plaats van het door de genoemde wet gebrachte begrip "onder- nemersovereenkomst" en het begrip "bedrijfsregeling" van het Kartelbesluit wordt thans de "mededingingsregeling" geïnb:oduceerd. Gehandhaafd zijn de ver- plichting tot aanmelding van deze regelingen en de mogelijkheid onder bepaalde omstandigheden tot algemeen verbindendverklaring of tot onverbindendverklaring hiervan over te gaan. De enkele wijzigingen, die in de modaliteiten of de proce- dure zijn aangebracht, zijn in het algemeen van technische aard en lenen zich minder tot behandeling in het kader van dit artikel. Slechts zij gewezen op de nieuwe bevoegdheid van de minister tot schorsing van een mededingingsregeling, hangende het onderzoek inzake de gehele of gedeeltelijke onverbindendverklaring, een mogelijkheid, die overigens ook reeds geopend zou worden door de pas afgekondigde Wet Schorsing Bedrijfsregelingen.

Het essentieel nieuwe en ook het meest interessante deel van het voorontwerp betreft de economische machtspositie. Daarmee wordt voor het eerst in Nederland een greep gedaan naar een van de meest ontastbare en onaantastbare figuren uit de economische wereld. De structuur van het voorstel is, zoals wij in de laatste jaren meer en meer gewend zijn, die van een verregaande delegatie aan de minister. Het begrip "economische machtspositie" is dusdanig elastisch omschreven, 323

(4)

dat daardoor de mogelijkheid voor bijna onbeperkte interventies wordt geopend.

Er wordt gesproken van "feitelijke of rechtsverhoudingen", die naar "het oordeel van onze minister overwegende invloed op een markt van goederen of diensten medebrengen". Er zijn drie critische elementen in deze definitie, t.w. het begrip

"markt", het begrip "overwegend" en het "oordeel van de minister".

Wat is een markt? Hiermee is niet bedoeld de technische markt, in de zin van beurs of veiling, maar de abstract gedachte ontmoeting van vraag en aanbod voor een bepaald artikel. Deze markt kan wereldomvattend zijn, zoals de rubber- of tinmarkt, of oneindig klein, indien zij bijvoorbeeld betrekking heeft op de locale verkoop van een artikel, dat door een detaillist onder, zijn eigen merk in de handel wordt gebracht. Tussen deze beide uitersten ligt een oneindige ver- scheidenheid van mogelijkheden. In principe is het het ideaal van iedere producent of handelaar voor zijn artikelen een eigen markt of marktje af te bakenen, dat enigszins los staat van de markten voor gelijksoortige artikelen en aldus tot op zekere hoogte wordt beveiligd tegen concurrentie. De middelen daartoe zijn uiterst talrijk, zij bestaan bijvoorbeeld uit variaties in kwaliteit, opmaak, uiterlijk en verpakking, het gebruik van een naam of een embleem - het merkartikel - en de daarop gerichte se!-"vice, cadeaustelsel, garantieverlening, afbetalings- faciliteiten en allerlei andere vormen van klantenbinding. Het streven naar markt- verbrokkeling kenmerkt zich door het gebruik van dergelijke middelen elk op zich zelf of in bepaalde combinaties. Door deze verticale marktsplitsing loopt dan nog de geografische verdeling heen, welke als gevolg van de geringe transpor- teerbaarheid van bepaalde goederen of door bepaalde traagheidsverschijnselen de uitwisseling van vraag en aanbod tussen verschillende plaatsen beperkt. Wij hebben hier te doen met het fenomeen der beperkte of monopolistische con- currentie, dat in toenemende mate de structuur van het tegenwoordige kapitalisme is gaan beheersen. In plaats van het absolute monopolie, dat in de huidige constellatie moeilijk te vormen en nog veel moeilijker te misbruiken is en in plaats van de onbeperkte concurrentie, die in haar zuiver in de theoretische literatuur uitgedachte vormen wellicht nooit bestaan heeft en ook in haar onzuiverder vormen door de economische ontwikkeling steeds meer tot de terug- tocht is gedwongen, heeft de beperkte concurrentie in haar enorme verscheiden- heid het economisch terrein steeds verder veroverd. Een van de meest effectieve middelen van de ondernemers tot deze beperking van de concurrentie is juist de genoemde verbrokkeling van de markten.

Keren wij na deze uitweiding terug tot de definitie van het wetsontwerp, dan kunnen wij vaststellen, dat het begrip "markt" wel heel weinig houvast biedt.

Het voorontwerp opent in principe daardoor de mogelijkheid het ingrijpen ook op kleine en zeer kleine markten te richten van één bepaalde producent of distribuant. Diens "overwegende invloed" in de zin van de definitie is al bij voorbaat te construeren door zijn eigen zgn. markt als uitgangspunt te nemen voor het ingrijpen. De interpretatie van de begrippen "markt" en "overwegende in- vloed" en daarmee ook van het begrip "economische machtspositie" is zonder meer aan het "oordeel" van de minister overgelaten. Tegen dit "oordeel" is geen verzet. mogelijk, ook niet langs gerechtelijke weg.

(5)

Vervolgens is het ook weer het "oordeel" van de minister, dat beslist of een figuur, die hij als economische machtspositie beschouwt, optreedt op een wijze, die in strijd is met het algemeen belang. Wij hoeven nauwelijks te zeggen, dat ook het begrip "algemeen belang" voor de nodige interpretaties vatbaar is.

Ten slotte stelt de minister weer de maatregelen vast - binnen het kader van de wet -, die tegen het misbruik van een economische machtspositie moeten worden genomen. Deze maatregelen kunnen van ingrijpende aard zijn, zoals het opleggen van leveringsverplichtingen en het vaststellen van prijzen en leveringsvoorwaarden.

Zelfs indien een economische machtspositie niet in strijd met het algemeen belang wordt gebruikt, kan de minister tot publicatie van bepaalde gegevens inzake deze machtspositie overgaan, indien hij meent, dat het algemeen belang dit vordert.

Wel is waar is de minister verplicht de Commissie Economische Mededinging te raadplegen over de te nemen maatregelen of over de publicatie, maar de minister is in geen enkel opzicht aan dit advies gebonden. Bovendien staat deze commISSIe niet onafhankelijk tegenover de minister, daar de leden op zijn voordracht worden benoemd en ontslagen.

Beoordeling van uit socialistische gezichtshoek.

Het feit, dat de regering actief stelling wenst te nemen tegenover het ver- schijnsel van de economische macht en naar een verbetering van de huidige wetgeving streeft, stemt op zich zelf tot tevredenheid. De aandrang, die daarop speciaal uit onze kringen is geoefend, zal niet vreemd zijn aan dit streven. Vorm en inhoud van het thans gereed gekomen voorstel geven minder aanleiding tot voldoening.

Wij willen vooropstellen, dat de bemoeiing met het machtsverschijnsel naar onze mening een van de neteligste taken op het terrein van de economische.

Overheidspolitiek vertegenwoordigt. Er zijn hiervoor vele redenen. Hoezeer wij ook op het eerste gezicht afwijzend mogen staan tegenover concentratie van macht in particuliere handen, wij mogen niet blind zijn voor het feit, dat deze macht zowel ten kwade als ten goede kan worden gebruikt en ook inderdaad wordt gebruikt - zoals alle menselijke macht. Wij denken daarbij niet zozeer aan die bedrijven, waar om technisch-economische redenen de monopolievorming min of meer noodzakelijk is, zoals bij de openbare nutsbedrijven. Immers, op deze terreinen is men allang geleden tot een of andere vorm van socialisatie over- gegaan. Neen, wij doelen vooral op de grootbedrijven, die bijv. in Nederland de ontwikkeling van nieuwe producten of technieken ter hand hebben genomen en zich - niet altijd met de meest scrupuleuze middelen - hebben opgewerkt tot nationale en wereldmachten. Natuurlijk, het betreft hier kapitalistische bol- werken en de critiek van socialistische zijde is hun in hun levensloop niet gespaard. Daartegenover zal men ook grif moeten toegeven, dat Nederlands huidige economische positie nog veel moeilijker zou zijn, indien wij niet een aantal van deze titanen binnen, onze grenzen hadden. Hun bijdrage tot de economische ontwikkeling, industrialisatie, export, research, is naar verhouding aanzienlijk groter dan die van tientallen kleinere bedrijven, die te zamen evenveel 825

i

(6)

arbeid of kapitaal vertegenwoordigen als één zo'n kolossus. Juist de geaccumu- leerde macht, waarover zij beschikken en die vaak verkregen werd ten koste van de ondergang van talloze kleineren, stélt hen in staat grote projecten te entameren en risico's te accepteren.

Wij zouden nog verder willen gaan en menig onbevangen socialistisch gemoed schokken met de bewering, dat er lang niet genoeg economische macht in Nederland is tot stand gekomen. Te zeer is ons bedrijfsleven nog in de greep van een verouçJerd individualisme, dat de collega's vooral als concurrenten ziet en met een vaak belachelijke arrogantie allerlei pogingen tot gemeenschappelijke oplossing van economische en technische problemen van de hand wijst. De geheimzinnigdoenerij van Nederlandse bedrijven wekt .wel eens herinneringen op aan Victoriaanse preutsheid en is evenzeer uit de tijd als de badpakken, waarmee de dames zich in de 19de eeuw op het strand vertoonden. De arbeids- productiviteit hier te lande, welke men als resultante moet beschouwen van de prestatie van arbeider èn ondernemer zou er ongetwijfeld bij gebaat zijn, indien de klein- en middenbedrijven in meerdere mate bereid zouden zijn hun ervaringen uit te wisselen, bepaalde taken gemeenschappelijk uit te voeren en door specialisatie tot opvoering van kwantiteit en kwaliteit en verlaging yan kostprijs te komen.

Is het overigens nog nodig een dergelijk betoog af te steken? Het is bekend genoeg, wat de arbeiderswereld bereikt heeft door samenvoeging van krachten.

De Nederlandse landbouw is mede· door organisatorische samenwerking aan de Europese spits gebleven. Wij trappen een open deur in, wanneer wij constateren, dat een dergelijke samenwerking gezien moet worden als een uitweg uit de middenstandsproblemen.

Maar laten wij snel de van verontwaardiging sprakeloze lezer te hulp schieten.

Natuurlijk, wij weten even goed als wie ook, dat deze samenwerking tussen ondernemingen, hoe belangrijk ook, de neiging heeft spoedig te ontaarden in een samenzwering tegen de afnemers. Reeds Adam Smith heeft opgemerkt, dat elk koffiepraatje van ondernemers dit gevaar opwekt. Hoe groter de ondernemers, hoe groter ook dit risico. Is hun betekenis zo aanzienlijk, dat zij zelfstandig door hun aanbodspolitiek het marktverloop kunnen beïnvloeden, zodat zij de samen- werking met anderen nog nauwelijks of in het geheel niet van node hebben, dan is een belangrijke rem op de ondernemerspolitiek weggevallen. Wij willen hierbij direct aantekenen, dat er heel wat g~oot-ondernemers zijn met bijna monopolistische posities, die zich altijd nog voldoende rekenschap geven van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid uit allerlei economisch zeer gezonde over- wegingen om de boog niet te strak te spannen en af te zien van het uitbuiten van hun machtspositie.

Bezwaren van overheidsingrijpen.

Waar de situatie in de practijk zo ingewikkeld is, samenwerking van onder- nemers' en machtsvorming aan de ene kant op zekere hoogte nuttig is en aan de andere kant gevaren voor de gemeenschap meebrengt, is de overheidsinterventie op dit terrein ook uitermate precair. Een scherpe controle van de overheid op

(7)

,

aanwezigheid en gebruik van economische macht is onontbeerlijk. Wij moeten er voor zorgen, dat de machtsgreep van de overheid op het bedrijfsleven zich altijd meer dan evenredig ontwikkelt aan de machtsvorming in het bedrijfsleven zelf. Maar de overheid zal haar krachten zorgvuldig en deskundig moeten aan- wenden en het juiste midden moeten vinden tussen een bruut erop los hakken en een laakbare passiviteit. Wij mogen ons wel eens verlustigen in de wijze, waarop in Amerika wordt opgetreden tegen machtsconcentraties, maar moeten bedenken, dat Nederland het zich niet kan veroorloven vrolijke keuken in het bedrijfsleven te houden en de op gang komende samenwerking tussen ondernemers zonder meer te vernietigen. In een gemengd-kapitalistische volkshuishouding als de onze zou het ideaal moeten zijn het handhaven, respectievelijk bevorderen van samenwerking van ondernemers en machtsvorming, waar deze voor de gemeen- schap nuttig is en het onderdrukken van deze verschijnselen, waar zij de gemeenschap schaden. Dit ideaal is natuurlijk even moeilijk te verwezenlijken als de kwadratuur van de cirkel, goed en kwaad zijn ook op dit gebied onafscheidelijk van elkaar. Wij kunnen hieraan dan ook hoogstens een norm ontlenen als richt- punt voor onze practische politiek.

Wij hebben hiermee, naar wij hopen, een van de voornaamste moeilijkheden voor de overheidspolitiek tegenover het machtsverschijnsel voldoende duidelijk gemaakt. Er is echter nog een andere, waarop wij even de aandacht willen vestigen. Wij spraken in de aanvang reeds over .het ontastbare en onaantastbare van de economische macht. De geschiedenis van de recente kapitalistische ont- wikkeling heeft wel getoond, hoe veelzijdig, onoverzichtelijk en onvoorspelbaar de mogelijkheden tot gebruik en misbruik van economische macht zijn. De onder- nemers hebben altijd een grote vindingrijkheid en soepelheid betoond in het aan- wenden van machtsmiddelen, die voor de overheid en het publiek onopvallend zijn of dwars tegen bepaalde overheidsmaatregelen in hen in staat stellen hun doeleinëlen te bereiken. De intense strijd, die nu al meer dan een halve eeuw in Amerika wordt gevoerd tegen concentratie en kartellering doet wel eens denken aan een schaakspel. Elke zet van de regering leidt weer tot tegenzetten van de belanghebbenden en ondanks het langzamerhand zeer omvattend en rigoureus complex van overheidsmaatregelen heeft de machtsvorming in de Ver- enigde Staten zich onverdrot envoortgezet en proporties bereikt, waarvan men zich afvraagt, of zij veel groter geweest zouden zijn zonder staatsinmenging. De dynamiek, welke het verschijnsel der economische macht eigen is, stelt eisen aan het hierop gerichte overheidsbeleid, dat op zijn minst de effectiviteit, soepelheid en snelheid van de ondernemersactiviteit zal moeten evenaren.

Wij zullen het Nederlandse voorontwerp moeten confronteren met de moeilijk- heden en complicaties, die wij zo juist onder ogen hebben gezien. In dit licht kan het handhaven van de mogelijkheid om mededingingsregelingen zowel algemeen verbindend als onverbindend te verklaren in principe acceptabel worden genoemd. Daardoor wordt immers recht gedaan aan het duelistisch effect van de ondernemerssamenwerking en de bevoegdheid gegeven zowel te stimuleren als te remmen. Ten aanzien van het practisch effect moeten wij echter een voorbehoud maken. De mogelijkheid tot onverbindendverklaring bestaat nu

,

,

(8)

reeds 16 jaar. Het gebruik, dat hiervan is gemaakt, is zeer schaars. V66r en in de oorlog is het wapen niet gehanteerd, na de oorlog zijn er enkele sporadische onverbindendverklaringen geweest, die in het merendeel der gevallen nog betrekking hadden op algemeen-economisch bezien onbelangrijke overeen- komsten of bepalingen. Men kan zich moeilijk voorstellen, dat het aantal gevallen van machtsmisbruik in Nederland de laatste jaren zo onbeduidend is geweest.

Exact weten wij hievan overigens niets. Het in 1941 ingestelde KarteIregister is altijd strikt geheim gebleven, zodat niet te controleren valt in hoever de onder- nemers aan hun aanmeldingsverplichting hebben voldaan, resp. hoe zij hieraan hebben voldaan. Van socialistische zijde is in de Tweede Kamer meermaals aandrang tot grotere publiciteit uitgeoefend. Op het gebied van de ondernemers- overeenkomsten is hieraan in het nieuwe voorontwerp geen gevolg gegeven.

Het voorontwerp opent op dit gebied daarom geen nieuwe perspectieven. Wij moeten afwachten hoe de regering in de toekomst de betreffende bevoegdheid zal hanteren. Er schijnt weinig aanleiding te verwachten, dat onder de eventuele Wet Economische Mededinging een essentieel andere koers tegenover de ondernemers afspraken zal worden gevolgd dan onder het thans nog geldende Kartelbesluit. Door de afwezigheid van publiciteit zouden wij ook in de toekomst de mogelijkheid missen de regering "hinderlijk te volgen" in de toepassing van haar beleid.

Het voorgestelde optreden tegenover economische machtsposities doet ons denken aan een ei, waarvan op het eerste gezicht niet vast te stellen is of de huls ook nog inhoud heeft. Door middel van blanco-cheque opent de minister zich de mogelijkheid 0 ver a I in het bedrijfsleven in te grijpen. Wij spatiëren het woord "overal", omdat, zoals eerder opgemerkt, de interpretatie van het .. begrip

"economische macht geheel aan het oordeel van de minister is overgelaten, even- als de vaststelling of een economische macht in strijd met het algemeen belang wordt gebruikt. Waar theoretisch te bewijzen is, dat iedere melkboer met een vaste ronde over enige, zij het dan ook beperkte, economische macht beschikt, krijgt de minister aldus de beschikking over een schootsveld, dat tot aan zijn horizon reikt. En hij mag schieten, waarop hij wil.

Alleen het caliber van zijn projectielen wordt hem door de wet voorgeschreven.

De wil van de regeerder is hier de hoogste wet.

De in het vorenstaande behandelde moeilijkheden bij het reguleren van de economische macht worden op deze wijze wel zeer simplistisch opgelost. Men maakt een machtigingswet, waarmee de regering kan doen of laten wat zij wil, zoals wij er in de achter ons liggende jaren van depressie, oorlog en na-oorlogse economie zovele hebben gekend.

Rechtsonzekerheid en gemeenschapsbelang.

Waar niemand er nog in geslaagd is het begrip "economische macht" op een doelmatige wijze af te bakenen en het ook niet wenselijk is zich gezien de dynamiek van het machtsverschijnsel al te star vast te leggen op wettelijke definities van machtsmisbruik, zou men met de vage formuleringen van het

(9)

,

voorontwerp nog vrede kunnen hebben, indien er enige objectieve rechts- waarborgen tegen machtsmisbruik door de minister zouden zijn gegeven. In dit opzicht schiet het ontwerp echter volledig tekort. De toepassing van de bevoegd- heden is integraal voorbehouden aan de minister, die wel is waar een advies- commissie moet raadplegen, maar zich van de uitspraken van deze instantie zonder meer kan distancieren. Zelfs is er geen sprake van dat de aangeklaagde ondernemer aanspraak kan maken op de faciliteiten, die in een civiele of strafprocedure vanzelfsprekend worden geacht, zoals kennisname van het dossier en van de uitspraak der commissie. Een beroep op de gewone rechter wordt hem door het voorontwerp onmogelijk gemaakt. Als enig correctief blijft het parlementaire contrólerecht over. Het zou echter zeer onbevredigend zijn, indien het parlement moest opkomen voor allerlei particuliere ondernemersbelangen, die al of niet door een onjuist optreden van de administratie worden getroffen.

Het is een vraag van zeer principiële orde of het gemeenschapsbelang bij een bepaalde regeling kan opwegen tegen rechtsonzekerheid of de mogelijkheid van willekeur, die aan een dergelijke regeling vastzitten. In het algemeen zouden wij deze vraag zo willen beantwoorden, dat een dergelijk offer alleen wordt gerecht- vaardigd door een acute noodtoestand, die uiteraard tijdelijk moet zijn. Wij betwijfelen, dat op het gebied van de economische machtsvorming van een dergelijke situatie reeds sprake zou zijn. Naar onze mening kunnen er middelen gezocht en gevonden worden om de ondernemers een objectieve en onafhankelijke rechtsbedeling te bezorgen, zonder dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de behoefte van de regering haar beleid ten aanzien van de machtsvorming ten principale in eigen hand te houden.

Het geeft te denken, dat de reactie in ondernemerskringen tegenover dit voor- ontwerp, dat zulke ernstige bedreigingen tegen hen bevat, zo opvallend mat is geweest. Er is geen sprake van een algemene agitatie, zoals men in andere gevallen, waar ondememersbelangen in de verdrukking komen direct kan waar- nemen. Zelfs indien veel kleinere belangen in het geding zijn, zoals bijv. de.

jeneveraccijns of het vrachtautovervoer beleeft men een groter tumult dan zich tot nu toe rondom het vooronnverp-economische mededinging heeft voorgedaan.

Het kan zijn, dat een voorontwerp nog te ver buiten de gezichtskring ligt en men pas in het geweer komt, wanneer het wetsontwerp in behandeling komt. Een andere verklaring zou kunnen zijn, dat men er bij voorbaat van uitgaat, dat de toepassing van de wet in vertrouwde handen zal liggen en dat men zich over de toekomst even weinig zorgen zal behoeven te maken als tot nu toe over de toepassing van het Kartelbesluit. De machtiging van de minister moge nog zo ver gaan, het is en blijft een machtiging en daarvan behoeft ten slotte geen gebruik te worden gemaakt. De banken hebben veel meer reden tot bezorgdheid. Indien het wetsontwerp toezicht op het credietwezen het Staatsblad bereikt, wordt minister Lieftinck met de uitvoering belast. En toch bevat dit wetsontwerp heel wat behoorlijker waarborgen voor de betrokkenen dan in het voorontwerp- economische mededinging zijn te vinden.

329

I1

:

(10)

Slotopmerkingen.

Wij koesteren niet de verwachting, dat het huidige ontwerp, indien het zonder belangrijke wijzigingen het eindstadium zou bereiken, een verantwoorde en effectieve beteugeling van de economische macht mogelijk zou maken. Misschien is het daarvoor zelfs nog te vroeg. In het algemeen kan men constateren, dat het probleem nog weinig leeft bij het Nederlandse volk en daardoor ook in de politieke wereld veel minder tot zijn recht komt dan allerlei problemen van lagere orde. Hiermee hangt het feit samen, dat wij onvoldoende de dimensies van het machtsverschijnsel doorgronden en allerminst gereed zijn tot het formuleren van een afgerond programma op dit gebied. Ook in socialistische kring is men nog niet zo ver, ofschoon men daar wellicht meer dan elders de betekenis van dit vraagstuk inziet. Wij zouden deze beschouwing op dezelfde wijze willen beëindigen als een artikel, dat wij ruim een jaar geleden over dit onderwerp in S. en D. schreven.

"Het aarzelend en opportunistisch optreden van de verschillende overheden dient men heus niet te zoeken bij een onderschikking van de Staat aan de machtsgroepen, ofschoon ook dit voorkomt, maar eerder bij de ontzaggelijke moeilijkheid het ambivalente verschijnsel der grote economische eenheden op zodanige wijze te beïnvloeden, dat de gemeenschap er wel de voordelen, maar niet de nadelen van incasseert. Het socialisme kan naar onze mening in belang- rijke mate bijdragen tot het vinden van een verantwoorde synthese, waaronder zowel valt te verstaan het complex van normen als de apparatuur waarmee het verschijnsel der economische macht moet worden beheerst."

(11)

B. VAN DAM

DE INTEGRATIE VAN DE EUROPESE LANDBOUW

I

n het streven naar integratie van de Westeuropese economie worden eigenlijk twee verschillende methoden toegepast. Daar is in de eerste plaats het sh·even van de O.E.E.C. naar een vrijmaking van het handelsverkeer, de zg. liberali- satie. Dit is een poging om over de gehele breedte van het economisch leven een stap te zetten op de weg der integratie. In het zelfde kader valt het streven uaar en de totstandbrenging van de Europese Betalings Unie. Daarna en daarnaast is het pogen ontstaan om in bepaalde sectoren een integratie tot stand te brengen. Het initiatief daartoe is genomen door de Franse Regering met het Schuman-plan. Een integratie van de Europese landbouw ligt op het zelfde vlak als het Schuman-plan.

Ik wil mij hier onthouden van het uitspreken van een waardering van de ene of de andere methode. Wel moet ik enkele opmerkingen maken over het gebruik van het woord integratie. Bij de O.E.E.C. verstaat men onder integratie de volledige vrijmaking van het goederenverkeer. Onder liberalisatie verstaat men het opheffen van belemmeringen door contingentering. De landen blijven dan echter vrij door middel van heffingen en invoerrechten de invoer van een geliberaliseerd product te belasten. Integratie gaat verder omdat dan ook deze laatste belemmeringen op- geheven dienen te zijn. Tegen deze beperkte opvatting van het begrip integratie moeten wij, dunkt mij, bezwaar maken. In wezen berust het streven naar integratie in deze zin op de fictie der liberale economie, dat men door een vrij handelsverkeer vanzelf tot de meest rationele productie en tot een welvarende en evenwichtige maatschappij zou geraken. Vóór 1913 kenden we een Europa dat op zijn O.E.E.C.'s geïntegreerd was. Het verdere verloop van bet Europese drama kan, dunkt mij, niet veel enthousiasme wekken voor een herhaling van dit experiment.

Daarom moeten wij de economische eenwording van Europa op een andere wijze aanpakken, nl. integraal en volgens plan. Het plan-Scbuman kan ons daarbij, zij het niet volmaakt, tot voorbeeld strekken. Integratie moet dus betekenen, planning van een integrale productie en integratie van de markt, waarbij integratie van de markt niet per se een onbelemmerd handelsverkeer beboeft te betekenen. Indien de welvaart, de sociale rechtvaardigheid en de productie in Europa gediend konden worden door een vrije markt, prachtig, dan is de liberalisatie een voortreffelijk middel. Maar we moeten het nooit zien als meer dan een middel, naast verschil- lende andere om het doel, de integratie van de Europese economie, te helpen be- vorderen. Zo opgevat heeft het begrip integratie dus een geheel andere inhoud gekregen en ik ben van mening, dat we met minder ook niet toe kunnen.

(12)

Bij een plan voor de integratie voor de Europese landbouw moet de productie voorop staan. Niet alleen moet in het algemeen de productie worden opgevoerd, maar tevpns moet door een zinvolle specialisatie de efficiency worden vergroot om tegelijkertijd een ruime voorziening van de consumenten en een ruime beloning van de producenten economisch mogelijk te maken.

Verhoging van de productie

West-Europa als geheel is een importgebied van agrarische producten. Het zijn vooral granen, suiker en vetten en oliën die wij in West-Europa te weinig produ- ceren. Dus bij de tegenwoordige omvang van de consumptie kan, zonder dat men in de naaste omgeving gebrek aan afzetmogelijkheden behoeft te vrezen, de land- bouwproductie gerust worden opgevoerd. Daarbij komt, dat nog lang niet overal in Europa een bevredigend consumptieniveau is bereikt. Deze agrarische import geschiedt grotendeels uit de harde-valuta-landen. Een opvoering van de agrarische productie betekent dus een aanzienlijke bijdrage ter vermindering van het dollar- tekort.

Door specialisatie kan het rendement van de grond en van de arbeidskracht aan- zienlijk worden opgevoerd. NatuurlIjk worden aan de specialisatie grenzen gesteld door de bederfelijkheid der waar, door de kosten van het transport en door plaat- selijke bijzondere omstandigheden. Niettemin zal er toch naar gestreefd moeten worden, dat bepaalde gewassen hoofdzakelijk gekweekt worden in die regionen waar klimaat en bodem het meest geschikt zijn. Voor de hand ligt, dat rond de Middellandse Zee de groenten- en fruitteelt van nog veel meer belang kan wor- den dan ze nu is, indien de producten daar vandaan ten minste in geheel Europa een markt kunnen vinden. Bovendien zou in die streken de verbouw van mais en andere voedergranen, mits met toepassing van de nieuwste rassen en de nieuwste techniek van zeer groot belang kunnen zijn, niet alleen voor de plaatselijke bevol- king, maar voor geheel de Europese landbouw. Ten Noorden van deze "combplt"

zou waarschijnlijk een "wheatbelf' moeten worden geprojecteerd. Want ondanks verbluffende resultaten elders met de verbouw van tarwe verkregen blijkt toch wel met name in Frankrijk een uiterst efficiënte graanproductie mogelijk. Ten slotte zou men voor de veehouderij meer die streken moeten reserveren die daar door klimaat, weidebestand en andere natuurlijke factoren bij uitstek geschikt voor zijn.

Niet ontkend kan worden dat bij dit in grote lijnen aangegeven plan tot speciali- satie nogal sterk naar het Amerikaanse voorbeeld is gekeken. Begrijpelijk is dit echter, indien men bedenkt tot welk een hoogte daar de productiviteit per man, mede dank zij deze specialisatie, is opgevoerd. Anderzijds verliest men zich in een gevaarlijke illl,1sie, indien men meent, dat het patroon van de Amerikaanse land- bouw als schablone dienst kan doen voor onze productie-ordening. Met grote voor- zichtigheid zal men de productie in de verschillende gebieden in hoofdzaak in pen bepaalde richting moeten leiden, daarbij ruimte latend voor alle plaatselijke nood- zakelijke uitzonderingen.

Europees landbouworgaan

Om nu tot integratie te geraken, zullen de Regeringen moeten overeenkomen

(13)

een Europees landbouworgaan te stichten, dat men met bepaalde bevoegdheden moet bekleden. In dit orgaan moeten de verschillende direct belanghebbende groepen een vertegenwoordiger kunnen afvaardigen, het moet dus naar analogie van de hoge autoriteit van het Schuman-plan worden samengesteld uit ondernemers en arbeiders. Vanzelfsprekend moet als eis aan dit orgaan gesteld worden, dat een democratische verantwoordelijkheid aan organeIl' waarin de Europese landen op bevredigende wijze vertegenwoordigd zijn, gewaarborgd is. Ook al weer naar analogie van het Schuman-plan zouden als zulke organen een raad van ministers en een jaarlijkse assemblée uit de verschillende parlementen dienst kunnen doen.

Ter bevordering van de productie zullen de landen moeten overeenkomen een bepaald percentage van hun begroting te bestemmen voor de verbetering van hun landbouw. De verschillende plannen, die opgemaakt worden voor dit doel, moeten gecoördineerd worden door het Europese landbouworgaan, dat door het geven van adviezen en aanwijzingen dient te bevorderen, dat deze detailplannen in het kader passen van een overall Europees plan.

Bij het opmaken van deze plannen dient men aandacht te schenken aan alle aspecten die de landbouwproductie kUllilen bevorderen zoals daar zijn bestrijding van erosie of erosiegevaar, verbetering van de irrigatie, verbetering van de verka- veling, bevordering van de mechanisatie en de bevordering van het gebruik van betere rassen en arbeidsmethoden enz. Kortom men zal in deze plannen moeten opnemen alles wat het bodemgebruik en de techniek van de landbouw kan verbete- ren. Via het Europees landbouworgaan of door rechtstreeks contact zal men tot een vrije en intensieve uit\visseling van wetenschap en opgedane ervaring moeten komen.

Europees Landbouwfonds

Het E.L.O. moet zelf ook de beschikking krijgen over een fonds om daaruit die werkzaamheden te financieren die in de eerste plaats een algemeen Europees belang zijn. Dit zijn bijv. omvangrijke grondverbeterings- en irrigatieprojecten, die de draagkracht van het betreffende land ogenblikkelijk te boven gaan. Jn vele gevallen zal het uitvoeren van dergelijke projecten op den duur ook plaatselijke voordelen afwerpen. Bij de financiering kan daar dan rekening mee gehouden worden. Anderzijds kan dit fonds dienen om schadeloosstelling te betalen indien op bepaalde plaatsen de landbouw beèindigd dient te worden omdat daar ter plaatse nooit een economisch verantwoorde productie kan plaatsvinden of omdat ter vermijding van erosiegevaar of ter beteugeling van de erosie de betrokken streek voor bebossing in aanmerking komt. Ook kunnen uit dit fonds de schadeloosstel- lingen betaald worden, die aan tuinders en boeren betaald moeten worden om tot een grotere specialisatie in de productie te komen.

Er zijn uiteraard verschillende methoden denkbaar waarop dit fonds gevormd zou kunnen worden. Misschien wel de meest bevredigende zou zijn als jaarlijks een begroting wordt opgemaakt door het E.L.O., welke begroting de goedkeuring behoeft van de assemblée. De contributie van ieder land kan dan worden vastge- stelt naar rato van de consumptie aan landbouwproducten. De wijze waarop ieder

(14)

land dan aan de benodigde fondsen wil komen om aan deze financiële verplichting te voldoen, kan desnoods aan ieder land worden overgelaten, hoewel het misschien nuttig zou zijn indien door het E.L.O. hierover zekere aanbevelingen zouden worden gedaan, welke aanbevelingen, zij het dan geamendeerd, eveneens de goed- keuring van de assemblée behoeven.

Unificatie van de pachtwetgeving en lonen

Door het E.L.O. dient er naar gestreefd te worden op korte termijn de pacht-

~etgeving te unificeren. Daarbij moeten enkele progressieve beginselen in acht worden genomen. De pachter moet een hoge mate van zekerheid krijgen of be- houden, dat hij bij een goed gebruik op zijn bedrijf kan blijven zitten. Dus pacht- overeenkomsten voor lange termijn met voorkeursrechten voor de zittende pachter bij vernieuwing van die overeenkomst. De pachtprijs mag niet uitsluitend tot stand komen door overeenstemming tussen pachter en verpachter, maar dient bepaald en beheerst te worden door onafhankelijke organen, die als criterium het algemeen belang gebruiken. Door deze organen zal gesh'eefd moeten worden naar pacht- prijzen, die in overeenstemming zijn met de productiewaarde van de grond en die de grondeigenaar slechts een redelijke doch matige beloning laten voor zijn functie.

Het is mogelijk, dat men zodoende tot een stelsel van heffingen en toeslagen Op'

de pacht komt zoals ook in ons land overwogen wordt.

Op zeer korte termijn moet dool' het E.L.O. bereikt worden dat in ieder land het arbeidsloon in de landbouw gelijkgesteld wordt met het arbeidsloon in de industrie. Niet alleen uit een oogpunt van sociale rechtvaardigheid t.o.v. de land- arbeiders, maar ook ter bevordering van ons doel, de integratie van de Europese landbouw, meen ik deze eis te moeten stellen. Immers zolang de arbeidskracht in de landbouw nog betrekkelijk goedkoop is, ontbreekt de krachtigste stimulan5 om de landbouw te rationaliseren. Bovendien bestaat dan steeds het gevaar dat de meest bekwame arbeiders, die we .juist in een hoog ontwikkelde landbouw nodig hebben, naar de stad trekken. Daarom zal het ook nodig zijn aan de andere aspec- ten van 'de sociale omstandigheden de nodige aandacht te besteden.

Integratie van de markt

Door op bovengeschetste wijze op korte termijn een harmonisatie van twee belangrijke kostenfactoren, de paeht en het arbeidsloon, na te streven, wordt kracht- dadig de weg gebaand naar een integratie van de Europese markt. Immers de be- langrijkste hinderpaal op het gebied van de liberalistie van de handel in landbouw- producten is, naar men beweerde, steeds het gevaar dat men vreesde voor de sociale positie van de boeren geweest. In landen met hoge arbeidslonen vreesde men de "oneerlijke" concurrentie van landen met lage arbeidslonen. Vaak nog heftiger werd deze argumentatie gebruikt wanneer bet de pachten betrof. Ik ben mij zeer wel bewust, dat een spoedige en doeltreffende harmonisatie van de pachtvoorwaarden en het arbeidsloon in verschillende landen hevige spanningen zal oproepen. Evenzeer ben ik er echter van overtuigd, dat zonder deze hamlOni-

2l

b Il a

(15)

satie, die volgens het hier ontwikkelde plan dan nog gepaard gaat met een daad- werkelijke en doelb'eHende hulp bij de verbetering van de landbouw, men binnen afzienbare tijd niet tot een waarlijke integratie van de landbouw in Europa kan komen.

Bovendien zal men bij de integratie van de markt, indien men deze integratie planmatig tot stand brengt, nog veel van de spanningen kunnen opvangen. In dit verband zijn de ideeën, die in het plan-Mansholt ontvouwd zijn, van het grootste belang. Volgens dit plan worden voor verschillende belangrijke producten, bijv.

granen, sui~er, melk en boter zg. verhandelingsprijzen vastgesteld. Zo'n verhande- lingsprijs zal moeten worden vastgesteld door het E.L.O. en zal in het algemeen ergens liggen tussen de hoogste en de laagste kostprijs van het betreffende product in Europa. Uiteraard zal bij de bepaling van deze verhandelingsprijs de laagste kostprijs zwaarder wegen dan de hoogste. Geen land is nu gerechtigd de import van een product, waarvoor ecn verhandelingsprijs is vastgesteld, te verbieden of te contingenteren. Wel echter mag het een importheffing opleggen, indien de kost- prijs in eigen land hoger ligt dan de verhandelingsprijs. De hoogte van die heffing mag niet door bet importerende land autonoom worden vastgesteld, maar behoeft de goedkeuring van het E.L.O. Dit orgaan moet dan sb'even naar een geleidelijke maar snelle verlaging van deze protectionistische heffingen. Aanbeveling zou het verdienen indien de baten van deze heffingen gebruikt zouden moeten worden om de contributie aan het Europese landbouwfonds te voldoen. Voor de import van landbouwproducten van buiten Europa denkt het plan Mansholt een gecoördineerd regime. Dit zou in handen kunnen worden gelegd van het E.L.O. Indien de prijs waarvoor buiten Europa gekocht kon worden zo laag is dat daardoor essentiële Europese belangcn geschaad k'Unneu worden, zou dit orgaan een heffing bij invoer kunnen vaststellen. Het zou aanbeveling verdienen ook de baten van deze heffingen te moeten gebruiken voor de conb"ibutie aan het Europese landbouwfonds. Naast deze categorieën, de producten waarvoor een verhandelingsprijs wordt vastgesteld en de producten, die in belangrijke hoeveelheden in Europa worden geïmporteerd, zijn er andere waar zonder meer de handel zou kunnen worden vrijgelaten. Een belangrijk voorbeeld van zulk een product is kaas. In Europa worden stellig een paar honderd soorten kaas gemaakt. Iedere s60rt heeft zijn eigen smaak en eigen- aardigheden en de productie is vaak aan een zeer bepaalde streek gebonden. Dit brengt met zich mee, dat de verschillende kaassoorten nauwelijks concurrent zijn.

Niettemin vindt men alom in Europa bijna onoverkomelijke belemmeringen in de handel in kaas. Vanuit ons land kan de kaas behoudens de belasting met een niet prohibitief invoerrecht alleen vrij geëxporteerd worden naar Engeland en België.

Ten aanzien van de groente en het fruit zou men misschien aanzienlijk verder komen door in principe te liberaliseren, maar, ook al weer onder toezicht van het E.L.O., bepaalde perioden toe te staan waarin het betrokken land de import van met name genoemde groente of fruit mag verbieden.

Ten slotte zal het E.L.O. het probleem van de overschotten, ook van de seizoens- overschotten in studie moeten nemen.

(16)

H. PA ULIDE S

MAATSCHAPPIJ EN KUNST

I

nde jaren vlak na de eerste wereldoorlog, hoorde men in socialistische kringen nog wel eens zeggen: Wij moeten (groeien) van de onbewuste eenheid, door de bewuste veelheid naar de bewuste eenheid. Dat was een constructieve gedachtengang. De continuïteit werd algemeen aanvaard en gaf blijk van het vertrouwen in de idealen die men koesterde en dit gold zeker niet in de laatste plaats voor het culturele dat daarin besloten lag.

Deze gedachtengang kon tot op zekere hoogte niet utopisch genoemd worden, omdat die voor een groot deel berustte op historische gronden. Men kende uit de geschiedenis der mensheid de onbewuste eenheid uit die maatschappijen met haar statische structuur, waarbinnen de grenzen van dogma of adat, de mens zijn vaste plaats kreeg toegewezen en zijn taak te vervullen had. Men kende ook uit de historie het doorbreken van die onbewuste eenheid naar de bewuste veelheid, waarin de rede zich losmaakte van de knellende banden van het dogma en kort daarop volgend, de kerkhervorming, die felle, langdurige geloofsstrijd om de gewetensvrijheid. Ten slotte kende men de oorzaken en gevolgen van de Franse revolutie als een kolkende stroom van opstand, die verderop in de tijd wel van karakter veranderde, maar niet verzandde en door de opkomende industrialisatie, met als gevolg daarvan het ontstaan van een fabrieksproletariaat, meer stuwkracht kreeg, waaruit het socialisme voortvloeide, dat kort na de eerste wereldoorlog een breder bedding kreeg.

Hier groeide het geloof, het vertrouwen, dat deze stroom, steeds breder en dieper wordend, de nog done gebieden waardoorheen hij zou gaan stromen, vrucht- baar zou maken voor het socialisme, dat aan deze wereld dan langzaam maar zeker een ander aangezicht zou geven. Toen was het, dat de gedachten zich ook gingen richten op die "bewuste eenheid", die tot de bekroning zou voeren.

De wereldschokkende gebeurtenissen van de tweede wereldoorlog en de ontred- derde toestand daarna met nieuwe oorlogsdreigingen, maken het begrijpelijk, dat deze toekomstgedachten zo goed als geheel naar de achtergrond zijn gedrongen;

want men denkt nu eenmaal niet bij de bouw aan de bekapping, wanneer de fundering en muren bedreigd worden.

Wanneer wij nu die oude maatschappijen met hun onbewuste eenheid van de culturele zijde gaan beschouwen, in dit geval de kunst, dan treft ons mensen van deze tijd allereerst de grote eenheid van opvatting in uitbeelding. Dat is begrijpe- lijk, want het leven was omsloten door het dogma en de traditie, de cirkel waar-

(17)

binnen het gehele geloofs- en maatschappijleven zich afspeel- de. Het had dus zijn strenge be- grensdheid in de levensgebieden en binnen die begrensdheid zijn rust en zijn kracht. Het spreekt vanzelf, dat zulk een maatschappij geen dynamisch karakter had, maar niettegenstaande dat, in haar statische hoedanigheid kunstwer- ken heeft kunnen creëren die ons nu nog kunnen ontroeren en met grote bewondering vervullen als wij denken aan de Middeleeuwse kathedralen, de tempels op het vaste land van Azië, op Java en dan het eiland Bali, dat voor enkele tientallen jaren geleden nog een duidelijk beeld kon geven van zo'n maatschappij waarmee de l.'Unst was saamgegroeid tot een natuurlijk geheel.

De breuk, beter kan gezegd worden de overgang van deze statische wereld naar de nieuwe, ontstond bij het zich langzaam be\vust worden van het besef der

Paulus

(Kathedraal van Chartl'es)

persoonlijkheid, waardoor het individu zich ging losmaken uit de oude gemeen- schap, uit die onbewuste eenheid en de wereld van de bewuste veelheid binnen- ging.

Het tijdperk waarin dit gebeurde, de Italiaanse Renaissance, is voor Europa cultuurhistorisch van een enorme betekenis geweest. Het is daarom goed hierbij wat langer stil te staan. Wij zouden Europa zonder die invloed niet kunnen denken, want het betekende de aanvang van de geestelijke vrijwording van de mens.

De klassiek-heidense beschaving met haar kunst en eigen begrippen van individualisme, kwam over Constantinopel naar Italië en vond daar in de geesten van die tijd een zodanige weerklank, dat zij uitgroeide tot een hoge eigen beschaving. Haar geboorte ging niet gepaard met een gewelddadig neerslaan der bestaande maatschappij-orde. Haar wieg stond niet op de puinhopen daarvan.

Integendeel, men bleef zich bewust van de bezieling en ook de diepte die was uitgegaan van de scholastiek, de vastgestelde geloofswaarheden, waarin het begin en het einde van het denken besloten lag, als een van God geopenbaard levens- beginsel, zuiver en verheven, dat ook in de kunst zijn onvergankelijke waarde had gemanifesteerd. Dit denken nu, in zijn streng gesloten vorm, werd ontsloten door de rede, waardoor een ander leven kon beginnen.

(18)

Dit jonge nieuwe leven begon zich nu te ontplooien en het deed dit met een sterk jeugdig élan.

Het spreekt vanzelf, dat dit niet zomaar ineens is gebeurd. De sociale verande- ringen reeds meer dan een eeuw daarvoor, hebben de voorwaarden in het leven geroepen waardoor dit mogelijk is geworden. Toen ontstonden de zgn. burger- schappen, die tot de steden beperkt bleven. Zij wel'den gevormd door vrije burgers, niet meer afhankelijk van de landadel. Deze vrije staatjes hadden een min of meer democratische bestuur, in die zin dat dit bestuur niet door alle burgers, maar door een bepaald aantal van hen gekozen werd en dan meestal in handen kwam van enkele invloedrijke families.

Deze vrije burgers hebben hun eigen weg gevonden en hun welvaart kunnen verzekeren door de handel tot ver over de landsgrenzen heen. Wij denken hierbij o.a. aan Marco Polo, wiens koopmansinstinct, en waarschijnlijk dit niet allcen, hem reeds in die tijd tot in China deed doordringen en wat niet minder belangrijk is, de weg naar huis terug wist te vinden.

Uiteraard ontstond uit die zelfstandige, betrekkelijk zo dicht bij elkaar gelegen burgerschappen, wier bron van welvaart de handel was, in vele opzichten een tegen elkaar op boteren, dat leidde tot een naijver die meestal uitliep op een felle twist. De eerste Italiaanse paleizen hebben dan ook verre van een vriendelijk aanzien. Zij zijn er op gebouwd een onverhoedse aanval af te slaan, zonodig een belegering te kunnen doorstaan.

Deze voortdurende onenigheid tussen de burgerschappen, die in feite familie- veten werden, waren oorzaak dat deze zich niet aaneen hebben kunnen sluiten om uit te groeien tot een staatkundige eenheid. De burger zelf was nu op zijn

Reliëf: "Borobudur" Java

(19)

eigen krachten aangewezen. Zijn welvaart zal in de nieuwe sociale orde van zijn persoonlijk initiatief komen af te hangen. Het is duidelijk dat onder die veranderde maatschappelijke omstandigheden, een zekere kant van zijn persoonlijkheid een sterke stimulans kreeg om zich te ontwikkelen waar het de eigenbaat betrof en ook het egoïsme, niet meer in toom gehouden door de oude maatschappijvormen, ongebreideld zich ging uitleven.

Zo verslapten meer en meer de banden met de Middeleeuwen, die na 1400 zodanig los waren geworden en vervangen door de nieuwe die de Renaissance bracht, dat men kan zeggen dat een nieuwe tijd was aangebroken. Men stond nu voor het leven open. Dyonisisch in wezen was het bruisend en uitbundig gewor- den. De levensgenieting was geen verboden vrucht meer. Het geluks- en lustver- langen werd als een goed recht opgeëist, nam bezit van iedereen en overschreed niet zelden de grenzen der bandeloosheid.

De Italiaanse Renaissance was zeker intellectueel, de wetenschap werd allerwege beoefend en stond in hoog aanzien. De geleerden zochten naar klaarheid, het bewijsbare, hielden zich verre van de mystiek, drongen niemand hun oordeel op, noch hebben zij hun tegenstanders vervolgd. De Italiaanse Renaissance was ver- draagzaam, heeft geen inquisitie gekend. Daarom was zij humanistisch. Dat zij zich hiervan in hoge mate bewust was, daarvan getuigt het portret van "Een humanist" van Antonella da Messina. Maar de Italiaanse Renaissance was ook artistiek in hart en nieren.

Door het naar voren treden van het persoonlijke in de kunst, bracht zij een totale vernieuwing in de architectuur, de beeldhouwkunst en de schilderkunst.

Kan men de Middeleeuwse cultuur schematisch voorstellen als een kern, de kerk met haar dogma, waaromheen in concentrische cirkels alle levensgebieden van de mens omsloten liggen; daarnaast kan men de Renaissance voorstellen ook met een middelpunt, een dynamische levenskern, van waaruit de persoonlijkheden, voor- gesteld als divergerende lijnen, de ruimte ingaan.

Twee daarvan, wat de kunst betreft, reikten beduidend verder dan de andere,n nI. de veelomvattende Leonardo da Vinci, sereen en hooghartig van levenshouding, die betrekkelijk weinig werk heeft nagelaten, de ander, Michel Angelo, de veel- zijdige door scheppingsdrift verteerde kunstenaar, die tot op hoge leeftijd produc- tief bleef.

In deze periode staan wij midden in de hoog-renaissance en aangekomen in de bewuste veelheid, waarmede de schering is gespannen waarop Europa voor de eerstkomende eeuwen met de inslag van zijn wel en wee, het rijk geschakeerd en veelkleUlig kleed van zijn geschiedenis zal weven; dat betekent: oorlog en vrede, reformatie en revolutie, kolonisatie en handel, welvaart en armoede, kunsten en wetenschappen, kapitalisme en socialisme.

Hoe dicht, niet alleen wat de tijd betreft, lag de reformatie bij de Italiaanse Renaissance. Het bewust doorbreken van de persoonlijkheid, die zich ook deed gelden bij het bepalen van haar houding en verantwoordelijkheid voor haar daden, rechtstreeks tegenover haar schepper, kon als een affiniteit met de Renaissance beschouwd worden. In tegenstelling met het vreedzame samengaan der persoon- lijkheid en de leerstelligheid der scholastiek, zoals die in de Renaissance plaats

I.

I

(20)

vond, en waarin de kerk zich schikte, ontstond door de hervorming, omdat zij de grondslagen van de kerk zelf aantastte, een scherp conflict, waarin het karakter der hervormde geloofsleer, gesmeed in de hitte van de langdurige strijd, een stroever, hoekiger vorm heeg. Dat valt op als men bijv. uit die zelfde tijd de prachtige, veelstemmige koorzang, vloeiend en beheerst van Palestrina, vergelijkt met het stoere Luthedied, dat aangrijpt door zijn eenvoud en sterk aandoet door de overtuigingshacht die er uit opklinkt.

Gaandeweg verplaatsten in de 17 de eeuw het cultuurleven en ook de welvaart zich van Italië naar de noordelijke landen. Het was vooral Franhijk dat in de 17de en 18de eeuw een vooraanstaande plaats zou gaan innemen. Politiek speelde het een belangrijke rol, cultureel gaf het welhaast op elk gebied de tpon aan.

De zgn. Lodewijk-stijlen konden wij eerst bij de aanvang van de 20ste eeuw vaarwel zeggen. Toch heeft in het midden van de 17 de eeuw het toen !:!lachtige Holland, Frankrijk een korte tijd van het eerste plan verdrongen. Zijn architectuur was toen toonaangevend en voor zijn mode moest zelfs Franhijk tijdelijk de vlag strijkeu.

In de 18de eeuw lieten Duitsland en Oostenrijk nog een eigen cultureel geluid horen, tot aan het einde van die eeuw de beschaafde wereld geconfronteerd werd met de oorzaken en gevolgen der Franse revolutie. Een confrontatie die in de diepte doorwerkte en sporen naliet die niet meer uitgewist konden worden.

Daarom deed de uitvinding van de machine in de 19de eeuw weer sociale spannirlgen ontstaan, nu niet als voor de Franse revolutie tussen de adel en een door zware lasten verarmd burgerdom, maar onder de burgers zelf, waar grote welvaart en armoede scherp naast en tegen elkaar kwamen te staan. Het gemis aan een culturele achtergrond enerzijds en het ontbreken van de mogelijkheden tot een geestelijke verheffing anderzijds, leidden tot een cultureel dieptepunt. Aan het kunstambacht werd door de machine een zware slag toegebracht. De architec- tuur was in een volkomen impotentie terecht gekomen. De beeldende kunst ging zich geheel concentreren op de schilderijkunst. De nieuw opgekomen groepen van welgestelden waren de kopers, maar dat betekende tevens de verkwijning van die andere gebieden der beeldende kunsten, die meer in het teken der levens- gemeenschap stonden.

Deze ontwikkeling tekende zich feitelijk reeds af bij de Italiaanse Renaissance.

Het door eigen initiatief en hachtsinspanning tot welvaart gekomen individu kon zich kunstwerken aanschaffen die naar verhouding van zijn fianciële draagkracht va het kleine paneel of beeldhouwwerk tot een uitgebreid kunstwerk kon gaan.

Aan de vorstenhoven vooral van Franhijk kon de kunst nog tot een grote allure komen, waaraan tal van kunstenaars buiten hun bestaan ook hun artistieke inten- ties in een groter verband konden uitleven, al was deze allure eer potentieel dan universeel zoals in vroeger tijden.

De Franse revolutie maakte hieraan een einde en uit het gehele gebiéd der beeldende kunsten werd de schilderijkunst als erfenis aan de 19de eeuw als een gewilde en levende kunst nagelaten. Namen van schilders in Franhijk als Ingres, Courbet, Delacroix, Millet en in Engeland Turner en ConstabIe, gaven aan deze kunst haar naam en betekenis in de eerste helft van de 19de eeuw; de latere

(21)

Antonello da Messina: "Een Humanist"

Castello Sforzesco te Milaan

schilders impressionisten aan het einde van die eeuw, de vernieuwers van de schil- derkunst, hebben hun inspiratie voor een niet gering deel aan hen te danken.

Toch waren er in de eerste helft van de 19de eeuw stromingen die het niet konden vinden in deze ontwikkeling van de beeldende kunst. De eerste meer door sentiment gedreven, de zgn. Nazareners, wendden hun blik terug naar de Middel- eeuwen; een tweede, latere, groep, die de zgn. "School van Beuron" vormde, wist door dat sentiment heen te breken en meer tot het wezen van deze kunst door te

(22)

dringen. Niet alleen bestudeerde zij de technieken, maar ook de wetten van maat en getal waaraan deze kunst zich gebonden achtte. In Frankrijk was het de archi- tect Violet Ie Duc. Als kenner van groot formaat van de Middeleeuwse bouwkunst heeft hij in zijn geschriften gewezen op de grote betekenis van deze cultuuur. Het was de schilder Chassériau die intuïtief

zich afkeerde van de breder wordende weg der vrije schilderkunst en de monu- mentale richting opging. Zijn schilderijen wijzen daarop en de fragmenten, thans in het Louvre, van de door brand ten gronde gegane fresco's getuigen er van.

Puvis de Chavannes voltooide in het jaar van zijn overlijden op 74-jm:ige leeftijd zijn belangrijkste schildering valt

"St. Geneviève" in het Pantheon te Parijs. Zijn figurale schilderingen heb- ben de stilte van de innerlijke beschou- wing, die over de realiteit heen, ook monumentaal gericht is.

Hoe geheel anders, meer ambachte- lijk, ingesteld was deze ontwikkeling in Engeland. Na door Blake en de criticus Ruskin beïnvloed te zijn, trad Morris op de voorgrond. Zijn levende en bewege- lijke geest heeft niet alleen de ambach- telijke kunsten in al hun verscheidenheid beoefend, maar hij heeft ook niet na- gelaten zijn inzichten en ervaringen bij de arbeiders te propageren. De toe- nemende industrialisatie echter werd een tegenstroom waar hij met zijn idealen niet meer tegenop kon.

In Nederland, waar men ook te mid- den der stijlloosheid leefde, werd door de geschriften van Violet Ie Duc de be- langstelling wakker voor de Middel-

eeuwse architectuur. Bij de bouw van R. N. ROLAND HOLST het Rijksmuseum bleek op een ontstellende wijze hoe het er met het ambachtelijke in Nederland voorstond. Men kon de eigen krachten eenvoudig niet opbrengen om deze bouw ten uitvoer te brengen. Er was geen spoor van een nog monumen\.

taal gerichte kunst. De enige kunstenaar in Nederland, innerlijk daartoe bereid en geestelijk daarop ingesteld, Der Kinderen, achtte men blijkbaar nog te jong van jaren en te gering in ervaring om hem een opdracht te geven voor glas-in-looc1- of muurschildering. Toch was hiermee de belangstelling voor het kunstambacht en de monumentaal gerichte kunst gewekt en werd de weg gebaand, waardoor daarna

(23)

opdrachten ook voor muurschilderingen, glas in lood, mozaïk enz. werden gegeven, waarbij natuurlijk de architecten een belangrijke rol speelden, omdat zij bij de bouw dit mogelijk maakten. Maar de grote gedachte van een uit de gemeenschap gegroeide en door die gemeenschap gedragen kunst is niet in vervulling gegaan.

Reeds in het laatste gedeelte van de vorige eeuw kwam in Engeland William Morris op het einde van zijn leven tot die ervaring en hij verwachtte alleen nog van een revolutie het heil, waardoor zijn idealen in vervulling konden gaan. Ook Roland Holst getuigde hiervan toen hij schreef: geweten te hebben te leven

"buiten het tij", en hij voor een nieuwe opbloei van alle kunsten een diepere godsdienstige en sociale kiemkracht onontbeerlijk achtte. Zo is de verwachting van deze kunst, waarachter het diep religieuze verlangen stuwde, de oude gebon- denheid van de kunsten door de bewuste veelheid heen te doen opgaan in een nieuwe daarvoor ontvankelijke wereld van de bewuste eenheid, niet in vervulling gegaan. Maar de grote bete~nis zal blijven, dat, wat aan het begin van de vorige eeuw de Nazareners uit een romantisch-historisch verlangen deed gaan tot de middeleeuwse cultuur, bij de geesten verderop in deze eeuw, door de opkomende sociale nood en de culturele neergang, een klankbodem zou vinden, waardoor voor het eerst scherp de diepe kloof tussen kunst en maatschappij werd bloot- gelegd. Deze kloof zal hoogst waarschijnlijk blijven bestaan, zolang niet de culturele taak van de kunstenaar is opgenomen en verankerd in het sociaal economisch bestel. Maar dat alleen is niet genoeg, want ook hier zal dan, evenals in alle grote culturen, een religieuze instelling moeten groeien, die het geheel doortrekt en samenbindt.

De hoop op een betere, lichtere wereld na de eerste wereldoorlog werd al spoedig verduisterd door donkere wolken van nieuwe internationale spanningen, die zich ontlastten in een tweede wereldoorlog, waaruit nu ook ons land, arm en berooid te voorschijn trad. Dat onder de gegeven maatschappelijke omstandigheden de positie van kunst en kunstenaar, de beeldende in het bijzonder, tot een catastrophe moest leiden is duidelijk, want wezenlijk is er niets veranderd in de positie van de kunstenaar sinds de Italiaanse Renaissance haar intrede deed.

Dat de kunst de eeuwen daarna, bij op- en neergang, heeft kunnen bloeien is te danken geweest - zoals hiervoor reeds is gezegd - aan de middelen die daar- voor beschikbaar konden worden gesteld door pracht- en (of) kunstlievende vorsten en maecenaten. De kerk hield wel de banden aan met de kunst, maar stond niet meer in het centrum.

Er wordt tegenwoordig veel gedaan op scholen, door cursussen, rondleidingen op tentoonstellingen enz., om de beeldende kunst te leren zien en waarderen. Dat is nuttig en goed werk. Wat kan men beter doen in deze tijd dan ook op deze manier belangstelling voor de beeldende kunst te wekken? In onze verzakelijkte wereld, waarin propaganda en reclame onmisbaar zijn geworden, is het ook voor de kunst een levensbelang om de aandacht op zich te vestigen, nu de innerlijke gebondenheid verloren is gegaan. Wat voor de vroegere mens, ook in betrekking tot de kunst, de tempel of de kerk was, zijn de musea voor de moderne mens geworden.

Zoals het leven thans een beeld van uiterste onrust, welhaast van crisis geeft,

-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Maar het is naief en kortzichtig wanneer men meent (en die ‘men’ zit vooral in ondememerskring en politiek conservatisme), dat deze ordening en ontwikkeling zich zou kunnen

Ik denk hierbij aan de niet weinigen, die niet alleen door de ingewikkeldheid van het internationale leven zich geen behoorlijk beeld van de zaak meer kunnen vormen, maar die

Onlangs kondigde paus Benedic- tus XVI een apostolische consti- tutie af die het anglicaanse ge- meenschappen mogelijk maakt over te stappen naar de katholie- ke Kerk

3 toeslagenaffaire, waarvoor het voltallige kabinet Rutte-III op 15 januari 2021 is afgetreden, laat zien hoe alle elementen uit de trias politica hebben bijgedragen aan een

Hij is boven ons en zegent ons steeds weer, en zegent ons steeds weer.. Zo zegent Hij ons nu en morgen en tot

Dat betekent dat veel mensen in Nederland een ‘liberaal hart’ hebben, maar zich niet officieel aan de VVD verbinden.. De commissie ‘Toekomst van de VVD-structuur’ kijkt hoe

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft