• No results found

Over de rol van de Transvaalse kwestie in de Anglo-Duitse betrekkingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Over de rol van de Transvaalse kwestie in de Anglo-Duitse betrekkingen "

Copied!
127
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

IF YOU CAN'T BEAT THEM, JOIN THEM!

Over de rol van de Transvaalse kwestie in de Anglo-Duitse betrekkingen

Bart Dekker

9718 GB Groningen tel : 0624613332 collegekrt.: 1683438

Masterscriptie geschiedenis

Studierichting: Duitse geschiedenis Docent: dr. P.O.H. Groenewold Rijksuniversiteit Groningen

5 juli 2012

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding:……….………...…… 3

Hoofdstuk I: De driehoeksverhouding Transvaal, Duitsland en Groot-Brittannië...………... 7

Hoofdstuk II: Een eerste ontmoeting na de Jameson Raid………... 19

Hoofdstuk III: Het einde van de oude machtsorde………...……….…..………….….. 37

Hoofdstuk IV: Weltherschaft zu zweien...…...…..…………..………..…...…... 48

Hoofdstuk V: De implicaties van het Südafrikavertrag……….……….……..…..….. 60

Hoofdstuk VI: De invloed van de Samoa-kwestie op de Anglo-Duitse verhoudingen...…...…….. 70

Hoofdstuk VII: De Transvaalse gezant in Europa……… 74

Hoofdstuk VIII: De reizende delegatie……….……… 81

Hoofdstuk IX: De Duitse keizer als sleutel tot vrede…….………...…… 86

Conclusie………...…….. 107

Appendix………. 111

Literatuurlijst.………..………..…..… 115

Bijlage……….……….……….………...…… 120

Dramatis personae………..……… 124

(3)

Inleiding

Zelfs in de hoogtijdagen van de Europese koloniale uitbreiding betekende imperialisme niet dat de grote Europese troepenmachten het opnamen tegen weerloze stammen. Meestal vochten kleine koloniale legers tegen een overmacht aan inheemse strijders en gaven enkel technologische voordelen en strategisch inzicht het benodigde overwicht. De Europese legers zegevierden door goed gebruik van hun comparatieve voordelen bijna de gehele negentiende eeuw. Het resultaat van de schermutselingen was voor de niet-Europeanen vaak catastrofaal, aangezien door de racistische ideologie van de Europese naties dikwijls inhumaan werd omgesprongen met de inheemse tegenstanders. Internering en het ombrengen van krijgsgevangen waren methoden om het moraal van de vijand te breken en werden door de Europese legeraanvoerders, overtuigd van de blanke suprematie, niet geschuwd.

1

Hoewel de oorlog tussen Boer en Brit in essentie een koloniale oorlog was, verschilde hij sterk van overige door Engeland gevoerde oorlogen in zuidelijk Afrika. Het was namelijk geen typische koloniale oorlog waarin een blanke superieure macht het opnam tegen een racistisch en technologisch minderwaardig geachte tegenstander. Integendeel, het was een oorlog tussen twee blanke christelijke naties, die elkaar met vergelijkbaar oorlogsmateriaal bestreden.

Een ander belangrijk verschil was dat de geschillen politiek van aard waren. De Boeren zagen hun Republieken als soevereine staten met een eigen taal en cultuur. De Britten daarentegen beschouwden de Boerenrepublieken als onderdeel van de Britse invloedssfeer in Zuid-Afrika. Voor de buitenwereld, en dan in het bijzonder Europa, was het politieke aspect van de oorlog minder van belang dan de ideologische betrokkenheid bij het conflict. De berichtgeving over de strijd door de Europese kranten droeg een sterk nationalistische component in zich. In de beeldvorming was het namelijk een strijd tussen de Anglo-Saksische Britten enerzijds en de Germaanse Boeren anderzijds.

De gevoelens van een Germaans stamverwantschap zouden de oorzaak vormen voor enorme publieke roering, grote diplomatieke spanningen en een ware propagandaoorlog in Europa en de VS;

door historicus Vincent Kuitenbrouwer treffend beschreven als een 'War of Words.' Dat de oorlog zich duizenden kilometers verder in Zuid-Afrika afspeelde en de continentale sympathie uitging naar een volk dat zich weliswaar Germaans noemde, maar wiens cultuur grotendeels onbekend was bij het grote publiek deed daar niets aan af. Het Boerenvolk sprak desalniettemin tot de verbeelding en kreeg in de door nationalisme doordrenkte late negentiende eeuw, een mystieke aantrekkingskracht. Als David strijdend tegen Goliath speelden zowel de pers als de vertegenwoordigers van de Boerenrepublieken in Europa in op het sterke anti-Britse sentiment op het continent.

Er is tot op heden al veel geschreven over de burgerlijke betrokkenheid ten aanzien van de Tweede Anglo-Boerenoorlog. In de Nederlandse historiografie hebben met name Gerrit-Jan Schutte,

1

Jürgen Osterhammel, Die Verwandlung der Welt. Eine Geschichte des 19. Jahrhunderts (6e druk; München 2011) 699.

(4)

Martin Bossenbroek en Vincent Kuitenbrouwer uitgebreid onderzoek gedaan naar de ophef die het conflict onder het Nederlandse volk veroorzaakte en de publieke steun aan de Boerenstrijd die daaruit voortkwam. Hun onderzoekskeuze beperkte zich hoofdzakelijk tot de Nederlandse betrokkenheid met het conflict; en dit is eenvoudig te verantwoorden. Het Nederlandse volk zag zichzelf als het meest verwant aan de Boeren en deelde volgens tijdgenoten een gemeenschappelijke taal en cultuur. De Nederlandse pers deed tijdens de oorlog uitgebreid verslag van de oorlog en de verschillende pro- Boerverenigingen hebben uitgebreide archieven waaruit een schat aan informatie te halen is over de Nederlandse betrokkenheid.

Een ander kenmerk van de onderzoeken van de hierboven genoemde historici is dat ze zich bijna uitsluitend richten op het cultuur-historische karakter van de betrokkenheid en daardoor het politieke aspect het conflict grotendeels buiten beschouwing laten. De reden hiervoor was de relatief onmachtige positie van Nederland in het diplomatieke machtsspel in het fin de siècle. Nederlands politieke overredingskracht ten aanzien van bemiddeling in dan wel beëindiging van het conflict was door haar beperkte militaire en economische kracht namelijk vrijwel nihil, waardoor een analyse van de politieke besluitvorming van de Nederlandse regering ten aanzien van de oorlog een beperkte onderzoekswaarde heeft.

In dit essay zal geen cultuur-historische uiteenzetting gegeven worden van de publieke betrokkenheid met de Boerenstrijders, maar wordt een analyse gemaakt van de politieke stellingname van de Europese vorsten in het conflict tussen Boer en Brit. Het uitgangspunt van deze analyse is de diplomatieke reis van de Transvaalse gezant dr. Willem Johannes Leyds. Leyds was een van de meest vooraanstaande politici in Transvaal. Als staatssecretaris en tevens rechterhand van president Kruger drukte hij jarenlang zijn stempel op het rechtssysteem en de wetgeving van de nog jonge Transvaalse Republiek. Kort voordat de oorlog uitbrak werd hij aangesteld als gezant in het buitenland. Het was zijn taak om de Europese gezindheid met Transvaal te peilen en daar waar mogelijk te verbeteren.

Toen de oorlog tussen Boer en Brit uitbrak vormde dit laatste de speerpunt van zijn werk. Zonder hulp van de Europese mogendheden leek de toekomst van de Boerenrepublieken immers weinig rooskleurig.

Leyds focuste zijn diplomatieke werkzaamheden in de aanloop en tijdens de oorlog op Duitsland en dan voornamelijk de Duitse keizer. Als rechtvaardiging voor deze keuze zegt hij in zijn correspondentie: ‘De sleutel tot de Europeesche politiek, wellicht die der wereld, ligt op dit oogenblik in de handen van den Duitschen keizer.’

2

Uit het citaat blijkt de stelligheid waarmee Leyds geloofde in de politieke macht van Duitsland in Europa. Hij was van mening dat het voornaamste diplomatieke doel van de Boerenrepublieken gericht moest zijn op het verkrijgen van militaire dan wel diplomatieke steun van de Duitse regering. In dit essay zal Leyds' keuze voor Duitsland als primair richtpunt

2

Van den Gezant aan de Regeering te Pretoria, 04.04.1900, Correspondentie II, No. 513, 502.

(5)

geanalyseerd worden. De bijbehorende onderzoeksvraag luidt: 'In hoeverre was Leyds’ vertrouwen in Duitse steun in de strijd tegen Groot-Brittannië gerechtvaardigd in het licht van de Anglo-Duitse afhankelijkheid zowel op het continent als in de koloniën?'

In de scriptie wordt dus gekeken of zijn keuze voor Duitsland gegrond was of dat de keuze het resultaat was van een tunnelvisie met als gevolg dat geschiktere kandidaten voor steun over het hoofd werden gezien. Het uitgangspunt van dit onderzoek zal dus voornamelijk komen te liggen op de diplomatieke driehoeksverhouding tussen Transvaal, Duitsland en Groot-Brittannië. De diplomatieke correspondentie van Leyds wordt daarnaast ondersteunend gebruikt om een beeld te geven van de prominente rol die de Transvaalse gezant speelde in het diplomatieke debat evenals om de ingewikkelde positie van Duitsland binnen het Europese statensysteem te verklaren. Leyds' gezantschap vormt in dit essay zodoende een rode draad door de analyse van de driehoeksverhouding:

Engeland, Duitsland en Transvaal. De reden hier voor is dat Leyds' inzet tijdens de oorlog zich primair richtte op de verhoudingen tussen deze drie landen. Leyds als persoon staat echter niet centraal in de scriptie, aangezien de documentatie over hem en zijn werkzaamheden als gezant gefragmenteerd zijn en tevens te beperkt om de precaire Anglo-Duitse verhoudingen deugdelijk te verklaren vanuit een Afrikaans perspectief.

Het essay valt in negen hoofdstukken uiteen. In het eerste hoofdstuk worden de verhoudingen tussen de verschillende machtsblokken aan de vooravond van de Anglo-Boerenoorlog uiteen gezet.

Een beschouwing van de rivaliteit tussen de Tweebond en Driebond dient als basis van waaruit later in de scriptie de stellingname van de verschillende grootmachten ten aanzien van elkaar verklaard wordt.

Het centrale begrip in dit hoofdstuk is 'verandering'. Allereerst wordt op het gebied van technologische en industriële vooruitgang de opkomst van de Duitse staat als wereldmacht behandeld. Haar nieuwe grootmachtstatus wordt vervolgens in verband gebracht met het Duitse Weltmachtstreben: een nieuwe buitenlandse politiek waar pragmatisch economisch beleid samen gaat met door emotie gedreven nationalisme en imperialisme. De tweede verandering die wordt beschreven heeft betrekking op het Europese politieke landschap aan het einde van de negentiende eeuw. Het veranderende economische en technologische landschap vereiste een herwaardering en soms zelfs herverdeling van de bestaande bondgenootschappen. Oude afspraken werden gebroken en nieuwe verbonden gesmeed om het eigen land op te stoten in de vaart der volkeren.

In het tweede hoofdstuk komen de diplomatieke ontwikkelingen omtrent de Jameson Raid aan

bod. Allereerst wordt de felicitatie van keizer Wilhelm aan president Kruger voor het succesvol afslaan

van de aanval van Dr. Jameson besproken. Centraal staan echter de politieke implicaties van het

bericht voor de onderlinge verhoudingen tussen Duitsland, Transvaal en Groot-Brittannië. De

felicitatie drukte namelijk zwaar op de al gespannen Anglo-Duitse verhoudingen die door groeiende

economische en militaire concurrentie waren ontstaan. Daarnaast wekte de keizer met de felicitaties de

(6)

indruk Transvaal in haar strijd voor onafhankelijkheid te steunen, een implicatie die grote gevolgen zou hebben voor het Transvaalse geloof in Duitse goedgezindheid.

Het derde hoofdstuk staat in het teken van de directe gevolgen van het Krugertelegram voor de diplomatieke verhoudingen tussen de drie Europese bondgenootschappen. De ophef over de aanval van Dr. Jameson resulteerde in anti-Brits sentiment bij zowel de Tweebond als Driebond. Als reactie op de toenemende kritiek op het Britse optreden in Transvaal zien we een grote verandering in de Britse buitenlandse politiek optreden die de onderlinge verhoudingen in Europa sterk beïnvloedde.

De veranderende Britse buitenlandse politiek en het Duitse Weltmachtstreben resulteerden in een verregaande Anglo-Duitse toenadering. De gevolgen hiervan voor de Britse en Duitse koloniale politiek in zuidelijk Afrika worden geanalyseerd in het vierde hoofdstuk. Het Südafrikavertrag dat tussen Groot-Brittannië en Duitsland gesloten werd in 1898 vormde het hoogtepunt van de Anglo- Duitse toenadering. Het verdrag, dat de invloedssferen van beide landen in zuidelijk Afrika vastlegde, had grote gevolgen voor de Europese steun aan Boerenrepublieken. Wat de implicaties waren voor de Boeren wordt aan de hand van de correspondentie van Leyds en de uitgewerkte correspondentie van het Auswärtige Amt geanalyseerd in het vijfde hoofdstuk.

In hoofdstuk zes wordt dieper ingegaan op de heroriëntering van de Duitse Transvaalpolitiek.

Waarom werd deze, ondanks grote publieke kritiek, doorgezet en welke gevolgen had dit voor de relatie met de Boerenrepublieken en Engeland. Vervolgens wordt in hoofdstuk zeven de positie van de keizer in het Europese debat over steun aan de Boerenrepublieken verduidelijkt. Had de keizer daadwerkelijk een sleutelpositie of overschatte Leyds de kracht van de stellingname van de keizer in de oorlog?

In hoofdstuk acht wordt de diplomatieke reis van de Transvaalse deputatie beschreven.

Trekkend langs de verschillende Europese hoven probeerden zij steun te verwerven voor de Boerenstrijd en de Europese regeringen over te halen om te bemiddelen in het conflict. Opnieuw speelde Leyds een belangrijke rol tijdens deze reis, aangezien hij als spreekbuis optrad van de deputatie en over de meeste kennis beschikte omtrent de diplomatieke verhoudingen tussen de Europese grootmachten. Het betoog wordt afgesloten met een analyse van het optreden van de keizer in het Europese debat. De komst van president Kruger naar Europa intensiveerde het publieke alswel diplomatieke debat en dwong tegelijkertijd de Duitse keizer om een standpunt te nemen in het conflict.

In de conclusie worden tenslotte de resultaten van het onderzoek nog eens op een rij gezet en volgt een

gespecificeerde beantwoording van de hoofdvraag.

(7)

I: De Driehoeksverhouding Transvaal, Duitsland en Groot-Brittannië

Het Europese machtsevenwicht werd aan het einde van de negentiende eeuw in stand gehouden door grofweg drie machtsblokken. Centraal gelegen op het Europese continent vormden het Duitse Rijk, Oostenrijk-Hongarije en Italië vanaf 1882 de Driebond, ook wel de Triple Alliantie.

3

De Driebond was een louter defensief bondgenootschap, primair gericht tegen Frankrijk en Rusland. Ten einde het defensieve karakter te behouden besloten de ‘Centralen’ om elkaar te steunen in het geval een van de partnerstaten door twee of meerdere grootmachten werd aangevallen. Het ontbrak echter aan stabiliteit binnen de Driebond. Een oorzaak daarvoor waren de geopolitieke veranderingen aan het begin van de negentiende eeuw. Naar aanleiding van het congres van Wenen verkreeg Pruisen naast delen van Saksen ook uitgebreide gebieden langs de Rijn, terwijl Oostenrijk zich juist terugtrok uit België en uit de Bovenrijn. Daarmee was een eeuwenlange directe confrontatie tussen Frankrijk en Oostenrijk beëindigd, die met de heerschappij van Frans I en Karel V over de Bourgondische en Italiaanse erfenis begon. Pruisen was als nieuwe buurstaat van Frankrijk gedoemd om het erfvijandschap van de Oostenrijkers te erven. Oostenrijk zelf keerde het westen vervolgens de rug toe en richtte zich op expansie op de Balkan, waar het in directe confrontatie kwam met de Russen. De Duitse en Oostenrijkse diplomatieke belangen groeiden gedurende de negentiende eeuw dus sterk uiteen, waardoor de militaire focus van beide staten sterk verschilde. De Oostenrijkers waren gericht op het oosten, terwijl de Duitsers met argusogen hun Franse buren in de gaten hielden. Dit onderscheid bracht het voortbestaan van het bondgenootschap meerdere malen in gevaar.

Frankrijk en Rusland, de twee landen waar de Driebond primair tegen gericht was, waren zich bewust van het bestaan van de Driebond en besloten de handen ineen te slaan. Het Frans-Russische bondgenootschap, beter bekend als de Tweebond diende de dreiging vanuit midden-Europa te neutraliseren door gezamenlijk de dreiging van de Driebond in te kapselen. Aan de directe ontstaansgeschiedenis van de Tweebond langen echter enkele belangrijke gebeurtenissen ten grondslag. Frankrijk was na de Frans-Duitse oorlog van 1871 op zoek naar revanche voor het verlies van Elzas-Lotharingen. Rusland, dat tot 1884 samen met Duitsland en Oostenrijk onderdeel was van de Driekeizersbond, was na enkele conflicten met Oostenrijk over expansie op de Balkan uit het overleg getreden en wenste haar invloed in datzelfde gebied ten koste van de Oostenrijkers te vergroten. Een andere belangrijke reden, die Rusland en Frankrijk in elkaars armen dreef, was dat beide landen economisch sterk van elkaar afhankelijk waren. Franse investeerders hadden grote belangen in de Russische infrastructuur en economie, waardoor een bondgenootschap niet enkel het politieke machtsevenwicht zou herstellen, maar tevens de onderlinge economische banden zou versterken.

3

Die grosse Politik der Europäischen Kabinette (G.P.) 1871-1914. Sammlung der diplomatischen Akten des Auswärtigen

Amtes XI, 2779.

(8)

Frankrijk en Rusland sloten dus in 1894 een pact dat als een duidelijke tegenhanger van de Driebond gold. Een belangrijk onderscheid tussen de Twee- en Driebond vormden de voorwaarden van inwerkingtreding van het tweebondspact. In het geval van de Tweebond zou, wanneer een van de partners werd aangevallen, de ander bijstand moeten verlenen, dit in tegenstelling tot de Driebond waar een van de partners door twee grootmachten gelijktijdig aangevallen moest worden, alvorens de andere staten militaire bijstand verleenden.

Het derde machtsblok was het Britse rijk. Van alle landen in de negentiende eeuw had het Britse rijk niet alleen de grootste oppervlakte en bevolkingsaantal, maar onderscheidde zich ook op politiek gebied van alle andere staten. Je zou Groot-Brittannië een imperiale natiestaat kunnen noemen, een staat die reeds in de pre-imperialistische periode een geconsolideerde politieke eenheidsstaat vormde met vastgestelde grenzen en politici die de nationale belangen reeds verbonden met een imperialistische politiek. Dit vormde een groot contrast met een land als Duitsland, dat tot 1806 nog onderdeel was van een sterk versplinterd rijk en waarvan de nationale politiek onder Bismarck nog sterk gericht was op consolidatie van het saturierte Duitse territorium op het continent.

Groot-Brittannië had het grootste gedeelte van de negentiende eeuw een sterke onafhankelijke politiek gevoerd. Door middel van de balance of power politiek streefde de Britse politiek ernaar om het 'chaotische Europa' door middel van bondgenootschappen in de greep van een gespannen status quo te behouden, opdat het zelf rustig haar overzeese belangen kon behartigen. De werkelijke interesse in de politiek op het Europese continent was gering zolang het de Britse belangen niet schaadde. Onder het motto ‘splendid isolation’ weerhielden de Britten zich van liniëring aan een van de grote bondgenootschappen. Het wilde op geen enkele wijze betrokken raken in een conflict waar het zelf weinig tot geen belang bij had. Het land kon zich deze onafhankelijke positie lange tijd permitteren.

Een dergelijke zelfverzekerde houding was het gevolg van het behoud van een Britse maritieme alleenheerschappij vanaf het midden van de zeventiende eeuw, dat daarnaast verstevigd werd door de opkomst van het nationalisme in het tweede kwart van de negentiende eeuw.

Tot de jaren vijftig van de twintigste eeuw waren Britse sociologen en historici grotendeels van mening dat het Britse rijk in de negentiende eeuw verschoond was gebleven van het soort nationalisme dat op het continent hoogtij vierde.

4

De Brit was geen nationalist, maar een kosmopoliet en Groot- Brittannië daardoor een reeds uitgekristalliseerde natiestaat zonder nationalisme. Tegenwoordig deelt men in de historiografie een andere mening over de invloed van nationalistische tendensen in het Britse rijk. Het nationalisme heeft wel degelijk grote invloed gehad op zowel de Britse maatschappij als de buitenlandse politiek. Veel meer dan in andere Europese landen was dit nationalisme gebaseerd op het militaire succes en stabiliteit van het rijk. Het geloof in de Britse superioriteit had niet alleen betrekking op het Britse ‘voogdijschap’ over gekleurde volkeren, die als eigen kroost opgevoed en

4

Osterhammel, Die Verwandlung der Welt, 647.

(9)

gedisciplineerd dienden te worden. Het superioriteitsgevoel was in grotere mate gestoeld op de diplomatieke, militaire en vooral economische voorsprong ten aanzien van de overige blanke volkeren.

Ondanks gelijkheid in ras kon geen van de overige Europese staten zelfs maar in de buurt komen van de Britse economische en militaire macht. De Brit zag zich als een veroveraar, succesvol handelaar en als weldoener voor allen die onder de Britse heerschappij leefden.

Ten einde deze positie te behouden diende echter wel het toenmalige machtsevenwicht zeker gesteld te worden door middel van een diplomatiek beleid dat grotendeels gestoeld was op het behoud van de politieke en economische status quo. Enerzijds voer men een zeer pragmatische politieke koers ten aanzien van de grootmachten op het Europese continent. De Twee- en Driebond waren in een staat van constante wederzijdse controle om het een onverwachte aanval te kunnen pareren. Groot- Brittannië daarentegen behield haar zelfbeschikkingsrecht en laveerde tussen de continentale machtsbokken. Het land probeerde bij tijd en wijle zelfs de diplomatieke spanningen op het continent in stand te houden.

5

Daarnaast wist het haar militair overwicht, met name op maritiem gebied, tot aan de eeuwwisseling te consolideren. Het land achtte zichzelf militair krachtig genoeg om zich te onthouden van enige aansluiting bij een van de continentale machtsblokken. Op deze wijze kon Groot- Brittannië met een vrije hand haar eigen onafhankelijke politiek bepalen zonder dat men enige angst hoefde te hebben om in een oorlog van een van haar mogelijke partners betrokken te raken.

6

In de sterk veranderende tijden rond de eeuwwisseling werd het voorheen onaantastbaar geachte overwicht van de Britse vloot en de Britse economische macht meer en meer bedreigd door de uitwassen van de technologische vooruitgang. In het bijzonder Duitsland kende in het laatste kwart van de negentiende eeuw een enorme economische groei die gedreven werd door een sterke ontwikkeling van infrastructuur en industrie. Een steeds groter gedeelte van de rurale bevolking trok van het platteland naar de sterk groeiende stedelijke centra, waar voldoende arbeid beschikbaar was in de fabrieken. De op standen gebaseerde agrarische samenleving van het ‘oude’ Europa maakte daarmee plaats voor een samenleving waarvan het economische en culturele zwaartepunt zich in de steden bevond. Het resultaat was een industriële samenleving, waarin een sterk onderscheid bestond tussen een proletariaat van fabrieksarbeiders en een rijke burgerlijke middenklasse.

Onder de lagere klassen heerste een algemeen gevoel van ontworteling. Oude familiale banden verwaterden, religieuze binding met een plaatselijke kerk werd verbroken en traditionele loyaliteiten op het platteland werden vervangen door de ongebreidelde loyaliteit aan de fabriekschef. Een identiteitscrisis was het gevolg. Het fabrieksmilieu bood geen restitutie voor het verlies van de oude normen en waarden en het gemeenschapsgevoel dat het platteland typeerde. Waar de oude banden

5

Der Reichskanzler Fürst von Hohenlohe an den Botschafter in Rom Bernhard von Bülow, 11.02.1896, G.P., 2800.

6

Der Staatssekretär des Auswärtigen Amtes Bernhard von Bülow an den Botschafter in London Grafen von Hatzfeldt,

03.04.1898, G.P., 3785.

(10)

vervielen, trachtte men de sociale leemte op te vullen met een veelvoud van mythen en zingevingsideeën. Liberale idealen als zelfbeschikkingsrecht en economische vrijheid van de burgerij vermengden zich met het nationalistische ideaal van een sterke Duitse natiestaat. Deze veranderingen manifesteerden zich tevens op politiek niveau. De trek naar de steden, waar het politiek debat intensiever was dan op het platteland en het socialisme een sterke stroming vormde, verbrak in veel gevallen ook de binding met het koningshuis. Tijdens een onderhoud beklaagde de keizer zich over de negatieve gevolgen van de groeiende stedelijke arbeiderssamenleving voor het voortbestaan van de monarchie:

‘Deutschland werde mehr und mehr Industriestaat. Dadurch werde der Teil der Bevölkerung in der den großen Städte und Industriebezirke wohnte größer. Den eigentlichen halt für die Monarchie bilde doch nur die Landbevölkerung. Gehe es so fort wie jetzt, so werde die Monarchie entweder in Republik übergehen oder, wie in England, eine Art Schattenmonarchie werden.’

7

Op infrastructureel gebied verdrongen rond 1900 de spoorwegen in een rap tempo paard en wagen. De spoorwegverbindingen maakten de ongekende economische groei mogelijk, maar hadden tevens invloed op de homogenisering van de Duitse samenleving. Waar men vroeger enige dagen nodig had om van Aken naar Königsberg te reizen kon men aan het einde van de negentiende eeuw binnen een dag bijna iedere stad van het rijk bereiken. Dit gevoel van verbondenheid was essentieel bij de ontwikkeling van de jonge Duitse natiestaat en een gemeenschappelijk gevoel van ‘Deutschtum’.

De Duitse ‘Wirtschaftsraum’ was net als de politieke eenheid een belangrijke factor voor het bereiken van de wereldmachtsstatus.

8

Het Duitsland van rond 1900 leek in politiek en economisch opzicht maar weinig op het sterk versplinterde rijk dat het Duitse volk tot 1806 vormde. Met de industrialisering van Duitsland ontstond een nieuwe samenleving. Aan de basis van deze samenleving stond geen politieke omwenteling, maar een economische revolutie, verbonden met sterke technologische ontwikkeling van communicatiemiddelen. Het was een periode waarin de spoorwegen en de telegraaf een tastbaar bewijs van vooruitgang waren. De wereld raakte meer en meer met elkaar verbonden. Wie achter bleef en niet de grote sprong voorwaarts maakte, werd op zowel economisch als diplomatiek gebied voorbij gestreefd.

De uitdijing van de economische macht ging hand in hand met de vergroting van de politieke macht van Duitsland. Het Duitse rijk speelde in het sterk gepolariseerde politieke krachtenspel rond 1900 reeds een centrale rol. Aan het einde van de negentiende eeuw was het Duitse volk niet langer onderdaan van een log en sterk versplinterd rijk, dat zowel politieke eenheid als militaire slagkracht

7

Von Hohenlohe, Denkwürdigkeiten, 523.

8

Osterhammel, Die Verwandlung der Welt, 582.

(11)

ontbeerde. Integendeel, het Duitse volk zag zich aan het einde van de negentiende eeuw verenigd in een natiestaat, die zich zowel op economisch als militair gebied sterk ontwikkelde: een energieke staat, een staat met een sterk uitdijend militair apparaat en een staat die potentie ontwikkelde als mogelijk bondgenoot in het sterk veranderende politiek machtsevenwicht. Kort gezegd: een staat om rekening mee te houden. Dit besefte Groot-Brittannië als grootste industriële en militaire macht van Europa zich terdege. De opkomst van het Duitse keizerrijk stond symbool voor de volwassenwording van Pruisen als grootmacht. De totstandkoming van het rijk werd niet beschouwd als een compromisvolle 'klein- Deutsche lösung', maar was in de Britse ogen eerder 'Groß-Preußische lösung' die de oppermacht van de Britten, alsmede de stabiliteit in de Midden-Europa sterk in gevaar bracht. De vereniging van Midden-Europa onder Pruisische leiding was een nieuw en ongewoon element in het Europese statensysteem en werd als een potentieel gevaar voor het Europese machtsevenwicht beschouwd.

getuige ook de volgende reactie van de Britse oppositieleider Disraeli: 'Bei der preußisch-deutschen Reichgründung handle es sich um die größte Revolution des 19. Jahrhunderts, größer noch als die Französische Revolution des vergangen Jahrhunderts, und die Gefahren für die Zukunft seien unabsehbar.'

9

De zorgen over de opkomst van Duitsland werden des te groter met de veranderende buitenlandse politiek na het aftreden van rijkskanselier Otto von Bismarck.

Onder de Rijkskanselarij van Von Bismarck lag de nadruk in de buitenlandse politiek op het continent. Het ‘saturierte’ Duitsland diende haar positie in het Europese statensysteem te consolideren door een positie als Mittelmacht in te nemen tussen oost en west.

10

In tegenstelling tot de andere Europese grootmachten bezat Duitsland nagenoeg geen koloniale bezittingen. Het land ontbeerde een koloniale traditie noch de nodige expertise. Hoewel het Duitse Rijk aan snelle technologische en militaire opmars bezig was, miste het een duidelijk geestelijk pad, dat hen voorbereid zou hebben op de vestiging alsook bestiering van een koloniaal rijk (padafhankelijkheid).

11

Na het vertrek van Von Bismarck ontstond er een paradigmaverschuiving in de Duitse buitenlandse politiek. Beperkte de koloniale inzet zich voorheen tot enige experimenten in oost-Afrika, in de jaren negentig trachtte keizer Wilhelm II met zijn Neue Kurs een ware koloniale expansiepolitiek te voeren. In tegenstelling tot zijn grootvader en de afgezette rijkskanselier droomde Wilhelm van een

‘Platz an der Sonne’; een wereldpolitiek ideaal dat Duitsland het nodige internationale aanzien zou verschaffen en volgens Von Hohenlohe een uiting was van de wil van het volk: ‘Daß der Kaiser sein impulsives Wesen beunruhigt, ist nicht zu leugnen. Etwa wenn man ihm vorwirft, daß er die Flotte aus Laune oder zu seinem Vergnügen schaffen will. Er tut nichts anders, als das ausführen, was das

9

Origineel was niet in te zien. Vertaling uit: Th. Schieder, Staatensystem als Vormacht der Welt 1848-1919 (Frankfurt am Main 1977) 234.

10

Frits Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland. 1800-heden (2de druk; Amsterdam 2005) 153.

11

J. W. Drukker, De revolutie die in haar eigen staart beet. Hoe de economische geschiedenis onze ideeën over

economische groei veranderde (Utrecht 2003) 228-230, 284.

(12)

deutsche Volk seit hundertundfünfzig Jahren angestrebt hat.’

12

Dit wereldpolitieke streven werd mogelijk gemaakt en versterkt door de sterk veranderende tijden. De versnelde Europese industrialisatie, de opkomst van nieuwe energieke staten en technologische vernieuwingen resulteerden in een enorme koloniale expansie van de Europese machten buiten Europa. Het gebrek aan ervaring diende volgens rijkskanselier Von Hohenlohe gecompenseerd te worden door observatie. Door de werkwijze en eeuwenlange ervaring van de reeds gevestigde koloniale machten te analyseren, diende het Duitse Rijk te leren van de fouten die in het verleden gemaakt waren op koloniaal gebied. De pragmatisch economische werkwijze van de Britten moest als primair voorbeeld dienen voor de Duitse koloniale opzet. Snelle en grote opbrengsten konden als katalysator dienen van de Duitse Weltmachtstreben:

‘Was die Kolonien betrifft, so glaube ich, daß wir nach und nach lernen müssen. Schon jetzt sind wir von dem Militärsystem abgekommen und werden mehr und mehr lernen, es den Engländern nachzumachen und als Kaufleute die Kolonien zu dirigieren und auszunutzen.

13

Hoewel de Weltpolitik specifiek was voor de jonge Duitse staat, voltrok zich in de loop van de jaren tachtig in bijna heel Europa een bredere stemmingswisseling, gebaseerd op een door nationalisme gevoed kolonialisme. Er kwam een generatie aan de macht voor wie de natiestaat werkelijkheid werd. Het Europese statensysteem had een definitief karakter gekregen en er waren maar relatief weinig territoriale veranderingen tussen 1871 en 1914.

14

De eeuwenoude territoriale en religieuze verdeeldheid liet zich even moeizaam overbruggen als de sociale kloof, die naar aanleiding van de voortschrijdende industrialisering was ontstaan tussen proletariaat en burgerij enerzijds en landbouw, kapitaal en arbeid anderzijds. Nieuwe horizonten werden aangeboord om de veranderende tijdsgeest het hoofd te bieden.

15

De nieuwe generatie zette zich in voor de binnenlandse consolidering van de nationale eenheid, geflankeerd door imperiale en koloniale politiek. De jonge Duitse staat vormde bij uitstek de ideale plaats waar het streven naar wereldwijde macht en nationalisme culmineerden. Het opgekropte gevoel van achtergesteldheid op koloniaal gebied voedde de wens om enerzijds tot voltooiing en vervulling van de nationale eenheid te komen en anderzijds nieuwe economische markten aan te boren voor de snel groeiende industrie.

Tevens kon de Duitse Weltpolitik ingezet worden om het opkomende nationalisme te kanaliseren. De Reichsgründung van 1871 markeerde het einde van de utopie die twee generaties Duitse patriotten identiteit en politieke zingeving gaf. De politieke eenheid nam de binnenlandse

12

Von Hohenlohe, Denkwürdigkeiten, 532.

13

Ibidem.

14

De expansie van Pruisen in 1866 en de annexatie van Elzas-Lotharingen in 1871 waren de laatste grote gebiedsveranderingen in Europa voor de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog.

15

Hagen Schulze, Phoenix Europa. Die Moderne, von 1740 bis Heute (Berlijn 1998) 282.

(13)

politieke drijfveer gedeeltelijk weg waarop het nationalisme decennia lang had kunnen teren.

16

Een verantwoording voor het nationalisme diende buiten de eigen landsgrenzen gezocht te worden. Ten einde zich te profileren als nieuwe grootmacht en tevens de binnenlandse eenheid te consolideren werd de nadruk sterk op een wereldpolitieke invulling van de buitenlandse politiek gelegd. De Weltpolitik geïnitieerd door de keizer en later gestimuleerd door de minister van buitenlandse zaken, Bernard von Bülow, kan in dit licht gezien worden als een nieuwe verantwoording voor Duits nationalistisch sentiment. De nationale politiek was tot 1871 gericht op de eenwording van het Duitse volk en de Duitse staat, vervolgens onder Bismarck op de interne en externe consolidering; in het laatste decennium van de negentiende eeuw stond Duitse buitenlandse politiek gelijk aan ‘Weltpolitik’ zoals tevens blijkt uit de woorden van liberale filosoof Max Weber bij zijn 'Freiburger Antrittsrede’ van 1895:

‘Nachdem...die Einheit der Nation errungen war und ihre politische Sättigung feststand, kam über das aufwachsende erfolgstrunkene und friedensdurstige Geschlecht des deutschen Bürgertums ein eigenartig unhistorischer und unpolitischer Geist. Die deutsche Geschichte schien zu ende. Die Gegenwart war die volle Erfüllung vergangener Jahrtausende[...]

Entscheidend ist auch für unsere Entwicklung, ob eine große Politik uns wieder die Bedeutung der großen politischen Machtfragen vor Augen zu stellen vermag. Wir müssen begreifen, daß die Einigung Deutschlands ein Jugendstreich war. Den die Nation auf ihre alten Tage beging und seiner Kostspieligkeit halber besser unterlassen hätte, wenn sie der Abschluss und nicht der Ausgangspunt einer deutschen Weltmachtpolitik sein sollte.’

17

Ook op een breder Europees niveau had nationalistisch sentiment in combinatie met een wapenwedloop imperialisme tot gevolg. Het Europese machtsstelsel had een 'definitieve' vorm gekregen, waardoor het Europese strijdtoneel werd ingeruild voor een wedloop om koloniale invloedssferen. De politieke tijdsgeest maakte een dergelijke politieke en militaire ontwikkeling mogelijk. In het laatste kwart van de negentiende eeuw stond het internationale machtsevenwicht namelijk onder grote druk door de tegenstrijdige belangen binnen Europa en in de koloniën. Europa betrad een eeuw waarin nationalisme, chauvinisme en imperialisme een explosieve verbinding aangingen en de hart en hoofd van een miljoenenpubliek beïnvloedden. Het was een tijd waarin de grote Europese mogendheden zich buiten het Europese continent probeerden te manifesteren. Azië, Afrika en Amerika speelden een steeds grotere rol in de koele, berekenende politiek van de grootmachten zonder dat de rivaliteit in de koloniën een gevaar vormde voor de stabiliteit op het

16

Ibidem, 293.

17

M. Weber, Freiburger Antrittsrede (1895) in: Johannes Winckelmann ed., Gesammelte politische Schriften/Max Weber

(Tübingen 1988) 21.

(14)

continent.

18

Historicus Theodor Schieder was zelfs van mening dat het Europese machtssysteem van de vijf grootmachten in de vijftig jaar voor de Eerste Wereldoorlog samen tot de ‘Vormacht der Welt’

behoorden.

19

Figuur 1: koloniaal bezit (in duizenden kwadraatkilometers)

20

Duitslands aspiraties als wereldmacht waren groot. Bij de nieuwe status als wereldmacht hoorde tevens een koloniaal rijk dat Duitsland tot dan toe ontbeerde. De primaire vertegenwoordiger vormde keizer Wilhelm, maar de grote aanjagers van een wereldpolitiek waren de invloedrijke koloniale belangenverenigingen zoals het Alldeutsch Verband. Het Duitse keizerrijk behoorde tot de machtigste Europese naties, maar bezat nagenoeg geen koloniën. Naast economische motieven was vooral het vergaren van prestige en aanzien een belangrijke reden om Duitsland in het koloniale machtsspel te storten.

21

Het gebrek aan wereldpolitieke macht raakte Wilhelm persoonlijk. Hij wilde zich kunnen meten met zijn Engelse bloedverwanten, die als vorsten van Groot-Brittannië een wereldrijk bestierden. Om dit doel te bereiken diende Duitsland de evenknie te worden van de Britten en daarvoor was het vergaren van koloniën noodzakelijk.

De vraag was echter waar deze nog gevonden konden worden. De Scramble for Africa was rond 1890 voltooid en de belanghebbende Europese naties probeerden hun grenzen in Afrika te consolideren. De koloniale koek was reeds in het leeuwendeel van de wereld verdeeld. Oude machten als Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland trachtten hun suprematie te behouden, waardoor nieuwkomers als Duitsland en Italië zeer veel weerstand ondervonden bij de poging tot verzadiging van hun koloniale aspiraties. Enkel het arme Afrikaanse continent leek enige potentie te bieden voor

18

Osterhammel, Die Verwantlung der Welt, Eine Geschichte des 19. Jahrhunderts, 681.

19

Theodor Schieder, Staatensystem als Vormacht der Welt. 1848-1918 (Berlijn 1998) 219; Zie ook: Schulze, Phoenix Europa, 301.

20

W. Mommsen, Imperialismus. Seine geistigen, politischen und wirtschaftlichen Grundlagen (Hamburg 1977) 37f.

21

Frits Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland. 1800-heden (2de druk; Amsterdam 2005) 197-198.

(15)

een Europese expansiepolitiek. Vanaf de jaren zeventig begon zodoende een wedren om koloniale invloedssferen.

De belangen van Engeland, Frankrijk en Duitsland kruisten elkaar bijna letterlijk. Engeland trachtte onder leiding van Cecil Rhodes, de premier van de Engelse Kaapkolonie, een aaneengesloten koloniaal rijk van Kaapstad tot Cairo te vormen, de Fransen streefden naar een rijk dat zou lopen van de Atlantische Oceaan tot aan de Rode Zee en de Duitsers wilden Duits Zuidwest-Afrika aansluiten bij hun gebieden in Oost-Afrika. Alledrie de naties waren wantrouwig voor elkaars pogingen om tot invloedsuitbreiding in Afrika over te gaan. Enkel de aanwezigheid van de Belgen in Kongo, de Boerenrepublieken in Zuid-Afrika en de angst voor een grote Europese oorlog voorkwamen een treffen tussen de drie mogendheden en behielden daarmee het koloniale machtsevenwicht in Afrika.

Afrika, dat tot het midden van de negentiende eeuw nog relatief onaangetast was door de Europese naties, bleek de ideale plaats om aan de Duitse koloniale aspiraties te voldoen. Tijdens de koloniale conferentie van Berlijn (1884-1885) wist Duitsland grote gebieden in Zuidwest- en Zuidoost-Afrika te vergaren, waardoor het zich van de ene op de andere dag een grote koloniale mogendheid kon noemen. Duitsland werd als onervaren nieuwkomer in het eeuwenoude rijtje van koloniale grootmachten wantrouwend bejegend. Op het continent had het land zich reeds op economisch en militair gebied bewezen en werd vooral door Engeland als een bedreiging beschouwd voor haar koloniale suprematie.

De Duitsers hadden overigens geen interesse in de Kaapkolonie, aangezien de Britse invloed daar onaantastbaar leek en er geen economisch of politiek succes kon worden geboekt. De dissidente Boerenrepublieken, vasthoudend aan hun taal en tradities en huiverig voor Angelsaksische bemoeizucht, leken daarentegen een ideale staat voor de Duitsers om zich te manifesteren.

Nationalisme, stamverwantschap, status en economische en politieke belangen vormden samen een gevaarlijk mengeling die de völkisch nationalistische tendensen in de Duitse samenleving intensiveerden en botsten met het superioriteitsgevoel van de Britten.

Duitsland had met name grote economische belangen in de Boerenrepublieken. Haar kolonie

aan de westkust grensde aan de Kaapkolonie en stond onder grote bedreiging van de Britten. Na de

vondst van goud in Witwatersrand in 1886 ontdekte men ook het directe economische belang van de

Boerenrepublieken. Er kwam een ware investeringsgolf vanuit Duitsland op gang die zich richtte op de

mijnbouw. De Boerenrepublieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat, die in 1884 in naam onafhankelijk

waren geworden van Engeland, bleken het antwoord op de enorme vraag naar grondstoffen van de

sterk groeiende Duitse industrie. Onder invloed van de Weltpolitik vertienvoudigde de Duits-Boerse

warenhandel in de jaren negentig. Transvaal importeerde hoofdzakelijk Duitse machines, cyaankalium,

medicamenten en voertuigen. Naar Duitsland werden voornamelijk onbewerkte stoffen als

schapenwol, ijzerslakken en goud geëxporteerd. De achterliggende gedachte was dat de

Boerenrepublieken in de toekomst ook als nieuw afzetgebied zouden kunnen fungeren voor Duitse

(16)

volfabricaten.

22

Het vertrouwen in een langdurige economische samenwerking liet zelfs toe dat gerenommeerde Duitse handelsmaatschappijen een vestiging openden in Transvaal. Het gevolg was dat ongeveer vijf duizend Duitsers zich aan het einde van de negentiende eeuw in de Transvaalse republiek vestigden om een graantje mee te pikken van het economische succes.

23

De basis voor een toekomstige samenwerking tussen Duitsland en de Boerenrepublieken bleek hiermee gelegd.

Onder leiding van Wilhelm II verstevigde de relatie tussen de Boeren en Duitsers zich in het begin van de jaren negentig. Duitsland wenste de status quo en dientengevolge de soevereiniteit van de Transvaalse staat te behouden, opdat Duitse investeringen niet verloren zouden gaan. Er gingen zelfs stemmen op binnen zowel de Duitse regering als binnen de Boerenrepublieken om van Transvaal een Duits protectoraat te maken. Het mes zou dan aan twee kanten snijden, zo was de gedachte. Transvaal zou onder hoede komen van Duitsland, waardoor het veilig was voor het begerige oog van de Britten.

Het feit dat Transvaal in dat geval een deel van haar macht af zou moeten staan aan Duitsland werd niet direct als een bedreiging beschouwd. De Boeren waren zich bewust van hun Germaanse wortels en voelden zich verwant met de Duitsers, waardoor men Duitse invloed in staatszaken beter zou accepteren. De Duitsers zouden op hun beurt met het Transvaalse protectoraat hun politieke invloed in Zuid-Afrika vergroten en dichter bij hun ideaal komen van een verenigde Duitse-Afrikaanse kolonie, omgeven door zowel de Indische als de Atlantische Oceaan. Daarnaast zou een protectoraat meer economische zekerheid bieden aan Duitse investeerders in de Boerenrepublieken en dus het economische belang voor Duitsland vergroten en de handelsstabiliteit veiligstellen.

De Britten wensten de vorming van Duits protectoraat natuurlijk uit alle macht te voorkomen.

Om geopolitieke redenen bleek de kolonie onontbeerlijk voor de Engelsen. Groot-Brittannië beheerste met haar vloot de wereldzeeën en kon daardoor haar enorme koloniale rijk behouden. De kolonie was in strategisch opzicht essentieel voor de verdediging, bevoorrading en handel met de Engelse koloniën op het oostelijk halfrond. In 1878 werd tweederde van het Britse goederentransport naar het Midden- en Verre Oosten via de Kaapkolonie getransporteerd ten opzichte van slechts een derde deel dat via het Suezkanaal haar weg naar de verschillende handelscentra vond. Het verlies van de kolonie zou dientengevolge de continuering van de Engelse handel en industrie in sterke mate bemoeilijken.

Ook op militair terrein was de kolonie van groot belang. Door zijn strategische ligging tussen oost en west vormde de kaap een belangrijke uitvalsbasis en bevoorradingsplaats voor het Engelse leger. De kolonie was dus van essentieel belang voor de koloniale oorlogsvoering, aangezien het de mogelijkheid verschafte om het Engelse leger overal ter wereld in te zetten. De vijandelijkheden met de Boerenrepublieken brachten de bestaanszekerheid van de Kaapkolonie in gevaar, waardoor Groot- Brittannië zeer gemotiveerd was om het pleit met deze opstandige gebieden te beslechten. De groeiende betrekkingen tussen Duitsland en Transvaal compliceerde de verhoudingen verder. Een

22

Cornelius P. Penner, England, Germany, and the Transvaal, 1895-1902 (Chicago 1937) 37.

23

Harald Rosenbach, Das Deutsche Reich, Großbritannien und der Transvaal (1896-1902) 40-41.

(17)

Duits-Boerse coalitie, zoals de Duitse koloniale vereniging, het Alldeutscher Verband (ADV), predikte, werd in Groot-Brittannië als een directe bedreiging van de status quo beschouwd.

24

De Duitse koloniale expansie in zuidelijk Afrika vormde zodoende niet enkel een gevaar voor de Afrikaanse bezittingen, maar kon in potentie de gehele Britse koloniale hegemonie ondermijnen. De uiting van de liberale politicus Charles Dilke over het belang van Transvaal voor het Britse koloniale rijk is typerend voor veel Britse politici indertijd: ‘The military position of the Cape is of vital importance to the Empire, and the political problems which the Cape presents are of the highest moment. The Cape is our half-way house, the loss of which would be almost fatal to our Indian Empire and our China trade’

25

Het doel was om Transvaal in de toekomst in te kapselen in een Zuid-Afrikaanse federatie, naar Canadees model, opdat het de Britten vrij stond om zich de nieuw ontdekte goudmijnen in de Boerenrepublieken toe te eigenen.

26

De groeiende invloed van de Duitsers zag men in Engeland met lede ogen aan. Zuid-Afrika vormde de spil in het Britse koloniale web. De belangen van de Kaapkolonie voor Groot-Brittannië gingen veel verder dan enkel de economische rijkdommen van het gebied. Wanneer de Duitsers vaste voet zouden krijgen in Transvaal, zou de Engelse Kaapkolonie afgeschermd raken van haar andere koloniale bezittingen in Afrika en onder constante druk komen te staan van de Duitse expansiedrift. De Boerenrepublieken vormden zodoende een sleutelpositie voor het behoud van de Britse invloed in zuidelijk Afrika. Koloniaal-secretaris Lord Ripon liet zich in april 1895 uit over de negatieve gevolgen van de Duitse inmenging in Transvaal: ‘Transvaal is within our sphere of influence and they (Duitsland) must keep their hands off.’

27

De Transvaalse kwestie zou lange tijd als een zware last de Anglo-Duitse relaties onder druk zetten.

Resumerend valt de agressieve Duitse koloniale politiek door twee ontwikkelen te verklaren.

Allereerst vindt het haar bestaansrecht in de opkomst van het nationalisme aan het einde van de negentiende eeuw. De Duitse regering wenste de versplinterde sociale structuren en gemeenschappen te binden met een sterk gedirigeerd nationaal besef. Door middel van monumentalisering van een roemrijk geacht verleden, invented traditions en idealisering van nationale helden werd geprobeerd om een nieuw Duits Volkstum te creëren dat houvast gaf in tijden van grote industrialisatie en technologische ontwikkeling.

28

Het nationalisme had tevens in zowel Groot-Brittannië als Duitsland van losse politieke gemeenschappen imaginaire natiestaten gesmeed, maar verduidelijkte en creëerde culturele en biologische tegenstrijdigheden tussen beide naties, die resulteerden in een grote vijandigheid jegens elkaar.

29

24

Harald Rosenbach, Das Deutsche Reich, Großbritannien und der Transvaal, 26-27.

25

Edward Wilson, England and South Africa, 230.

26

Rosenbach, Das Deutsche Reich, Großbritannien und der Transvaal, 33-34

27

Rosenbach, Das Deutsche Reich, Großbritannien und der Transvaal, 35.

28

George Mosse, The nationalization of the masses (New York 1975) 15.

29

Er bestond aan het einde van de negentiende eeuw in zowel Groot-Brittannië als Duitsland een gevoel van racistische

superioriteit jegens elkaar, gebaseerd op Germaans-Angelsaksische tegenstellingen.

(18)

De tweede ontwikkeling heeft betrekking op de economische ontwikkeling van het land. De nog jonge Duitse grootmacht trachtte een economische driehoeksverhouding te creëren. Allereerst wilde men in de koloniën grondstoffen ontginnen. Deze werden vervolgens tot half- of volfabrikaten gemaakt door de groeiende Duitse industrie, waarna ze ten slotte op Europese dan wel koloniale afzetmarkten werden verhandeld.

Concluderend kunnen we stellen dat in het laatste kwart van de negentiende eeuw het economische en culturele landschap van Europa in een sneltreinvaart veranderde, met als gevolg dat ook het politieke machtsevenwicht niet ongeschonden bleef. Dit resulteerde in een breuk met de toenmalige Britse buitenlandse politiek. De opkomst van de natiestaten en de daaraan verbonden ontwikkeling van een Duitsland tot wereldmacht deed de grondvesten onder de Britse isolationistische politiek schudden. Daarnaast vormde de sterke groei van communicatiemiddelen zoals de telegraaf en de gedrukte media tot een ongekende popularisering van zowel de interne als buitenlandse politiek.

Diplomatie was niet enkel meer een zaak van diplomaten die in rust en met discretie konden onderhandelen over het lot van de eigen of vreemde onderdanen. Het einde van de negentiende eeuw markeerde daarmee tevens het tanende succes van het Britse isolationisme. Met name de economische en territoriale concurrentie met het sterk opkomende jonge Duitse keizerrijk baarde de Britten zorgen.

De Britten dienden zich nu ook tot andere landen te wenden om haar eigen rijk zeker te stellen. Een

toetreding tot het bal der Europese bondgenootschappen was daarmee slechts een kwestie van tijd.

(19)

II: Een eerste ontmoeting na de Jameson Raid

In december 1895 verliet de jonge jurist Johan Willem Leyds zijn geliefde Transvaal. Omwille van keelproblemen, die hij op jonge leeftijd had opgelopen als zanger in een kerkkoor reisde hij naar Europa.

30

Zijn afwezigheid was een aderlating voor de Transvaalse interne politiek. Als staatssecretaris en de rechterhand van president Kruger vervulde hij een belangrijke wetgevende positie in de republiek. Het vertrek van de op een na belangrijkste man van het land kwam ook nog eens op een zeer ongelegen moment. De spanningen tussen de Zuid-Afrikaansche Republiek (Z.A.R.) en Groot-Brittannië waren in dat jaar sterk toegenomen door de problematiek omtrent het uitlandervraagstuk. Duizenden uitlanders vestigden zich gedurende het laatste kwart van de negentiende eeuw in Transvaal, hoofdzakelijk Britten afkomstig uit de Kaapkolonie.

31

Besmet met de goudkoorts vonden zij werk in de Transvaalse mijnindustrie. Een van hen, een zekere Cecill Rhodes, zou binnen enkele jaren een fortuin vergaren en uitgroeien tot de grootste mijnbouwentrepreneur ter wereld. Naast zijn functie als gouverneur van de Kaapkolonie bezat Rhodes’ mijnbouwconcern rond 1890 ongeveer negentig procent van de mondiale diamantreserves. Rhodes keek met een begerig oog naar de Zuid-Afrikaansche Republiek. De ligging van de republiek maakte het contact met de Britse bezittingen in Midden- en Noord-Afrika moeilijker en vormde een belangrijk obstakel voor de Britse koloniale expansie. Haar bodemschatten waren daarnaast aanzienlijk en behoorden volgens Rhodes, evenals het grondgebied, toe aan de Kaapkolonie. Het ontbeerde echter een rechtvaardiging om de macht van de Boerenrepublieken in handen te krijgen en de afvallige republiek onder Brits gezag te brengen. Hier zou echter spoedig verandering in komen door de Uitlanderproblematiek.

Midden jaren negentig gebruikten de Britten namelijk de oplopende spanningen omtrent het Uitlandervraagstuk om in de politiek van de Z.A.R. te kunnen interveniëren. De Uitlanders werden volgens de Britten sterk gediscrimineerd door de Transvaalse regering. Ze bezaten geen stemrecht en waren afhankelijk van de mijnregels die de Transvaalse regering hen oplegde.

32

Rhodes speelde handig in op de onvrede binnen deze groep. Hij gebood dr. L.S. Jameson, de administrateur van Rhodesië en tevens een goede vriend van Rhodes, om met 500 ruiters Transvaal binnen te vallen ten einde een opstand onder de Uitlanders uit te lokken. De ‘politionele actie’ van Jameson op het soevereine Transvaal werd door de Boeren afgeslagen en Jameson werd gevangengenomen, waarmee het plan van Rhodes jammerlijk mislukte.

De Jameson Raid en daarmee de schending van de Transvaalse soevereiniteit deed een golf van anti-Brits sentiment door Europa gaan. Met name in Duitsland was er veel weerzin over de actie van Jameson. Naast emotionele betrokkenheid speelden ook economische motieven een belangrijke rol in

30

L.E. van Niekerk, Dr. W.J. Leyds as gesant van die Zuid-Afrikaansche Republiek (Pretoria 1980) 8.

31

Uitlander is het Afrikaanse woord voor buitenlander.

32

Milner’s helot dispatch on the situation in South Africa, 04.05.1899, British parliamentary papers (P.P.) LXIV, 113.

(20)

de anti-Britse beeldvorming. Duitse bedrijven hadden tot 1890 tussen achthonderd miljoen en een miljard rijksmark in de Transvaalse economie geïnvesteerd, waarvan een groot gedeelte ten goede kwam aan de mijnbouw.

33

Tevens woonden er duizenden Duitse staatsburgers in de Z.A.R., die bang waren dat door de inval van Jameson hun bezittingen en investeringen gevaar liepen. De belangen van Duitsland in Transvaal waren dus niet enkel indirect. Een annexatie van de Boerenrepublieken zou de afspraken over Duitse economische belangen in de Z.A.R. teniet doen. Een officiële oproep van Duitse burgers in Transvaal om hun bezittingen te beschermen en het voortbestaan van hun economische afspraken te garanderen bereikte reeds op 31 december de keizer.

34

Op dezelfde dag dat Jameson Transvaals grondgebied betrad, ontving Von Marschall van de gezant in Transvaal Von Herff een telegram, waarin president Kruger het optreden van Jameson beschreef als een breuk met het verdrag van Londen en waarin hij tevens de hoop uitsprak dat Duitsland en Frankrijk wilden interveniëren in het conflict.

35

Von Marschall verklaarde zich op dat moment nog niet bereid om Transvaal te ondersteunen. Op diezelfde 31 december berichtte hij aan de Britse ambassadeur in Berlijn: ‘Wir hätten nicht die Absicht uns in die innern Angelegenheiten der Transvaalrepublik einzumischen, oder die englische Partei daran zu hindern, ihre Wünsche bezüglich einer Verfassungsänderung in loyaler Weise zur Geltung zu bringen.’

36

Het is duidelijk dat Von Marschall de Britten gerust wilde stellen dat zij niks te duchten hadden van hun Duitse koloniale buren. Duitsland zou zich niet mengen in het conflict. Een diplomatiek logische keuze, aangezien het Transvaalse grondgebied nog niet geschonden was en de implicaties van een Duits-Brits militair treffen te groot waren om een impulsieve beslissing te nemen over mogelijke steun.

Zeer opmerkelijk in het licht van het onderhoud tussen Von Marschall en de Britse ambassadeur is dat het ‘Auswärtige Amt’ besloot op de oproep van Kruger en de Duitse staatsburgers in Transvaal in te gaan, ten einde de Duitse economische belangen in de Z.A.R. te beschermen. Nog op diezelfde dag verzocht het ministerie gouverneur Wißmann in Daressalam om, ter bescherming van Duitse belangen, ongeveer zeshonderd troepen naar Transvaal te sturen. Tot een daadwerkelijk aanvoering van troepen uit Duits Oost-Afrika is het echter nooit gekomen, niet omdat de gouverneur weigerde, maar omdat president Kruger van mening was dat een dergelijke ingreep van het neutrale Duitsland zou leiden tot een escalatie van het conflict en een vreedzame oplossing onmogelijk zou

33

Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde (BArch.), Toegansnr. R901, inventarisnr. 33751. Auswärtiges Amt, Abtheilung IIIa.

Akten betreffend den Krieg zwischen England und Transvaal 1899, Band 5, nr. 54, aldaar 12, 13: Deutsche Bank an das Auswärtige Amt. Zie ook: BArch, Toegansnr. R901, inventarisnr. 33752. Auswärtiges Amt, Abtheilung IIIa. Akten betreffend den Krieg zwischen England und Transvaal 1899, Band 5, nr. 54, aldaar 11, Deutsche Bank an das Auswärtige Amt; In de meeste gangbare literatuur over de Boerenoorlog wordt een Duits investeringsbedrag aangehouden van 500 miljoen Rijksmark, een bedrag dat rond 1900 in economische vakliteratuur werd geuit, maar in tegenspraak is met de officiële correspondentie tussen de Deutsche Bank en het Auswärtige Amt.

34

Die Deutschen in Pretoria an Kaiser Wilhelm II, 31.12.1895, G.P. XI, 2592.

35

Der Konsul in Pretoria von Herff an deas Auswärtige Amt, 30.12.1895, G.P. XI, No. 2588.

36

Aufzeichnung des Staatssekretärs des Auswärtigen Amtes Freiherrn von Marschall, 31.12.1895, G.P. XI, 2589.

(21)

zijn.

37

Desondanks was de afwijzing enigszins opmerkelijk in het licht van de eerder aangeboden militaire steun. De reden voor deze omslag is waarschijnlijk dat Transvaal opgewassen bleek tegen de inval van Jameson en overtuigd was van de overwinning. Een verlenging van het conflict, waarbij Transvaal het risico liep om niet enkel Jameson, maar de gehele Britse legermacht op het slagveld te treffen, wilde men te allen tijde voorkomen. De president hoopte op Britse acceptatie van de zelfstandigheid van de Boerenrepublieken en dat de inval van dr. Jameson slechts een eenmansactie was, uitgevoerd zonder medeweten van Londen of Kaapstad.

Tussen 1894 en 1896 resulteerde de groeiende Duitse invloed in Transvaal meerdere malen in diplomatieke onenigheid tussen de Britse en Duitse regering. De inval van dr. Jameson leidde tot een climax van de reeds bestaande spanningen tussen beide landen. De Duitse keizer voelde zich sterk verbonden met het lot van de Boeren. Net als menig Duitser beschouwde hij de Boeren als stamverwanten, die in het verre Zuid-Afrika streden voor zelfstandigheid tegen de Anglo-Saksische onderdrukking. Volgens zijn biograaf Röhl ziedde de keizer van woede toen hij het bericht kreeg van de inval van Jameson en ageerde sterk tegen de lafhartigheid van de Britse aanval op het soevereine Transvaal.

38

Tot groot genoegen van de keizer mislukte de aanval. Eerder gedreven door emotionele betrokkenheid met de Boeren dan door diplomatieke kundigheid besloot de keizer zijn felicitaties aan president Kruger uit te spreken:

‘Ich spreche Ihnen Meinen aufrichtigen Glückwunsch aus, daß es Ihnen, ohne an die Hülfe befreundeter Mächte zu appellieren, mit Ihrem Volke gelungen ist, in eigener Tatkraft gegenüber den bewaffneten Scharen, welche als Friedensstörer in Ihr Land eingebrochen sind, den Frieden wieder herzustellen und die Unabhängigkeit des Landes gegen Angriffe von außen zu wahren.’

39

Het Krugertelegram vond snel haar weg naar de Britse pers. Het had vervolgens een enorme ophef in Groot-Brittannië tot gevolg. Zowel de Britse regering als het Britse volk voelde zich getroffen door de boodschap van de keizer, die door het merendeel opgevat werd als een duidelijk blijk van steun aan de Boerenrepublieken en een poging om de Britse positie in Zuid-Afrika te ondermijnen. Het Britse volk verenigde zich in publieke manifestaties om hun onvrede te uiten over de inmenging van de keizer in (wat zij zagen als) een louter Britse aangelegenheid.

40

De enorme anti-Duitse gevoelens in Groot- Brittannië verwoordde de ambassadeur in Londen als volgt: ‘Die allgemeine Stimmung war, daran kann ich nicht zweifeln, eine solche, da die Regierung, wenn sie ebenfalls den Kopf verloren oder aus

37

Aufzeichnung des Staatssekretärs des Auswärtigen Amtes Freiherrn von Marschall, 31.12.1895, G.P. XI, 2589, noot 1.

38

Röhl, Wilhelm II., 872.

39

Kaiser Wilhelm II. an Präsident Krüger, 03.01.1896, G.P. XI, 2610.

40

Der Staatsekretär des Auswärtigen Amtes Freiherr von Marschall an den Botschafter in London Grafen von Hatzfeldt,

06.01.1898, G.P. XI, No. 2619.

(22)

irgendeinem Grund den Krieg gewünscht hätte, dabei die ganze öffentliche Meinung hinter sich gehabt hätte.’

41

Onrust en onbehagen beperkten zich echter niet enkel tot het Britse volk. Koningin Victoria liet eveneens van zich horen. In een brief aan haar neefje wees zij op de vijandige en zeer ingewikkelde verhoudingen tussen Transvaal en Engeland. Inmenging van Duitsland was niet alleen onwenselijk voor de Duits-Britse relaties, het zou zelfs verdere polarisatie van het conflict tot gevolg kunnen hebben.

42

Verdeeld in allianties vereiste het behoud van de gespannen status quo tussen de grootmachten grote diplomatieke kundigheid en voorzichtigheid. De ondoordachte en zeer aanstootgevende actie van de keizer zette de gemoederen op scherp. Om een escalatie van het conflict te voorkomen deed Von Marshall de grootste moeite om de Britten ervan te overtuigen dat het telegram geen aantijging was tegen de Britse heerschappij in Zuid-Afrika, maar een veroordeling van dr. Jameson, die op eigen houtje, tegen de wil van de Britse regering in, zou hebben gehandeld. Ook Wilhelm deed, als hoofd van de regering, een duit in het zakje. De onder druk van Von Hohenlohe gestuurde brief aan zijn grootmoeder Victoria pleitte indirect zowel Londen als Kaapstad vrij van enige betrokkenheid bij de Jameson Raid en gaf tevens blijk van de nog altijd bestaande economische en diplomatiek Duitse afhankelijkheid van de Britten. Hij verklaarde dat hij volledig verrast was door de grote ophef over het Krugertelegram en dat hij op generlei wijze de intentie had om de Britse eer te beschadigen.

43

De snelle excuses van de keizer waren niet zozeer een spijtbetuiging, noch kwam Wilhelm tot het inzicht dat hij, in tijden van Europese polarisatie, een van de grootste diplomatieke blunders in de geschiedenis van de jonge Duitse staat had gemaakt. Zijn verontschuldiging was eerder een uitdrukking van buitenpolitieke dilemma’s, waarin Duitsland zich ten gevolge van het telegram bevond.

44

De keizer rekende namelijk niet op de compromisloze houding van de Britten en de enorme opschudding die de felicitaties in de Britse pers veroorzaakten. Daarnaast vormden de felicitaties een antwoord op de sterke anti-Britse gevoelens binnen de Duitse samenleving naar aanleiding van de Jameson-Raid. De spijtbetuiging van de keizer kon uiteindelijk niet verhoeden dat het aanzien van de Duitse keizer in Groot-Brittannië ernstige schade opliep.

In Duitsland werd desondanks door het merendeel van het volk en de Duitse ministers zeer verheugd gereageerd op de Duitse steunbetuiging. Het was volgens velen een gerechtigd middel om de Britten op de vingers te tikken, zonder direct tot interventie in het conflict over te gaan. Tevens werd het gezien als een van de eerste tekenen van de door Wilhelm beloofde Neue Kurs in de Duitse

41

Der Botschafter in London Graf von Hatzfeldt an den Vortragenden Rat im Auswärtigen Amt von Holstein, G.P. XI, No.

2636.

42

Kruger telegram: the queen’s letter to Kaiser William II, 05.01.1896, P.P., LXIV, 10.

43

Emperor Wilhelm to queen Victoria, 10.01.1896, in: Benson/Viscount Esher, The Letters of Queen Victoria III, 17f.

44

Rosenbach, Das Deutsche Reich, Großbritannien und der Transvaal, 51.

(23)

koloniale politiek. De kwestie was volgens verschillende koloniale verenigingen, waaronder het ADV, het startschot van eerder geuite keizerlijke aspiraties om een Duits wereldrijk te vormen.

45

Het Krugertelegram vormde naar mijn mening echter niet enkel een keizerlijk middel om zijn sympathie voor de Boerenrepublieken te tonen. Er lagen diepere, meer persoonlijke motieven aan de verzending van het telegram ten grondslag. Zo zou het telegram volgens Von Marschall een uiting zijn van de jaloezie die de keizer koesterde ten aanzien van zijn Britse stamverwanten. De Duitse keizer keek met een begerig oog naar de Britse koloniale verworvenheden en had het gevoel dat de Britten de Duitse koloniale plannen probeerden te dwarsbomen. Tevens bewijst het volgende citaat duidelijk dat de keizer van mening was dat de inval van Jameson geen eenmansactie was, maar een gecoördineerde poging van zijn Britse familie om de Britse invloed in Zuid-Afrika te vergroten:

Der Kaiser wäre, damals so sehr Feuer und Flamme für die Buren gewesen, weil er den Vorstoß von Jameson auf seinen Onkel, den Prinzen von Wales, und dessen kapitalistische Freunde zurückgeführt hätte.’

46

Deze uitspraak is in tegenspraak met de eerdere spijtbetuiging aan Victoria. Volgens de latere rijkskanselier Von Bülow lagen aan het versturen van het Kruger-telegram tevens interne politiek factoren ten grondslag die zich niet enkel tot de keizer beperkten. Deze waren namelijk terug te voeren op de geest van Bismarck die nog altijd rondwaarde in de Duitse hoofdstad. Hoewel Bismarck al meer dan tien jaar van het toneel verdwenen was, bleef het politieke spectrum eind jaren negentig nog sterk gepolariseerd. Voor- en tegenstanders van de befaamde rijkskanselier bestreden elkaar achter te schermen. Zo zou Von Marschall een belangrijke initiator zijn geweest van het telegram. De minister van buitenlandse zaken was zeer impopulair bij het ‘het huis van Bismarck’ en hoopte door het telegram zijn positie in de Rijksdag te verstevigen. Het telegram was zodoende naast een ondoordachte steunbetuiging van de keizer tevens een weloverwogen politiek statement van de minister van buitenlandse zaken. Von Marschall beweerde later dat hij fel tegen het telegram gekant was en er alles aan heeft gedaan om de diplomatieke schade ten gevolge van het verzenden ervan te beperken. In de ogen van Von Bülow was Von Marschall echter de steen des aanstoots van het onheil dat het telegram voortbracht, namelijk een verslechtering van de Anglo-Duitse betrekkingen.

De Anglo-Duitse verwikkelingen over Transvaal hadden in de eerste weken van 1896 nog maar weinig invloed op de Europese machtsverhoudingen. Dit neemt niet weg dat Groot-Brittannië duidelijk gezichtsverlies leed door de mislukte Jameson Raid. Hoewel de positie van Groot-Brittannië als gezaghebbende macht over de Boerenrepublieken vooralsnog onaangetast bleef, had de mislukte coup

45

BArch, Toegangsnummer R8048/575 fol.1, Alldeutscher Verband, inventarisnummer 47, Eingaben an den Reichskanzler Fürst Hohenlohe.

46

Von Bülow, Denkwürdigkeiten, 473.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt,

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

personeelsbehoefte van de overheid tot 2010, blijkt dat de vervangingsvraag als gevolg van uitstroom naar inactiviteit de komende jaren groot zal zijn: ruim 3 procent van de

De sectoren Defensie, Politie, Onderwijs, Gemeenten, Rijk en Zorg en Welzijn hebben in de afgelopen jaren campagnes gehouden om het imago van de sector te versterken en

Binnen één samenwerkingsverband is gekozen voor een variant hierop, het matrixmodel, waarbij niet één centrumgemeente als gastheer optreedt, maar waar de gastheerfunctie voor de

• Het aantal wetten neemt sinds 1980 stelselmatig toe, en dat geldt ook voor ministeriële regelingen sinds 2005, het aantal AMvB’s neemt enigszins af sinds 2002. • In de jaren