Vraag nr. 165 van 1 april 1998
van de heer CHRISTIAN VAN EYKEN
Faciliteitenscholen – Taalvereisten directie-ambten In de loop van de maand januari werd door het bestuur van de minister een brief gericht aan alle directies van de Franstalige basisscholen in gemeenten met een bijzonder taalstatuut betreffende het taalexamen voor directie-ambten in deze gemeenten. Volgens deze brief is de vereis-te van de kennis van het Nederlands gebaseerd op artikel 1, § 1, 4° van de gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, alsook op de artikelen 27 en 57 van dezelfde wetten.
Dit is echter een verwijzing naar de interpretatie van de afdeling Administratie van de Raad van State in een arrest van 18 januari 1983. A r t i k e l e n 13 en 15 van de wet van 30 juli 1963 betreffende het taalregime in het onderwijs, geven reeds de wettelijke basis voor deze eisen.
Bijgevolg zou ik graag van de minister vernemen wat volgt.
1. Waarom heeft de minister niet gewezen naar de ad hoc wettelijke bepalingen ?
2. Hoeveel personen zijn betrokken bij deze richt-lijn ?
3. Welke is hun huidige administratieve toestand ? 4. Verbindt de minister zich ertoe om de verwor-ven rechten te eerbiedigen voor de definitief benoemde personeelsleden ?
Antwoord
De directeurs van de Franstalige basisscholen in de zes randgemeenten zijn enerzijds onderworpen aan de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs en anderzijds aan het koninklijk besluit van 18 juli 1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van talen in bestuursza-ken.
De artikelen 13 en 15 van de voormelde wet van 30 juli 1963 stellen dat een onderwijsinstelling voor haar bestuurs- en onderwijzend of administratief personeel slechts personen mag aanwerven die het bewijs hebben geleverd van hun grondige kennis van de onderwijstaal van de inrichting.
Een directeur van een Franstalige school in een van de zes randgemeenten zal dus een grondige kennis van de Franse taal dienen te bezitten. D i t bewijs levert hij zo hij het diploma waarop zijn aanwerving steunt in die taal heeft behaald of zo hij een getuigschrift voorlegt waaruit blijkt dat hij, ten overstaan van een bij koninklijk besluit inge-steld examen, over de grondige kennis van die taal beschikt.
Aan deze voorwaarde voldoen de betrokken per-soneelsleden.
Een tweede voorwaarde, die bijkomend aan de eerstvermelde wordt gesteld, is die van de bij koninklijk besluit van 18 juli 1996 gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken (hierna afgekort SWT).
Een advies van de Vaste Commissie voor Ta a l t o e-zicht van 22 januari 1976 stelt dat onder "schoolo-verheden" dient te worden verstaan hetzij de over-heid die een onderwijsinstelling organiseert, dit wil zeggen de inrichtende macht, hetzij al wie gezag heeft over leerlingen of verantwoordelijkheid draagt in de administratieve organisatie van een onderwijsinstelling.
Daar de schooloverheden eveneens onder de wet op het taalgebruik in bestuurszaken vallen, d i e n t een schoolhoofd, aan te merken als schoolover-h e i d , de taal van schoolover-het taalgebied waarin de scschoolover-hool gelegen is, dus het Nederlands, te kennen.
Artikel 23 van de SWT bepaalt dat iedere plaatse-lijke dienst die gevestigd is in de gemeenten D r o g e n b o s, K r a a i n e m , L i n k e b e e k , S i n t G e n e s i u s -R o d e, Wemmel en We z e m b e e k - O p p e m , in zijn bin-n e bin-n d i e bin-n s t e bin-n , ibin-n zijbin-n betrekkibin-ngebin-n met de diebin-nstebin-n waaronder hij ressorteert en zijn betrekkingen met de diensten uit het Nederlandse taalgebied en die uit Brussel-Hoofdstad uitsluitend de Nederlandse taal gebruikt.
Artikel 27 van de SWT bepaalt dat, in de plaatselij-ke diensten van de randgemeenten, niemand tot een ambt of betrekking benoemd of bevorderd kan worden indien hij de Nederlandse taal niet kent. Dit wordt bewezen zo uit het vereiste diploma blijkt dat hij zijn onderwijs in die taal heeft geno-ten of zo hij slaagt voor een taalexamen.
bepaling wordt hernomen in artikel 2 van het koninklijk besluit van 30 november 1966 tot vast-stelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966. Artikel 7 van voormeld koninklijk besluit van 30 november 1966 schrijft voor dat het taalexamen bedoeld in artikel 27 van de SWT bestaat uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte voor func-ties of betrekkingen die gerangschikt zijn in de niveaus 1, 2+ of 2 van het rijkspersoneel of voor gelijkwaardige functies of betrekkingen der niet tot de rijksbesturen behorende diensten.
De functie van schoolhoofd valt onder deze func-ties of betrekkingen.
Derhalve kan ik de Vlaamse volksvertegenwoordi-ger het volgende antwoorden.
1. De bepalingen van de wet van 30 juli 1963 zijn niet aan de orde. Betrokken personeelsleden vervullen deze voorwaarden. Het gaat uitslui-tend om het vervullen van de voorwaarden gesteld door de taalwetgeving in bestuurszaken. 2. Het aantal personen die hebben ingeschreven
bij deze oproep om deel te nemen aan het door het Vast Wervingssecretariaat georganiseerd t a a l e x a m e n , is niet bekend. De oproep is immers gericht tot de in dienst zijnde directeurs, maar ook tot degenen die in de toekomst een betrekking van directeur van een Fr a n s t a l i g e school in een faciliteitengemeente wensen uit te oefenen.
3. Van de acht scholen zijn er zeven waarvan het directieambt door een vastbenoemd directeur wordt bekleedt. Twee van deze directeurs vol-doen aan alle taalvereisten. Eén ambt wordt niet gesubsidieerd omdat de tijdelijk aangestel-de directeur niet aan aangestel-de voorwaaraangestel-den inzake het gebruik der talen in bestuurszaken voldoet. 4. Wat de verworven rechten van de
vastbenoem-de personeelslevastbenoem-den betreft, verwijs ik naar mijn antwoord op de interpellatie van de heer Luk Van Nieuwenhuysen in het Vlaams Parlement (Handelingen C59 van 10 maart 1998, blz. 4) : "De benoeming van de directeurs van de Frans-talige basisscholen in de faciliteitengemeenten is onaantastbaar geworden, omdat de termijn die is voorbehouden om de benoeming niet-tegenstelbaar te verklaren ten opzichte van de overheid reeds lang is verstreken. Maar