1
Het verschil tussen Friezen en Nederlanders in het gebruik
van het diminutiefsuffix -etje bij de hoge vocalen + /m/ in
het Nederlands
Jeanin Postema
Abstract
In het Nederlands hebben de hoge vocalen /i,y,u/ een lange fonologische lengte en een korte fonetische duur. In het Fries zijn er ook hoge vocalen met een lange fonetische duur, /i:,y:,u:/. In dit onderzoek is onderzocht of het spreken van het Fries invloed heeft op het gebruik van de
diminutiefsuffixen -etje en -pje bij woorden met een hoge vocaal + /m/. Uit het onderzoek blijkt dat er geen significant verschil is tussen oudere moedertaalsprekers van het Fries, jongere
moedertaalsprekers van het Fries en moedertaalsprekers van het Nederlands als het gaat om het gebruik van de diminutiefsuffixen -etje en -pje. Wel gebruiken alle drie groepen het diminutiefsuffix -pje significant vaker dan het diminutiefsuffix -etje. Uit dit onderzoek is gebleken dat het spreken van het Fries geen invloed heeft op het gebruik van de diminutiefsuffixen -etje en -pje bij woorden met een hoge vocaal + /m/.
2 Inleiding
In het Nederlands gedragen de hoge vocalen, /i,y,u/, zich fonologisch lang, maar ze hebben een korte fonetische duur (Booij, 1995). Aan de ene kant vallen de /i,y,u/ dus onder de korte vocalen, omdat ze ook een korte fonetische duur hebben (Nooteboom, 1971). Maar aan de andere kant vallen de hoge vocalen onder de lange vocalen, omdat ze zich fonologisch lang gedragen. De korte vocalen hebben zowel een korte fonetische duur als een korte fonetische lengte en de lange vocalen hebben zowel een lange fonetische duur als een lange fonologische lengte, bij deze vocalen komen de fonologische lengte en fonetische duur dus overeen. Bij de hoge vocalen is er echter een discrepantie tussen de fonetische duur en de fonologische lengte. Hierdoor kunnen ze niet in één categorie geplaatst worden, zoals de korte en lange vocalen. De hoge vocalen hebben dus overeenkomsten met de korte vocalen en lange vocalen, doordat ze zich op verschillende manieren gedragen. In dit onderzoek wordt specifiek gefocust op woorden met een hoge vocaal +/m/.
Door de discrepantie tussen de fonetische duur en fonologische lengte kunnen woorden met een hoge vocaal + /m/, verschillende verkleinvormen krijgen. In het Nederlands wordt het
diminutiefsuffix -etje gebruikt bij woorden met een korte vocaal +/m/. Voor woorden met een lange vocaal +/m/ wordt het diminutiefsuffix -pje gebruikt. Doordat de hoge vocalen dezelfde duur hebben als de korte vocalen, kunnen woorden met een hoge vocaal +/m/ verkleind worden met het
diminutiefsuffix -etje. Maar het diminutiefsuffix -pje kan ook gebruikt worden, omdat de
fonologische lengte hetzelfde is als die de lange vocalen (Knevel & Gilbers, 2005). Woorden met een hoge vocaal +/m/ hebben dus twee mogelijke verkleinvormen, riem kan bijvoorbeeld als riempje of riemetje verkleind worden.
In het Nederlands hebben de hoge vocalen altijd een korte fonetische duur (Booij, 1995). In het Fries zijn er echter ook hoge vocalen met een lange fonetische duur (Gilbers, Visser & Weening, 2012; Graaf, 1985). De korte hoge vocalen zijn, /i,y,u/ en de lange hoge vocalen zijn /i:,y:,u:/. De lange hoge vocalen zijn geen allofonen van de korte hoge vocalen, want er is een betekenis onderscheidend verschil. [ʋit], wyt (wit), heeft een andere betekenis dan [ʋi:t], wiid (wijd). Bij de lange hoge vocalen in het Fries komen de fonetische duur en fonologische lengte wel overeen, deze zijn beide namelijk lang.
Het verschil tussen de korte hoge vocalen en lange hoge vocalen in het Fries zou ervoor kunnen zorgen dat moedertaalsprekers van het Fries de verkleinvormen anders realiseren in het Nederlands dan moedertaalsprekers van het Nederlands. Doordat in het Fries ook lange hoge vocalen zijn, zou dat ervoor kunnen zorgen dat moedertaalsprekers van het Fries de hoge vocalen in het Nederlands als kort zien. Hierdoor zouden ze vaker het diminutiefsuffix -etje kunnen gebruiken om woorden met een hoge vocaal +/m/ te verkleinen.
Uit onderzoek is gebleken dat jongere moedertaalsprekers van het Fries de hoge vocalen korter uitspreken dan oudere moedertaalsprekers van het Fries, zowel de korte hoge vocalen als de lange hoge vocalen (Gilbers, Visser & Weening, 2012). Doordat jongere moedertaalsprekers van het Fries de hoge vocalen korter realiseren dan oudere moedertaalsprekers van het Fries, wordt het verschil tussen de lange hoge vocalen van het Fries en de hoge vocalen van het Nederlands kleiner. Dit zou als gevolg kunnen hebben dat jongere moedertaalsprekers van het Fries minder vaak het
diminutiefsuffix -etje gebruiken dan oudere moedertaalsprekers van het Fries. Ook hebben jongere moedertaalsprekers van het Fries vaker op jongere leeftijd Nederlands geleerd dan oudere
3 aanraking zijn gekomen met het Nederlands, hebben ze minder expliciet de regels van het
Nederlands hoeven leren, waardoor hun realisatie meer overeen kan komen met
moedertaalsprekers van het Nederlands. Ook komen jongere moedertaalsprekers van het Fries meer in contact met het Nederlands doordat er veel minder Fries gebruikt wordt op scholen en de
studietijd tegenwoordig langer is dan vroeger. Ook hebben jongere moedertaalsprekers van het Fries veel contact met het Nederlands via de media.
In dit onderzoek wordt onderzocht of moedertaalsprekers van het Fries vaker het diminutiefsuffix -etje gebruiken bij woorden met een hoge vocaal +/m/ in het Nederlands dan moedertaalsprekers van het Nederlands. De verwachting is dat moedertaalsprekers van het Fries vaker het
diminutiefsuffix -etje zullen gebruiken, omdat er in het Fries een onderscheid is tussen korte hoge vocalen en lange hoge vocalen dat er in het Nederlands niet is. Hierdoor kunnen moedertaalsprekers van het Fries de hoge vocalen van het Nederlands als kort zien en vaker het diminutiefsuffix -etje gebruiken, aangezien dat het diminutiefsuffix is voor woorden met een korte vocaal +/m/. Ook wordt er een verschil in leeftijd verwacht, de verwachting is dat oudere moedertaalsprekers van het Fries het vaakst het suffix -etje gebruiken, dan jongere moedertaalsprekers van het Fries en tot slot moedertaalsprekers van het Nederlands. De reden hiervoor is dat jongere moedertaalsprekers van het Fries de hoge vocalen korter realiseren dan de oudere moedertaalsprekers van het Fries (Gilbers, Visser & Weening, 2012). Ook komen jongere moedertaalsprekers van het Fries vaak eerder in aanraking met het Nederlands en leren ze in het onderwijs de correcte vorm die sprekers van het Nederlands ook gebruiken. Dit kan ervoor zorgen dat hun resultaten dichter bij die van de moedertaalsprekers van het Nederlands liggen.
Methode
Participanten
Aan dit onderzoek hebben 31 participanten meegedaan. De participanten zijn verdeeld in drie groepen: moedertaalsprekers van het Nederlands, oudere moedertaalsprekers van het Fries en jongere moedertaalsprekers van het Fries. De oudere moedertaalsprekers van het Fries zijn ouder dan 50 jaar en de jongere moedertaalsprekers van het Fries zijn jonger dan 25 jaar.
De groep moedertaalsprekers van het Nederlands bestaat uit elf participanten, waarvan één man en tien vrouwen. De gemiddelde leeftijd is 34 jaar. De groep oudere moedertaalsprekers van het Fries bestaat uit tien participanten, waarvan twee mannen en acht vrouwen. De gemiddelde leeftijd is 57 jaar. De groep jongere moedertaalsprekers van het Fries bestaat uit tien participanten, waarvan één man en negen vrouwen. De gemiddelde leeftijd is 21 jaar.
Materiaal
Voor dit onderzoek is een online vragenlijst gebruikt. De vragenlijst bestaat uit tien testitems en twintig controle-items. De testitems bestaan uit vijf bestaande woorden en vijf non-woorden met een hoge vocaal +/m/. De controle-items bestaan uit vijf bestaande woorden en vijf non-woorden met een korte vocaal +/m/, en vijf bestaande woorden en vijf non-woorden met een lange vocaal +/m/. De testitems zijn te vinden in bijlage A en de controle-items in bijlage B.
Procedure
Alle participanten kregen dezelfde vragenlijst. De participanten kregen woorden te zien waarvan ze de verkleinvorm moesten maken, de woorden werden in willekeurige volgorde getoond. De
4 oefenvraag te zien. De woorden werden één voor één getoond en de participanten konden het antwoord onder de woorden typen. De woorden bleven op het scherm staan, zodat de participant het woord niet zou vergeten en zo de kans op fouten verkleind werd.
Resultaten
De antwoorden zijn verdeeld in drie categorieën: het diminutiefsuffix -pje, het diminutiefsuffix -etje en overig. De categorie overig bestaat uit antwoorden waarbij een typefout is gemaakt, of een diminutiefsuffix is gebruikt dat niet gebruikt wordt bij woorden met een hoge vocaal + /m/ in het Nederlands, zoals -je. Doordat participanten soms typefouten maakten, is het onduidelijk wat de participant bedoelde en daarom zijn deze antwoorden onder overig geplaatst.
Hieronder zijn drie tabellen te zien. In tabel 1 staan alleen de bestaande woorden met een hoge vocaal + /m/, in tabel 2 alleen de non-woorden met een hoge vocaal + /m/ en in tabel 3 staan de resultaten voor alle testitems.
Moedertaalsprekers Nederlands Oudere moedertaalsprekers Fries (≥ 50) Jongere moedertaalsprekers Fries (≤ 25) -etje 23,6% 16% 28% -pje 76,4% 82% 68% overig 0% 2% 4%
Tabel 1: Resultaten bestaande woorden hoge vocaal +/m/
In tabel 1 staan de resultaten van de bestaande woorden met een hoge vocaal + /m/. In deze tabel is te zien dat alle drie groepen het diminutiefsuffix -pje significant vaker gebruiken dan -etje, p < 0.05. De jongere moedertaalsprekers van het Fries gebruiken het vaakst het diminutiefsuffix -etje, daarna de moedertaalsprekers van het Nederlands en tot slot de oudere moedertaalsprekers van het Fries. Het omgekeerde geldt voor het diminutiefsuffix -pje, dat wordt het vaakst gebruikt door de oudere moedertaalsprekers van het Fries, dan door de moedertaalsprekers van het Nederlands en tot slot het minst door de jongere moedertaalsprekers van het Fries. Het verschil tussen de groepen is echter niet significant, p > 0.05. Moedertaalsprekers Nederlands Oudere moedertaalsprekers Fries (≥ 50) Jongere moedertaalsprekers Fries (≤ 25) -etje 27,3% 18% 20% -pje 65,5% 72% 74% overig 7,2% 10% 6%
Tabel 2: Resultaten non-woorden hoge vocaal +/m/
De resultaten van de non-woorden met een hoge vocaal + /m/ staan in tabel 2. Net als bij de bestaande woorden gebruiken alle groepen het diminutiefsuffix -pje significant vaker dan het diminutiefsuffix -etje, p < 0.05. Er is ook te zien dat moedertaalsprekers van het Nederlands het vaakst het diminutiefsuffix -etje gebruiken, daarna de jongere moedertaalsprekers van het Fries en tot slot de oudere moedertaalsprekers van het Fries. Het diminutiefsuffix -pje wordt het meest gebruikt door de jongere moedertaalsprekers van het Fries, daarna de oudere moedertaalsprekers van het Fries en tot slot de moedertaalsprekers van het Nederlands. Ook zijn er meer antwoorden die onder de categorie overig vallen dan bij de resultaten van het bestaande woorden met een hoge vocaal +/m/. De verschillen tussen de groepen zijn voor deze categorie ook niet significant, p > 0.05.
5 Moedertaalsprekers Nederlands Oudere moedertaalsprekers Fries (≥ 50) Jongere moedertaalsprekers Fries (≤ 25) -etje 25,5% 18% 24% -pje 70,9% 77% 71% overig 3,6% 5% 5%
Tabel 3: Resultaten bestaande woorden en non-woorden hoge vocaal +/m/
In de tabel 3 staan de resultaten van alle testitems met een hoge vocaal + /m/. In de tabel is te zien dat alle drie groepen het diminutiefsuffix pje significant vaker gebruiken dan het diminutiefsuffix -etje, p < 0.05. Moedertaalsprekers van het Nederlands en jongere moedertaalsprekers van het Fries gebruiken het diminutiefsuffix -etje bijna even veel gebruiken, hetzelfde geldt voor het
diminutiefsuffix -pje. Ook is te zien dat oudere moedertaalsprekers van het Fries het diminutiefsuffix -etje het minst vaak gebruiken, en het vaakst het diminutiefsuffix -pje gebruiken. Hier zijn de
verschillen tussen de groepen ook niet significant, p > 0.05.
Bij zowel bestaande woorden als non-woorden wordt het diminutiefsuffix -pje significant vaker gebruikt dan het diminutiefsuffix -etje. Er zijn ook kleine verschillen tussen de groepen, maar deze zijn bij geen van de categorieën significant.
Discussie
In de resultaten is te zien dat alle drie groepen het diminutiefsuffix -pje significant vaker gebruiken dan -etje, zowel bij bestaande woorden als non-woorden met een hoge vocaal + /m/. Het
diminutiefsuffix -pje wordt dus als de norm beschouwd voor woorden met een hoge vocaal + /m/. Bij bestaande woorden zou het kunnen dat het diminutiefsuffix -etje bij sommige woorden al zolang gebruikt wordt dat daar geen verandering meer plaatsvindt. Maar bij non-woorden zou de verwachting zijn dat het diminutiefsuffix -etje bijna niet gebruikt wordt, als -pje de norm is. Dit is echter niet het geval. Gemiddeld wordt het diminutiefsuffix -etje bijna evenveel gebruikt bij non-woorden als bestaande non-woorden. Hier zou verder onderzoek naar gedaan kunnen worden, er kan gekeken worden naar de frequentie van het diminutiefsuffix -etje en of het verandert over de jaren heen.
Een andere verklaring kan zijn dat de fonologische lengte een belangrijkere rol speelt bij het bepalen van het diminutiefsuffix dan de fonetische duur. Het diminutiefsuffix -pje wordt namelijk gebruikt bij de lange vocalen, die zowel fonologisch als fonetisch lang zijn. Als aangenomen wordt dat
fonologische lengte het belangrijkst is voor de keuze van het diminutiefsuffix, wordt het
diminutiefsuffix -pje vaker gekozen. Dit blijkt ook uit het onderzoek. Het zou interessant zijn om dit verder te onderzoeken en ook te kijken naar andere woorden met hoge vocalen die eindigen op een sonorante consonant. Op die manier kan onderzocht worden of er een patroon ontstaat in het gebruik van diminutiefsuffixen bij woorden met een hoge vocaal die eindigen op een sonorante consonant.
De verwachting van dit onderzoek was dat moedertaalsprekers van het Fries vaker het
diminutiefsuffix -etje zouden gebruiken dan moedertaalsprekers van het Nederlands, en dat oudere moedertaalsprekers van het Fries het diminutiefsuffix -etje het meest zouden gebruiken. Dit is echter niet wat uit het onderzoek is gekomen. Er is geen significant verschil gevonden tussen de groepen. De drie groepen gebruiken dus evenveel het diminutiefsuffix -etje.
6 Zoals eerder genoemd werd, zou een verklaring kunnen zijn dat de lange fonologische lengte het belangrijkste is om de diminutiefvorm te bepalen bij woorden met een hoge vocaal + /m/. Als dit het geval zou zijn, zou dat verklaren waarom de moedertaalsprekers van het Fries niet vaker het suffix -etje gebruiken. De fonologische lengte van de hoge vocalen is in het Nederlands en Fries namelijk hetzelfde, in het Nederlands zijn de hoge vocalen fonologisch lang en fonetisch kort. In het Fries zijn de korte hoge vocalen fonologisch lang en fonetisch kort, net als de Nederlandse hoge vocalen. De lange hoge vocalen in het Fries zijn fonologisch lang en fonetisch lang, het enige dat verandert, is de fonetische duur. Als de fonetische duur van de Friese hoge vocalen invloed zou hebben op het maken van verkleinvormen in het Nederlands, zou er een verschil verwacht kunnen worden. Maar als de fonologische lengte het belangrijkst is voor het maken van verkleinvormen in het Nederlands, zou er geen verschil zijn tussen moedertaalsprekers van het Nederlands en moedertaalsprekers van het Fries, omdat de fonologische lengte van de hoge vocalen van het Nederlands en het Fries hetzelfde is. Het spreken van het Fries heeft dan dus geen effect op het verkleinen van woorden met een hoge vocaal + /m/ in het Nederlands.
Conclusie
In het Nederlands hebben de hoge vocalen een korte fonetische duur en een lange fonologische lengte (Booij, 1995). Hierdoor kunnen bij woorden met een hoge vocaal + /m/ twee
diminutiefsuffixen gebruikt worden, -etje en -pje (Knevel & Gilbers, 2005). Doordat er in het Fries zowel korte hoge vocalen als lange hoge vocalen zijn, zou er een verschil kunnen zijn in het gebruik van de diminutiefsuffixen door moedertaalsprekers van het Fries. Ook zou er een verschil in leeftijd kunnen zijn, aangezien jongere moedertaalsprekers van het Fries de hoge vocalen korter realiseren dan oudere moedertaalsprekers van het Fries (Gilbers, Visser & Weening, 2012). Oudere
moedertaalsprekers van het Fries hebben vaak ook op oudere leeftijd Nederlands geleerd, dit zou ook een effect kunnen hebben op het gebruik van het diminutiefsuffix -etje bij woorden met een hoge vocaal + /m/.
Uit het onderzoek is gebleken dat alle groepen het diminutiefsuffix -pje significant vaker gebruiken dan het diminutiefsuffix -etje, zowel bij bestaande woorden als non-woorden. Er zijn geen
significante verschillen gevonden per groep als het gaat om de diminutiefsuffixen -etje en -pje. Een verklaring voor het feit dat het diminutiefsuffix -pje vaker gebruikt wordt dan het
diminutiefsuffix -etje, is dat het diminutiefsuffix -pje het standaardsuffix is voor woorden met een hoge vocaal + /m/. Dit verklaart echter niet waarom bij non-woorden het diminutiefsuffix -etje gebruikt wordt. Als het diminutiefsuffix -pje de norm is, zou verwacht worden dat het
diminutiefsuffix -etje niet gebruikt wordt bij non-woorden. Er zou verder onderzoek gedaan kunnen worden naar de frequentie van de diminutiefsuffixen -etje en -pje, om te kijken of er een verandering plaatsvindt over tijd en er tegenwoordig meer variatie mogelijk is.
Een andere verklaring is dat de fonologische lengte het belangrijkst is bij het maken van
verkleinwoorden. Dit zou verklaren waarom het diminutiefsuffix -pje door alle drie groepen het vaakst gebruikt wordt, het diminutiefsuffix -pje wordt namelijk gebruikt bij woorden die fonologisch lang zijn.
De verwachting was dat de oudere moedertaalsprekers van het Fries het vaakst het diminutiefsuffix -etje, zouden gebruiken, dan de jongere moedertaalsprekers van het Fries en tot slot de
7 De hoge vocalen in het Nederlands komen overeen met de korte hoge vocalen in het Fries, hierdoor kunnen moedertaalsprekers van het Fries de hoge vocalen van het Nederlands als fonetisch kort zien en vaker het diminutiefsuffix -etje gebruiken.
De uitkomst is echter dat er geen significant verschil is tussen de groepen als het gaat om het gebruik van het diminutiefsuffix -etje. Zoals eerder genoemd kan de fonologische lengte belangrijker zijn voor de keuze van het diminutiefsuffix dan de fonetische duur. Als dat zo is, heeft de fonetische duur en het verschil tussen de fonetische duur van de Friese en Nederlandse hoge vocalen dus weinig invloed op het maken van verkleinwoorden in het Nederlands. Waardoor er geen verschil te zien is tussen moedertaalsprekers van het Nederlands en het Fries. Het spreken van het Fries heeft hierdoor dus geen effect hebben op het gebruik van de diminutiefsuffixen -pje en -etje bij woorden met een hoge vocaal + /m/.
Bibliografie
Booij, G. (1995). The phonology of dutch. Oxford University Press Inc., New York.
Gilbers, D., Visser, W. & Weening, J., (2012). Het verschil tussen de lange en korte hoge vocalen in het
Fries en de invloed hiervan op de realisering van de Nederlandse hoge vocalen door Friestaligen. In: Us Wurk, tydskrift foar Frisistyk, vol 61, no 1-2, p. 69-90. Geraadpleegd van
https://ugp.rug.nl/uswurk/article/view/26732
Graaf, T. de, (1985). Phonetic Aspects of the Frisian vowel system. In: Nowele, vol 5, p. 23-40. Knevel, N. & Gilbers, D., (2005). Hoge vocalen en het diminutiefsuffix in het Nederlands. In: TABU, Jaargang 34, p. 159-170. Geraadpleegd van
https://www.dbnl.org/tekst/_tab001200501_01/_tab001200501_01_0008.php
Nooteboom, S. G., (1971). Over de lengte van korte klinkers, lange klinkers en tweeklanken in het
Nederlands. In: De Nieuwe Taalgids, 64 (1971), p. 396-402. Geraadpleegd van
8 Bijlage A: Testitems
Woorden met hoge vocaal + /m/
1. Bloem [blum] 2. Riem [rim] 3. Kostuum [kɔstym] 4. Priem [prim] 5. Kiem [kim]
Non-woorden met hoge vocaal +/m/
1. Driem [drim] 2. Huum [hym] 3. Wiltroem [ʋIltrum] 4. Loem [lum] 5. Wiem [ʋim] Bijlage B: Controle-items
Woorden met korte vocaal +/m/
1. Bom [bɔm] 2. Kam [kɑm] 3. Rem [rɛm] 4. Klem [klɛm] 5. Dam [dɑm]
Non-woorden met korte vocaal +/m/
1. Plem [plɛm] 2. Rom [rɔm] 3. Spim [spIm] 4. Vam [fɑm] 5. Wem [ʋɛm]
Woorden met lange vocaal +/m/
1. Raam [ram] 2. Boom [bom] 3. Naam [nam] 4. Kraam [kram] 5. Probleem [problem]
Non-woorden met lange vocaal +/m/
1. Reem [rem] 2. Joom [jom] 3. Graam [xram] 4. Klaam [klam] 5. Kreem [krem]
9 Bijlage C: Percentages per testitem
Testitems Moedertaalsprekers Nederlands Oudere moedertaalsprekers Fries (≥ 50) Jongere moedertaalsprekers Fries (≤ 25) Riem Riempje 100% 100% 90% Riemetje 0% 0% 10% Kostuum Kostuumpje 100% 100% 90% Kostuumetje 0% 0% 10% Priem Priempje 73% 70% 60% Priemetje/priemmetje 27% 30% 40% Kiem Kiempje 73% 80% 70% Kiemetje/kiemmetje 27% 10% 20% Overig 0% 10% 10% Bloem Bloempje 36% 60% 30% Bloemetje/bloemmetje 64% 40% 70% Driem Driempje 55% 90% 80% Driemetje/driemmetje 45% 10% 20% Huum Huumpje 82% 60% 70% Huumetje/huummetje 9% 10% 20% Overig 9% 30% 10% Wilsoem Wilsoempje 64% 80% 80% Wilsoemetje/wilsoemmetje 27% 20% 10% Overig 9% 0% 10% Loem Loempje 64% 70% 90% Loemetje/loemmetje 27% 20% 10% Overig 9% 10% 0% Wiem Wiempje 64% 60% 50% Wiemetje/wiemmetje 27% 30% 40% Overig 9% 10% 10%