• No results found

Op basis van de analyseresultaten aantonen in hoeverre verbanden tussen die cassatieberoepen en gegeven beslissingen uit het verleden aannemelijk zijn

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Op basis van de analyseresultaten aantonen in hoeverre verbanden tussen die cassatieberoepen en gegeven beslissingen uit het verleden aannemelijk zijn"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoofdstuk 4 Methoden en technieken 1. Inleiding

Hoofdstuk 4 geeft de methoden weer, die zijn gebruikt bij de opzet en uitvoering van dit onderzoek. De inrichting van het veldwerk, het coderen en de basis voor de data-analyse en de daarbij behorende berekeningen en statistische bewerkingen krijgen hier een plaats.

2. Uitgangspunten

2.1. Verklaren en voorspellen

Door verklaringen te zoeken voor de afloop van cassatieberoepen in het verleden is een opening beschikbaar naar het voorspellen van kansen in cassatie. In dit onderzoek vindt het zoeken naar verklaringen en het doen van voorspellingen1, plaats langs de volgende lijnen:

• Eerst door analyse van afgehandelde cassatieberoepen helder krijgen hoe vaak cassatieberoepen met een of meer cassatiemiddelen tot cassatie leiden en hoe vaak niet, en vervolgens nagaan of er patronen zitten in de mate waarin

cassatieberoepen wel of niet tot cassatie leiden. Dit soort verklaringen2 kan na analyse beschikbaar komen.

• Op basis van de analyseresultaten aantonen in hoeverre verbanden tussen die cassatieberoepen en gegeven beslissingen uit het verleden aannemelijk zijn. Dit gebeurt door zoveel mogelijk de gemeenschappelijke oorzaken van bepaalde verbanden, vermeld in de hypothesen, uit te sluiten en vervolgens te controleren op een aantal tevoren geformuleerde, denkbare effecten. De daarna resterende verbanden en non-verbanden zijn als aannemelijk te beschouwen3.

• Vervolgens is, met nader aan te geven gradaties van waarschijnlijkheid, te voorspellen hoe onder gelijkblijvende omstandigheden de kansen op cassatie liggen, bij cassatieberoepen mét cassatiemiddelen in dagvaardingszaken.

2.2. Onderzoekseenheden

Het meten van de kansen op cassatie vindt plaats bij het universum van

cassatieberoepen4 mét cassatiemiddelen afgehandeld door de Hoge Raad op een tijdstip gelegen binnen de onderzoeksperiode. Een dergelijk afgehandeld

cassatieberoep, met een of meer bepaalde cassatiemiddelen, is hier de

onderzoekseenheid: het te analyseren onderzoekselement, waar uiteindelijk uitspraken over te geven zijn. In het navolgende duidt de term “klacht” op het meest specifiek onderscheiden onderdeel van een cassatiemiddel. Gemakshalve wordt verder in dit hoofdstuk de term “middel” gebruikt voor elk argument (klacht, onderdeel van een

1 Swanborn 1994, hoofdstuk 2, par. 2.1. p. 70.

2 Zie Swanborn over het gebruik van het zogenaamde deductief-nomologische verklaringsmodel (DN- model) in de empirische wetenschappen; Swanborn 1994, 2.3. p. 74.

3 Swanborn 1994, over causaliteit (2.4), p. 92 en 95.

4 Van het meest voorkomende type: dagvaardingszaken.

(2)

middel e.d.) dat verzoekers in hun cassatieberoep ter beoordeling aan de Hoge Raad voorleggen. De data zijn overigens bij elk cassatieberoep steeds op het individuele klachtniveau gecodeerd, zoals verzoekers dit hebben omschreven.

De schriftuur – of een andere vorm waarin een verzoeker cassatiemiddelen heeft omschreven – , de bestreden uitspraak, het arrest van de Hoge Raad en de conclusie van de Advocaat-generaal bij de Hoge Raad, zijn de observatie-elementen5 van deze onderzoekseenheid.

2.3. Documentenonderzoek

Het eigenlijke onderzoek heeft de vorm van documentenonderzoek, met behulp van een analyse-instrument, het cassatieberoepraster, waarin alle te registreren variabelen een plaats hebben. De cassatierechtspraak leent zich juist voor documentenonderzoek omdat de procedure in hoge mate langs de schriftelijke weg verloopt.

Andere vormen van onderzoek, zoals een enquête of participerend onderzoek, spreken hier minder aan, maar zouden een functie kunnen hebben bij thema’s die verband houden met dit onderzoek. Zoals het thema besluitvorming van advocaten en/of het Openbaar Ministerie over het instellen, intrekken en/of doorzetten van cassatieberoep in strafzaken. Dat geldt ook voor een onderzoek naar het wijzen van vonnissen of arresten door rechters. Bijvoorbeeld om te zien in hoeverre rechters in de praktijk rekening houden met verwachtingen over een eventuele cassatieprocedure6. De uitkomsten van dit onderzoek leveren mogelijk weer hypothesen voor dergelijke onderzoeksprojecten.

Aan het documentenonderzoek kunnen beperkingen verbonden zijn, omdat niet vooraf is uit te sluiten dat gegevens ondervertegenwoordigd of oververtegenwoordigd zullen zijn. Wel is mogelijk om hiermee rekening te houden bij het inrichten van de

steekproeven en om de analyseresultaten te vergelijken met de informatie die uit andere bronnen beschikbaar is, zoals de jaarcijfers van de Hoge Raad7.

Niet alle gegevens uit alle documenten krijgen een code in dit onderzoek: De

samenstelling van individuele strafkamers, die een bestreden vonnis of arrest gewezen hebben, of de samenstelling van de beslissende strafkamer van de Hoge Raad in cassatie blijven buiten beschouwing. Het belang van dit soort sociologische factoren is niet uit te sluiten, maar valt buiten het kader van dit onderzoek.

Tenslotte is mogelijk dat niet alles uit documenten blijkt. Niet alle tactische motieven voor cassatieberoep8 staan steeds in de schriftuur. Ook het gegeven of een verzoeker bekend is uit eerdere cassatieprocedures dan wel uit herzieningsverzoeken of andere procedures bij andere kamers van de Hoge Raad: het hoeft niet uit de documenten over een strafzaak te blijken. Ook dit soort factoren kan invloed hebben op proceskansen in cassatie. Hier is echter een ander type onderzoek aangewezen.

5 Swanborn 1994,, onder 3. Modellen, p. 108 en 109.

6 Vgl. het vernietigen door de appelrechter van het bestreden vonnis in eerste aanleg. Dit leidt tot

werkbesparing van de Hoge Raad – zie Van Dorst 2004, p. 225 – nu in cassatie niet kan worden geklaagd over door het hof vernietigde beslissingen van de rechtbank.

7 Zie hoofdstuk 2.

8 Zie onder meer Van Dorst 2004, p. 91, in zijn beschouwingen over ambtshalve cassatie: het heel ruim geformuleerde middel als vangnet voor alle fouten die aanleiding kunnen zijn voor ambtshalve cassatie.

(3)

2.4. Capaciteitsoverwegingen

De praktische uitvoerbaarheid van het onderzoek zorgt voor operationele begrenzingen.

Oriëntatie op de kenmerken van de aanwezige databestanden (zie hierna in 6) heeft duidelijk gemaakt, dat een onderzoek naar een periode van meer dan vijf jaar met de aanwezige capaciteit niet uitvoerbaar was binnen een redelijke termijn.

Dat is de reden geweest voor beperking van de onderzoeksperiode tot vijf jaar.

3. Variabelen; cassatieberoepraster; codeboek 3.1. Algemene toelichting

Een typologie van een aantal variabelen – de eigenschappen of kenmerken van de onderzoekseenheid, het afgehandelde cassatieberoep – is te vinden in hoofdstuk 3: de voorgelegde cassatiemiddelen; de verzoekers tot cassatie; de beslissingen van de Hoge Raad in cassatie; beoordeling van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad en te

controleren effecten.

In dit deel van hoofdstuk 4 volgt een omschrijving van en toelichting op de verschillende rubrieken variabelen waarop analyse en meting plaatsvindt.

Om op een systematische manier per afgehandeld cassatieberoep alle relevante

kenmerken te registreren is een analyse-instrument gemaakt: het cassatieberoepraster met verschillende rubrieken van variabelen (zie de bijlagen bij dit hoofdstuk).

Dit raster zal aan het eind van de analysefase per onderzocht cassatieberoep uit de onderzoekspopulatie de variabelen en metingen bevatten, waarmee toetsing aan de hypothesen en controle op bepaalde effecten mogelijk wordt.

Na coderen zijn zo van ieder cassatieberoep met één cassatiemiddel tenminste achttien kenmerken bekend, te herleiden tot achttien variabelen. Dit aantal wordt groter door meer kenmerken per extra voorgelegd cassatiemiddel of meer kenmerken per geïdentificeerde klacht in een middel toe te voegen.

Een verdergaande uitsplitsing van kenmerken per variabele, met de bijbehorende omschrijvingen, en hun indeling in de diverse (sub)rubrieken staat in het codeboek (zie de bijlagen bij dit hoofdstuk).

De opzet van verschillende (sub)rubrieken in combinatie met het codeboek, zorgt ervoor dat een relevant kenmerk niet in meer (sub)rubrieken tegelijk kan passen en in elk geval ergens binnen een rubriek van het cassatieberoepraster onder te brengen is.

Het codeerinstrumentarium voor dit onderzoek bevat samengevat de volgende onderdelen9:

1. Het cassatieberoeprastercassatieberoeprastercassatieberoeprastercassatieberoepraster (bijlage II); dit raster bestaat uit drie rubrieken: een voor de gegevens van het cassatieberoep als geheel, een voor de gegevens uitgesplitst per cassatiemiddel dat is ingediend en beoordeeld, een voor de opgelegde sanctie(s). Per rubriek uit het raster is het nummer van de variabele vermeld waarvan de waarde per onderzochte zaak moet worden ingevuld, met behulp van:

9 Zie de bij dit hoofdstuk gevoegde bijlagen.

(4)

2. Het codeboekcodeboekcodeboekcodeboek (bijlage III t/m X); dit codeboek met codes voor identificatiegegevens, de cassatieprocedure en voor de ingediende

cassatiemiddelen, bevat zelf slechts 24 variabelen maar verwijst voor een aantal variabelen naar drie aparte tabellen die nadere specificaties bevatten voor variabele 17 en 18, evenals voor de door de laatste feitenrechter opgelegde sanctie:

3. Tabel cassatiemiddelenTabel cassatiemiddelenTabel cassatiemiddelen (bijlage XI t/m XVIII) met meer dan 120 typen Tabel cassatiemiddelen cassatiemiddelen (plus een restcategorie);

4. Tabel verdragsbepalingenTabel verdragsbepalingenTabel verdragsbepalingen (EVRM en IVBPR; bijlage XIX t/m XXI) met 63 Tabel verdragsbepalingen varianten;

5. Tabel straftoemetingTabel straftoemetingTabel straftoemeting (bijlage XXII), opgebouwd uit drie subtabellen (soort Tabel straftoemeting sanctie; modaliteit; hoogte of duur), waarmee elke opgelegde sanctie in cassatieberoep met een combinatiecode is vast te leggen.

3.2. Rubricering in cassatieberoepraster

In deze paragraaf volgt de hoofdindeling van het cassatieberoepraster in rubrieken en belangrijkste onderdelen daarvan. Enkele (sub)rubrieken hebben een markering (*), waarop een toelichting volgt in 3.3.

Hoofdrubrieken in het cassatieberoepraster zijn (vetgedrukt) de volgende:

Identificatiegegevens IdentificatiegegevensIdentificatiegegevens

Identificatiegegevens (var.1 – var.5)

• rolnummer Hoge Raad;

• datum arrest;

• datum bestreden uitspraak;

• soort zaak*;

• herkomst (procesfase; gebied)*;

• zittingsdagen feitelijke aanleg*;

• straftoemeting laatste feitenrechter: opgelegde straf/maatregel*.

Gegevens cassatieprocedure Gegevens cassatieprocedureGegevens cassatieprocedure

Gegevens cassatieprocedure (var.6 – var.14)10

• aantal cassatiemiddelen per indiener (individu, advocaat of Openbaar Ministerie);

• besluitvorming Hoge Raad in 3-formatie of 5-formatie;

• behandelingsduur in cassatie (aantal dagen)*;

• advies advocaat-generaal naar inhoud c.q. vorm van beslissing op het cassatieberoep;

• arrest Hoge Raad naar inhoud c.q. vorm van beslissing op het cassatieberoep:

10 Tot de laatste wetswijzigingen van het Wetboek van Strafvordering – introductie van de verplichte cassatieschriftuur e.a. – stond de interne gang van zaken bij de behandeling van een cassatieberoep deels in de wet voorgeschreven. De voor een zaak benoemde raadsheer-rapporteur, bracht een verslag uit dat “een overzicht der feiten en de aanduiding van de voorgedragen middelen van cassatie” moet

bevatten; vgl. artt. 436 lid 2 en 438 WvSv (oud). In de literatuur werd dit voorschrift voor de praktijk als van geen belang beschouwd; vgl. De Hullu 1989, onder 9.6. Voor de te onderzoeken cassatieberoepen afgehandeld vóór afschaffing van deze regel, hoort dit verslag formeel wel thuis in de opsomming van procedurele stappen in de cassatiefase van het strafproces, materieel is niet van een voor dit onderzoek relevante invloedsfactor sprake. Om die reden komt dit kenmerk niet voor in het cassatieberoepraster.

(5)

cassatie (mede) op grond van cassatiemiddel(en); ambtshalve cassatie mede naar aanleiding van cassatiemiddel; anders, vgl. zuiver ambtshalve cassatie, geen cassatie, conversie;

• wijziging bij behandeling van volgorde middelen (ja/neen)*.

Gegevens per voorgelegd cassatiemiddel Gegevens per voorgelegd cassatiemiddel Gegevens per voorgelegd cassatiemiddel

Gegevens per voorgelegd cassatiemiddel (var. 15 – var. 24) *

• indiener (individu, advocaat of Openbaar Ministerie);

• volgnummer per cassatiemiddel c.q. klacht; vervolgens per cassatiemiddel c.q.

klacht:

• type cassatiemiddel (var. 17: zie typologie in hoofdstuk 3);

• expliciete verwijzing naar verdragsartikelen (EVRM en IVBPR) en indicatie welk(e) verdragsartikel(en);

• toetsing advocaat-generaal op gebreken, indicatie van evt. type(n) gebreken;

• overweging m.b.t. bestreden uitspraak;

• conclusie advocaat-generaal;

• toetsing van Hoge Raad op gebreken, indicatie van evt. type(n) gebreken;

• overweging m.b.t. bestreden uitspraak;

• beslissing Hoge Raad wat betreft (on)gegrondheid van middel/klacht en (mede) aanleiding in middel/klacht voor ambtshalve cassatie

3.3. Toelichting bij rubricering in cassatieberoepraster Zaaksgegevens en middelgegevens: complementair

Hoofdstuk 3 gaat in op het begrip kans en op gunstige en niet gunstige gevallen. De hypothesen gaan uit van dit kansbegrip, verbonden met de afloop van cassatieberoepen met een cassatiebeslissing.

De beoordeling van een cassatieberoep met een of meer middelen vindt plaats via beoordeling van elk individueel middel, soms door verzoekers nader gespecificeerd naar klacht(en). Een succesvol middel wil in dit onderzoek zeggen: een (deels) gegrond

middel of een middel dat (mede) aanleiding was of is voor ambtshalve cassatie.

Dit succes op middelniveau valt niet voor honderd procent samen met een

cassatiebeslissing in de zaak op grond van of naar aanleiding van juist dat succesvolle middel. Verschillende varianten komen immers voor:

Er komen cassatieberoepen voor waar de Hoge Raad wel een (deels) gegrond middel onderkende of een middel dat (mede) aanleiding gaf voor ambtshalve cassatie, maar toch niet casseerde op grond van of naar aanleiding van dat succesvol te noemen middel. De cassatierechter leest dan bijvoorbeeld een (bestreden) uitspraak verbeterd, dat wil zeggen op een andere wijze dan er letterlijk staat.

Er komen cassatieberoepen voor waar de Hoge Raad meer dan één (deels) gegrond middel onderkende en/of meer dan één middel dat (mede) aanleiding was voor ambtshalve cassatie, en tot cassatie besloot. Hier is een mogelijk verband tussen een cassatiebeslissing en meer dan één succesvol middel11. In dergelijke zaken voorziet het cassatieberoepraster in codeergegevens die verder ‘inzoomen’ op individueel

middelniveau mogelijk maken.

11 Bij de deelpopulatie Cassatieberoepen van het Openbaar Ministerie zitten veel cassatieberoepen met slechts één middel of te onderscheiden klacht, zodat het directe verband tussen succesvolle klacht en de beslissing op het cassatieberoep hier meer expliciet is.

(6)

Bijzondere (sub)rubrieken

Bij een aantal onderscheidingen in rubrieken of subrubrieken hoort een nadere toelichting. Het gaat om de volgende (sub)rubrieken:

Soort zaak (variabele 1)

De indeling van de subrubriek Zaaksoort (rubriek Identificatiegegevens cassatieberoep) richt zich op markering van cassatieberoepen naar type strafbare feiten. Het eerste en het in de vervolgingspraktijk in het algemeen belangrijkste – vaak ook zwaarste – strafbare feit op de dagvaarding, is maatgevend voor de indeling.

Een nadere onderverdeling naar misdrijven en overtredingen is niet aangebracht, om op dit punt niet een vergaande versnippering te introduceren.

Voor de indeling van de subrubriek Soort zaak (var.1) is de standaardclassificatie voor misdrijven van het Centraal Bureau voor de Statistiek12 uitgangspunt geweest. Een enkele modificatie is aangebracht, zoals een afzonderlijke code voor cassatieberoepen van het type 140 W.v. Sr. (kortweg: deelneming aan een criminele organisatie). De indeling is zoals nader omschreven in het codeboek13.

Herkomst (variabele 2 en 3)

Deze subrubriek bevat twee variabelen, namelijk de gegevens over de procesfase waar de strafzaak vandaan komt en over het rechtsgebied (vgl. ressort) van de laatste

feitenrechter.

Voor dit onderzoek is een mogelijk relevant kenmerk, of de Hoge Raad een strafzaak al in een eerder stadium in cassatie heeft beoordeeld. In die zaken heeft eerder een cassatieberoep gediend, waarin de Hoge Raad heeft verwezen (naar een ander rechtsgebied, dan waar de zaak vandaan kwam) of teruggewezen (naar hetzelfde rechtsgebied). In zoverre is er bij deze subrubriek een iets andere ordening dan de WODC-onderzoekers gebruikten14.

Onder variabele 3 zijn uitgesplitste kenmerken te vinden over bestreden uitspraken:

verdeeld naar rechtsgebied inclusief de Nederlandse Antillen en Aruba, én naar procesfase: namelijk uitspraken uit de eerste aanleg, zoals de kantongerechten15 en uitspraken, gedaan in hoger beroep: door de gerechtshoven én door de rechtbanken16 Zittingsdagen feitelijke aanleg (variabele 4a)

De term “megazaken”17 ziet men in de praktijk terug in b.v. het jaarverslag 1997 van het Openbaar Ministerie voor strafzaken die meer dan twee zittingsdagen in beslag nemen. Om voor de onderzochte cassatieberoepen een indicatie op te nemen van de behandelingstijd in laatste feitelijke aanleg, komt variabele 4a in het

cassatieberoepraster voor.

12 Gedurende dit onderzoek het laatst gewijzigd medio 2000.

13 Zie de (verkorte) standaardclassificatie van het CBS, zoals gepubliceerd in Criminaliteit en rechtshandhaving 2004, bijlage 5, p. 474.

14 Zie de (verkorte) standaardclassificatie van het CBS, zoals gepubliceerd in Criminaliteit en rechtshandhaving 2004, bijlage 5, p. 474.

15 In deze zaken – meestal overtredingen van de Wegenverkeerswet – is geen verzet of hoger beroep mogelijk.

16 In het WODC-onderzoek K14 1991, waren dit bijna zonder uitzondering in appel gewezen vonnissen over kantonzaken, voornamelijk overtredingen van de Wegenverkeerswet en overige wetten.

17 Zie hoofdstuk 3 bij paragraaf 4 over controle voor effecten van interveniërende variabelen.

(7)

Uitspraak in laatste feitelijke aanleg (variabele 5)

Deze subrubriek geeft weer welk(e) hoofdkenmerken de bestreden uitspraak van de laatste feitenrechter bevat, voor zover onderwerp van de procedure in cassatie: is er een oordeel over ontvankelijkheid in laatste feitelijke aanleg gegeven, is er uitsluitend een oordeel over een voorvraag of zijn hoofdvragen beantwoord (uit het beslissingsschema van 348-350 WvSv) en/of is een sanctie opgelegd.

In deze subrubriek kunnen per cassatieberoep meer kenmerken genoteerd zijn.

Straftoemeting van laatste feitenrechter (deelvariabele 5c)

Achter deelvariabele 5 onder c zit een grote hoeveelheid varianten, ondergebracht in een aparte tabel. Deze tabel heeft een onderverdeling naar strafsoorten en

maatregelen, modaliteiten en naar duur of hoogte van het opgelegde onvoorwaardelijke deel van een vrijheidsstraf of geldboete. Zo is zichtbaar te maken met welk belang in de zin van straf verzoekers tot cassatie te maken hadden, bij een daadwerkelijke sanctie, opgelegd door de laatste feitenrechter.

De subrubriek geldboeten heeft ook voor overtredingzaken nog een nadere verdeling naar hoogte van de geldboete, omdat met ingang van 1 oktober 2000 een

cassatiegrens voor overtredingzaken geldt bij een geldboete van 500 gulden18. Daarom is het nuttig die categorie cassatieberoepen in voorkomende gevallen te kunnen

markeren.

Indiener van middelen (variabele 6)

In dit onderzoek doet de term “verzoeker (tot cassatie)” dienst indien sprake is van alle cassatieberoepen. De omschrijving “individuele verzoeker” dient ter onderscheiding van

“het Openbaar Ministerie als verzoeker”.

In de rubricering van het cassatieberoepraster bevat variabele 6 de noodzakelijke informatie voor toetsing van de data aan situationele hypothesen I (kortweg: meer kans met middel van advocaat) en II (kortweg: meer kans met één middel dan met meer middelen). Door variabele 6 is – in verband met hypothese I – onderscheiden wie zorgde voor middelen: de individuele verzoeker zelf of diens advocaat. Door variabele 6 is helder – in verband met hypothese II – hoeveel middelen voorlagen ter beoordeling.

Niet alleen bij cassatieberoepen van “individuele verzoekers” – voorgelegd door individu zelf én advocaat -, maar ook van het Openbaar Ministerie.

Duur van de procesgang in cassatie (variabele 10)

Over de behandeltijd van cassatieberoepen bieden de jaarcijfers van de Hoge Raad19 enige achtergrondinformatie waar het gaat over de tijd die verstrijkt na binnenkomst van het strafdossier bij de Hoge Raad. Uit deze cijfers blijkt het volgende over de gemiddelde duur van die (interne) doorlooptijd:

1998 285 dagen: gemiddelde doorlooptijd bij niet-peken 1999 322 dagen: gemiddelde doorlooptijd bij niet-peken

18 Bij wet van 28 oktober 1999, Stb. 467, in werking getreden per 1 oktober 2000, is de appelgrens voor overtredingen gelegd bij een geldboete van max. 100 gulden en de cassatiegrens bij een geldboete van 500 gulden; een uitzondering is gemaakt voor overtredingen van verordeningen van provincie, gemeente of andere lagere overheden. Volgens de toelichting op de jaarcijfers van de Hoge Raad over 1999 en 2000 zijn er onderdelen in deze wet die het systeem ingewikkeld maken. Men verwacht – aldus deze jaarcijfers – dat men met regelmaat geconfronteerd zal worden met zaken waarin niet het juiste rechtsmiddel is ingesteld. (NB: niet-populatiezaken, indien een cassatiemiddel terzake ontbreekt).

19 Hoge Raad der Nederlanden: jaarcijfers 1999 en 2000, tabel VIII, p. 38; Hoge Raad der Nederlanden:

jaarcijfers 2001 en 2002, p. 62, tabel VIII.

(8)

2000 333 dagen: gemiddelde doorlooptijd bij niet-peken 2001 411 dagen: gemiddelde doorlooptijd bij niet-peken

Over het jaar 1997 geeft de toelichting op de jaren 1997 en 1998 geen specifieke informatie. Deze doorlooptijden lopen sterk uiteen, betreffen uitsluitend de niet-peken en geven een gemiddelde per jaar weer, terwijl men rekent vanaf het moment van binnenkomst van het strafdossier bij de Hoge Raad20.

In dit onderzoek is ervoor gekozen per cassatieberoep – los van de vorm van het arrest van de Hoge Raad – zo specifiek mogelijk vast te leggen, hoeveel dagen zijn verstreken vanaf de datum van de bestreden uitspraak tot de datum van afhandeling door de Hoge Raad (variabele 10). Dit is namelijk de behandeltijd van het cassatieberoep waar een verzoeker tot cassatie mee te maken heeft bij een vonnis of arrest op tegenspraak. Het gemiddelde aantal wachtdagen waar een verzoeker mee te maken had bij de

onderzochte cassatieberoepen, geeft de gemiddelde behandeltijd aan voor de onderzoeksperiode.

Omdat bij verstekzaken het tijdsverloop tussen de datum van een uitspraak en het tijdstip waarop een veroordeelde op de hoogte raakt van een dergelijke uitspraak lang kan zijn, is nodig rekening te houden met het kenmerk “verstekzaak in laatste feitelijke aanleg”.

Advies advocaat-generaal bij de Hoge Raad (variabele 11 en 12)

Bij het standpunt van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad zijn naast variabele 11 ook variabele 19, 20 en 21 relevant.

Bij “advies” is onder variabele 11 gecodeerd wat er volgens de advocaat-generaal moet gebeuren met het cassatieberoep, de slotsom dus: casseren of niet, zuiver ambtshalve casseren etc. (zie voor de varianten van variabele 11, het codeboek onder bijlage V bij Hoofdstuk 4). Omdat de term “conclusie” voor die slotsom niet verhelderend werkt doet hier het begrip “advies” dienst, in de lijn van de term ‘onpartijdig advies’ die Van Dorst gebruikt voor de conclusie21.

De weg waarlangs de advocaat-generaal tot de slotsom komt, is per middel/klacht in kaart gebracht door variabelen 19, 20 en 21.

Volgorde behandeling cassatiemiddelen (variabele 14b)

Via deze variabele is het mogelijk na te gaan of bij de beoordeling van een

cassatieberoep een rol speelt of de volgorde van voorgelegde cassatiemiddelen door de Hoge Raad al dan niet is gewijzigd. De term ‘vóórsorteren’ geeft aan of sprake is van een dergelijke wijziging in de volgorde van een verzoeker.

Gegevens per cassatiemiddel en per cassatieberoep over eindoordeel Hoge Raad en advocaat-generaal (variabele 24 jo 21 en variabele 13 jo 11)

De mate waarin de conclusie van de advocaat-generaal invloed heeft op de

besluitvorming van de Hoge Raad kan verschillen. Soms verwijst de Hoge Raad voor wat betreft zijn beoordeling van een voorgelegd cassatiemiddel en/of zijn mening over de afloop van het totale cassatieberoep naar de conclusie. Het komt ook een enkele keer

20 Hoge Raad der Nederlanden: jaarcijfers 2001 en 2002, p. 62, tabel VIII.

21 Van Dorst 2004, p.100.

(9)

voor dat de Hoge Raad na een uitvoerige conclusie het cassatieberoep afhandelt met een peek22.

In dit onderzoek is van belang na te gaan of de Hoge Raad en zijn adviseur bij uitstek, de Procureur-Generaal of advocaat-generaal, het wel of niet eens waren over de beoordeling van een voorgelegd cassatiemiddel. Dat geldt voor de vraag of hun meningen wel of niet eensluidend waren over de inhoud van een individueel

cassatiemiddel, gegrond of niet gegrond. En ook voor hun meningen over het lot van een cassatieberoep in verband met dat cassatiemiddel, verwerpen of niet. Die vragen staan dan ook voorop bij de analyse van de conclusies bij de cassatieberoepen uit het onderzoek23.

Door nu per geïdentificeerde klacht in cassatiemiddelen te coderen wat ieders (eind)oordeel is zit er in de codeergegevens een aanknopingspunt om meer zicht te krijgen op overeenkomsten en verschillen.

Uit de rubriek Gegevens per cassatiemiddel in het cassatieberoepraster is door de kenmerken bij variabele 21 resp. 24 per klacht te coderen, van Hoge Raad én advocaat- generaal informatie te verwerken op klachtniveau over gegrondheid. Dit geldt ook voor de afloop van het cassatieberoep als geheel: variabele 11 en 13.

4. Waardering van variabelen

Er zijn in de gekozen opzet twee soorten variabelen: nominale variabelen, waarop classificatie mogelijk is (vgl. type feit; straftoemeting; type cassatiemiddel; type beslissing in cassatie), en variabelen op rationiveau: getallen waarop gemiddelden en standaardafwijkingen te berekenen zijn (vgl. aantal dagen tussen datum bestreden uitspraak en datum arrest Hoge Raad; aantal cassatiemiddelen of geïdentificeerde klachten per cassatiemiddel, per indiener).

De variabelen krijgen, om de waardering bij elk individueel cassatieberoep en bij elk cassatiemiddel of klacht te kunnen uitvoeren, een nadere beschrijving in trefwoorden in het codeboek. Deze beschrijvingen vormen samen een uitgebreide checklist van punten die bij het coderen van gegevens van ieder cassatieberoep een rol (kunnen) spelen.

5. Het coderen: denkbare afwijkingen en maatregelen

Om zoveel mogelijk afwijkingen en onduidelijkheden bij het analyseren te voorkomen dient niet alleen het codeboek en de diverse tabellen met overzichten van trefwoorden voor de rubrieken die zich daar voor lenen. Het analysewerk is hier een solo-operatie;

mede daarom volgden de hierna vermelde maatregelen24 om de codeerprocedure te structureren en te standaardiseren.

22 De definitie die de Hoge Raad gebruikt voor “peek” is: een zaak waarin cassatieberoep is ingesteld, maar waarin geen schriftuur met klachten door een advocaat of het Openbaar Ministerie is ingediend;

Hoge Raad der Nederlanden: jaarcijfers 2003 en 2004, p. 72.

23 Vgl. Snijders 1978, onder 4.23, p. 196 e.v.

24 Swanborn 1994, hoofdstuk 4 Operationaliseren en meten, par. 4.4.3. tot en met 4.4.5. Denk aan intercodeur-betrouwbaarheid, de persoonlijke eigenaardigheden van de codeur ten opzichte van de meetresultaten.

(10)

5.1. Werkwijze bij het coderen

Bij het coderen werd een vaste werkwijze gevolgd – zie de bijlage (XXIII) Werkwijze bij het coderen bij dit hoofdstuk -, gesorteerd naar de volgende thema’s:

De in aanmerking genomen gegevens bij het coderen

De keuze tussen diverse varianten van typen cassatiemiddelen Oplossen van bijzondere gevallen

5.2. Trefwoordenoverzicht

Een trefwoordenoverzicht geeft de registratie weer van variabelen in specifieke rubrieken van het cassatieberoepraster zodat ook tijdens het codeerproces te

controleren was dat coderen van de cassatieberoepen uit de steekproeven op dezelfde c.q. vergelijkbare wijze plaatsvond. Vgl. de werkwijze bij het onderzoek van Franken25. Het trefwoordenoverzicht is als bijlage XXXI bij hoofdstuk 5 Data-analyse gevoegd.

5.3. Coderen en registreren in fasen

Het coderen is in fasen georganiseerd. Eerst vond codering plaats op een

codeerformulier aan de hand van de kerngegevens per populatiezaak: de schriftuur van de verzoeker of zijn advocaat dan wel beiden, de conclusie van de advocaat-generaal en het arrest van de Hoge Raad26. Vervolgens werd in het trefwoordenoverzicht per

variabele bijgehouden welke coderingen zijn toegepast, zodat tussentijds controle mogelijk was op consistentie bij het toekennen van codes. Zuivere standaardcoderingen d.w.z. coderingen van kenmerken die honderd procent overeenkomen met de

toelichting per code in het codeboek werden niet apart in het trefwoordenoverzicht opgenomen; bijv. “middel vergeefs voorgesteld” of “middel treft geen doel” werden zonder aparte vermelding in het trefwoordenoverzicht bij variabele 21 of 24 voorzien van codes 2 resp. 5.

Tenslotte werden van elk cassatieberoep de per variabele toegekende codes ingevoerd in een ‘spreadsheet’, zodat daarna statistische berekeningen mogelijk waren.

De beschreven fasen zijn in de tijd per zaak uit elkaar gehaald. Zo ontstond een aantal controlemomenten, namelijk:

• bij het overbrengen van de gecodeerde informatie in het trefwoordenoverzicht

• bij het invoeren van de codes van elke gecodeerde populatiezaak in het spreadsheet

6. Databestanden

Een overzicht van alle cassatieberoepen afgehandeld binnen de onderzoeksperiode 1997 tot en met 2001, gespecificeerd naar dagvaardingszaken mét een of meer cassatiemiddelen, bleek niet voorhanden. Dankzij medewerking van de Hoge Raad aan dit onderzoek was het wel mogelijk een overzicht te maken van informatie ontleend aan de rolgegevens van de Hoge Raad. Dit overzicht bevat de volgende gegevens:

25 H. Franken 1973, onder 5.3.3. over richtlijnen voor het coderen, p. 107 e.v.

26 Bij uitzondering (vgl. rolnr. 01969/00; schriftuur ontbrak) werd het cassatiemiddel gecodeerd aan de hand van de conclusie en het arrest.

(11)

• Alle cassatieberoepen met rolnummers, die volgens de gegevens van de Hoge Raad zijn uitgegeven27 en afgehandeld in de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2001. Dit overzicht is aangevuld met:

• Alle cassatieberoepen met rolnummers, die vóór 1 januari 1997 zijn uitgegeven, en afgehandeld na 1 januari 1997, en

• Alle cassatieberoepen met rolnummers, die tot en met 31 december 2001 zijn uitgegeven, waarvan de datum van afhandeling niet in de beschikbare

gegevens28 was opgenomen.

Op deze manier kwam basisinformatie voor het trekken van steekproeven tot stand, die in elk geval alle denkbare uitgegeven rolnummers bevat, met een bekende

afhandelingdatum binnen de onderzoeksperiode, evenals die uitgegeven rolnummers waarvan de afhandelingdatum na trekking kwam vast te staan, bij fysieke controle van de arresten zelf29. In deze basisinformatie zaten ook niet tot de onderzoekspopulatie behorende cassatieberoepen in strafzaken. Dat zijn o.a. de niet-dagvaardingszaken, de gevallen waarin verzoekers cassatieberoepen hebben ingetrokken of geen

cassatiemiddelen hebben voorgelegd en de cassatieberoepen die op grond van de zuiveringsacties uit hoofdstuk 3 zouden moeten afvallen.

Omdat de basisinformatie gegevens bevatte die voor dit onderzoek niet relevant zijn, was nadere controle nodig bij het trekken van steekproeven: alle zaken uit de

steekproeven die niet voldeden aan de volgende kenmerken zijn vervangen door andere

‘random’ getrokken zaken die wel aan deze kenmerken voldoen. De te controleren kenmerken zijn de volgende:

• afgehandeld in de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2001 (datum arrest);

• dagvaardingszaak;

• een of meer cassatiemiddelen voorgelegd.

Een indicatie voor de werkelijke grootte van de onderzoekspopulatie biedt een overzicht van het totale aantal in de vorm van niet-peken afgehandelde zaken in de jaren 1991 tot en met 2001: strafzaken waarin een verzoeker cassatiemiddelen heeft ingediend worden in de praktijk immers in niet-peek30 vorm afgehandeld. Uit de hierna volgende

Tabel a blijkt het totale aantal niet-peken, in alle typen rolzaken (dagvaardingszaken, beschikkingen, ontnemingzaken e.d.) volgens de jaarcijfers van de Hoge Raad31, wat betreft de jaren 1991 tot en met 2001:

27 Gedurende de onderzoeksperiode gebruikte men bij de Hoge Raad twee elkaar in tijd opvolgende rolnummersystemen om binnenkomende zaken van een nummer te voorzien; nummers uit beide systemen komen dus voor in de basisinformatie voor de steekproeven.

28 Naar de stand van 2 augustus 2002.

29 Eventueel met bijbehorende schriftuur en/of conclusie.

30 Zie voor het begrip peek: voetnoot 22.

31 In dit overzicht staat een cursief gedrukt cijfer over 1992, omdat over dit aantal geen eenduidigheid te verkrijgen was uit het cijfermateriaal.

(12)

bron: jaarcijfers Hoge Raad

jaar HR-arrest

uitspraken in rolzaken (niet-peken)

1991 en 1992 1991 858

1992 971

1993 en 1994 1993 1076

1994 1076

1995 en 1996 1995 1025

1996 942

1997 en 1998 1997 958

1998 1015

1999 en 2000 1999 1359

2000 807

2001 en 2002 2001 1305

totaal afgehandelde rolzaken 1997 t/m 2001

5444

Tabel a

Bij het raadplegen van de teksten van de arresten was het mogelijk om gebruik te maken van de arrestencollectie van de Universiteit in Groningen (Vakgroep Strafrecht en Criminologie), die tot heden loopt. Die collectie bevatte in principe32 afschriften van alle in die jaren in de vorm van een niet-peek afgehandelde strafzaken. Voor zover tot de steekproef behorende strafzaken niet bleken voor te komen in deze collectie was noodzakelijk33 het archief van de Hoge Raad te raadplegen.

De keus viel op beperken van de populatie tot de jaren 1997 tot en met 200134. Omdat het te verkrijgen beeld representatief moet zijn voor de cassatiepraktijk uit het verleden en relevant voor de komende tijd, is de tweede helft van de periode 1991 tot en met 2000 het meest aantrekkelijk. De niet-gezuiverde populatie uit deze periode omvat volgens de cijfers van de Hoge Raad zelf 5444 cassatieberoepen in rolzaken, waar de gezochte dagvaardingszaken naast andere soorten zaken deel van uitmaken. Van dit aantal bleven na een eerste controle op populatiekenmerken 5046 in de jaren 1997 tot en met 2001 afgehandelde cassatieberoepen van individuele verzoekers over. Dit aantal werd het uitgangspunt voor verder onderzoek bij deze deelpopulatie.

32 Prof. mr G. Knigge hield wat betreft de volledigheid van de collectie een slag om de arm vanwege “het enthousiasme waarmee in Groningen het vak wordt bedreven.”

33 Bij het onderzoek naar in de Nederlandse Jurisprudentie gepubliceerde arresten (zie hoofdstuk 2 onder 2.3.3.) bleek al dat de NJ niet voor alle denkbare gevallen een oplossing biedt, met name omdat niet steeds integraal de tekst van cassatiemiddelen is opgenomen.

34 Uitgaande van een schatting omvat de totale onderzoekspopulatie over de jaren 1991 tot en met 2000 ruim 10.000 zaken (circa 90 procent zou dagvaardingszaken zijn; het beeld dat Van Dorst schetst van dagvaardingszaken als “het overgrote deel” van de cassatieberoepen, zie Van Dorst 2004, 3.1.

Omdat de voorhanden gegevens van de Hoge Raad niet steeds uitsluitsel gaven over de vraag of in een zaak cassatiemiddelen zijn voorgelegd, zou nodig zijn om – aan de hand van een voorlopige

steekproeflijst van rolnummers – de niet relevante strafzaken via fysieke controle van de teksten uit te zuiveren. Omdat dit nogal wat bewerkingstijd impliceert, vóór het moment waarop de echte analyse zou kunnen starten, is besloten, om capaciteitsredenen de onderzoekspopulatie te beperken tot een kleiner aantal jaren dan eerst was voorzien. De onderzoeksperiode werd zo bepaald dat de omvang van de totale onderzoekspopulatie rond de 5000 zaken zou blijven.

(13)

De andere deelpopulatie, die van cassatieberoepen van het Openbaar Ministerie, omvat in totaal 107 zaken van het type dagvaardingszaken, afgehandeld in de jaren 1997 tot en met 2001.

7. De steekproef: deelpopulatie Cassatieberoepen van individuele verzoekers De deelpopulatie Cassatieberoepen van het Openbaar Ministerie, was vanwege de beperkte omvang integraal te coderen; zie in het vervolg van dit hoofdstuk onder 8. De deelpopulatie Cassatieberoepen van individuele verzoekers was vanwege de grote omvang – 5046 cassatieberoepen, waarvan een onbekend aantal niet tot de

onderzoekspopulatie behoort – alleen te benaderen via de werkbesparende methode van de steekproef. De gevolgde methode werd beoordeeld door dr. J.J.A. Moors35 op grond van diens expertise over steekproeven en toegepast in de vorm van een zogenaamde tweefasensteekproef (double sampling) zoals geschetst door Moors en Muilwijk36 en Cochran37.

Het trekken van de steekproeven gebeurde zonder terugleggen, terwijl de werkelijke omvang van de deelpopulatie Cassatieberoepen van individuele verzoekers die voldoen aan de vereiste kenmerken, onbekend was. Steekproef 1 omvatte 462

cassatieberoepen uit het totale aantal van 5046; steekproef 2 omvatte 1500 cassatieberoepen uit het totale aantal van 5046 minus de eerder getrokken 462.

Het schema Tweefasensteekproef, als bijlage XXV gevoegd bij dit hoofdstuk, geeft een overzicht van de werkwijze.

7.1. Steekproef: fase 1

In de eerste fase werd uit het gemaakte overzicht van zaken (zie 6) een aselecte

steekproef – zonder terugleggen – getrokken van 462 afgehandelde cassatieberoepen van individuele verzoekers uit de onderzoeksperiode38. Zo was het aandeel vast te stellen van cassatieberoepen in de deelpopulatie Cassatieberoepen van individuele verzoekers met tenminste één succesvol middel of succesvolle klacht als onderdeel van een middel.

Dat aandeel was op grond van de steekproef uit fase 1 52/366 = 14,2 procent in de onderzoeksperiode; zie voor de getallen, bijlage XXV bij Hoofdstuk 4 met het schema Tweefasensteekproef. Verder werd door deze steekproef duidelijk met welk percentage uitval rekening te houden was, namelijk van cassatieberoepen die niet tot de

onderzoekspopulatie behoren. In totaal 96/462 = 20,8 procent cassatieberoepen uit steekproef fase 1 heeft betrekking op niet-populatiezaken39. Dit uitvalpercentage was na de steekproef uit fase 2 nog preciezer te bepalen (zie hierna in 7.2).

35 J.J.A. Moors, tot 1 juli 2004 verbonden aan de Faculteit der Economische Wetenschappen, dep.

Econometrie en Operations Research, Universiteit van Tilburg.

36 Moors/Muilwijk 1975; par. 9.6 Tweefasensteekproeven.

37 Cochran 1963, chapter 12 Double sampling.

38 Hiervan vielen 96 niet-populatiezaken af; zie rechts in het schema Tweefasensteekproef.

39 Dat zijn in het bijzonder niet-dagvaardingszaken, zaken zonder middel(en), niet-ontvankelijke cassatieberoepen en cassatieberoepen die op grond van criteria vermeld in hoofdstuk 3 niet tot de deelpopulatie behoren.

(14)

Met dit materiaal is het mogelijk om uitspraken te doen over cassatieberoepen, behorend tot deze deelpopulatie, zonder te kijken naar het wel of niet vóórkomen van tenminste één succesvol middel of succesvolle klacht: een algemene doorsnede van afgehandelde cassatieberoepen. Verder is met deze gegevens goed het aandeel te schatten van de cassatieberoepen mét tenminste één succesvol middel in de gehele deelpopulatie Cassatieberoepen van individuele verzoekers.

Al in een vroeg stadium40 werd duidelijk dat voor verantwoorde uitspraken in verband met de hypothesen over de cassatieberoepen van individuele verzoekers met tenminste één succesvol middel of klacht, de steekproef in fase 1 te weinig cassatieberoepen met dat kenmerk leverde. Daarom was een tweede steekproef nodig om aanvullend

materiaal aselect beschikbaar te krijgen.

Steekproef 1 bleek 52 cassatieberoepen met tenminste één succesvol middel te

bevatten en dus 314 cassatieberoepen met niet één succesvol middel. Alleen de eerste 203 cassatieberoepen van deze 314 cassatieberoepen waren voorwerp van codering, onder de aanname dat dit voldoende is voor statistisch verantwoorde uitspraken.

7.2. Steekproef: fase 2

Het aandeel cassatieberoepen met tenminste één succesvol middel gevonden bij de cassatieberoepen uit de eerste steekproef heeft de omvang van de tweede steekproef bepaald. Gezien dit aandeel – 11,2 procent bij de eerste 179 zaken – viel de keuze voor de omvang van de steekproef in fase 2 op minimaal 1500, om in elk geval 200

cassatieberoepen met tenminste één succesvol middel te kunnen verwachten.

In de tweede fase werd uit het gemaakte overzicht van zaken (zie hiervoor onder 6) een aselecte steekproef zonder terugleggen getrokken van 1500 afgehandelde

cassatieberoepen41. Bij de getrokken zaken werd vervolgens geselecteerd naar het vóórkomen van tenminste één succesvol middel; zie het schema in bijlage XXV Tweefasensteekproef voor de kwantitatieve verdeling.

De steekproef werd in deze fase een gestratificeerde42 steekproef, waarbij twee zogenaamde strata ontstonden: de 208 (= 52 + 156 uit resp. steekproef 1 en 2) cassatieberoepen in de deelpopulatie mét tenminste één succesvol middel (verder genoemd “succeszaken”) en de 203 (alle uit steekproef 1) cassatieberoepen zonder dit kenmerk (verder genoemd “niet-succeszaken”).

Van deze tweede steekproef waren àlle (156) succeszaken voorwerp van codering en niet één van de 1016 niet-succeszaken. Daarvan waren er immers al 203 beschikbaar uit steekproef 1.

Na deze fase 2 was een aantal percentages in de deelpopulatie Cassatieberoepen van individuele verzoekers preciezer te bepalen. Zo bleek het aandeel niet tot de

onderzoekspopulatie behorende cassatieberoepen 21,6 procent, namelijk gelijk aan (96+328)/(1500+462). En het percentage cassatieberoepen met tenminste één

40 Bij de eerste 179 beoordeelde cassatieberoepen zaten 20 zaken – dus 11,2 procent – met tenminste één succesvol middel of succesvolle klacht als onderdeel van een middel, op 159 zaken zonder dat kenmerk. Bij beoordeling van de eerste 237 populatiezaken uit de steekproef in fase 1 bleek die verhouding 15 procent ten opzichte van 85 procent te zijn. Na beoordeling van aanvullende gegevens uit fase 2 was die verhouding exacter vast te stellen: namelijk (afgerond) 13,5 procent ten opzichte van 86,5 procent (zie slot van 7.2).

41 In dit aantal van 1500 kwamen niet de 462 cassatieberoepen voor, die al in steekproeffase 1 werden getrokken. Van de 1500 getrokken rolnummers vielen 328 niet-populatiezaken af; zie rechts in het schema Tweefasensteekproef.

42 Swanborn 1994; hoofdstuk 7, par. 7.3. p. 274.

(15)

succesvol middel was nu scherp te stellen: dat was 13,5 procent, namelijk gelijk aan (156+52)/(366+1172).

Echter, ook van de totale deelpopulatie was nu met meer zekerheid de verdeling te schatten. Van het oorspronkelijke aantal cassatieberoepen, namelijk 5046, waren dus naar de verwachting op grond van beide steekproeven 1090 (= 21,6 procent x 5046) zaken die niet voldeden aan de populatiekenmerken. De omvang van deze

deelpopulatie Cassatieberoepen van individuele verzoekers (N) bleek nu naar schatting 3956 (= 5046 – 1090) te zijn: d.w.z. het geschatte aantal cassatieberoepen van het type dagvaardingszaken met een of meer middelen dat de Hoge Raad afhandelde in de periode 1997 tot en met 2001.

Op grond van de gezamenlijke steekproeven was mogelijk een schatting te geven over de verdeling van cassatieberoepen met resp. zonder tenminste één succesvol middel.

De totale deelpopulatie Cassatieberoepen van individuele verzoekers bevatte naar schatting, na aftrek van niet-populatiezaken43:

3956*13,52 % = 535 cassatieberoepen met tenminste één succesvol middel en 3956*86,48 % = 3421 cassatieberoepen zonder tenminste één succesvol middel.

Deze en overige gegevens zijn in bijlage XXV met het schema Tweefasensteekproef terug te vinden.

7.3. Uitspraken: (on)zekerheid

Bij het doen van uitspraken op basis van onderzoeksgegevens is het nodig om rekening te houden met een zekere variabiliteit of spreiding, omdat afgehandelde

cassatieberoepen nu eenmaal doorgaans verschillen vertonen44.

Verder is, nu steekproeven het hart vormen van het onderzoek waar het gaat om de deelpopulatie Cassatieberoepen van individuele verzoekers, van belang vast te stellen met welke zekerheid op grond van één steekproef uitspraken te doen zijn over het beschikbaar gekomen materiaal. Immers, als onderzoekers een andere steekproef nemen, wat is dan de kans dat zij op geheel andere cijfers en bijbehorende percentages uitkomen?

Volgens Moors en Muilwijk wordt in de steekproeftheorie de onzekerheid bepaald door variantie van het steekproefgemiddelde45, verder te noemen de steekproefvariantie. Die – en dat is het sterke van een steekproef – aan de hand van één (niet te kleine46)

steekproef te bepalen is.

Een en ander is aan de hand van een voorbeeld te verduidelijken.

Hiervoor bleek dat in de onderzoeksperiode de geschatte fractie (d.w.z. aandeel)

succeszaken 13,5 procent uitmaakte van de totale deelpopulatie cassatieberoepen van individuele verzoekers. Nauwkeuriger aangegeven ziet dit er zo uit: 13,5 procent [12,9%- 14,1%]. De weergave [12,9%-14,1%] wil zeggen dat met een betrouwbaarheid van 95 procent de uitspraak te doen is dat tussen 12,9 en 14,1 procent van alle

cassatieberoepen van individuele verzoekers in dagvaardingszaken mét middelen afgehandeld in die periode tenminste één succesvol middel bevatten. Voor

cassatieberoepen van individuele verzoekers betekent dit dat in 95 procent van vele andere (vergelijkbare) steekproeven, de kans op een succesvol middel binnen dit interval uitkomt.

43 Zie rechts in het schema Tweefasensteekproef, als bijlage XXV gevoegd bij dit hoofdstuk.

44 Zie verder hoofdstuk 5 Deel I onderdeel A over deze deelpopulatie.

45 Moors/Muilwijk 1975; par. 2.3.

46 De steekproefvariantie blijkt namelijk (vrijwel) omgekeerd evenredig met de steekproefgrootte.

95 procents betrouw baarheids

interval

(16)

Steeds moet men rekening houden met een bepaalde onzekerheid omdat het hier om steekproefgegevens gaat. Die onzekerheid is aan de orde bij het vaststellen van

percentages en het doen van uitspraken naar aanleiding van steekproefgegevens, ook al herhalen de teksten van deze en komende paragrafen dat niet voortdurend. Wel staat vaak met een weergave tussen rechte haken het betrouwbaarheidsinterval

weergegeven, net als hierboven. Bij uitzondering, namelijk als er zeer kleine fracties gevallen zijn waargenomen, blijft vermelding van het betrouwbaarheidsinterval achterwege47.

Bijlage XIX bevat een toelichting op de toegepaste formules, in het bijzonder bij de gestratificeerde steekproef als hier besproken.

Verder is bij het doen van uitspraken van belang dat de gezamenlijke steekproef in het bijzonder voor succeszaken groot is geweest. Zó groot namelijk, dat voor succeszaken 38,9 procent48 van alle cassatieberoepen van individuele verzoekers in

dagvaardingszaken die de Hoge Raad naar schatting in de periode 1997 tot en met 2001 afhandelde, in dit onderzoek betrokken is geweest.

Voor het verkrijgen van het nodige materiaal over de niet-succeszaken is de steekproef beperkter geweest. Uit 9 procent49 van alle naar schatting afgehandelde

cassatieberoepen van individuele verzoekers in dagvaardingszaken uit dezelfde periode – namelijk 366 zaken, getrokken in fase 1 – kwam dit materiaal beschikbaar.

8. Integraal onderzoek: deelpopulatie Cassatieberoepen Openbaar Ministerie

De deelpopulatie Cassatieberoepen Openbaar Ministerie is beperkt in omvang: de Hoge Raad wees gedurende de periode van 1997 tot en met 2001 arrest in 106

dagvaardingszaken, waarin het Openbaar Ministerie cassatieberoep instelde.

Omdat deze deelpopulatie integraal is onderzocht geven de verkregen data het complete beeld van de werkelijkheid in de onderzoeksperiode. Net als bij individuele verzoekers is hier sprake van een zekere variabiliteit of spreiding, omdat ook

afgehandelde cassatieberoepen in deze deelpopulatie doorgaans verschillen vertonen50.

9. Werkwijze voor toetsing van de hypothesen 9.1. Algemene toelichting

Analyse van de data over afgehandelde cassatieberoepen moet uitwijzen hoe vaak cassatieberoepen met een of meer cassatiemiddelen tot cassatie leidden en hoe vaak

47 Een betrouwbaarheidsinterval ontbreekt indien het een klein percentage betreft. Vgl. J.J.A. Moors (2005, in persoonlijke correspondentie) over de invloed van kleine aantallen: “(…) de nauwkeurigheid neemt toe met de steekproefgrootte. De steekproef moet voorts groot genoeg zijn om de normale verdeling – waarop de factor 1.96 berust – te mogen toepassen. Een vuistregel voor een fractie is:

minstens 20 waarnemingen (maar meer als de fractie dichtbij 0 of 1 ligt). (…)” en “(…) (Indien) je (…) een quotiënt (bekijkt) is een vuistregel minder makkelijk. (…) advies: a_h en b_h (NB d.w.z. vak B en vak I in Figuur 1 later in Hoofdstuk 4, JCMC) moeten minstens 5 zijn. Zo niet dan bereken je geen betrouwbaarheidsinterval.(…)”.

48 Namelijk (1172 + 366) / 3956 (zie schema Tweefasensteekproef).

49 Namelijk 366 / 3956 (zie schema Tweefasensteekproef).

50 Zie verder hoofdstuk 5 Deel II onderdeel B over deze deelpopulatie.

(17)

niet. Ook de eventuele aanwezigheid van patronen in de mate waarin cassatieberoepen wel of niet tot cassatie leidden is hiermee aan te tonen.

Voor analyse van de codeergegevens en het uitvoeren van berekeningen diende een basisschema – zie Figuur 1 aan het slot van Hoofdstuk 4 – met varianten per hypothese waar dit nodig was. Als deze schema’s zijn gevuld met cijfers afkomstig uit het

codeermateriaal over de onderzoeksperiode zijn verklaringen te geven om vervolgens de hypothesen te kunnen toetsen zoals beschreven in 2.1.

Toetsing van de hypothesen gebeurt volgens het beoordelingsschema: cassatieberoep

→ middel → succesvol → cassatiebeslissing (mede) op grond van of naar aanleiding van middel. De data van de onderzochte cassatieberoepen zijn onder te brengen in het basisschema uit figuur 1, zodat kansberekeningen mogelijk zijn; voor de

cassatieberoepen van individuele verzoekers gebeurt dit met een 95 procentsbetrouwbaarheidsinterval, vanwege de steekproef.

Het basisschema uit Figuur 1 is relevant voor de (juridische) hypothesen 1 tot en met 4. In de volgende Figuur 2 tot en met Figuur 4 zijn specifieke schema’s uitgewerkt, afgestemd op de (situationele) hypothesen I, II en III.

Uitgaande van het basisschema in Figuur 1, zijn de volgende lagen te onderscheiden in de cassatieberoepen-met-middelen51 (het universum, zie 2.2):

• Onderscheid naar type middel;

• Onderscheid naar het wel of niet voorkomen van tenminste één succesvol middel van type X;

• Onderscheid naar het wel of niet voorkomen van tenminste één succesvol middel van een ander type bij hetzelfde cassatieberoep;

• Onderscheid naar cassatie52 of geen cassatie, (mede) op grond van of naar aanleiding van een of meer succesvolle middelen van type X.

Voor het begrip ‘succesvol middel’: zie Hoofdstuk 3 onder 4.1.

9.2. Soorten uitspraken over de hypothesen

Met de cijfers afkomstig uit het codeermateriaal over de onderzoeksperiode zijn kansuitspraken te geven: hoe groot was de kans op cassatie (mede) op grond van of naar aanleiding van een succesvol middel; zie Hoofdstuk 5 Data-analyse. Na

verklaringen voor deze kansbeelden volgt toetsing van de bevindingen aan de hypothesen zoals beschreven in 2.1.; zie Hoofdstuk 6 Hypothesen getoetst.

Voor een overzicht van kansuitspraken die per hypothese mogelijk zijn over

cassatieberoepen afgehandeld in de onderzoeksperiode: zie bijlage XXVI t/m XXVIII bij Hoofdstuk 4. Als het gaat om uitspraken over de geschatte kansen bij cassatieberoepen van individuele verzoekers geldt bij uitdrukken in procenten, steeds het 95

procentsbetrouwbaarheidsinterval; zie de toelichting in 7.

In principe zijn nog uitspraken te doen over specifieke data die passen in de vakken J, L, M, O en P uit dit schema: bij deze data zitten ook zuiver ambtshalve cassatiegevallen,

51 Namelijk tenminste één middel; cassatieberoepen zonder een of meer middelen vallen buiten de onderzoekspopulatie.

52 Met cassatie is hier bedoeld: iedere beslissing van de Hoge Raad waardoor een bestreden uitspraak geheel of deels – b.v. wat betreft de bewezen verklaring, of de strafmotivering etc. – wordt vernietigd.

(18)

buiten de voorgelegde middelen om. Om capaciteitsredenen – onder andere vanwege handmatig uit te voeren controles – zijn berekeningen en uitspraken over

cassatieberoepen met een dergelijke afloop achterwege gebleven. Het gaat hier vooral om cassatieberoepen van individuele verzoekers. In theorie is de kans niet nul dat de Hoge Raad in cassatieberoepen van het Openbaar Ministerie met niet één succesvolle klacht zuiver ambtshalve casseert53. In de onderzochte deelpopulatie Cassatieberoepen van het Openbaar Ministerie komt één zaak voor – nl. met rolnr. 104.825 – waarin de Hoge Raad ambtshalve casseert en zelf afdoet (var. 13, code 6); in een andere zaak, waar naast het cassatieberoep van de het Openbaar Ministerie ook dat van de

verdachte speelde, verbeterde de Hoge Raad ambtshalve de kwalificatie na verwerping van de voorgelegde middelen. De variant van zuiver ambtshalve cassatie en verwijzing of terugwijzing komt niet voor in deze deelpopulatie.

9.3. Aanbod en afloop in cassatie

Op basis van de uitwerkingen in 9.2 is het per type cassatiemiddel of combinatie54 van middelen mogelijk, om te bepalen in welke frequentie zich cassatieberoepen met die typen middelen voordeden in de steekproef en in de werkelijke populatie. Dit geldt ook voor de frequentie van succesvolle middelen van verschillende typen en voor de

frequentie van cassatiebeslissingen in verband met (combinaties van) succesvolle typen middelen.

Deze kenmerken zijn vervolgens af te zetten tegen de verschillende aangetroffen gemiddelden in de beide deelpopulaties:

• De gemiddelde frequentie waarin cassatieberoepen met bepaalde typen middelen voorkwam en wie de verzoeker was (individuele verzoekers of Openbaar Ministerie);

• De gemiddelde frequentie waarmee de Hoge Raad een type middel (deels) gegrond achtte of (mede) aanleiding voor ambtshalve cassatie: kortom een

‘succesvol middel’ in termen van de gekozen definitie;

• De gemiddelde frequentie waarmee de Hoge Raad (mede) op grond of naar aanleiding van een succesvol middel casseerde.

De gevonden waarden bij cassatieberoepen per type verzoeker en per type middel of combinatie van middelen geven voor de onderzoeksperiode de kansen in cassatie aan.

namelijk de verhouding tussen het aantal gunstige en het aantal mogelijke gevallen – zie het kansbegrip uit Hoofdstuk 3 -, vergeleken met de gemiddelde kansen van individuele verzoekers c.q. van het Openbaar Ministerie in die periode. Bij individuele verzoekers is in verband met de steekproefmethode steeds sprake van schattingen, bij het Openbaar Ministerie geven de cijfers de integraal onderzochte werkelijkheid weer.

53 Niet uitgesloten is dat de Hoge Raad buiten de middelen van het OM casseert indien dat niet ten nadele van de verdachte is. Vgl. Van Dorst (2004; p. 19), die erop wijst dat zich de ongeschreven regel heeft ontwikkeld dat “(…) de Hoge Raad (…) niet buiten de aangevoerde middelen om ten nadele van de verdachte (pleegt) te casseren. (…)”. Hij haalt in dit verband HR DD 95.121 aan (ambthalve cassatie i.v.m.

verjaring).

54 Namelijk combinatie van typen middelen over bepaalde thema’s, zoals de delictsomschrijving, omkleding van de bewezen verklaring e.d.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

These items assess the perception of students regarding the six dimensions of school climate, which showed the following levels of internal consistency in the original study (Ware,

Hierin is f de frequentie van de toon (in Hz), v de snelheid van het geluid in de klarinet (in m/s) en L de lengte van het gedeelte van de klarinetbuis waarin de lucht trilt

Bij arrest d.d. 1956/222) stelde de Hoge Raad onder meer vast, dat ten behoeve van de fiscale balanswaardering tot de voortbrengingskosten van fabrikaten

Bovendien zorgt een grotere productiviteit van de vegetatie in een gebied voor een grovere bedding en een grotere stabiliteit, waar- door meer sediment wordt ingevangen en

RIKILT Perceel Bemonsterings - Droge mg/kg op droge stof

In het Brongersma-arrest besliste de Hoge Raad dat de arts in die zaak geen hulp bij zelfdoding had mogen verlenen omdat het lijden van zijn patiënt ‘niet of niet in overwe-

De meeste van de trage cassatieberoepen mét cassatie (mede) op grond van een dergelijk succesvol middel deden zich in de onderzoeksperiode voor als verzoekers zich richtten

Omdat de accijn- zen op tarwe, rogge, varkensvlees en schapenvlees in het begin van de jaren vijftig werden afgeschaft hebben we deze luxe voor de tweede helft van de negentiende