Citation
Heerma van Voss, G. J. J. (2006). Annotation: Centrale Raad van Beroep 2006-08-16.
Uitspraken Sociale Zekerheid, 964-969. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/14770
Version:
Not Applicable (or Unknown)
License:
Leiden University Non-exclusive license
Downloaded from:
https://hdl.handle.net/1887/14770
Ziekte en re-integratie
Centrale Raad van Beroep
16augustus2006,nr.04/115ZW,
LJN AY6577
(mrs. Van Voorst, Wulffraat-van Dijk, Greebe)
Noot Red.
Recht op loondoorbetaling. Aan cao gebon-den werkgever. Ongeorganiseerde werkne-mer. Aanvullende werking cao. Uitzendbe-ding.
[ZW art. 29lid 2; BW art.7:629, 7:691 lid 2;
WetCADart. 10, 14)
Essentie: Niet algemeen verbindend verklaarde ceo. Art. 14 Wet CAO heeft niet tot gevolg dat de ceo aanvullend werkt op de individuele arbeids-overeenkomst van een aan de ceo gebonden werk-gever met een ongebonden werknemer. Het in de ceo opgenomen uitzendbeding is derhalve geen onderdeel geworden van de arbeidsovereenkomst. Samenvatting: Art.
14
Wet CAO heeft niet tot ge-volg dat de ceo aanvullend werkt op de individuele arbeidsovereenkomst van een aan de ceo gebon-den werkgever met een ongebongebon-den werknemer. Van de arbeidsovereenkomst tussen Uitzendburo, als voormalig lid van de NBBU nog aan de ceo ge-bonden, en betrokkene konden bepalingen van de ceo aileen deel uitmaken door uitdrukkelijke van toepassingverklaring van de ceo. De schriftelijke arbeidsovereenkomst verklaart decao
niet van toe-passing. Nu niet is komen vastte
staan dat de NBBU ceo op de arbeidsovereenkomst van betrok-kene met Uitzendburo van toepassing was, moet worden geoordeeld dat evenmin sprake was van het in die ceo opgenomen uitzendbeding. Oat bete-kent dat geen sprake was van een uitzendover-eenkomst waarvan het beding van art. 7:691 lid 2 BW onderdeel uitmaakte. Dit betekent dat met de ziekmelding van betrokkene geen einde kwam aan zijn arbeidsovereenkomst met uitzendburo en de werkgever op grond van het bepaalde in art. 7:629 BW gehouden was het loon doorte
betalen.De Raad van bestuur van het
Uitvoeringsinsti-tuut werknemersverzekeringen
(hierna:
appel-lant),
tegen de uitspraak van de rechtbank
Amster-dam van 15 december 2003, 02/1794 (hierna:
aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
A,
te B (hierna: betrokkene),
en
appellant.
I.
Procesverloop
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Ret onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden
op 5 juli 2006. Partijen - betrokkene en zijn
ge-machtigde met voorafgaand bericht - zijn niet
verschenen.
II. Overwegingen
Betrokkene is op 19 september 2001 in dienst
getreden bij Zaankracht Uitzendburo teneinde
als reachtruckchauffeur ter beschikking te
wor-den gesteld aan CCA Containers. De
arbeids-overeenkomst is schriftelijk vastgelegd en heeft
als aanhef "Uitzendovereenkomst Fase
1".
Betrokkene heeft zich op 12 november 2001
ziek gemeld. Terzake van deze
arbeidsonge-schiktheid heeft hij appellant verzocht hem een
uitkering toe te kennen ingevolge de Ziektewet
(ZW). Bij besluit van 10 december 2001 heeft
appellant betrokkene ziekengeld geweigerd,
daarbij overwegend dat betrokkene op grond
van het bepaalde in artikel 7:629 van het
Bur-gerlijke Wetboek (BW) recht heeft op
doorbe-taling van zijn loon door Zaankracht
Uitzend-buro.
Appellant heeft het bezwaar van betrokkene
te-gen het besluit van 10 december 2001 bij
be-sluit op bezwaar van
8
april 2002 (bestreden
besluit) ongegrond verklaard.
toe te passen op ongeorganiseerde werknemers
als bepaald in artikel14 Wet CAO.
Artikel 14van de NBBU CAO luidt, voor zover
hier van belang:
"1. Elke uitzendovereenkomst eindigt tijdens
fase 1 en 2 van rechtswege, derhalve zonder dat
opzegging nodig is, op het moment dat de
ter-beschikkingstelling van de uitzendkracht door
de uitzendonderneming aan de inlener ten
ein-de komt. Voor zover artikelen 7:668 bw en
7:691 bw anders bepalen zijn zij niet van
toe-passing.
2. Het eindigen van de terbeschikkingstelling
op de onder lid 1 omschreven wijze kan onder
meer geschieden: doordat de inlener om welke
reden dan ook niet langer van uitzendwerk of
de uitzendkracht gebruik wil of kan maken.
Doordat de uitzendkracht om welke reden dan
ook, daaronder begrepen
arbeidsongeschikt-heid, niet langer de bedongen arbeid
wil
of kan
verrichten. Alsmede door de vervulling van
eni-ge voorwaarde in de uitzendovereenkomst en/
of de overeenkomst van opdracht. In geval van
ziekte of ongeval van de uitzendkracht wordt
de uitzendovereenkomst in fase 1 en 2 direct
na de melding als bedoeld in artikel 30 lid 2
ge-acht met onmiddellijke ingang te zijn
beein-digd op verzoek van de inlener conform artikel
7:691 lid 2 BW."
In artikel 30, tweede lid, van de CAO is
gere-geld dat een uitzendkracht bij ziekte of ongeval
daarvan op de eerste verzuimdag melding moet
doen aan uitzendonderneming en inlener.
Naar het oordee1van de rechtbank heeft
appel-lant, die het bestreden besluit deed steunen op
de overweging dat in de uitzendovereenkomst
geen uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691,
tweede lid BW is opgenomen, onvoldoende
ge-motiveerd waarom het uitzendbeding niet
krachtens toepasselijkheid van de NBBU CAO
onderdeel uitmaakt van de
arbeidsovereen-komst van betrokkene met Zaankracht
Uit-zendburo.
~In hoger beroep heeft appellant het standpunt
herhaald dat wegens het ontbreken van een
uit-zendbeding aan de arbeidsovereenkomst van
betrokkene met Zaankracht Uitzendburo niet
met ingang van 12 november 2001 een einde is
gekomen. Meer in het bijzonder heeft
appel-lant gesteld dat het verwijzen naar algemene
voorwaarden onvoldoende is om een
uitzend-beding, waarvan de wetgever de schriftelijke
vastlegging vereist, in de uitzendovereenkomst
opgenomen geacht te zijn.
De Raad overweegt dat artike1 14 van de Wet
CAO niet tot gevolg heeft dat de CAO
aanvul-lend werkt op de individuele
arbeidsovereen-komst van een aan de CAO gebonden
werkge-ver met een ongebonden werknemer. Het
arti-kel beoogt CAO-partijen te beschermen tegen
zogenaamde onderkruipers. Van de
arbeids-overeenkomst tussen Zaankracht
Uitzendbu-ro, als voormalig lid van de NBBU nog aan de
CAO gebonden, en betrokkene konden
bepa-lingen van de CAO alleen dee1 uitmaken door
uitdrukkelijk van toepassingverklaring van de
CAO.
De schriftelijke arbeidsovereenkomst verklaart
de CAO niet van toepassing. De bepaling in de
arbeidsovereenkomst die luidt, voor zover hier
van belang:
"De uitzendkracht verklaart door
onderteke-ning:
- C•••)
- de Voorwaarden van Uitzending te hebben
ontvangen, daarvan kennis te hebben genomen
en daarmee akkoord te gaan,
- met bovenstaande gegevens, alsmede met
hetgeen als bijlage toegevoegde voorwaarden,
akkoord te gaan"
acht de Raad niet toereikend om aan te nemen
dat werkgever en werknemer de NBBU CAO
voor Uitzendkrachten 1999/2003 op de
ar-beidsovereenkomst van toepassing hebben
ver-klaard. De "Voorwaarden van Uitzending" zijn
niet overgelegd en niet is gebleken dat "het
NBBU boekje", dat betrokkene zegt te hebben
ontvangen, de volledige tekst van de CAO
be-vatte.
Nu niet is komen vast te staan dat de NBBU
CAO op de arbeidsovereenkomst van
betrok-kene met Zaankracht Uitzendburo van
toepas-sing was, moet geoordeeld worden dat
even-min sprake was van het in die CAO
opgeno-men uitzendbeding. Dat betekent dat geen
sprake was van een uitzendovereenkomst
waar-van het beding waar-van artikel 7:691, tweede lid,
van het BW onderdeel uitmaakte.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de
aangevallen uitspraak voor vernietiging in
aan-merking komt.
De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te
geven aan artikel8:75 van de Algemene wet
be-stuursrecht.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
NOOT
Zie voor commentaar op deze uitspraak de noot van G.J.J. Heerma van Voss onder «USZ» 2006/289.
Red.
Centrale Raad van Beroep
16 augustus 2006, nrs. 04/3806, 04/3807 ZW, LJN AY6619
(mrs. Van Voorst, Wulffraat-van Dijk, Greebe) Noot Red.
Geen recht op loondoorbetaling. Recht op zie-kengeld. Niet-georganiseerde werkgever. Cao van toepassing. Uitzendbeding.
[ZW art. 29 lid 2; BW art. 7:629, 7:691 lid 2] Samenvatting: Niet georganiseerde werkgever ver-k/aart de ABU-cao integraa/ van toepassing op de arbeidsovereenkomst. Het in de cao opgenomen uitzendbeding is onderdeel geworden van de arbeidsovereenkomst. Niet vereist is dat de ceo-bepalingen expliciet in de arbeidsovereenkomst worden opgenomen. Betrokkene kon ter zake van haar arbeidsongeschiktheid geen aanspraak maken op doorbetaling van loon en heeft dus recht op zie-kenge/d op grond van art.29lid2 onder c ZW
De
Raad van bestuur van het
Uitvoeringsinsti-tuut werknemersverzekeringen
(hierna:
appel-lant),
tegen de uitspraak van de rechtbank
's-Graven-hage van 16 juni 2004, 03/5232 en 03/5234
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
A,
te B (hierna: betrokkene),
en
appellant.
I.
Procesverloop
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.H.C. Walkate,
advocaat te 's-Gravenhage, een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden
op 5 juli 2006. Appellant he eft zich laten
verte-genwoordigen door mr. G. Koopman.
Betrok-kene is verschenen bij haar gemachtigde.
II. Overwegingen
Betrokkene is op 10 februari 2003 in dienst
ge-treden bij de besloten vennootschap Gerard
Drost BV, h.o.d.n. Uitzendorganisatie DPS.
Ar-tikel4 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst
met als aanhef " Arbeidsovereenkomst
uitzend-kracht met uitzendbeding voor bepaalde
tijd,
namelijk 26
weken"
luidt:
"Op
deze
arbeids-overeenkomst zijn van toepassing de huidige
en toekomstige bepalingen van de CAO voor
Uitzendkrachten 1999-2003."
Betrokkene heeft zich op 12 maart 2003 ziek
gemeld. Terzake van deze
arbeidsongeschikt-heid heeft zij appellant verzocht haar een
uit-kering toe te kennen ingevolge de Ziektewet
(ZW). Bij besluit van 23 mei 2003 heeft
appel-lant betrokkene ziekengeld geweigerd, daarbij
overwegend dat betrokkene op grond van het
bepaalde in artikel 7:629 van het Burgerlijke
Wetboek (BW) recht heeft op doorbetaling van
haar loon door Uitzendorganisatie DPS.
Be-trokkene heeft haar werkzaamheden in dienst
van Uitzendorganisatie DPS na haar herstel
hervat. Op 19 mei 2003 heeft zij zich opnieuw
ziek gemeld. Op haar verzoek haar ziekengeld
te verstrekken werd ook nu door appellant
af-wijzend beslist en
wel
bij besluit van 10 juni
2003.
Appellant heeft de bezwaren van betrokkene
tegen de besluiten van 23 mei 2003 en 10 juni
2003 bij besluiten op bezwaar van 3 november
2003 (bestreden besluiten) ongegrond
ver-klaard.
De rechtbank heeft de tegen de bestreden
be-sluiten ingestelde beroepen gegrond verklaard.
De rechtbank heeft daartoe vastgesteld dat de
arbeidsovereenkomst van betrokkene met
Uit-zendorganisatie DPS een uitzendbeding bevat
als bedoeld in artikel 7:691, tweede lid, van het
BW en dat de bepalingen van de
arbeidsover-eenkomst in overeenstemming zijn met de
CAO voor Uitzendkrachten die de Algemene
Bond Uitzendonderneming met de
vakorgani-saties heeft afgesloten en die wordt aangeduid
als ABU-CAO. Het beroep van appellant op
nietigheid van artike19 van de
arbeidsovereen-komst, waarin is bepaald dat de
arbeidsover-eenkomst wordt geacht te zijn ontbonden in
geval van ziekte van de uitzendkracht, he eft de
rechtbank verworpen.
In hoger beroep heeft appellant onder
verwij-zing naar het arrest van de Hoge Raad van
20 december 2002
(Bollemeijer/TPG Post,
«JAR» 2003119) betoogd, dat betrokkene met
Uitzendorganisatie DPS als ongebonden
werk-gever in een periode waarin de ABU-CAO niet
algemeen verbindend was verklaard aIleen op
rechtsgeldige wijze de toepasselijkheid van
ar-tikel 9, zesde lid, tweede volzin van de
ABU-CAO had kunnen overeenkomen als zij die
be-paling expliciet in de arbeidsovereenkomst
hadden opgenomen.
De Raad kan appellant in zijn oordeel niet
vol-gen. Artikel 9, zesde lid, tweede volzin van de
ABU-CAO, luidend "In geval van ziekte of
on-geval wordt de uitzendovereenkomst die het
beding bevat, bedoeld in artike17:691 lid 2 BW,
direct na de melding als bedoeld in artikel 29
lid 1 van deze CAO geacht met onmiddellijke
ingang geeindigd te zijn op verzoek van de
opdrachtgever" is, met de bepaling in de
ar-beidsovereenkomst dat de CAO daarop van
toepassing is, onderdeel geworden van die
ar-beidsovereenkomst. Dat betekent dat ook in de
arbeidsovereenkomst van betrokkene met
Uit-zendorganisatie DPS wordt verwezen naar het
voor de beeindiging van de overeenkomst
noodzakelijke verzoek van de opdrachtgever.
De onderhavige zaak wijkt in die zin af van de
situatie in het door appellant aangehaalde
ar-rest, dat de daar aan de orde zijnde CAO
Brief-post 2000 door partijen niet op de
arbeidsover-eenkomst van toepassing was verklaard.
Dit brengt de Raad tot de conclusie dat
betrok-kene in ieder geval ter zake van haar op
12 maart 2003 ingetreden
arbeidsongeschikt-heid geen aanspraak kan maken op
doorbeta-ling van het loon door Uitzendorganisatie DPS
en dus recht heeft op ziekengeld op grond van
artike129, tweede lid onder c, ZW.
Met betrekking tot de op 19 mei 2003
ingetre-den arbeidsongeschiktheid van betrokkene
overweegt de Raad als volgt. Betrokkene en
Uit-zendorganisatie DPS hebben de met in gang van
12 maart 2003 van rechtswege geeindigde
uit-zendovereenkomst na het herstel van
betrok-kene voortgezet met - naar de Raad afleidt uit
de beschikbare stukken - hernieuwde
onderte-kening van de met ingang van 10 februari 2003
aangegane arbeidsovereenkomst. Daarmee is
ook bij hervatting van de werkzaamheden door
betrokkene sprake geweest van een schriftelijke
arbeidsovereenkomst met een uitzendbeding
waarop de ABU-CAO van toepassing was
ver-klaard. Dat betekent dat betrokkene bij het
ein-digen van haar arbeidsovereenkomst met
Uit-zendorganisatie DPS met ingang van 19 mei
2003 eveneens aanspraak verkreeg op
zieken-geld.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de
aangevallen uitspraak voor bevestiging in
aan-merking komt.
De Raad ziet aanleiding om toepassing te geven
aan artike18:75 van de Algemene wet
bestuurs-recht en appellant te veroordelen in de
proces-kosten van betrokkene. Deze proces-kosten bedragen
€
644,= voor verleende rechtsbijstand in hoger
beroep.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van
betrokkene tot een bedrag van
€
644,=, te
beta-len door het Uitvoeringsinstituut
werknemers-verzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut
werk-nemersverzekeringen een recht wordt geheven
van
€
422~=.
NOOT
ZW, «USZ» 2006/288) betrof het de incorporatie van de NBBU cao.
2. Art. 7:691 lid 2 BW biedt de mogelijkheid om in de uitzendovereenkomst schriftelijk een zgn. uitzendbeding op te nemen. Dit beding houdt in dat de overeenkomst van rechtswege eindigt doordat de terbeschikkingstelling van de werknemer door de werkgever aan de inlener op verzoek van de inlener ten einde komt. De wet laat een dergelijk beding slechts toe gedurende de eerste 26 weken. Deze termijn is echter van driekwart dwingend recht en kan dus bij cao worden verlengd. In de praktijk is dit ook in de beide Uitzend-cao's gebeurd. Ais regel bevatten aile uitzendovereenkomsten die niet van langere duur ("in fase 1 of 2") zijn derhalve een dergelijk beding.
3. Voor een uitzendkracht betekent dit al in beginsel dat de inlener het uitzendbureau op ieder moment te kennen kan geven de inlening te willen staken, waardoor de arbeidsover-eenkomst van rechtswege is ontbonden. De beide uitzend-cao's gaan echter nog een stapje verder. Zij bevatten ook de bepaling dat in geval van ziekte of ongeval van de uitzend-kracht de uitzendovereenkomst in fase 1 of 2 direct na een ziekmelding "geacht wordt" met onmiddellijke ingang te zijn beeindiqd op verzoek van de inlener. Deze bepaling gaat net een stapje verder dan de wettekst en staat op gespannen voet met het stelsel van ontslag-recht. Het gaat hier immers om een ontbin-dende voorwaarde. Volgens vaste jurispruden-tie van de Hoge Raad mag een ontbindende voorwaarde niet in strijd zijn met het systeem van ontslagbescherming. Een ontbindende voorwaarde die intreedt tijdens ziekte is zonder meer in strijd met dit stelsel, omdat dit het ontslagverbod bij ziekte (art. 7:670 lid 1 BW) doorkruist. Men kan wei betogen dat art. 7:691 lid 2 BW een uitzondering op dit systeem maakt door het uitzendbeding mogelijk te maken. Maar de bedoelde bepaling gaat net weer een stapje verder door ontslag bij ziekte tot een automatisme te maken. De wet voorziet slechts in de mogelijkheidvan beeindiqinq door de inlener. Deze moet daartoe een uitdrukkelijk besluit nemen. Hij kan er ook van afzien of het laten zitten. Zonder twijfel zal menige inlener bijziekte de uitzendrelatie
uitzendkracht en hij verwacht dat deze spoedig zal zijn hersteld. Of omdat hij van plan is de uitzendkracht zelf in dienst te nemen en niet te veel aansluitende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd tot stand wil brengen. Los
daarvan wordt de uitzendkracht door dit beding het kleine beetje rechtsbescherming dat hij bij ziekte nog heeft, ontnomen. Om deze reden is de rechtsgeldigheid van deze bepaling in de arbeidsrechtelijke Iiteratuur omstreden (zie Verhulp, 'De uitzendkracht in het
Flex(s)t(r)ijdperk', SR 1998, p. 326;
Grapperhaus/Jansen,De uitzendovereenkomst, Deventer: Kluwer 1999, p. 194 e.v., Asscher-Vonk (red.), De zieke werknemer, Deventer: Kluwer 2003, p. 7). Opmerkelijk is dat de Centrale Raad zich over de kwestie niet uitlaat en het beding zonder enige toelichting als geldig lijkt te beschouwen. Dit brengt echter mee dat zieke uitzendkrachten automatisch gebruik moeten maken van het vangnet van de ZW, in plaats van voor rekening te blijven van de werkgever (en dus ook de inlener). Het zou goed zijn geweest als deze kwestie in elk geval voor de sociale zekerheid duidelijker zou worden beslist. Daarbij teken ik overigens aan dat het mijns inziens uiteindelijk de arbeids-rechter zou moeten zijn die deze zaak definitief beslist. In kwesties betreffende de arbeidsover-eenkomst dient mijns inziens de sociale-zekerheidsrechter te volgen.
4. Waar de Centrale Raad zich wei over uitlaat, is over de geldigheid van een incorporatie van het uitzendbeding in de arbeidsovereenkomst waarin deze niet zelfstandig voorkomt. Art. 7:692 lid 2 BW eist dat het uitzendbeding is opgenomen in de uitzendovereenkomst. Is hier nu bedoeld dat de individuele
beding " schriftelijk is overeengekomen met een meerderjarige werknemer". Bij de invoering van art. 7:691 BW door de Wet flexibiliteit en zekerheid in 1999 is een iets andere formulering gekozen. Toch kan betoogd worden dat ook hier een uitdrukkelijk beding in de uitzendovereenkomst zelf noodzakelijk is.
20
wordt in de Memorie van Toelichting opgemerkt dat gelet op het wezenlijk belang van dit beding voor de rechtspositie van de werknemer het beding slechts schriftelijk kan worden overeengekomen (Kamerstukken II, 1996/97,25263, nr. 3, p. 34; Kuip/Scholtens, Flexibiliteit en zekerheid, Parlementaire geschiedenis, Deventer: Kluwer 1999, p. 937). De vraag is of hieraan voldoende tegemoet wordt gekomen indien het arbeidscontract slechts een verwijzing bevat naar de cao, die de uitzendkracht vermoedelijk dikwijls niet vooraf zal kunnen inzien en ook vaak in het geheel niet ontvangt. Dit zou kunnen meebren-gen dat een werknemer niet op de hoogte is van de toepasselijkheid van een uitzendbeding in gevallen waarin hij daar door de werkgever niet uitdrukkelijk op wordt gewezen.5. In de tweede uitspraak wordt ook verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van
20 december 2002, «JAR» 2003/19 (Bollemeijer/ TPG Post). In die zaak ging het echter om de afwijking van driekwartdwingend recht, niet om een arbeidsovereenkomst waarin een ontbindende voorwaarde via de cao werd ge"incorporeerd, welke ontbindende voor-waarde door de wetgever bij wijze van uitzondering op het algemene arbeidsrecht mogelijk is gemaakt.
6. Ais uitzondering op het algemene arbeids-recht dient art. 7:691 BW mijns inziens strikt te worden ge'interpreteerd. Dit geldt te meer daar het hier gaat om uitzendkrachten met een vaak economisch uiterst zwakke positie die aan de wet al veel minder bescherming kunnen ontlenen dan andere werknemers. Men die~t mijns inziens uiterst terughoudend te zijn in het volgen van de redeneringen van uitzendbu-reaus die deze wettelijke bepalingen willen oprekken. Van zelfs maar het besef dat dit een probleem zou kunnen zijn, komen we echter in deze beide uitspraken bijzonder weinig tegen. Wat overigens wei voor deze benadering pleit, is dat de uitzendkracht verder arbeidsrechtelijk procederen wordt bespaard en hij direct een uitkering krijqt. Voor een goed zicht op de
arbeidsrechtelijke problematiek zou een arbeidsrechtelijke procedure over de beide hierboven besproken kwesties echter nog zeker op zijn plaats zijn.
G.J.J. Heerma van Voss