• No results found

Submerse vegetatieontwikkeling in de Kraenepoel sinds de herstelmaatregelen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Submerse vegetatieontwikkeling in de Kraenepoel sinds de herstelmaatregelen"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Submerse vegetatieontwikkeling in de Kraenepoel sinds de

herstelmaatregelen

Jeroen Van Wichelen

1

, Ivan Hoste

2

, Luc Denys

3

, Jo Packet

3

,

Maurice Hoffman

3,4

& Wim Vyverman

1

1Universiteit Gent, Eenheid Protistologie en Aquatische Ecologie, Gent

2Nationale Plantentuin, Meise

3Instituut voor Natuurbehoud, Brussel

4Universiteit Gent, Eenheid Terrestrische Ecologie, Gent

EUTROFIËRING EN NATUURHERSTEL

Eertijds stond de Kraenepoel te Bellem (Aalter, Oost-Vlaanderen) bekend vanwege zijn ‘Kempens’ zachtwaterkarakter. Door sterke eutrofiëring was hiervan in de laatste decennia van de twintigste eeuw echter niet veel meer te merken. In de watervegetatie van het noordelijk deel domineerden tolerante soorten van zeer voedselrijk water; nagenoeg alle vertegenwoordigers van de oeverkruid-klasse waren er verdwenen. Het zuidelijk deel was veeleer troebel en nagenoeg vegetatieloos. Van 2000 tot 2002 werden, in het kader van een LIFE-project (Gemeentebestuur Aalter, AMINAL Afdeling Natuur), uitgebreide herstelmaatregelen uitgevoerd: de aanvoer van verontreinigd water werd omgeleid (zomer 2000), de vijver werd drooggelegd (2000) en organische sedimenten werden verwijderd (in 2000 het grootste deel van de noordelijke helft, in 2002 het hele zuidelijke deel), benthivore vis werd afgevangen. Dit ging gepaard met diverse studies. Het onderzoek m.b.t. de vegetatie (historiek, potenties, uitgangssituatie, ontwikkeling tijdens en vlak na de ingrepen) gebeurde door medewerkers van de Nationale Plantentuin en de Universiteit Gent. Na afloop van het LIFE-project werden de waarnemingen in 2003 door het Instituut voor Natuurbehoud verdergezet. In het licht van de historische achtergrond schetsen we hier een beeld van de submerse vegetatieontwikkeling gedurende de laatste jaren en de verwachtingen voor de toekomst.

BIJZONDERE SOORTEN

Om het voorlopige resultaat van de ingrepen op het voorkomen van al dan niet gewenste soorten te beoordelen is, op basis van de voormalige plantengroei (Hoste 2001), een lijst van specifieke doelsoorten opgesteld. Het betreft vooral planten van (matig) voedselarme wateren en van zandige, voedselarmere, oevers met wisselende waterstand (i.c. typisch voor vegetaties uit de Littorelletea en Isoeto-Nanojuncetea, maar ook uit de Charetea, Potametea en zelfs Scheuchzeretea). Daarnaast zijn de meest karakteristieke

storingsindicatoren - soorten die bevorderd worden door

zeer voedselrijke of antropogeen verzuurde omstandigheden en die recent ook grote bestanden opbouwden - opgelijst.

In beide delen hebben de ingrepen tot een lichte toename van het aantal doelsoorten geleid (+ 10 tot 15 % in 2003 vergeleken met 1999). Moerashertshooi,

doorschijnend glanswier en drijvend fonteinkruid

vervoegden opnieuw het soortenspectrum; pilvaren maakte een opvallende introductie.

Het aantal storingsindicatoren liep aanvankelijk terug in Kraenepoel noord, maar is nu weerom op het voormalige peil (87,5 % in 2003 tegenover 88,2 % in 1999). In het aanvankelijk zeer vegetatiearme zuidelijke deel is vooral deze groep voorlopig het meest begunstigd (81,3 % versus 62,5 %).

VEGETATIEVERANDERINGEN

Tot nu toe werden verschillende methoden (zones, proefvlakken, transecten) en abundantieschalen gebruikt om de vegetatie te documenteren. Het meest vergelijkbaar zijn de transectgegevens (UG Kraenepoel noord, 2000-2002 en IN noord en zuid, 2003) die hier ten dele zijn weergegeven. De meest markante ontwikkelingen zijn: 1. een sterke achteruitgang van de meest eutrafente waterplanten, schedefonteinkruid in het bijzonder, in het noordelijk deel, 2. aanvankelijk een explosieve, kortstondige, uitbreiding van knolrus en

draadwieren, 3. herverschijnen van ondergedoken vegetatie in het zuidelijk deel,

4. in beide delen een aanzienlijke uitbreiding van gesteeld glaskroos,

naaldwaterbies en kranswieren.

RANDVOORWAARDEN VOOR DUURZAAM HERSTEL

De verdere ontwikkeling van de vegetatie is in dit vroege stadium nog moeilijk te voorspellen. Gezien de zeer hoge stikstofdepositie in de regio (> 40 kg N/ha jaar), de hoge N-concentraties in het infiltrerend grondwater (c. 0,75 mg N/l) en de mogelijkheid voor verontreiniging bij overstort vanuit het Bloembeeksken, lijkt N-eutrofiëring nagenoeg onafwendbaar (cf. ook watersamenstelling). Vergeleken met de toestand tussen c. 1850 en 1925 (pH veeleer > 6, data IN) is de huidige zuurgraad reeds iets te hoog (pH c. 5,3 in zuidelijke en c. 6,0 in noordelijke helft); een verdere toename is ongewenst, maar niet uit te sluiten. Ook de evolutie van de avifauna (met nu reeds tot 730 Canadese ganzen in het najaar) baart zorgen. REFERENTIE

Hoste I. 2001 - Historiek van de Kraenepoel (Aalter, Oost-Vlaanderen), met inbegrip van de

ontwikkeling van flora en vegetatie in de 19de en 20ste eeuw. Rapport LIFE98NAT/B/5172.

Nationale Plantentuin, Meise.

POTENTIES - ZAADBANK

Gezien de mogelijkheden voor (her-)kolonisatie door beoogde soorten vanuit de omgeving vrij beperkt lijken en het belang van de mate waarin submerse vegetatie zich kort na de herstelingrepen ontwikkelt voor de uiteindelijke slaagkans, is de aanwezigheid van kiemkrachtige diasporen een belangrijk gegeven. Dit is onderzocht door middel van laboratoriumproeven en door de in situ kieming na te gaan. Van de specifieke doelsoorten kwamen hierbij enkel gesteeld glaskroos en naaldwaterbies tot kieming. In het noordelijk deel bleek knolrus de hoofdmoot van de kiemkrachtige zaden voor zijn rekening te nemen, in het zuidelijk deel was rode ganzenvoet de voornaamste soort (zie onderstaande taartdiagrammen).

ALGEMENE BESLUITEN

1. Zaadbankonderzoek gaf een beperkt beeld van het uiteindelijk verkregen soortenspectrum, maar wel een goed idee van de te verwachten dominanten. 2. Vooral minder kritische, niet of recent verdwenen,

doelsoorten zijn tot nu toe begunstigd.

3. Hoewel het resultaat, afgewogen naar de uiteindelijke doelstelling, tot op heden eerder beperkt gebleven is, hebben de ingrepen wel geleid tot een duidelijk gunstige ontwikkeling wat betreft de bedekking en samenstelling van de submerse vegetatie. Ook enkele essentiële karakteristieken van het watersysteem, zoals fosforbelasting en doorzicht, zijn merkelijk verbeterd.

81,3 43,8 62,5 87,5 50,0 68,8 62,5 93,8 frequentie t.o.v. maximum aantal (%)

A A -A A A A A Rumex maritimus (1954) A -A A -A Rorippa amphibia (1976) A A A A -A -A Ranunculus sceleratus (-) A -A A A A -Potamogeton pusillus (-) -A A A A Potamogeton pectinatus (-) A A A A A A A -Polygonum lapathifolium (1969) A -A A -A Polygonum amphibium (1873) -A A Myriophyllum spicatum (1985) A A A A A A A A Lythrum salicaria (1953) A -A A A -A Lemna minor (-) A A A A A A A A Juncus effusus (-) A A A A A A A A Juncus bulbosus (1854) -A -A -A A Ceratophyllum demersum (-) A -A -A -A Chenopodium rubrum (-) A -A A -A -A Bidens tripartita (1969) A -A A -A A A Bidens frondosa (1983)

storingsindicatoren (met eerste historische waarneming); A aanwezig 82,1 89,3 92,9 71,4 78,6 75,0 78,6 85,7 deficiet t.o.v. maximum aantal (%)

-A A Scirpus setaceus (niet verdwenen)

-Scirpus fluitans (1853) -Potamogeton polygonifolius (1874) -A -A -Potamogeton obtusifolius (niet verdwenen)

A -A A A -Potamogeton natans (1995) -A -A A Potamogeton berchtoldii (niet verdwenen)

A -A -Pilularia globulifera (-) A -A A -Nitella translucens (1873) -Myriophyllum alterniflorum (1985) A A A A -A -Lythrum portula (niet verdwenen)

-Luronium natans (1985) -Lobelia dortmanna (1924) -Littorella uniflora (1985) A -A A A A -Hypericum elodes (1994) -A A -Gnaphalium luteoalbum (niet verdwenen)

-Eriophorum polystachion (1894) -Eriophorum latifolium (1874) -Eleocharis quinqueflora (1874) -Eleocharis ovata (1994) -Eleocharis multicaulis (1924) A A -A A A A A Eleocharis acicularis (niet verdwenen)

A A A A A A A A Elatine hexandra (niet verdwenen)

-Deschampsia setacea (1874) -Chara fragifera (1873) -Carex rostrata (1924) -Carex lasiocarpa (1924) -Baldellia ranunculoides (1894) -Apium inundatum (1984)

doelsoorten (met laatste waarneming indien verdwenen); A aanwezig 2003 2000-2002 1999 2003 2002 2001 2000 1999 jaar na tijdens voor na tijdens voor drooglegging/ontslibbing Kraenepoel zuid Kraenepoel noord 2000 2001 2002 2003 0 Alism a plan tago -aqu atica 0 5 Cha ra g lobula ris 0 10 20 30 40 50 60 Elatine hexa ndra 0 10 20 30 40 % NOORD TRANSECT 3 Eleoc haris aci cula ris 0 10 20 30 40 Junc us b ulbosu s 0 Lem na m inor 0 Lyth rum sal icaria 0 Nitella flexili s 0 10 20 30 40 50 60 70 Potam oget on p ectin atus /pus illus 2000 2001 2002 2003 0 50 5 Callit riche ham ulat a Alis ma pl anta go-a quat ica 0 Cerat ophy llum dem ersum 0 % NOORD TRANSECT 1 Drepa nocl adus adu ncus Chara globu laris 00 10 20 30 40 50 60 Elatine hexa ndra 0 10 Junc us b ulbosu s Ele ocha ris a cicula ris 0 Lyth rum sal icaria 0 10 Nitella flexili s 0 10 20 30 40 50 60 70 80 (vooral P. pusillus) (enkel P. pusillus) Potam oget on p ectin atus /pus illus 0 10 20 2000 2001 2002 2003 0 Alism a pl anta go-a quat ica 0 5 Callit riche ham ulata 0 Cha ra g lobula ris 0 Drepa nocl adus adu ncus 0 10 20 30 400 10 20 30 40 50 Eleoc haris aci cula ris Elatine hexa ndra 0 10 20 30 40 Junc us b ulbo sus 0 Lem na m inor 0 Lyth rum s alic aria 0 Nitella flexili s 0 10 Nymph aea alba 0 Polyg onum am phib ium 0 10 20 30 40 50 60 70 80 Potam oget on p ectin atus/p usill us 0 Rumex mar itimus 0 Scirpus lacu stris 0 5 NOORD TRANSECT 8 % Typh a latif olia zuid in situ Chenopodium rubrum Lythrum salicaria Rumex maritimus overige labo Chenopodium rubrum Juncus bulbosus Juncus effusus Rumex maritimus overige labo Juncus bulbosus Polygomum lapathifolium Rumex maritimus overige in situ Juncus bulbosus Polygomum lapathifolium Rumex maritimus overige noord

RELATIE MET DE WATERKWALITEIT

Enige gegevens m.b.t. de watersamenstelling vóór, tijdens en na de ingrepen (UG, Gemeente Aalter, IN) zijn hieronder weergegeven. Hieruit blijkt een duidelijke toename van de zuurgraad, naar pH-waarden in het matig-zure bereik en een afname van de

geleidbaarheid (ionenconcentratie) en orthofosfaatconcentratie in beide delen,

evenals een verbeterd doorzicht in Kraenepoel zuid (afname zwevende stof - SPM) door lagere fytoplanktonconcentraties. Na een aanvankelijke terugval is de

nitraatconcentratie naar het voormalig peil teruggekeerd; de ammoniumconcentratie

is echter merkelijk gestegen, wellicht door afgenomen nitrificatie bij lagere pH.

NO 3 (µg/l) -600 -200 200 600 1000 1400 NH4 g/l) -200 0 200 400 600 800 Conduc tivi ty (µS /c m ) 50 150 250 350 450 550 650 SP M (m g/l) -5 0 5 10 15 20 25 30 35 1999-2000 2001 2002 2003 pH 5 6 7 8 9 10 11 Mean+SD Mean-SD Mean; Mean+SE Mean-SE Outliers PO4 (µg/l) -100 50 200 350 500 650 1999-2000 2001 2002 2003 Kraenepoel Noord Conduc tivi ty (µS /c m ) 100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000 SP M (m g/l) -5 5 15 25 35 45 55 65 1999-2000 2001-2002 2002-2003 NO 3 (µg/l) -800 -400 0 400 800 1200 1600 2000 NH4 (µg/l) -500 500 1500 2500 3500 4500 5500 6500 pH 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Mean+SD Mean-SD Mean; Mean+SE Mean-SE Outliers PO4 ( µg/l) -200 0 200 400 600 800 1999-2000 2001-2002 2002-2003 Kraenepoel Zuid noord zuid 1 2 31 3 8 100 0 100m

De Kraenepoel anno 1990 met de opgenomen vegetatietransecten. Bemerk het dijkje tussen beide delen en de waterlelieveldjes.

Witte waterlelie: lekkernij voor de Canadese gans. Ook kiemplanten maken weinig kans…

Verhouding tussen de voornaamste waterplanten in het noordelijk deel, transecten 1-3, 2000-2003. 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 diepte (m) 1.5 1 0.5 0 0 1 2 3 4 5 Alisma plantago-aquatica 0 1 2 3 4 5 Callitriche hamulata 0 1 2 3 4 5 draadwieren 0 1 2 3 4 5 Elatine hexandra 0 1 2 3 4 5 Eleocharis acicularis 0 1 2 3 4 5 Juncus bulbosus 0 1 2 3 4 5 Lythrum portula 0 1 2 3 4 5 Nitella flexilis 0 1 2 3 4 5 Nitella translucens 0 1 2 3 4 5 Nymphaea alba 0 1 2 3 4 5 Pilularia globulifera 0 1 2 3 4 5 Polygonum amphibium 0 1 2 3 4 5 Potamogeton berchtoldii 0 1 2 3 4 5 Potamogeton natans 0 1 2 3 4 5 Potamogeton pusillus

Verdeling van de voornaamste macrofyten langs transect 3 (elke 5 m) in het zuidelijk deel, 2003.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

• De voorgestelde aanvullingen voor indicatoren zorgen voor een meer consequente ecologische beoordeling van macrofyten in stilstaande wateren voor de Europese

In maart 2020 heeft Milieudefensie alle gemeenten van Nederland een brief gestuurd met daarin een vragenlijst over de transitievisie warmte en biomassa-installaties..

Steps 1-4 in Fig. 2-2 can thus still be seen in terms of the more general levels of course design. Selected elements from A2 3. Syllabus Political Sociological etc.. elaborate

Verschillende producten en diensten die ontwikkeld zijn binnen de TSE en daarbuiten, richten zich op het verwaarden van deze flexibiliteit voor ladende voertuigen.. Doordat de

Artikel 15(l) van die EEA maak voorsiening vir regstellende aksie maatreels in die werkplek ten einde te verseker dat gepas gekwalifiseerde persone van

Een hoge nutriëntenbelasting alsook ongebalanceerde visbestanden leidden ertoe dat regelmatig fytoplanktonbloeien optraden, en de vijver in de stabiele troebele, en dus ecologisch

In addition, doctoral students fulfilling the requirements for the publications to the thesis defence that neither take into account the particularities of the research and