• No results found

GEOCOMmunicatie 19 over vulkanische uitbarstingen en hun gevolgen, klimaatwisselingen en hun gevolgen, en een merkwaardig oud diertje

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "GEOCOMmunicatie 19 over vulkanische uitbarstingen en hun gevolgen, klimaatwisselingen en hun gevolgen, en een merkwaardig oud diertje"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GEOCOMmunicatie 19

overvulkanische

uitbarstingen

en hun

gevolgen,

klimaatwisselingen

en hun

gevolgen,

en een

merkwaardig

oud

diertje

A.J.+(Tom)

vanLoon*

Inleiding

Extreem zware

vulkaanuitbarsting

in

Japan

gereconstrueerd

De

gesteentepakketten

die ontstonden

bij

de

uitbars-ting

van een

Japanse vulkaan,

ruim twee

miljoen jaar

ge-leden,

duiden opeenextreemzware

uitbarsting. Daarbij

moeten,nog

afgezien

vande

uitgestroomde lava,

honder-den kubieke kilometersaanmateriaal in de lucht

zijn

uit-gestoten.

Dat is de conclusievan onderzoekers van de

universiteitenvanOsakaenFukushima.

Uit het

geologische

verleden

zijn

meersporenvan

grote

vulkaanuitbarstingen bekend,

maardiesporen

zijn

in het

algemeen

zo schaars dat het niet

mogelijk

isom daaruit

een

goed

beeldtereconstrueren vande

ontwikkeling

van de

uitbarsting;

enzelfs de

juiste plaats

van de

uitbarsting

is vaak niette traceren.De

Japanse

onderzoekers is dat wel

gelukt.

De vulkanischeasen degrotere

fragmenten

(vulkanische bommen) zijn uitgestoten

in centraal

Japan,

doorde

Ebisutoge-Fukuda.

Deaswerdtotmeer dan 300 kmvan de vulkaandoorde lucht

vervoerd,

enbedektnu een

gebied

van meerdan 290.000 km2. Vooral de

analyse

Na de

vakantie-uitstapjes

naartalvanexotische

oorden,

en met de recente

uitbarsting

van de Etna noginhet

ge-heugen, lijkt

eralle

aanleiding

om weer eensiets

vulka-nisch optafel te

leggen.

En daaraan- via de tektoniek

-gekoppeld

ietsoverolievoorraden. Dan mager nade war-me zomer diewehebben

gehad,

en metalle commotie rondom deklimaatconferentieonder

leiding

vanJanPronk, ook welweer eens iets worden

gezegd

overhet vroegere

klimaat. Want ookPronkzal ooitmoetenbeseffen dathet klimaat

altijd zijn eigen

gang is gegaan,enook in de

hui-dige samenleving

heusniet

altijd

naarde

politiek

zal luis-teren; ook

zijn

derecente

problemen

die uit de

huidige

opwarming voortvloeien,

niet

altijd

even

gemakkelijk

op te lossen met wat vage

afspraken:

de Siberische

werke-lijkheid bewijst

datweer eens.En ten

slotte,

om de lief-hebbers van fossiele

beestjes

te

plezieren,

ook nog iets

over een

prachtige

vondstende

problemen

die het

gevon-den fossiel

(2)

AFZETTINGEN WTKG 22 (3),2001 58

vanhetmateriaaldat verder dan 150 kmvan de vulkaan terecht

kwam,

heeft inzicht gegevenin de

geschiedenis

vande

eruptie.

Dat isvan

belang,

omdat daarmeeinzicht

wordt

verkregen

in de

mogelijke ontwikkeling

vanzware

erupties

die in de toekomst kunnen

optreden;

veiligheids-maatregelen

kunnen daardoormeer

gericht

worden

getrof-fen.

Het

blijkt

dater

vijf

fasen

bij

de

eruptie

vande

Ebisutoge-Fukuda

zijn

teonderscheiden. De eerstebestond uiteen

uitbarsting waarbij

gassen

-waarschijnlijk

voor een

groot

deel bestaande uit

waterdamp

-onderzeer

hoge

druk

wer-den

uitgestoten,

samenmet een

hoop

as. De hoeveelheid

via de lucht

uitgestoten

materiaalmoetgroter

zijn geweest

dan 105 km3

.

Tegelijk

vloeideerook

noglava

uit,

maarin

betrekkelijk

kleine hoeveelheden.In detwee

volgende

fa-senvloeideervooral dun-vloeibare lavauit;het

opstijgen

vanhet magma uit de

dieper gelegen magmakamers ging

gepaard

metzeersterke

ontgassing.

De

vrijkomende

gas-sen

zorgden

voor

explosieve uitbarstingen.

Daarnaast vormdenasencondenserende

waterdamp modderige

mas-sa’s, die vanaf de

hellingen omlaag gleden.

De vierdefase werdweervooral door de uitstootvan mag-matischegassen

gekarakteriseerd.

Door deextreem

hoge

druk waaronder dat

plaatsvond,

werden de

uitgestoten

deeltjes (waaronder

vulkanisch

glas)

totzeer

grote

afstan-den via de lucht

meegevoerd.

Bovendien werd de

vulkaan-kegel

door het

uitgestoten

materiaal

hoog opgebouwd.

In de laatste fase storttede vulkaan in

elkaar, waarbij

weer grotevulkanische modderstromen zich tot in de verre

omtrek uitbreidden. De

afzettingen

vandeze

modderstro-menomvattensamen250-350 km3enbedekkeneengroot deelvande eerder

gevormde afzettingen

vanvulkanische

as.

Omdat de

uitbarsting

ongeveer aan het

begin

van het

IJstijdvak plaatsvond,

vormen de

afzettingen

een

goed

traceerbare grens. De diverse

afzettingen

kunnen

volgens

de onderzoekers (X)k worden

gebruikt

voor het

analyse-ren vande invloedvan

grootschalige erupties

op het

mon-diale klimaat.

Referentie:

2

Bij eruptie

dietoteindevan Minoïsche

beschaving

leidde werden

grote

brokken vele

kilometers weggeslingerd

Ookminder

ernstige uitbarstingen

dan die in

Japan

kunnen tot catastrofes leiden. Dat

blijkt

uit de vulkani-sche

uitbarsting

die omstreeks1640voorChristus

plaats-vonden

waarbij

blokkentot

1,6

min doorsnedetot7 km

ver werden

weggeslingerd.

De

gebeurtenis

maakte een

plotseling

eindeaande Minoïsche

beschaving

op Kreta. Datwas een

gevolg

van een enorme

vloedgolf

die Kreta

overspoelde

(de legende

van hetverzonken Atlantis is

waarschijnlijk hierop gebaseerd)

na de

‘ontploffing’

van de

Santorini,

een vulkaanophet Griekse eiland Thera.

Bij

de

eruptie

werd zoveel materiaal

explosief uitgestoten

datereen

instortingskrater (caldera) ontstond,

waarvan

nogeen

gedeelte

over is.

De hoeveelheidmateriaal die binnen korte

tijd

werd

uit-gestoten

wasonvoorstelbaar

groot (de

asistevindentot

verin

Egypte

enis

waarschijnlijk

- door dedirecteen

indi-recte

gevolgen

-

verantwoordelijk

voor‘dezeven

plagen

van

Egypte’).

Deexactelocatieengroottevande

krater-pijp

waren

overigens

niet bekend als

gevolg

vande

vor-ming

vande

instortingskrater.

Onderzoekvandeaande UniversiteitvanAarhus

(Dene-marken)

verbonden

aardwetenschapper

T. Pfeiffer heeft daarinnu licht

gebracht. Hij

richtte zich

bij zijn

onder-zoek op het

verloop

van de

gebeurtenissen

aan de hand

van de karakteristiekenvan de

afzettingen

die nog

zijn

terugtevinden.

Zijn

onderzoektoontaandat de

uitbars-ting

vier fases kende: eeneerstefase waarin de druk zich

gedurende jaren langzaam

steeds verder

opbouwde

totdat

een

explosieve

eruptie optrad,

een tweede fase waarin vooral lava

uitstroomde,

een derde fasewaarin vooralas werd

uitgestoten,

en eenvierde fase waarin

gloedwolken

langs

de

kraterhelling omlaag

raasden.

De locatievan de

kraterpijp

is door Pfeiffer

vastgesteld

op basis van de

verspreiding

van

bepaalde afzettingen.

Voor deeerste fasevan de

eruptie

kon dataan de hand

vande

verdeling

in de ruimtevan

uitgestoten deeltjes

met

bepaalde afmetingen;

de

grootste

vielenimmers het dichts

bij

de

kraterpijp terug.

Voor de tweede fase bleek die

aan-pak

niet

mogelijk,

maarwel bleek dat blokken tot

1,6

m

in doorsnedeallebinneneen

cirkelvormig gebied

meteen

diametervan 14 km

liggen.

Daaraan kan de conclusie worden verbonden dat de

kraterpijp

toen ongeveer in het middenvandie cirkel moethebben

gelegen,

endatde

brok-stukken dus zeker6-7kmvermoeten

zijn weggeslingerd.

Dat tekent deenormekrachtvande

eruptie.

Overigens

werden nog veel

grotere

brokstukken

weg-geslingerd,

vooral in de derde fasevan de

eruptie.

Brok-stukkenvandriemeterin doorsnede

zijn

niet

ongewoon. De

verspreiding

daarvan is echter anders dan dievande

weggeslingerde

stukkenuit fase 2. Pfeiffer leidt uit die

gegevensafdaterinfase 1een

betrekkelijk

kleine

krater-pijp

was, diezich in fase 2 viaeen

breuksysteem

vergrootte naarhet zuidwesten. Gedurende fase 3 moet zich min-stens 1 nieuwe

kraterpijp

in het noordenvan dekrater hebben

ontwikkeld, mogelijk gelokaliseerd

op hetzelfde

breuksysteem,

datzich toen verdernaarhet noordoosten

ontwikkelde.

Referentie:

4

Doorbraak

van

‘vulkanische

dam’

in

Alaska

veroorzaakte stortvloed

Weereenheel andere catastrofe als

gevolg

van een vulkanische

uitbarsting

vond

plaats

inAlaska. Een stort-vloed

waarbij

per seconde 10.000tot1.000.000m3water per seconde

vrijkwam

inhet dalvande

Chakachatna,

moet het

gevolg zijn

geweestvan het doorbrekenvan een

(3)

na-tuurlijke

dam in

zuidelijk

Alaska,

waarschijnlijk

zo’n 7500-10.000

jaar geleden.

Hoe dramatisch het

vrijkomen

van een

dergelijke

hoeveelheidwaterineenrivierdal

is,

blijkt

uiteen

vergelijking

metde

Rijn; bij hoogwater

komt

bij

Lobithper seconde ook zo’n 10.000m3 onsland bin-nen

(de

grootst gemetenhoeveelheid ooit

bedroeg

ca.

12.500m3

).

In Alaska had destroom dus minimaal de-zelfde omvang,maar

was'mogelijk

honderdmaalzogroot. Dat concludeert

Christopher Waythomas

vande

Geologi-sche DienstvanAlaska.

De hoeveelheidwaterdieperseconde

vrij

moet

zijn

ge-komen berekende

hij

op basisvan de krachtwaarmeehet

watereen

natuurlijke

dam erodeerdeen materiaal daar-van

(en

uit het benedenstroomse

gebied)

meevoerde. De erosievande dammoet extreemsnel

zijn verlopen:

in de ordevan groottevan 10-100mperuur. Het

gevolg

was

dat hetmeerdatzichachter de dam had

gevormd,

in korte

tijd grotendeels leegliep.

Hetmeer waseerderontstaan uitsmeltwater datvan

glet-sjers

dooreenrivierdal

omlaag stroomde,

maardaarin

plot-seling

werd

gehinderd

doordat

bij

een

uitbarsting

van een

vulkanisch

complex (van

de

Spurr) gloedwolken

met vul-kanischeas,in combinatiemeteensoortlawinesvankort daarvoor

uitgestoten

vulkanisch materiaalvande

vulkaan-helling omlaag

raasdeneninhet daltotstilstandkwamen. Hetwaterachterdezo

gevormde

damwerd

tegengehou-den, begon

te

stijgen

enkwam

vrij

toen dedamwerd

ge-ërodeerd, waarschijnlijk

doordat het

waterpeil

zo ver was gestegendat hetwaterover de dam

begon

heente

lopen.

Deze gangvanzaken is op zichzelf niet

uitzonderlijk.

In

hetzelfde dal is dat in de laatste 10.000

jaren

nogenkele malen

voorgekomen.

Ook in 1953enin 1992 werdenna vulkanische

uitbarstingen

op

gelijke wijzen natuurlijke

dammen

gevormd,

die leiden tot

meertjes

die ook weer

leegliepen

nadat de dammendoorbraken.

Daarbij

kwam echter nietmeerdan 1000-10.000m3per seconde

vrij.

Dat

wasdus veel minder catastrofaal dan de eerdere

gebeurte-nis, waarvande sporennunog

zijn terug

tevinden in de

vorm van

grote meegesleurde

brokstukken in de

beneden-loop,

enineen

grote delta-vormige

waaiervansediment dat in het dal werd

afgezet

opeen

plaats

benedenstrooms van de

doorgebroken dam,

waar een

verbreding

van het

dal

zorgde

voor eenafnamevande stroomsnelheidvande

enorme

vloedgolf.

Hetherkennenvan ditproces - enhetinschattenvan de

kans van

optreden

ende

daarbij

behorende

gevolgen

- is

van

belang

voorhetnemen vaneventuele

veiligheidsmaat-regelen

in het

overigens

zeerdunbevolkte

gebied.

Referentie:

7

Meer winbare olie in

diep gedaalde

en weer

opgeheven

sedimenten

Vulkanisme

hangt

samenmetde processen in de

die-pe

ondergrond.

Diezelfdeprocessen

zijn

ook

verantwoor-delijk

voorhet dalenen

(soms)

weer

opheffen

vangrote

gebieden.

Dat kan groteeconomische- envaak onver-wachte-

consequenties hebben,

zoals uiteenrecent

on-derzoeknaar

mogelijke

olievoorkomensbleek. De

nogin de

ondergrond

winbarehoeveelhedenolievan bruikbare kwaliteit

lijken

veel

groter

dantotnutoewerd aangenomen. Dat komt doordatde bacteriëleprocessen die zorgen dat de olie

ondergronds

langzaam

eensteeds

minder

goede

kwaliteit

krijgt,

stoppenwanneerhet

olie-reservoir

diep

genoeg

ligt.

NoorseenBritse onderzoekers

komentotdie conclusie op basis vande vondstvan olie

van onverwacht

goede

kwaliteit.

In de

ondergrond

komen bacteriënvoor waarvan een

aan-tal soorten overleeftals de bodem waarin

zij

leven

lang-zaam aanbedekt wordt door steeds dikkere

lagen

sedi-ment. Een

dergelijke opeenstapeling

vindt onder meer

plaats

in

deltagebieden,

waarde rivier veel slibaanvoert dat zichvoorde

monding opstapelt;

door het

gewicht

van

het zich

ophopende

sediment wordt de bodem

omlaag

gedrukt,

zodaterter

plaatse

nogmeersedimentkan wor-den

afgezet.

Zokunnen

delta-afzettingen

ontstaanvanvele kilometersdik. Juistindelta’s bestaat in het

algemeen

een

rijk

leven. De

afgestorven organismen

worden in het zich

opstapelende

sediment

begraven,

enworden

daarbij

ge-leidelijk

omgezetin

olie-achtige

stoffen. Daarom

zijn

veel groteoliereservoirs

juist

in ‘fossiele’ delta’s

aangetrof-fen.

In het

begraven

sediment

zijn

ookbacteriën

aanwezig,

waarvan

sommige

soorten zich met olie voeden. Dat leidt tot

omzetting

vanhet

organische materiaal, waarbij

de olie

zodanig

verandert dat die steeds minder

geschikt

wordt

voor

toepassingen

zoalswedienu

kennen;

deze

vermin-dering

vankwaliteit door

organische

activiteit wordtmet determ

‘biodegradatie’ aangeduid.

Biodegradatie

kan

optreden

tot

temperaturen

van om-streeks 150

°C,

omdat

sommige

bacteriën

bij

die

tempe-ratuurnog

overleven;

datis echtereen

uitzonderlijke

situa-tie,

wantdemeestebacteriën geven de

strijd

op

bij

zo’n 80 °C. Wanneereenoliehoudend

sedimentpakket

gelei-delijk

door

bekkendaling dieper

wordt

begraven,

dankomt

erduseenmomentdatergeen

significante

bacteriële

ac-tiviteitmeeris omdat detemperatuurin de

ondergrond

toeneemtmetde

diepte. Bodemdaling

gaatechter in het

algemeen

zo

langzaam

dat ‘oude’ olie

bijna altijd

(vrij-wel) ongeschikt

voor

gebruik

is

geworden.

Daarom speu-ren

oliemaatschappijen

ook niet of

nauwelijks

naar

der-gelijke

oude olie.

De onderzoekers vonden echter in

ondiepe (dus

ook rela-tief

koude) sedimentpakketten betrekkelijk

oude olie die slechts in

geringe

matedoor

biodegradatie

wasveranderd. De

verklaring

diezehiervoorgevenopbasisvande

(4)

AFZETTINGEN WTKG 22 (3), 2001 60

is even

simpel

als

overtuigend.

Als ereensnelle

daling

vanhet desbetreffendeoliehoudendesediment

plaatsvindt

toteen

diepte

waarde

temperatuur hoger

is dan 80-90

°C,

dan vindt als hetwaresterilisatievanhet

pakket plaats:

de

aanwezige

bacteriën worden

gedood.

Wordt het

gebied

daarnaweer

opgeheven

toteenniveauwaar in

principe

wel

biodegradatie

kan

optreden,

dan zal dat

procesechter nietmeerkunnen

plaatsvinden bij gebrek

aande daarvoor

verantwoordelijke

bacteriën.

Kennelijk

kunnen dan ook geen bacteriënvanhet

aardoppervlak

totdie

diepte

door-dringen.

Deze

ontdekking brengt

de onderzoekers tot de conclusie dat het zinvol is

alsnog

naarolietegaan zoeken in

potentië-le

reservoirgesteenten

die in het verledeneerst

diep zijn

gedaald,

endienuweer

betrekkelijk ondiep liggen.

Der-gelijke gesteenten zijn

tot nutoe

nauwelijks

opde

aanwe-zigheid

vanolie onderzocht.

Referentie:

8

Braziliaans

regenwoud

overleefde talvan klimaatfluctuaties

Het is bekend dat vulkanismeen

gebergtevorming

van

grote

invloed kunnen

zijn

ophet klimaat.

Maarbij

het klimaat

spelen

veelmeerfactoreneenrol.Daaromtreden

erook zoveel-

schijnbaar willekeurige

-

klimaatschom-melingen

op.

Ook het

tropisch regenwoud

in het

BraziliaanseAmazone-gebied

heefteen

gecompliceerde afwisseling

van

klimato-logische omstandigheden

doorgemaakt,

maar daarvan

heeft het

kennelijk

niet veel last

gehad.

Datstellen

Brazili-aanseonderzoekersvast.Ze voerdenvoorhun onderzoek

analyses

uitvanboorkemen uittweemerenin het

regen-woud,

in de

omgeving

van

Carajas.

Een

belangrijk

onderdeelvande

analyses

betrof de

geoche-mische

samenstelling

vande

boormonsters,

in

samenhang

meteen

karakterisering

van het in diemonsters aange-troffen

organische

materiaal. Dat

organische

materiaal

maakte het bovendien

mogelijk

omvia de C-14 methode de ouderdommenvan de verschillende eenheden in de boorkernenvast testellen

(het

bleek in totaalomde

afge-lopen

30.000

jaar

tegaan,meteenhiaatvoorhetinterval vanca.24.000tot15.400

jaar geleden).

De

geochemie

en

de

mineralogische

samenstelling

gaven informatieover de

hydrologische geschiedenis,

ondermeerindevorm van

dekrachtvan

oppervlaktestromen

enhun

erosiecapaciteit.

Het

blijkt

dat het klimaattussen 30.000en22.000

jaar

geleden

voortdurend

droger werd,

waardoor de onder-zochte merensteeds

ondieper

werden

(wel verdamping,

weinig

aanvoervia

oppervlaktewater

en

neerslag).

Van de

volgende periode zijn

onvoldoendegegevens beschik-baarvoor een betrouwbare reconstructievan de

ontwik-keling

vanhet klimaat. Tussen 15.400en 12.900

jaar

ge-leden

steeg

het

waterpeil

in demeren weer

geleidelijk,

wat

wijst

opeen

vochtiger

klimaat. Gedurendedit

vochti-ger interval voerden stromen veel erosiemateriaal

(vooral

kwarts, ijzeroxiden

enhetkleimineraal

kaoliniet)

naarde nieren,

hetgeen

erop

wijst

dat de dunne

verweringsbodem

onder het

regenwoud

tijdelijk

sterk door

oppervlakte-stroompjes

werdaangetast; dat kan een

gevolg

zijn

ge-weest van de

vorming

van nieuwe

geulpatronen

in een

gebied

waardaarvoor slechts

weinig regenwater

opper-vlakkig

hoefdeteworden

afgevoerd.

Het klimaat fluctueerde in de

daarop volgende

eeuwenop

een even

grillige wijze,

omstreeks het

tijdstip

dat ophet

noordelijk

halfrond de laatste

ijstijd eindigde.

Tussen 8900

en4500

jaar geleden

moetenerin het

onderzoeksgebied,

netals in hetintervalvan2780tot 1360

jaar geleden,

bij-zondere condities hebben bestaan. Dat komt in het sedi-ment vandemerentot

uiting

in de

fijne

laminatie,

waar-bij laagjes

metveelvan

grote

bomen

afkomstig

houtskool afwisselen met

laagjes

waarin veel naaldenvansponzen

voorkomen. Deze

opeenvolging

reflecteerteensnelle

af-wisseling

van

droge

ennatte

tijden.

Deze

afwisselingen

vonden snel

plaats,

veelal in de orde

van

grootte

van

hooguit

enkele tientallen

jaren.

Het

eco-systeem

werddaardoor

kennelijk

echterniet

zodanig

uit balans

gebracht

datereffectenmeteenop

langere termijn

blijvend

karakter door werden

teweeggebracht.

Referentie:

5

Smeltende permafrost bedreigt

infrastruc-tuur

Klimaatfluctuatiesmogenvoorhet Braziliaans

regen-woud dan weliswaar

geen

probleem

hebben

opgeleverd,

elderskunnenerwel

degelijk grote problemen

door ont-staan. Zogaat de

huidige opwarming

van deaarde niet alleen

gepaard

methet versneldafsmeltenvan

poolkappen

en

gletsjers,

maarookmet het

verdwijnen

van

ijs

in de bodem. In koude

gebieden

is debodem

(behalve

‘s

zo-mersin debovenste

meter)

voortdurendbevroren. Deze bevroren

bodem,

de

permafrost,

bevat in het

algemeen

veel

ijs,

zoals een warmerebodem

grondwater

bevat. Nu de temperatuur

stijgt,

wordthet

gebied

waarzich

permafrost

bevindt steeds

kleiner,

enbovendien ontdooit’s zomers eensteeds

diepere toplaag,

en

gebeurt

dat

langer

dan

voor-heen.

Amerikaanseen Russische

aardwetenschappers

luiden daarover de noodklok.

Zij wijzen

eropdat veel infrastruc-turele werken

(wegen, etc.)

in het

permafrostgebied

hun stabiliteitontlenenaande

eeuwig

bevroren toestandvan

de bodem. Dat

geldt

ookvoor

grote

aantallen

gebouwen,

die als hetware

zijn

verankerd inde

permafrost (die

net zohard is alsvast

gesteente).

Het

verdwijnen

van de bo-demstabiliteit

bedreigt

daarom het voortbestaanvan tal

vanwegen,

gebouwen

enanderebouwwerken.

Het gaat

hierbij

om eengroot

gebied. Afgezien

van wat kleinere

permaffostgebieden

in

hooggebergten,

betreft het

meerdan de helftvan

Canada,

een

groot

deelvande

voor-malige Sovjet-Unie

ende

noordelijkste

delenvan

Europa.

(5)

worden we! veel activiteiten

uitgevoerd,

ondermeerin de

vormvande

winning

vandelfstoffen.

De onderzoekers hebbenaan de handvan een klimaat-modelvoor de betrokken

gebieden berekeningen

uitge-voerdover deverwachte

ontwikkelingen

met

betrekking

totde diktevan de

permafrost,

de hoeveelheid

ijs

in de

permafrost

en

soortgelijke parameters. Op

basis daarvan hebbenzevoor het

noordelijk

halfrondeenkaart opge-steld die

aangeeft

welke

gebieden vooralsnog

eenstabiele

permafrost lijken

te

houden,

enin welke

gebieden

het

af-nemen vande

permafrost

risico’s

oplevert;

dat laatste ge-bied isweeronderscheiden in

deelgebieden

met

laag, matig

en

hoog

risico.

Het

gebied

methet

hoogste

risico bevindt zich in grote

lijnen

rondom de

Noordelijke

IJszee. Dat

impliceert

dat daareen toenemende kans op kusterosie is. Dit

gebied

omvateenaantal

bevolkingscentra

zoalsBarrowen

Inuvik,

maar ook

overslaghavens

(Salekhard, Igarka, Dudinka,

Tiksi).

Bovendien

loopt

er eenaantalzeer

belangrijke

olie-en

gasleidingen

door het

gebied, terwijl

erookeensoort

transportzones (voor

vervoerin de winteroverde dan be-vroren

ondergrond) liggen.

Deze wordeninfeite alle

be-dreigd

metonbruikbaarheid binneneenaantal

jaren

tot tientallen

jaren.

Deonderzoekersstellenvoor omde

werkelijk optredende

veranderingen

in de

permafrost (die

nueenmaal kunnen

afwijken

vandescenario’sop basisvan

modellen)

nauw-keurig

temeten,om

bij dreigende

catastrofes

tijdig

te

kun-nen

ingrijpen.

Referentie:

3

Vondstvan

prachtig gefossiliseerd

geleedpotig diertje geeft

nieuwe

kijk

op

evolutie

Zowel

zijn

schaal

(van calciumfosfaat)

als weke de-len

zijn prachtig gefossiliseerd;

voor een

geleedpotig

dier is dat al

uitzonderlijk,

maarin dit

geval

gaathetom een

bijzonder

oudfossiel datook nogeens eennieuwe

kijk

op

deévolutie

geeft.

De extreemfraaie

conservering

laat geen

twijfel

overde aardvanhet

diertje:

hetbehoordetotde

phosphatocopide

crustaceeën

(kreeftachtigen).

Het

uitzonderlijke

in dit

geval

is dat de vondst werd ge-daan in eengesteente

(de

Protolenus kalksteen in

Shrop-shire, GB)

vanzo’n 511

miljoen jaar

oud. Dat is

(volgens

de door deonderzoekers

gehanteerde tijdschaal)

slechts zo’n 22

miljoen jaar

nahet

begin

vanhet

Cambrium,

de

geologische periode

waarin als hetwaremeteen

plotse-linge

evolutionaire

explosie

de daarvoor

vrijwel

uitslui-tend uit weke delenbestaandefauna zich in talvantakken

opsplitste; daarbij

ontwikkeldenzich ook veel taxa met

goed

fossiliseerbaar skelet

(hetzij

van

calciumfosfaat,

het-zij

van

calciumcarbonaat).

Daarom wordenervanaf het Cambrium

grote

aantallen fossielen

gevonden,

maar ge-beurt dat slechts zelden in oudere

gesteenten.

De nieuwe

vondst, gedaan

dooreenteamvan Britseen

Duitse

onderzoekers,

isvan

grootbelang

omdat eruit

blijkt

daterreeds

geruime tijd

voorhet

begin

vanhet Cambrium

een

ontwikkeling gaande

wasbinnen de Crustacea. Met die

constatering

moetopeens veel meerwaarde worden

toegekend

aande al eerder

opgestelde (maar vrijwel

door alle

deskundigen verworpen) hypothese

dateralvoor het

begin

van het Cambriumeen

aanzienlijke

diversiteit in het

dierlijk

levenmoethebben bestaan. Dat doet dan ech-terweerdirect de vraag

rijzen

waarom ernooit fossielen

van die

kennelijk

alsterk

gedifferentieerde

vroege fauna

zijn gevonden,

enwaarom alle fauna’s die bekend

zijn

vanomstreeks de grenstussenPrecambriumenCambrium zo sterk op elkaar

lijken,

en waarom daarin geen

skelet-vormende dieren

aanwezig zijn.

Hiervoor

zijn

twee

mogelijke verklaringen:

deeerste is datzich na eeneerdere diversificatie onderinvloedvan

de

milieu-omstandigheden

een

ontwikkeling

voordeed

waarbij

de diversetaxasteedsmeerop elkaar

gingen

lij-ken,althansvoor zoverherkenbaaraan

gefossiliseerde

we-ke delen

(er

hoevenzich immers nog nietzo vroeg ook skelettentehebben

gevormd).

Dat

lijkt

nieterg

waarschijn-lijk.

Een andere

mogelijkheid

is daterwel

degelijk

reeds tussen700en500

miljoen jaar geleden

een

duidelijke

di-versificatie aftekende

(ook

DNAvan

huidige diergroepen

lijkt daarop

te

wijzen),

maardat de verschillende

dier-groepen zich

geografisch gescheiden

vanelkaar ontwik-kelden. Omdat er slechts

weinig

oude

gesteenten

in de

loop

vande

geologische geschiedenis

bewaard

zijn

geble-ven-enomdat

bepaalde

groepen zich wellicht ontwikkel-den in milieus die minder

geschikt zijn

voor

fossilisatie)

zouden detotnutoe

gedane

vondsteninfeite-aldan niet

toevallig

- eenniet

representatief

beeldvanhetzeeroude levenopaarde hebben

geschapen.

Het meest

waarschijn-lijk

is echter toch dat de eerder reeds

gediversifieerde

fauna

pas

bij

het

begin

vanhetCambrium

begon

met het maken

van skeletten.

Referenties:

1,6

Geraadpleegdeliteratuur

1

Fortey, R.,

2001.The Cambrian

explosion exploded?.

- Nature

293,

p. 438-439.

2

Kataoka,

K.,

Nagahashi,

Y. &

Yoshikawa, S.,

2001. An

extremely large magnitude

eruption

close tothe Plio-Pleistocene

boundary:

reconstruction ofthe erup-tive

style

and

history

of the

Ebisutoge-Fukuda thephra,

central

Japan.

- Journal of

Volcanology

and Geother-mal Research

107,

p.47-69.

3

Nelson, F.E., Anisimov,

O.A. &

Shiklomanov,

N.I.,

2001. Subsidence risk from

thawing permafrost.

-Nature

410,

p.889-890.

4

Pfeiffer,

T.,2001. Vent

development during

the

Mino-an

eruption (1640 BC)

of

Santorini,

Greece,as sugges-ted

by

ballistic blocks. - Journalof

Volcanology

and Geothermal Research

106,

p. 229-242.

(6)

AFZETTINGENWTKG22 (3), 2001 62

5

Sifeddine,

A.,

Martin, L., Turcq, B., Volkmer-Ribeiro,

C., Soubiès, F., Campello Cordeiro,

R. &

Suguio, K.,

2001.Variationsof the Amazonian rainforest environ-ment;a

sedimentological

record

covering 30,000

years.

-

Palaeogeography, Palaeoclimatology, Palaeoecology

168,

p.221-235.

6

Siveter, DJ., Williams,

M. &

Waloszek, D.,

2001. A

phosphatücopid

crustaceanwith

appendages

from the LowerCambrian.- Science

293,

p. 479-481.

7

Waythomas, Chr.F.,

2001.Formation and failure of volcanic debris dams in the Chakachatna River

valley

associated with

eruptions

of the

Spuit

volcanic

com-plex.

-

Geomorphology 39,

p. 11-129.

8

Wilhems,

A., Larter,

S.R., Head, I., Farrimond,

P.,

di-Primo,

R. &

Zwach,

C.,

2001.

Biodegradation

of oil in

uplifted

basins

prevented by deep-burial

sterilization.

-Nature411,

p. 1034-1037.

*Geocom

B.V., Benedendorpsweg 61,

6862WC Ooster-beektel.

026-3390908, fax 026-3390783,

email tom.van.

loon@wxs.

nl

(Klein, 164-0)

Mloceen, Sarmatlen

,

Phorlon’s (Srpeve StelnhelmamAlbuch

(Tek.

Cor

Karnekamp)

Gyraulus

(Armiger)

costatus

r

%,.

Sthetibort

Negulussuturalis Gastrocopta

(Albinula)

acuminata

acuminata

(Sandberger,

1Ö5Ö)

Stelnheima m Albuch

(Tek.

Cor

Karnekamp)

(Klein,

164-6)

Go\dber, Nordlinger Rles

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De regeling tegemoetkoming gevolgen COVID-19 maatregelen heeft tot doel om culturele organisaties die als gevolg van de COVID-19 maatregelen minder inkomsten hebben kunnen

Zo zullen we, zodra de verspreiding van het virus onder controle is, deze studenten alsnog de gemiste cursussen moeten laten volgen, naast de nieuwe studenten die zich melden en

Op deze wijze wordt in het nieuwe stelsel niet alleen gewaarborgd dat gezins- en overige migranten voldoende begeleiding krijgen om op het voor hen hoogst haalbare niveau succesvol

De jaren 20 van deze eeuw zijn cruciaal voor de transitie naar een duurzamere samenleving, en wanneer het niet lukt in dit decennium betekenisvolle stappen in die transitie te

benadrukken dat voor een deel van deze operaties de zorg niet hoeft worden ingehaald, omdat bijvoorbeeld klachten niet zijn ontstaan (bijvoorbeeld minder luchtweginfecties vanwege

De scenario’s variëren op het type zaken waarbij de verplichte aanwezigheid wordt toegepast (wel of geen kantonzaken), het percentage zaken waarbij nu geen ouders aanwezig zijn,

Grafiek 6-10: Netto-inkomen na belasting voor belastingplichtingen (fiscaal alleenstaande) van wie het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit werkloosheidsuitkeringen

Partieel integreren. Laten f, g differentieerbaar op