GEOCOMmunicatie 19
overvulkanische
uitbarstingen
en hun
gevolgen,
klimaatwisselingen
en hungevolgen,
en eenmerkwaardig
ouddiertje
A.J.+(Tom)
vanLoon*Inleiding
Extreem zware
vulkaanuitbarsting
inJapan
gereconstrueerd
De
gesteentepakketten
die ontstondenbij
deuitbars-ting
van eenJapanse vulkaan,
ruim tweemiljoen jaar
ge-leden,
duiden opeenextreemzwareuitbarsting. Daarbij
moeten,nogafgezien
vandeuitgestroomde lava,
honder-den kubieke kilometersaanmateriaal in de luchtzijn
uit-gestoten.
Dat is de conclusievan onderzoekers van deuniversiteitenvanOsakaenFukushima.
Uit het
geologische
verledenzijn
meersporenvangrote
vulkaanuitbarstingen bekend,
maardiesporenzijn
in hetalgemeen
zo schaars dat het nietmogelijk
isom daaruiteen
goed
beeldtereconstrueren vandeontwikkeling
van deuitbarsting;
enzelfs dejuiste plaats
van deuitbarsting
is vaak niette traceren.DeJapanse
onderzoekers is dat welgelukt.
De vulkanischeasen degroterefragmenten
(vulkanische bommen) zijn uitgestoten
in centraalJapan,
doordeEbisutoge-Fukuda.
Deaswerdtotmeer dan 300 kmvan de vulkaandoorde luchtvervoerd,
enbedektnu eengebied
van meerdan 290.000 km2. Vooral deanalyse
Na devakantie-uitstapjes
naartalvanexotischeoorden,
en met de recente
uitbarsting
van de Etna noginhetge-heugen, lijkt
eralleaanleiding
om weer eensietsvulka-nisch optafel te
leggen.
En daaraan- via de tektoniek-gekoppeld
ietsoverolievoorraden. Dan mager nade war-me zomer diewehebbengehad,
en metalle commotie rondom deklimaatconferentieonderleiding
vanJanPronk, ook welweer eens iets wordengezegd
overhet vroegereklimaat. Want ookPronkzal ooitmoetenbeseffen dathet klimaat
altijd zijn eigen
gang is gegaan,enook in dehui-dige samenleving
heusnietaltijd
naardepolitiek
zal luis-teren; ookzijn
derecenteproblemen
die uit dehuidige
opwarming voortvloeien,
nietaltijd
evengemakkelijk
op te lossen met wat vageafspraken:
de Siberischewerke-lijkheid bewijst
datweer eens.En tenslotte,
om de lief-hebbers van fossielebeestjes
teplezieren,
ook nog ietsover een
prachtige
vondstendeproblemen
die hetgevon-den fossiel
AFZETTINGEN WTKG 22 (3),2001 58
vanhetmateriaaldat verder dan 150 kmvan de vulkaan terecht
kwam,
heeft inzicht gegevenin degeschiedenis
vande
eruptie.
Dat isvanbelang,
omdat daarmeeinzichtwordt
verkregen
in demogelijke ontwikkeling
vanzwareerupties
die in de toekomst kunnenoptreden;
veiligheids-maatregelen
kunnen daardoormeergericht
wordengetrof-fen.
Het
blijkt
datervijf
fasenbij
deeruptie
vandeEbisutoge-Fukuda
zijn
teonderscheiden. De eerstebestond uiteenuitbarsting waarbij
gassen-waarschijnlijk
voor eengroot
deel bestaande uit
waterdamp
-onderzeerhoge
drukwer-den
uitgestoten,
samenmet eenhoop
as. De hoeveelheidvia de lucht
uitgestoten
materiaalmoetgroterzijn geweest
dan 105 km3
.
Tegelijk
vloeideerook
noglava
uit,
maarinbetrekkelijk
kleine hoeveelheden.In detweevolgende
fa-senvloeideervooral dun-vloeibare lavauit;het
opstijgen
vanhet magma uit dedieper gelegen magmakamers ging
gepaard
metzeersterkeontgassing.
Devrijkomende
gas-sen
zorgden
voorexplosieve uitbarstingen.
Daarnaast vormdenasencondenserendewaterdamp modderige
mas-sa’s, die vanaf dehellingen omlaag gleden.
De vierdefase werdweervooral door de uitstootvan mag-matischegassen
gekarakteriseerd.
Door deextreemhoge
druk waaronder datplaatsvond,
werden deuitgestoten
deeltjes (waaronder
vulkanischglas)
totzeergrote
afstan-den via de luchtmeegevoerd.
Bovendien werd devulkaan-kegel
door hetuitgestoten
materiaalhoog opgebouwd.
In de laatste fase storttede vulkaan inelkaar, waarbij
weer grotevulkanische modderstromen zich tot in de verreomtrek uitbreidden. De
afzettingen
vandezemodderstro-menomvattensamen250-350 km3enbedekkeneengroot deelvande eerder
gevormde afzettingen
vanvulkanischeas.
Omdat de
uitbarsting
ongeveer aan hetbegin
van hetIJstijdvak plaatsvond,
vormen deafzettingen
eengoed
traceerbare grens. De diverse
afzettingen
kunnenvolgens
de onderzoekers (X)k wordengebruikt
voor hetanalyse-ren vande invloedvan
grootschalige erupties
op hetmon-diale klimaat.
Referentie:
2Bij eruptie
dietoteindevan Minoïschebeschaving
leidde werdengrote
brokken velekilometers weggeslingerd
Ookminder
ernstige uitbarstingen
dan die inJapan
kunnen tot catastrofes leiden. Datblijkt
uit de vulkani-scheuitbarsting
die omstreeks1640voorChristusplaats-vonden
waarbij
blokkentot1,6
min doorsnedetot7 kmver werden
weggeslingerd.
Degebeurtenis
maakte eenplotseling
eindeaande Minoïschebeschaving
op Kreta. Datwas eengevolg
van een enormevloedgolf
die Kretaoverspoelde
(de legende
van hetverzonken Atlantis iswaarschijnlijk hierop gebaseerd)
na de‘ontploffing’
van deSantorini,
een vulkaanophet Griekse eiland Thera.Bij
deeruptie
werd zoveel materiaalexplosief uitgestoten
datereen
instortingskrater (caldera) ontstond,
waarvannogeen
gedeelte
over is.De hoeveelheidmateriaal die binnen korte
tijd
werduit-gestoten
wasonvoorstelbaargroot (de
asistevindentotverin
Egypte
eniswaarschijnlijk
- door dedirecteenindi-recte
gevolgen
-verantwoordelijk
voor‘dezevenplagen
van
Egypte’).
Deexactelocatieengroottevandekrater-pijp
warenoverigens
niet bekend alsgevolg
vandevor-ming
vandeinstortingskrater.
Onderzoekvandeaande UniversiteitvanAarhus
(Dene-marken)
verbondenaardwetenschapper
T. Pfeiffer heeft daarinnu lichtgebracht. Hij
richtte zichbij zijn
onder-zoek op hetverloop
van degebeurtenissen
aan de handvan de karakteristiekenvan de
afzettingen
die nogzijn
terugtevinden.
Zijn
onderzoektoontaandat deuitbars-ting
vier fases kende: eeneerstefase waarin de druk zichgedurende jaren langzaam
steeds verderopbouwde
totdateen
explosieve
eruptie optrad,
een tweede fase waarin vooral lavauitstroomde,
een derde fasewaarin vooralas werduitgestoten,
en eenvierde fase waaringloedwolken
langs
dekraterhelling omlaag
raasden.De locatievan de
kraterpijp
is door Pfeiffervastgesteld
op basis van de
verspreiding
vanbepaalde afzettingen.
Voor deeerste fasevan de
eruptie
kon dataan de handvande
verdeling
in de ruimtevanuitgestoten deeltjes
metbepaalde afmetingen;
degrootste
vielenimmers het dichtsbij
dekraterpijp terug.
Voor de tweede fase bleek dieaan-pak
nietmogelijk,
maarwel bleek dat blokken tot1,6
min doorsnedeallebinneneen
cirkelvormig gebied
meteendiametervan 14 km
liggen.
Daaraan kan de conclusie worden verbonden dat dekraterpijp
toen ongeveer in het middenvandie cirkel moethebbengelegen,
endatdebrok-stukken dus zeker6-7kmvermoeten
zijn weggeslingerd.
Dat tekent deenormekrachtvandeeruptie.
Overigens
werden nog veelgrotere
brokstukkenweg-geslingerd,
vooral in de derde fasevan deeruptie.
Brok-stukkenvandriemeterin doorsnedezijn
nietongewoon. De
verspreiding
daarvan is echter anders dan dievandeweggeslingerde
stukkenuit fase 2. Pfeiffer leidt uit diegegevensafdaterinfase 1een
betrekkelijk
kleinekrater-pijp
was, diezich in fase 2 viaeenbreuksysteem
vergrootte naarhet zuidwesten. Gedurende fase 3 moet zich min-stens 1 nieuwekraterpijp
in het noordenvan dekrater hebbenontwikkeld, mogelijk gelokaliseerd
op hetzelfde
breuksysteem,
datzich toen verdernaarhet noordoostenontwikkelde.
Referentie:
4Doorbraak
van‘vulkanische
dam’
inAlaska
veroorzaakte stortvloed
Weereenheel andere catastrofe als
gevolg
van een vulkanischeuitbarsting
vondplaats
inAlaska. Een stort-vloedwaarbij
per seconde 10.000tot1.000.000m3water per seconde
vrijkwam
inhet dalvandeChakachatna,
moet hetgevolg zijn
geweestvan het doorbrekenvan eenna-tuurlijke
dam inzuidelijk
Alaska,waarschijnlijk
zo’n 7500-10.000jaar geleden.
Hoe dramatisch hetvrijkomen
van een
dergelijke
hoeveelheidwaterineenrivierdalis,
blijkt
uiteenvergelijking
metdeRijn; bij hoogwater
komtbij
Lobithper seconde ook zo’n 10.000m3 onsland bin-nen(de
grootst gemetenhoeveelheid ooitbedroeg
ca.12.500m3
).
In Alaska had destroom dus minimaal de-zelfde omvang,maarwas'mogelijk
honderdmaalzogroot. Dat concludeertChristopher Waythomas
vandeGeologi-sche DienstvanAlaska.
De hoeveelheidwaterdieperseconde
vrij
moetzijn
ge-komen berekendehij
op basisvan de krachtwaarmeehetwatereen
natuurlijke
dam erodeerdeen materiaal daar-van(en
uit het benedenstroomsegebied)
meevoerde. De erosievande dammoet extreemsnelzijn verlopen:
in de ordevan groottevan 10-100mperuur. Hetgevolg
wasdat hetmeerdatzichachter de dam had
gevormd,
in kortetijd grotendeels leegliep.
Hetmeer waseerderontstaan uitsmeltwater datvan
glet-sjers
dooreenrivierdalomlaag stroomde,
maardaarinplot-seling
werdgehinderd
doordatbij
eenuitbarsting
van eenvulkanisch
complex (van
deSpurr) gloedwolken
met vul-kanischeas,in combinatiemeteensoortlawinesvankort daarvooruitgestoten
vulkanisch materiaalvandevulkaan-helling omlaag
raasdeneninhet daltotstilstandkwamen. Hetwaterachterdezogevormde
damwerdtegengehou-den, begon
testijgen
enkwamvrij
toen dedamwerdge-ërodeerd, waarschijnlijk
doordat hetwaterpeil
zo ver was gestegendat hetwaterover de dambegon
heentelopen.
Deze gangvanzaken is op zichzelf niet
uitzonderlijk.
Inhetzelfde dal is dat in de laatste 10.000
jaren
nogenkele malen
voorgekomen.
Ook in 1953enin 1992 werdenna vulkanischeuitbarstingen
opgelijke wijzen natuurlijke
dammengevormd,
die leiden totmeertjes
die ook weerleegliepen
nadat de dammendoorbraken.Daarbij
kwam echter nietmeerdan 1000-10.000m3per secondevrij.
Datwasdus veel minder catastrofaal dan de eerdere
gebeurte-nis, waarvande sporennunog
zijn terug
tevinden in devorm van
grote meegesleurde
brokstukken in debeneden-loop,
enineengrote delta-vormige
waaiervansediment dat in het dal werdafgezet
opeenplaats
benedenstrooms van dedoorgebroken dam,
waar eenverbreding
van hetdal
zorgde
voor eenafnamevande stroomsnelheidvandeenorme
vloedgolf.
Hetherkennenvan ditproces - enhetinschattenvan de
kans van
optreden
endedaarbij
behorendegevolgen
- isvan
belang
voorhetnemen vaneventueleveiligheidsmaat-regelen
in hetoverigens
zeerdunbevolktegebied.
Referentie:
7Meer winbare olie in
diep gedaalde
en weeropgeheven
sedimentenVulkanisme
hangt
samenmetde processen in dedie-pe
ondergrond.
Diezelfdeprocessenzijn
ookverantwoor-delijk
voorhet dalenen(soms)
weeropheffen
vangrotegebieden.
Dat kan groteeconomische- envaak onver-wachte-consequenties hebben,
zoals uiteenrecenton-derzoeknaar
mogelijke
olievoorkomensbleek. Denogin de
ondergrond
winbarehoeveelhedenolievan bruikbare kwaliteitlijken
veelgroter
dantotnutoewerd aangenomen. Dat komt doordatde bacteriëleprocessen die zorgen dat de olieondergronds
langzaam
eensteedsminder
goede
kwaliteitkrijgt,
stoppenwanneerhetolie-reservoir
diep
genoegligt.
NoorseenBritse onderzoekerskomentotdie conclusie op basis vande vondstvan olie
van onverwacht
goede
kwaliteit.In de
ondergrond
komen bacteriënvoor waarvan eenaan-tal soorten overleeftals de bodem waarin
zij
levenlang-zaam aanbedekt wordt door steeds dikkere
lagen
sedi-ment. Eendergelijke opeenstapeling
vindt onder meerplaats
indeltagebieden,
waarde rivier veel slibaanvoert dat zichvoordemonding opstapelt;
door hetgewicht
vanhet zich
ophopende
sediment wordt de bodemomlaag
gedrukt,
zodaterterplaatse
nogmeersedimentkan wor-denafgezet.
Zokunnendelta-afzettingen
ontstaanvanvele kilometersdik. Juistindelta’s bestaat in hetalgemeen
eenrijk
leven. Deafgestorven organismen
worden in het zichopstapelende
sedimentbegraven,
enwordendaarbij
ge-leidelijk
omgezetinolie-achtige
stoffen. Daaromzijn
veel groteoliereservoirsjuist
in ‘fossiele’ delta’saangetrof-fen.
In het
begraven
sedimentzijn
ookbacteriënaanwezig,
waarvan
sommige
soorten zich met olie voeden. Dat leidt totomzetting
vanhetorganische materiaal, waarbij
de oliezodanig
verandert dat die steeds mindergeschikt
wordtvoor
toepassingen
zoalswedienukennen;
dezevermin-dering
vankwaliteit doororganische
activiteit wordtmet determ‘biodegradatie’ aangeduid.
Biodegradatie
kanoptreden
tottemperaturen
van om-streeks 150°C,
omdatsommige
bacteriënbij
die tempe-ratuurnogoverleven;
datis echtereenuitzonderlijke
situa-tie,
wantdemeestebacteriën geven destrijd
opbij
zo’n 80 °C. Wanneereenoliehoudendsedimentpakket
gelei-delijk
doorbekkendaling dieper
wordtbegraven,
dankomterduseenmomentdatergeen
significante
bacteriëleac-tiviteitmeeris omdat detemperatuurin de
ondergrond
toeneemtmetdediepte. Bodemdaling
gaatechter in hetalgemeen
zolangzaam
dat ‘oude’ oliebijna altijd
(vrij-wel) ongeschikt
voorgebruik
isgeworden.
Daarom speu-renoliemaatschappijen
ook niet ofnauwelijks
naarder-gelijke
oude olie.De onderzoekers vonden echter in
ondiepe (dus
ook rela-tiefkoude) sedimentpakketten betrekkelijk
oude olie die slechts ingeringe
matedoorbiodegradatie
wasveranderd. Deverklaring
diezehiervoorgevenopbasisvandeAFZETTINGEN WTKG 22 (3), 2001 60
is even
simpel
alsovertuigend.
Als ereensnelledaling
vanhet desbetreffendeoliehoudendesediment
plaatsvindt
toteendiepte
waardetemperatuur hoger
is dan 80-90°C,
dan vindt als hetwaresterilisatievanhetpakket plaats:
deaanwezige
bacteriën wordengedood.
Wordt hetgebied
daarnaweeropgeheven
toteenniveauwaar inprincipe
wel
biodegradatie
kanoptreden,
dan zal datprocesechter nietmeerkunnen
plaatsvinden bij gebrek
aande daarvoorverantwoordelijke
bacteriën.Kennelijk
kunnen dan ook geen bacteriënvanhetaardoppervlak
totdiediepte
door-dringen.
Deze
ontdekking brengt
de onderzoekers tot de conclusie dat het zinvol isalsnog
naarolietegaan zoeken inpotentië-le
reservoirgesteenten
die in het verledeneerstdiep zijn
gedaald,
endienuweerbetrekkelijk ondiep liggen.
Der-gelijke gesteenten zijn
tot nutoenauwelijks
opdeaanwe-zigheid
vanolie onderzocht.Referentie:
8Braziliaans
regenwoud
overleefde talvan klimaatfluctuatiesHet is bekend dat vulkanismeen
gebergtevorming
van
grote
invloed kunnenzijn
ophet klimaat.Maarbij
het klimaatspelen
veelmeerfactoreneenrol.Daaromtredenerook zoveel-
schijnbaar willekeurige
-klimaatschom-melingen
op.Ook het
tropisch regenwoud
in hetBraziliaanseAmazone-gebied
heefteengecompliceerde afwisseling
vanklimato-logische omstandigheden
doorgemaakt,
maar daarvanheeft het
kennelijk
niet veel lastgehad.
DatstellenBrazili-aanseonderzoekersvast.Ze voerdenvoorhun onderzoek
analyses
uitvanboorkemen uittweemerenin hetregen-woud,
in deomgeving
vanCarajas.
Een
belangrijk
onderdeelvandeanalyses
betrof degeoche-mische
samenstelling
vandeboormonsters,
insamenhang
meteenkarakterisering
van het in diemonsters aange-troffenorganische
materiaal. Datorganische
materiaalmaakte het bovendien
mogelijk
omvia de C-14 methode de ouderdommenvan de verschillende eenheden in de boorkernenvast testellen(het
bleek in totaalomdeafge-lopen
30.000jaar
tegaan,meteenhiaatvoorhetinterval vanca.24.000tot15.400jaar geleden).
Degeochemie
ende
mineralogische
samenstelling
gaven informatieover dehydrologische geschiedenis,
ondermeerindevorm vandekrachtvan
oppervlaktestromen
enhunerosiecapaciteit.
Hetblijkt
dat het klimaattussen 30.000en22.000jaar
geleden
voortdurenddroger werd,
waardoor de onder-zochte merensteedsondieper
werden(wel verdamping,
weinig
aanvoerviaoppervlaktewater
enneerslag).
Van devolgende periode zijn
onvoldoendegegevens beschik-baarvoor een betrouwbare reconstructievan deontwik-keling
vanhet klimaat. Tussen 15.400en 12.900jaar
ge-leden
steeg
hetwaterpeil
in demeren weergeleidelijk,
wat
wijst
opeenvochtiger
klimaat. Gedurendeditvochti-ger interval voerden stromen veel erosiemateriaal
(vooral
kwarts, ijzeroxiden
enhetkleimineraalkaoliniet)
naarde nieren,hetgeen
eropwijst
dat de dunneverweringsbodem
onder hetregenwoud
tijdelijk
sterk dooroppervlakte-stroompjes
werdaangetast; dat kan eengevolg
zijn
ge-weest van devorming
van nieuwegeulpatronen
in eengebied
waardaarvoor slechtsweinig regenwater
opper-vlakkig
hoefdetewordenafgevoerd.
Het klimaat fluctueerde in de
daarop volgende
eeuwenopeen even
grillige wijze,
omstreeks hettijdstip
dat ophetnoordelijk
halfrond de laatsteijstijd eindigde.
Tussen 8900en4500
jaar geleden
moetenerin hetonderzoeksgebied,
netals in hetintervalvan2780tot 1360jaar geleden,
bij-zondere condities hebben bestaan. Dat komt in het sedi-ment vandemerentotuiting
in defijne
laminatie,waar-bij laagjes
metveelvangrote
bomenafkomstig
houtskool afwisselen metlaagjes
waarin veel naaldenvansponzenvoorkomen. Deze
opeenvolging
reflecteerteensnelleaf-wisseling
vandroge
ennattetijden.
Deze
afwisselingen
vonden snelplaats,
veelal in de ordevan
grootte
vanhooguit
enkele tientallenjaren.
Heteco-systeem
werddaardoorkennelijk
echternietzodanig
uit balansgebracht
datereffectenmeteenoplangere termijn
blijvend
karakter door werdenteweeggebracht.
Referentie:
5Smeltende permafrost bedreigt
infrastruc-tuurKlimaatfluctuatiesmogenvoorhet Braziliaans
regen-woud dan weliswaar
geen
probleem
hebbenopgeleverd,
elderskunnenerweldegelijk grote problemen
door ont-staan. Zogaat dehuidige opwarming
van deaarde niet alleengepaard
methet versneldafsmeltenvanpoolkappen
engletsjers,
maarookmet hetverdwijnen
vanijs
in de bodem. In koudegebieden
is debodem(behalve
‘szo-mersin debovenste
meter)
voortdurendbevroren. Deze bevrorenbodem,
depermafrost,
bevat in hetalgemeen
veelijs,
zoals een warmerebodemgrondwater
bevat. Nu de temperatuurstijgt,
wordthetgebied
waarzichpermafrost
bevindt steedskleiner,
enbovendien ontdooit’s zomers eensteedsdiepere toplaag,
engebeurt
datlanger
danvoor-heen.
Amerikaanseen Russische
aardwetenschappers
luiden daarover de noodklok.Zij wijzen
eropdat veel infrastruc-turele werken
(wegen, etc.)
in hetpermafrostgebied
hun stabiliteitontlenenaandeeeuwig
bevroren toestandvande bodem. Dat
geldt
ookvoorgrote
aantallengebouwen,
die als hetwarezijn
verankerd indepermafrost (die
net zohard is alsvastgesteente).
Hetverdwijnen
van de bo-demstabiliteitbedreigt
daarom het voortbestaanvan talvanwegen,
gebouwen
enanderebouwwerken.Het gaat
hierbij
om eengrootgebied. Afgezien
van wat kleinerepermaffostgebieden
inhooggebergten,
betreft hetmeerdan de helftvan
Canada,
eengroot
deelvandevoor-malige Sovjet-Unie
endenoordelijkste
delenvanEuropa.
worden we! veel activiteiten
uitgevoerd,
ondermeerin devormvande
winning
vandelfstoffen.De onderzoekers hebbenaan de handvan een klimaat-modelvoor de betrokken
gebieden berekeningen
uitge-voerdover deverwachteontwikkelingen
metbetrekking
totde diktevan depermafrost,
de hoeveelheidijs
in depermafrost
ensoortgelijke parameters. Op
basis daarvan hebbenzevoor hetnoordelijk
halfrondeenkaart opge-steld dieaangeeft
welkegebieden vooralsnog
eenstabielepermafrost lijken
tehouden,
enin welkegebieden
hetaf-nemen vande
permafrost
risico’soplevert;
dat laatste ge-bied isweeronderscheiden indeelgebieden
metlaag, matig
en
hoog
risico.Het
gebied
methethoogste
risico bevindt zich in grotelijnen
rondom deNoordelijke
IJszee. Datimpliceert
dat daareen toenemende kans op kusterosie is. Ditgebied
omvateenaantalbevolkingscentra
zoalsBarrowenInuvik,
maar ookoverslaghavens
(Salekhard, Igarka, Dudinka,
Tiksi).
Bovendienloopt
er eenaantalzeerbelangrijke
olie-engasleidingen
door hetgebied, terwijl
erookeensoorttransportzones (voor
vervoerin de winteroverde dan be-vrorenondergrond) liggen.
Deze wordeninfeite allebe-dreigd
metonbruikbaarheid binneneenaantaljaren
tot tientallenjaren.
Deonderzoekersstellenvoor omde
werkelijk optredende
veranderingen
in depermafrost (die
nueenmaal kunnenafwijken
vandescenario’sop basisvanmodellen)
nauw-keurig
temeten,ombij dreigende
catastrofestijdig
tekun-nen
ingrijpen.
Referentie:
3Vondstvan
prachtig gefossiliseerd
geleedpotig diertje geeft
nieuwekijk
opevolutie
Zowel
zijn
schaal(van calciumfosfaat)
als weke de-lenzijn prachtig gefossiliseerd;
voor eengeleedpotig
dier is dat aluitzonderlijk,
maarin ditgeval
gaathetom eenbijzonder
oudfossiel datook nogeens eennieuwekijk
opdeévolutie
geeft.
De extreemfraaieconservering
laat geentwijfel
overde aardvanhetdiertje:
hetbehoordetotdephosphatocopide
crustaceeën(kreeftachtigen).
Hetuitzonderlijke
in ditgeval
is dat de vondst werd ge-daan in eengesteente(de
Protolenus kalksteen inShrop-shire, GB)
vanzo’n 511miljoen jaar
oud. Dat is(volgens
de door deonderzoekersgehanteerde tijdschaal)
slechts zo’n 22miljoen jaar
nahetbegin
vanhetCambrium,
degeologische periode
waarin als hetwaremeteenplotse-linge
evolutionaireexplosie
de daarvoorvrijwel
uitslui-tend uit weke delenbestaandefauna zich in talvantakkenopsplitste; daarbij
ontwikkeldenzich ook veel taxa metgoed
fossiliseerbaar skelet(hetzij
vancalciumfosfaat,
het-zij
vancalciumcarbonaat).
Daarom wordenervanaf het Cambriumgrote
aantallen fossielengevonden,
maar ge-beurt dat slechts zelden in ouderegesteenten.
De nieuwe
vondst, gedaan
dooreenteamvan BritseenDuitse
onderzoekers,
isvangrootbelang
omdat eruitblijkt
daterreedsgeruime tijd
voorhetbegin
vanhet Cambriumeen
ontwikkeling gaande
wasbinnen de Crustacea. Met dieconstatering
moetopeens veel meerwaarde wordentoegekend
aande al eerderopgestelde (maar vrijwel
door alledeskundigen verworpen) hypothese
dateralvoor hetbegin
van het Cambriumeenaanzienlijke
diversiteit in hetdierlijk
levenmoethebben bestaan. Dat doet dan ech-terweerdirect de vraagrijzen
waarom ernooit fossielenvan die
kennelijk
alsterkgedifferentieerde
vroege faunazijn gevonden,
enwaarom alle fauna’s die bekendzijn
vanomstreeks de grenstussenPrecambriumenCambrium zo sterk op elkaar
lijken,
en waarom daarin geenskelet-vormende dieren
aanwezig zijn.
Hiervoor
zijn
tweemogelijke verklaringen:
deeerste is datzich na eeneerdere diversificatie onderinvloedvande
milieu-omstandigheden
eenontwikkeling
voordeedwaarbij
de diversetaxasteedsmeerop elkaargingen
lij-ken,althansvoor zoverherkenbaaraan
gefossiliseerde
we-ke delen(er
hoevenzich immers nog nietzo vroeg ook skelettentehebbengevormd).
Datlijkt
nietergwaarschijn-lijk.
Een anderemogelijkheid
is daterweldegelijk
reeds tussen700en500miljoen jaar geleden
eenduidelijke
di-versificatie aftekende(ook
DNAvanhuidige diergroepen
lijkt daarop
tewijzen),
maardat de verschillendedier-groepen zich
geografisch gescheiden
vanelkaar ontwik-kelden. Omdat er slechtsweinig
oudegesteenten
in deloop
vandegeologische geschiedenis
bewaardzijn
geble-ven-enomdatbepaalde
groepen zich wellicht ontwikkel-den in milieus die minder
geschikt zijn
voorfossilisatie)
zouden detotnutoe
gedane
vondsteninfeite-aldan niettoevallig
- eennietrepresentatief
beeldvanhetzeeroude levenopaarde hebbengeschapen.
Het meestwaarschijn-lijk
is echter toch dat de eerder reedsgediversifieerde
faunapas
bij
hetbegin
vanhetCambriumbegon
met het makenvan skeletten.
Referenties:
1,6Geraadpleegdeliteratuur
1
Fortey, R.,
2001.The Cambrianexplosion exploded?.
- Nature
293,
p. 438-439.
2
Kataoka,
K.,Nagahashi,
Y. &Yoshikawa, S.,
2001. Anextremely large magnitude
eruption
close tothe Plio-Pleistoceneboundary:
reconstruction ofthe erup-tivestyle
andhistory
of theEbisutoge-Fukuda thephra,
centralJapan.
- Journal ofVolcanology
and Geother-mal Research107,
p.47-69.
3
Nelson, F.E., Anisimov,
O.A. &Shiklomanov,
N.I.,
2001. Subsidence risk fromthawing permafrost.
-Nature410,
p.889-890.4
Pfeiffer,
T.,2001. Ventdevelopment during
theMino-an
eruption (1640 BC)
ofSantorini,
Greece,as sugges-tedby
ballistic blocks. - JournalofVolcanology
and Geothermal Research106,
p. 229-242.AFZETTINGENWTKG22 (3), 2001 62
5
Sifeddine,
A.,Martin, L., Turcq, B., Volkmer-Ribeiro,
C., Soubiès, F., Campello Cordeiro,
R. &Suguio, K.,
2001.Variationsof the Amazonian rainforest environ-ment;asedimentological
recordcovering 30,000
years.-
Palaeogeography, Palaeoclimatology, Palaeoecology
168,
p.221-235.6
Siveter, DJ., Williams,
M. &Waloszek, D.,
2001. Aphosphatücopid
crustaceanwithappendages
from the LowerCambrian.- Science293,
p. 479-481.
7
Waythomas, Chr.F.,
2001.Formation and failure of volcanic debris dams in the Chakachatna Rivervalley
associated witheruptions
of theSpuit
volcaniccom-plex.
-Geomorphology 39,
p. 11-129.8
Wilhems,
A., Larter,S.R., Head, I., Farrimond,
P.,di-Primo,
R. &Zwach,
C.,
2001.Biodegradation
of oil inuplifted
basinsprevented by deep-burial
sterilization.-Nature411,
p. 1034-1037.*Geocom
B.V., Benedendorpsweg 61,
6862WC Ooster-beektel.026-3390908, fax 026-3390783,
email tom.van.loon@wxs.
nl(Klein, 164-0)
Mloceen, Sarmatlen
,
Phorlon’s (Srpeve StelnhelmamAlbuch(Tek.
CorKarnekamp)
Gyraulus(Armiger)
costatusr
%,.
Sthetibort
Negulussuturalis Gastrocopta
(Albinula)
acuminataacuminata
(Sandberger,
1Ö5Ö)
Stelnheima m Albuch
(Tek.
CorKarnekamp)
(Klein,
164-6)
Go\dber, Nordlinger Rles