• No results found

- SPORT EN - VROOMHEID

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "- SPORT EN - VROOMHEID"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

109

K

44 POPULAIRE GESCHRIFTEN

:ot verdediging en verdieping der Christelijke Wereldbeschouwing.

U i t g e g e v e n d o o r d e W i t t e v e e n - V e r e e n i g i n g t e E r m e l o . N o .

7 .

- SPORT EN - VROOMHEID

DOOR

P. STEGENGA Azn.

Verkrijgbaar bij den

Boekhandel der Nederlandsche Tentzending

te Ermelo

(2)

THEOL. UNIVERSITEIT

CUDESTRAAT 6, KAMPEN

(3)

tot verdediging en verdieping der Christelijke Wereldbeschouwing.

U i t g e g e v e n d o o r d e W i t t e v e e n - V e r e e n i g i n g t e E r m e l o . N o . 7 .

SPORT EN VROOMHEID

DOOR

P. STEGENGA Azn.

Verkrijgbaar bij den

Boekhandel der Nederlandsche Tentzending

te Ermelo

f B I B L 1 0 T K E E K \

( T H E O L U N I V E R S I T E I T )

\ O U D H 3 T R A A T 6 , KAMPEN J

(4)
(5)

SPORT EN VROOMHEID

Daar zullen wel menschen zijn, die in deze twee woorden een heel scherpe tegenstelling voelen. Men zal misschien denken, dat die menschen vooral onder de sportliefhebbers gevonden zullen worden, en eerlijk gezegd, heb ik dat vroeger ook wel gedacht, doch de ervaring heeft mij geleerd, dat dat volstrekt niet zoo maar in t algemeen gezegd mag worden.

Daar zijn verschillende toonaangevende personen in de sport­

wereld, die er heel anders over denken en zich er zeer goed van bewust zijn, dat een werkelijk frisch, godsdienstig leven niet alleen geen bezwaar is voor een echt sportieven geest, maar integendeel daarvoor alle voordeelen biedt, vooral deze, dat daardoor het leege, hetijdele, het pralende, en verder ook het immoreele, dat licht aan bepaalde sport eigen wordt, met alle macht wordt tegengegaan. Neen, de echte, nobele sportmenschen voelen dikwijls wel veel voor vroomheid, zij zijn het niet, die den godsdienst verachten.

E\ enmin worden sport en vroomheid als een tegenstel­

ling, om niet te zeggen tegenstrijdigheid gevoeld, door de onbekrompen godsdienstige menschen. En er zijn gelukkig van dat soort ook nog een belangrijk aantal in ons vader­

land, ook al zou men wenschen, dat er nog meerderen waren. Men vindt ze natuurlijk in verschillende kringen, in de kerken met de meest uitgesproken leerbegrippen en

;n dc kringen van het meest „bodemlooze subjectivisme."

In die beide uitersten en in alle sfeeren, die daar tusschen liggen, vindt men gelukkig nog onbekrompen godsdienstige menschen. Want men moet niet denken, gelijk zoo vaak

(6)

geschiedt, dat de dogmatische menschen persé bekrompen en zij, die „alle dogma's overboord geworpen hebben" uit dien hoofde onbekrompen zouden zijn. Onder de laatsten heeft men ook verscheidenen in wier handen ik niet graag verval, en als zij spreken van „onbekrompenheid" wordt het ons kil in de ziel, en we begrijpen, dat ze daarom de dogma's hebben opzij gezet, omdat ze verzuimd hebben vooraf ook maar in de verte er eenige kennis van te nemen.

Wie er dus nu na de gesignaleerden overblijven, dat zijn de bekrompenen, zoowel op het gebied der sport, als op dat van de vroomheid.

Bekrompenen op 't gebied der sport. Ik bedoel degenen, voor wie de sport vrijwel alles is. Wat voor sport dat nu is, doet er op 't oogenblik verder niet toe. Zij vullen er hun leven mee, ze vinden dat voldoende. Ik bedoel na­

tuurlijk niet degenen, die de sport beoefenen als een beroep, waar ze hun levensonderhoud mee winnen, maar speciaal de groote massa derzulken, die in de sport alles vinden wat hun interesseert, wier gesprekken over niets anders gaan, wier gedachten bij niets anders zijn, wier eerste en laatste vraag is naar het sportnieuws. Hun geestelijke ont­

wikkeling staat misschien op een laag peil, wat raakt het hun, de eenige, maar dan ook absolute vereering, die ze nog hebben, valt den sportheroën ten deel, en hun eenig overgebleven eenzaam ideaal is, groot te worden op sport­

gebied. Een mentaliteit als ik hier bedoel, is nog eeniger- mate te verontschuldigen bij jongens tusschen 13 en 17 jaar, blijft zij langer overheerschend, dan wordt het steeds bedenkelijker. Vooral ook, omdat hen wel dikwijls die sport het meeste aantrekt, die het ruwste is. Tennissen, roeien,, zeilen of iets dergelijks achten ze der moeite niet waard, voetballen en boksen, ja vooral het laatste, dat is beter.

Hoe meer de brute, botte kracht te voorschijn komt, vooral hoe bloediger het wordt, des te interessanter. Wij weten uit

(7)

de historie, hoe de Romeinen uit den keizertijd brulden om „spelen", d. w. z, gladiatoren gevechten, 't ging op leven en dood. Zie, dat was nog eerst sport, waarbij het er op aan kwam, en iets van die geestesgesteldheid is ook te merken bij de boksliefhebbers. En terwijl zoo de sport voor alles gaat, blijft de geestelijke ontwikkeling achter en taant de belangstelling voor dat, wat het leven waarlijk ver­

heft en verfrischt. Vooral voor godsdienstige dingen is geen belangstelling, geen . . . tijd. Welnu, het is niet noodig te zeggen, dat bij zulke menschen sport en vroomheid een tegenstrijdigheid is.

Maar ook de godsdienstig bekrompenen zullen het zoo voelen. Laat ik er vooraf nog dit bij zeggen, dat ik vol­

strekt niet wil beweren, dat godsdienstige bekrompenheid altijd een hinderpaal is voor echt godsdienstig leven. Dat is volstrekt niet zoo. Vaak wordt er een verwarring gemaakt tusschen bekrompenheid en huichelarij, en in wezen heb­

ben die toch niets met elkaar te maken. Vaak worden be­

krompen menschen voor huichelaars aangezien, vooral door hen, die meenen dat ze 't zelf niet zijn, maar dat is ten onrechte. Bekrompen menschen meenen het meestal heel ernstig en oprecht, zijn voor zichzelf zeer nauwgezet en plichtgetrouw, zonder twijfel op zich zelf geen slechte chris­

tenen. maar wat hun ontbreekt is 't vermogen, om de va­

riëteit des levens recht te zien, en te begrijpen, dat deze ook op gansch verschillende wijze zich tot God verheffen zal. Godsdienstige bekrompenheid is er in vele vormen.

Ik heb er hier voornamelijk twee op het oog: De eerste is deze. dat het innerlijk leven der menschen wordt beoor­

deeld naar het uiterlijk levensgedrag, de waarneming der godsdienstplichten, het kerkgaan, bijbellezen enz. Daar zijn vele vrome menschen, die iemand onmiddellijk naar deze dingen beoordeelen, natuurlijk omdat hun eigen leven ge­

heel door deze dingen wordt gekenmerkt en gevuld, en zij

I

(8)

zich niet kunnen denken, dat iemand ook zonder deze dingen waar te nemen, toch een godsdienstig mensch kan zijn. Zoo zijn volgens velen van deze soort, al dadelijk de sportmenschen als ongodsdienstigen aan te merken, omdat ze b.v. op Zondag wedstrijden houden enz. Nu kan ik op 't Zondagsvraagstuk hier niet dieper ingaan. Ik kan in 't al­

gemeen beoefening der sport op Zondag allerminst veroordee- len, als 't maar werkelijk ontspanning, verfrissching des lichaams meebrengt. De Zondag is ons gegeven als een dag van verfrissching der ziel en des lichaams. De ziel moet ver­

heven worden, gereinigd, gesticht, het lichaam ontspannen, verfrischt, dat laatste kan ook geschieden door sport, als men n.1. den Zondag maar niet maakt tot een jakkerdag.

Doch daar is nog een ander soort godsdienstige bekrom­

penheid en dat is die, welke het vermogen mist om te be­

seffen, dat elke tijd, maar ook elke leeftijd, bijzondere gods­

dienstige behoeften heeft, en dat godsdienst niet iets is, dat alle verlangens en idealen moet plat slaan om het leven te maken tot één strakke, grauwe eenvormigheid, maar dat den godsdienst juist moet heiligen, zuiveren, maar dan ook in wezen intact moet laten, wat in het leven zelf opstijgt.

Want het levenverlangen en de normale levensuiting is op zichzelf niet zondig, zondig is het onevenwichtige, het scheefgetrokkene, het eenzijdige, het karikatuurachtige.

Intusschen is godsdienstige bekrompenheid uitermate ge­

vaarlijk, nimmer vraagt zij wat eigenlijk een jong mensch hebben moet, wat hem toekomt, zal zijn jong, bruisend leven niet worden verknoeid en mishandeld.

Zij is al erg blij, als men hummels van een jaar of twaalf had gekregen aan de lectuur van een Oud-Hollandschen Statenbijbel. Zij beschouwt het als een verderfelijke ij del­

heid, als een jongen eens goed los komt en ziet het met leede oogen aan, wanneer hij meer belangstelling had voor zijn knikkers dan voor zijn catechismus en helaas: deze

(9)

zienswijze is nog zeer in eere. Daarom hangt er mis­

schien in vele streken van ons vaderland nog zoo'n sfeer van godsdienstige vervelendheid. Daar zijn dorpen, waar de jongens tusschen 15 en 25 jaar 's Zondags, als zij vrij zijn, niets mogen doen dan bij elkaar staan. Wandelen . . . zonde, fietsen . . . nog grooter zonde, voetballen . . . toppunt van misdadigheid. Iwee of driemaal nog liever naar de kerk als ze er nog toe te krijgen zijn, maar dat wordt ook al anders.

Vaak passen ze er voor, de jongelui, terecht, want wat geeft hun de kerk ! De domines durven niet anders preeken dan op de oude manier, wat zullen anders de keurmees­

ters zeggen! Dat is voor de jongelui niet om te harden.

Het interesseert hun heusch bitter weinig of Adam's val ons aangaat ot iets dergelijks, ze verlangen vaak onbewust maar]heel intens, wat anders. Spreek eens over dingen, die hen raken, ze zullen luisteren, spreek eens over strijd, over twijfel, over ridderlijkheid, over gemeenheid, over opoffe­

ring, (waarover spreekt het evangelie eigenlijk anders) dan groeit de aandacht wel. Maar de godsdienstige bekrompen­

heid kan den toon niet treffen, begrijpt niet, dat er nog an­

dere vormen zijn, dan de geijkte recht- of vrijzinnige . . . Welnu, t resultaat is natuurlijk, dat het jonge onstuimige leven, dat in 't openbaar zich niet toonen mag, vaak in 't verborgen, stiekem .en dan op allerlei gniepige manieren zich een uitweg zoekt, 't Moet b.v. maar eens kermis zijn een uur of drie van t dorp af, waar de dominee het niet ziet . . . En was en is het nog zoo op het platteland, niet beter was het in de steden, voordat de sport er een hooge vlucht nam. De jongelui hadden hun clubjes, waar de deugd buitengewoon vooruit werd geholpen en ze stonden 's Zon­

dagsmiddags neuswijs in een café te billarten. Dat was zoo­

als ieder begrijpt, voortreflijk. Ze lazen romannetjes en want dat komt daarna, maakten romannetjes . . .

(10)

zich niet kunnen denken, dat iemand ook zonder deze dingen waar te nemen, toch een godsdienstig mensch kan zijn. Zoo zijn volgens velen van deze soort, al dadelijk de sportmenschen als ongodsdienstigen aan te merken, omdat ze b.v. op Zondag wedstrijden houden enz. Nu kan ik op 't Zondagsvraagstuk hier niet dieper ingaan. Ik kan in 't al­

gemeen beoefening der sport op Zondag allerminst veroordee- len, als 't maar werkelijk ontspanning, verfrissching des lichaams meebrengt. De Zondag is ons gegeven als een dag van verfrissching der ziel en des lichaams. De ziel moet ver­

heven worden, gereinigd, gesticht, het lichaam ontspannen, verfrischt, dat laatste kan ook geschieden door sport, als men n.1. den Zondag maar niet maakt tot een jakkerdag.

Doch daar is nog een ander soort godsdienstige bekrom­

penheid en dat is die, welke het vermogen mist om te be­

seffen, dat elke tijd, maar ook elke leeftijd, bijzondere gods­

dienstige behoeften heeft, en dat godsdienst niet iets is, dat alle verlangens en idealen moet plat slaan om het leven te maken tot één strakke, grauwe eenvormigheid, maar dat den godsdienst juist moet heiligen, zuiveren, maar dan ook in wezen intact moet laten, wat in het leven zelf opstijgt.

Want het levenverlangen en de normale levensuiting is op zichzelf niet zondig, zondig is het onevenwichtige, het scheefgetrokkene, het eenzijdige, het karikatuurachtige.

Intusschen is godsdienstige bekrompenheid uitermate ge­

vaarlijk, nimmer vraagt zij wat eigenlijk een jong mensch hebben moet, wat hem toekomt, zal zijn jong, bruisend leven niet worden verknoeid en mishandeld.

Zij is al erg blij, als men hummels van een jaar of twaalf had gekregen aan de lectuur van een Oud-Hollandschen Statenbijbel. Zij beschouwt het als een verderfelijke ijdel- heid, als een jongen eens goed los komt en ziet het met leede oogen aan, wanneer hij meer belangstelling had voor zijn knikkers dan voor zijn catechismus en helaas: deze

(11)

zienswijze is nog zeer in eere. Daarom hangt er mis­

schien in vele streken van ons vaderland nog zoo'n sfeer van godsdienstige vervelendheid. Daar zijn dorpen, waar de jongens tusschen 15 en 25 jaar 's Zondags, als zij vrij zijn, niets mogen doen dan bij elkaar staan. Wandelen . . . zonde, fietsen . . . nog grooter zonde, voetballen . . . toppunt van misdadigheid. Twee of driemaal nog liever naar de kerk — als ze er nog toe te krijgen zijn, maar dat wordt ook al anders..

Vaak passen ze er voor, de jongelui, terecht, want wat geeft hun de kerk ! De domines durven niet anders preeken dan op de oude manier, wat zullen anders de keurmees­

ters zeggen! Dat is voor de jongelui niet om te harden.

Het interesseert hun heusch bitter weinig of Adam's val ons aangaat of iets dergelijks, ze verlangen vaak onbewust maar]heel intens, wat anders. Spreek eens over dingen, die hen raken, ze zullen luisteren, spreek eens over strijd, over twijfel, over ridderlijkheid, over gemeenheid, over opoffe­

ring, (waarover spreekt het evangelie eigenlijk anders) dan groeit de aandacht wel. Maar de godsdienstige bekrompen­

heid kan den toon niet treffen, begrijpt niet, dat er nog an­

dere vormen zijn, dan de geijkte recht- of vrijzinnige . . . Welnu, 't resultaat is natuurlijk, dat het jonge onstuimige leven, dat in 't openbaar zich niet toonen mag, vaak in 't verborgen, stiekem .en dan op allerlei gniepige manieren zich een uitweg zoekt, 't Moet b.v. maar eens kermis zijn een uur of drie van 't dorp af, waar de dominee het niet ziet . . . En was en is het nog zoo op het platteland, niet beter was het in de steden, voordat de sport er een hooge vlucht nam. De jongelui hadden hun clubjes, waar de deugd buitengewoon vooruit werd geholpen en ze stonden 's Zon­

dagsmiddags neuswijs in een café te billarten. Dat was zoo­

als ieder begrijpt, voortreflijk. Ze lazen romannetjes en

— want dat komt daarna, maakten romannetjes . . .

(12)

8

En nu is de sport gekomen en heeft op tallooze jonge­

lui beslag gelegd. Zij heeft ze onttrokken aan ledigheid en kwade praktijken en stuurt hen 't vrije veld in om in de schoone arena van bosch, veld en meer, zich te oefenen, of hun kracht met elkaar te meten. Zij heeft het jonge leven opnieuw georganiseerd met haar tochten, kampen en wedstrijden. Zij haalt de jonge menschen uit het dagelijksch gareel, dat al zoo vroeg in het leven wordt opgelegd, doet ze wegstuiven uit 't kantoor of werkplaats en blaast met stroomen frissche lucht hun de sufheid uit het hoofd en de zorgen uit de ziel. Zij laat de spieren gebruiken na het ge­

bruik der hersenen en maakt in één woord de heerlijkste, natuurlijke gaven, die God aan de wereld gaf, zonneschijn en frissche lucht, productief voor het jonge leven. Zij ver­

jaagt alle onwaarachtigheid en ijdele pralerij en doet het ideaal van Guido Gezelle weer naderbij komen.

„Mijn hert en mijn tale

„Mijn ziel en mijn zin

„'t Is alles van buiten

„Zooals het van binn'

„'t Ligt alles daar bloot op mijn handen.

Zij haalt met één woord uit het jonge lichaam al de ga­

ven, die God daar heeft ingelegd en die komen onvermengd en onbedorven, dus op 't schoonst tevoorschijn. Ik verblijd mij dus over de sport en over het nieuwe, eenvoudige ide­

alisme, dat zij kweekt.

Maar omdat dit alles zuivere waarheid is, voelt gij toch ook, dat we deze kostelijke zaak zuiver moeten houden. En de bedoeling van dit boekje is iets daarover te zeggen.

Zooals iedere goede beweging, wordt helaas ook de sportbe- weging door ontaarding bedreigd. Daar zijn b.v. sportbroe- ders, die de belangrijkheid niet alleen van de sport zelf, maar vooral van sportoverwinningen en sportprestaties ver boven haar waarde aanslaan. Ik zou uit sportliteratuur daar-

(13)

voor menig bewijs kunnen aanhalen. Om maar één punt te noemen:

Toen in 't begin van den zomer van 1919 de voetbal­

club „Ajax" naar Zweden ging en daarna in Amsterdam terugkeerde, is haar een ontvangst bereid, ongeveer alsof zij de wereld had gered. In het nummer van de „Sport­

kroniek" van 27 Juni heeft een zekere „Pepijn" van het daarbij gehouden feest een verslag gegeven, dat aan duide­

lijkheid niets te wenschen overlaat. De beide laatste zinnen waren aldus: „De champagne schuimt, de stemming bereikt haar hoogtepunt, 't Werd laat, en toen de Ajax-haan zijn laatste Heja's kakelde, kakelden de kippen reeds hun Ku­

keleku." Het blijkt, dat onze vriend „Pepijn" het stuk heeft opgesteld bij dat „kukeleku" der kippen en onder den in­

vloed der champagne. Immers, als een mensch behoorlijk uitgeslapen is, en niet half dronken, dan kakelen alleen kippen en kraaien de hanen In ernst, zoo iets is heel jammer, want wij waren nu juist zoo blij, dat de sport de jongelui weer terugbracht in de sfeer der natuurlijke een­

voudigheid, dat zij hen losmaakt van den heilloozen in­

vloed van feesten en pretjes in café's.

Maar zoo gaat het weer mis. Gelukkig sta ik in mijn afkeuring van deze dingen niet alleen. De ernstige sport-

menschen, die het werkelijk om het heil der zaak te doen is, dus niet om een beetje opgeschroefde „eer" en nog minder om een „pretje", hebben zulke dingen afgekeurd, alleen zou ik wenschen, dat hun afkeuring wat luider werd.

Misschien zijn er sommigen onder hen, die denken, dat het buiten zulke festiviteiten niet gaan kan, zal de zaak niet verloopen. Welnu, ik zou zeggen, als men van meet af aan zijn idealisme niet heel hoog stelt en niet beslist op­

komt tegen alle onwaarachtigheid en tegen alle uitspattin­

gen, dan zal op den duur daardoor de sportbeweging schrik­

kelijk neergehaald worden, ja misschien wel eenmaal in de

(14)

10

verachting van elk idealistisch mensch wegzinken. Dit klemt temeer, omdat men toch ook het heil, dat de sport brengt, bij alle waardeering daarvoor, niet mag overschatten.

In 't begin van dit opstel veronderstelde, ik dat twee soorten van menschen de woorden sport en vroomheid als een tegenstelling, om niet te zeggen tegenstrijdigheid, zullen voelen. Ik ben begonnen met de godsdienstig bekrompenen, en ben al schrijvende er toe gekomen ook iets van de bekrom­

penheid op 't gebied der sport te laten zien. Misschien is 't woord bekrompen niet goed, misschien moest ik spreken van dwaas gedweep, want vrijwel het heele leven gaat, ik zeide het reeds, in de sport op, alsof de sport ooit levens­

doel zijn kon, alsof er ooit een mensch zou zijn, die daar bevrediging in zou kunnen vinden voor zijn hoogste aspi­

raties. Daar staat een woord in den Bijbel, geschreven door den apostel Paulus, in den eersten brief aan Timothëus, hoofdstuk IV : 8. De schrijver zegt daar iets heel merk­

waardigs, dat ik hier eens even wil neerschrijven, omdat het meer dan eenig woord, dat ik mij herinner, weergeeft wat toch inderdaad van de sport, naar de juiste mate gemeten, gezegd moet worden. Het woord luidt: „De lichamelijke oefening is tot weinig nut, maar de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens."

Nu moet ik, als ik daarover nader spreken ga, in de eerste plaats erkennen, dat de woorden „lichamelijke oefening"

hier iets anders beteekenen, dan wij er onder verstaan.

Waarschijnlijk hebben ze in eersten aanleg daarmee zelfs niets te maken. Paulus toch waarschuwt Timothëus tegen iets, dat veel nader bij hem lag en dat ook veel gevaarlijker voor hem zijn kon, dan een sportieve dressuur van het lichaam. Er waren n.1. in al die oude Christengemeenten menschen, die het als een hooger soort vroomheid be-

(15)

schouwden, wanneer men deed aan allerlei ascetische toeren.

Dat zat in t Oosten zoo in de lucht. Men had allerlei in­

gewikkelde geestelijke oefeningen verordend, waarbij men zich ook vaak onthield van spijs en drank. Dit streven was t uitvloeisel van heidensche en joodsche gedachten, die met de christelijke ideeën waren vermengd. Natuurlijk was het, overal waar het werd nagevolgd, een hoogtij voor de werkheiligheid. En Paulus, die dit heel scherp zag, en daarom er ook overal waar hij het aantrof, geducht tegen te velde trok, waarschuwt ook hier Timothëus voor dat gevaar.

En toch geloof ik niet, dat Paulus dit alleen op het oog had. Hij was n.1. een man, die te diep de beschaving zijner dagen had doorzien, om ook daarop niet met dit woord te doelen. Waarschijnlijk was dit ook niet misplaatst tegen­

over Timothëus, die toch allicht de geestesvorming aan zijn Griekschen vader te danken had. Wij kunnen derhalve veilig aannemen, dat Paulus in dit woord niet alleen tegen de dwaalleeraars te Epheze waarschuwt, maar dat hij zich ook keert tegen het Grieksche streven. Want dat kende hij door en door. Zijn brieven leggen er getuigenis van af, hoe zijn oog de inspanning der spelers in de spelen van Hel­

las had gadegeslagen. Hij wist hoe ze streden om een ver­

gankelijken krans en onwillekeurig denkt hij aan een anderen, een onverwelklijken krans, waarmee Jezus Christus eens allen kronen zal, die in den wedloop des levens niet ver­

traagd hebben, waar het gold hun roeping te volbrengen, waarmede Hij hen geroepen had. En dat was iets beters.

Ach, waarvoor streden ze, deze Grieksche strijders, waar­

voor leefden ze, was hun ideaal geen luchtspiegeling, was het niet poover en ijdel r Straks kwam de koude, duistere dood de lichtflikkering des levens uitblusschen. — Was dan de oefening des lichaams niet van weinig nut?

Ja, tot den bewonderaar van het Grieksche ideaal is dit

(16)

woord mede gesproken. Zooals ge weet was Griekenland het cultuurland der oudheid, en in dit opzicht werd zijn gezag nimmer aangetast. Het ideaal van zijn beschaving was schoonheid van lichaam en geest. Naar de eerste werd gestreefd in de oefenscholen, en in de werkplaatsen der kunstenaars, naar de laatste in de kringen der wijsgeeren.

En zoo zeer kwam men dit ideaal nabij, dat het oude Grieken­

land de bakermat aller beschaving werd voor later eeuwen.

Het trok en trekt nog steeds alle hooggestemde zielen tot zich. En geen wonder: Onder een schoonen hemel, in 't zachte zuidelijke klimaat, omspoeld door de blauwe golven der schoone Middellandsche zee, lag het daar, droom en verlangen aller gedachten, Hellas! 't Land der geweldige schoone krachtmenschen, in den Ilias en in de Odyssee bezongen, 't Land der beeldhouwkunst, waar het marmer levend scheen te worden en uit de ruwe rots dartele goden­

gestalten te voorschijn sprongen, 't Land, waar de dichtkunst een wonder soepel, fijn en plooirijk taaigewaad kon aan­

trekken, waar honderden mythen en sagen als bloemen uit den bodem sproten, 't Land alzoo waar de kunst troonde, de verbeelding droomde, de wijsbegeerte peinsde en de poezie zong. 't Land van Homerus, den vader aller dichters, van Heraclitus den ontzaglijken denker, van Pythagoras den mystieken wiskundige, van Socrates die — naar Cicero s woord — de wijsbegeerte van den hemel op de aarde bracht, d. w. z., die haar van kosmisch psychologisch maakte, van Plato, met zijn ziel vol eeuwigheidsheimwee, van Aristoteles, die de denkwetten maken zal voor een toekomst van twee­

duizend jaren, van Pericles den staatsman, van Archimedes met zijn: „Geef mij een plaats waar ik sta en ik zal de wereld bewegen." Wie kent ze niet, deze geestesaristocraten!

Wie bewonderde ze niet de Demosthenessen, de Themis- toclessen. de Leonidassen. de Alexanders. O, Hellas! Wat al namen, wat al gedachten!

(17)

Dit land nu, was het land der lichamelijke oefening. Gij hebt wel gehoord van de Olympische spelen, die om de vier jaar in 't midden van Griekenland gehouden werden.

Daar werd gestreden om den voorrang in geoefendheid en kracht, 't Was er de eeredienst van den uitwendigen mensch.

Er lag over die spelen een waas van plechtigheid en ernst.

Ze droegen een gewijd karakter, en groote offeranden wer- bij den aanvang aan de goden gebracht. Dat was nu alles wat de wereld aan schoonheid en harmonie schenken kon.

Hellas was zelf één groot stadion en de heele wereld zag het, en ziet het nog, met bewondering aan.

Welk een moed moet Paulus toch gehad hebben, om door dit alles een streep te halen. O, hij keurt het ideaal van Hellas niet onvoorwaardelijk af, maar eigenlijk glim­

lacht hij er droevig over. De oefening des lichaams is «van weinig nut". O, Paulus weet het, — ik zeide het reeds — over de schoonheid der aarde glijdt dra de schaduw van den dood. En dat hadden de Grieken zelf ook wel gevoeld, en er met diep pessimisme af en toe iets van losgelaten.

Als in de onderwereld Odysseus de schim van Achilles ziet, dan klaagt deze hem zijn bitteren nood: Ach liever een daglooner daarboven in 't licht van de zon, dan een koning in 't schimmenrijk. Maar klagen erover gaf niets, dat wisten ze. En daarom schoven ze met klem voor de duistere poort des doods, het scherm van 't vroolijke lichte leven. Ach, arme Grieken, denkt Paulus, gij weet het niet, maar daar is iets beters, daar is een Goddelijke kracht, die het leven vervullen kan met heilige schoonheid en die zelfs duisternis des doods omtoovert in licht. De lichamelijke oefening is van weinig nut, maar de godzaligheid is tot alle dingen nut.

Is dit woord nu overdreven? Velen zullen het in onze dagen zeggen, ik weet het. Doch men moet eerlijk zijn en opmerken, dat hier het Grieksch streven niet wordt afge-

(18)

keurd, noch op zich zelf kwaad wordt gezegd van lichaams­

oefening, welke dan ook, alleen wordt ze tot de juiste pro­

porties terruggebracht als zij wordt beschouwd als van weinig nut. O zeker na alles wat ik gezegd heb, wil ik niet met een tekst even de sport af trachten te maken, dat zou ongeoorloofd zijn en onbillijk ook, want werkelijk de sport is uitstekend en de lichamelijke oefening uitnemend b.v.

als tegenwicht tegenover de belasting der hersenen op de scholen, maar opnieuw kom ik op tegen het dwaze ge­

dweep, vooral met voetballerij en boksen. Het is toch be­

lachelijk, dat degenen, die daarin het handigste zijn als nationale helden worden vereerd. Ik weet niet waarin tegen­

woordig al niet een kampioenschap is te behalen, in het zwemmen, in het billarten, in het boksen en straks mis­

schien nog in het knikkeren. En als dan de kampioenen met den trein aankomen, wordt hun een ovatie bereid alsof ze de wereld hadden gered. En wat hebben ze gedaan?

En als dat dan nog gebeurde door een volk, dat zijn groote mannen in 't algemeen hoog in eere houdt.... maar het Nederlandsche volk, het is een algemeene klacht, laat zijn groote mannen schier verkommeren en heeft ze nooit weten te waardeeren. Wie dan aanschouwt de uitgelaten geestdrift van sportheroën en boksers, die onder ordelijk toezicht der openbare macht, hun evenmensch half dood geslagen heb­

ben, die vraagt zich toch af, staat de wereld soms op zijn kop? Wat bezielt die menschen toch!

Zoo dikwijls ik van zoo iets getuige was, of wanneer ik artikelen lees, als van vriend „Pepijn" bovengenoemd, dan weet ik niet recht hoe ik het heb. Ik zou wel eens een heel een­

voudige vraag willen doen, aan al die enthousiaste menschen, ik zou n.1. wel eens willen vragen: Wat hebben die voetbal­

lers gedaan dat ze zoo gehuldigd zijn? Vertel me eens waar zit hun onsterfelijke verdienste? Onlangs was ik eenige dagen aan zee. Ik sprak daar met den bootsman

(19)

van een reddingsboot, een bejaarden, bedaarden, moedigen, rustigen, bescheiden Hollandschen zeeman. Ge kent dat mooie type wel. Welnu, met zijn zes of acht makkers had hij in de lange jaren, dat hij dien post bekleedde, in vele duistere, wilde nachten, honderden gered uit de kaken van den dood.

Hij veitelde mij daarvan eenvoudig, onopgesmukt, 't Ging altijd met levensgevaar. Een verraderlijke stortzee, een kleine onhandigheid, kon allen het leven kosten. Doch deze menschen waren nooit gehuldigd. Zij zouden zich daarvoor waarschijnlijk ook niet geleend hebben. Zij waren menschen van die echte Nederlandsche eenvoudigheid, die het plicht vindt om zijn leven te wagen voor een ander en dat heel gewoon vindt. Bovendien deden zij hun werk meestal bij nacht en ontijd, niemand was er getuige. Neen, zij werden niet gehuldigd deze flinke kerels der reddings­

boot! Maar ik huldigde hen diep in mijn ziel en 't was mij een eer met deze menschen tot één natie te be- hooren.

Nog eens: Wat is de verdienste der sporthelden? Wat deden ze voor 't heil van hun evenmensch? Straks gaan ze zich inbeelden, dat ze heel wat beteekenen, topzwaar geworden door de hulde. Ach, hoever staat onze „lichame­

lijke oefening achter bij die der Grieken, 't Gebrul, dat bij onze „matches opstijgt is wat anders dan de plechtige, "

rustige, gewijde stemming der Grieksche spelen. En denkt nu niet, dat ik, er tegen ben om iemand — die dat waar­

lijk verdiend heeft — ook in 't openbaar te huldigen. O, als er eens iemand in staat was om onze scheef getrokken wereld recht te zetten, hem zou ik huldigen. Als er iemand was, die een geest van vrede en verzoening den regeerders en volken kon instorten, en zulks deed ook, die zou hulde waard zijn, en als hij met den trein aankwam, zou ik ook niet thuisblijven. Maar de sporthelden, de voetballers, de boksers, de billarters . . . wat hebben ze gedaan? Neen ik

(20)

16

ben niet tegen lichaamsoefening, maar ik zie minachtend neer op deze overdrevene appreciatie er van.

Ja juist omdat ik goede lichamelijke oefening iets voortreffelijks vind, keur ik nu zulk een opgeschroefde huldiging zoo af. Ik geloof, dat daardoor de sport meer wordt benadeeld dan bevoordeeld. Ieder kalm en verstan­

dig mensch moet toch zeggen: 't is al te dwaas. En de sport kan zoo goed werken. Zij bewaart vele onzer jongens voor minder gewenschte vermaken. Ik kan daarom ook begrij­

pen, de belangstelling der autoriteiten in dc sport. Maar, nog eens, laat men toch een sportwedstrijd niet behandelen als een buitengewoon belangrijke gebeurtenis, dat is het toch immers niet. Laat men er geen ophef van maken alsof de zon er bij stil moest staan.

Neen, daar moet iets anders in ons leven komen, zal het niet duister en hopeloos zijn. Wij kunnen in ongeloof geen vrede hebben, want wij zijn kinderen der eeuwigheid.

Wij moeten een verbond met God hebben, Jezus kennen als onzen levensgids, anders kunnen we de vertwijfeling die ons aanvecht, bij 't vervliegen van al het aardsche, niet overwinnen. Ons bestaan is doelloos als de lichame­

lijke oefening alleen onze levensvulling is, want zij is van weinig nut, zij heeft alleen tijdelijke, zeer betrekkelijke waarde, maar vroomheid, d. i. het onvergankelijke, vreug­

devolle leven met God, dat ons overal in sterkt, dit moet de gouden schat van ons hart zijn.

Maar vroomheid, wat is dat? Daarover mogen we eerst wel een oogenblik spreken.

Daar is een tijd geweest, dat zij, die meenden er aan­

spraak op te kunnen maken, vroom genaamd te worden, dit toonden door het zetten van lange gezichten, door het spreken op galmerig gerekten toon, en door een perma­

nente minachting van alles wat schoon, fleurig en blinkend was in het leven. Die tijd is gelukkig voorbij, al vindt men

(21)

onder ons nog wel menig exemplaar van zulke „vromen".

A-ij zijn er de oorzaak van, dat godsdienst voor menig ge­

woon mensch zoo ongeveer synoniem is met verveling en met aanstellerij. Maar vroomheid is heel wat anders. Zij heeft vele surrogaten en het farizeïsme met zijn langge­

rekte gebeden is wel een der bekendste, maar zij is, voor wie haar waarlijk kennen leert, heel iets anders. Zij is een bron van eindeloo&e blijdschap en onuitputtelijk stil genot.

Zij is verheven in den eenvoudige en sierlijk in den arme, en toch tooit zij den hooggeplaatste meer dan zijn aardsche praal. Zij lacht haar zonnigen lach over elke vernedering der aarde, want haar gouden licht weet elke duistere plaats te ontdekken en te bestralen. Zij schijnt als een weerglans des hemels op het gelaat van allen, die in de duistere wol­

ken des levens God vonden. Zij is onafhankelijk van de wereld, onoverwinlijk, niet te rooven, noch te verdelgen, en na eiken stortzee, die over ons heensloeg, doet zij ons het hoofd weer opheffen. Zij maakt het leven, dat zonder haar een doelloos lijden is, tot het begin der eeuwige vreugde. Zij vervult den arbeid, die zonder haar zwaar en tevens ijdel is, met verheven beteekenis. Zij is het groote genadegeschenk, dat Jezus Christus ons medebracht, toen Hij in onze vernedering afdaalde.

Vroomheid, d. i. zooveel aan God te hebben, dat men in zijn diepste wezen verzadigd is, al blijven er dan ook aan de oppervlakte des levens nog vele moeilijkheden.

Want wij hebben allerlei dagelijksche bekommernissen, een christen heeft ze net zoo goed als een niet-christen, of­

schoon hij er dikwijls wel anders tegenover staat. Maar achter of onder die dagelijksche moeilijkheden, voortvloei­

ende grootendeels uit de tijdelijke behoeften van ons leven, zitten de groote schreiende begeerten, die voortkomen uit de eeuwige behoeften onzer ziel. Ze laten ons niet met

?ust, ze doen ons dorsten, ja, ten slotte stikken, sterven van

(22)

18

dorst. En nu is vroomheid dit, dat ik weet, waar die eeu­

wige behoeften bevredigd worden, dat we als bevrediging daarvan God hebben, dat we, naar het woord van Jezus :

„gedronken hebben van het water, dat Hij geeft". Wilt ge een beeld? Daar is op een groot, druk, woelig marktplein, waar alles door elkaar krioelt, een klein kind, dat zijn moe­

der verloren heeft. Het loopt daar onuitsprekelijk ongeluk­

kig te schreien en niemand kan het helpen, want de men- schen, hoe welmeenend ze ook zijn, ze kennen het kind noch de moeder. Maar plotseling ziet de kleine moeder uit de menschenkluwen te voorschijn komen. Hij uit een kreet van blijdschap, vliegt op haar toe en klemt zich aan haar vast. En de moeder is ook zoo blij en kust en streelt de kleine . . . . zie, dat kind is zalig in zijn moeder. — En zoo staan wij nu verlaten en eenzaam onder de duizenden onverschillige menschen, en zelfs de enkelen, die vriende­

lijk voor ons zijn, kunnen ons niet helpen, want ze kennen ons niet en ook onzen God misschien niet. En we staan daar, totdat we Hem zien en onze ziel Hem tegemoet vliegt, en wij in Zijne armen zalig zijn, zie, dat is god­

zaligheid, vroomheid.

Maar als ik daar nu zoo over spreek, dan weet ik, dat er hongerige menschen zijn, die bijna geen raad weten met hun verdriet en ze zeggen: o wijs mij den weg om die godzaligheid te krijgen, die moet ik hebben. En nu kan ik er alleen dit antwoord op geven, 't antwoord, dat Jezus gaf op de twijfelmoedige opmerking van Thomas den apostel: „Hoe kunnen wij den weg weten?" Jezus zeide toen: „Ik ben de weg." Daar is maar één wijze, waarop gij tot godzaligheid geraken kunt en dat is, doordat ge u uitlevert aan Jezus Christus. Misschien begrijpt ge dit niet, maar de groote vraag isalleen: of ge u een zondaar gevoelt. Of ge moe zijt van uw zelfzucht, uw eigenwil, van 't u zelf hand­

haven tegenover God. 't Gaat er om of ge er achter zijt geko-

(23)

men, dat gij u nooit tot geluk kunt opheffen, omdat uw leven door het kwaad is gebroken. O vrienden, is dat al uw smarte­

lijke ervaring geweest? Hebt ge wel eens geprobeerd om als een volkomen goed mensch te leven? Waar, eerlijk, op­

recht, trouw en, want dat zegt meer, liefhebbend, zelfs hen die u haten, zooals Jezus het ons voordeed, toen Hij uit de volheid van Zijn hart, dat één stuk Goddelijke liefde was, voor Zijn moordenaren bad? Wij moeten zijn in de wereld één stuk liefde, dat is de wet van ons leven, dat weten we wel, want als we eens werkelijk een dag in liefde ons geven voor een ander, dan hebben we onzen besten dag. Misschien voelt ge nu wel, dat als het zóó moet, we heel wat te kort komen. Maar wie dat voelt, en daarover bezwaard is, Hem ontmoet, Jezus, die onze zonden naar zich toe trok, en ze droeg op Zijn heilige Goddelijke ziel, en als we nu geen raad weten met ons in zelfzucht ver­

knoeide leven, dan wil Hij ons troosten en ons vergeven, ons reinigen en een nieuwe gezindheid in het hart storten.

Tot nu toe heb ik getracht in 't licht te stellen, dat sport alleen, hoe voortreflijk op zich zelf, het leven niet vullen kan en daarna heb ik iets gezegd over het wezen en het karakter der ware vroomheid. Ik wil nu ten slotte het nog hebben over de ware verbinding tusschen die twee. Ik kan daar kort over zijn. Waar de vroomheid werkelijk gezond is, leven, dat zich blij tot God verheft en van Hem alles verwacht, kan zij voor de periode der jeugd vooral de sport in zich opnemen als een verheffend en veredelend middel om het uitwendige leven te vormen en te sterken.

Daar is niets zoo goed als goede ontspanning, waardoor bovendien den vrijen tijd voor een deel nuttig wordt besteed.

Is de ziel teer en rekent zij in een jong opbloeiende vroom­

heid met God, dan zal al het onware en ijdele, ook het gevaarlijke, dat de sport meebrengt, van zelf worden ter

(24)

zijde gesteld. En verder is de invloed, die op het vrome jonge leven van de sport zal uitgaan niet te onderschatten.

Voorkomen wordt het onnatuurlijke, het onnatuurlijk brave, het uitgestreken, dat anders wel eens zich bij overigens vrome jonge menschen kan voordoen. Leven met God moet de jeugd heiligen, mag haar nimmer onderdrukken.

Jonge Christenen moeten geen oude mannetjes zijn, die al vroeg beginnen neer te zien op vroolijk en genoeglijk spel, ik weet dat er menschen, zijn die zoo iets ideaal vinden, maar het is uit den booze. Laat wat jong is, jong doen, laat sport en vroomheid bij het jongere geslacht hand aan hand gaan.

Laat mij nog een vraag mogen doen, aan allen, die de sport lief hebben en misschien tot nu toe niet veel voor vroomheid hebben gevoeld. Voelt ge nooit een leegte in uw bestaan? Hebt ge er wel eens aan gedacht, dat ge een ziel hebt, en zorgt ge daar wel voor? Hoort ge wel eens van 't evangelie, en denkt ge wel eens over 't hoogste en teerste wat er in u is, het eeuwigheidsleven? Zie, zoudt ge uw Zondagmorgen b.v. niet eens besteden om ernstig aanraking te zoeken met het hoogere, met God en den Heiland? Zoudt ge, bij al de heilzame sportieve dressuur van uw lichaam, ook niet eens denken aan een oefening uwer ziel in de navolging van Christus? Misschien lijkt u dat moeilijk. Ja, dat is het ook, maar God zelf wil u daarin te gemoet komen als uw ziel zich voor Hem ont­

sluiten wil. Tracht eerlijk en ernstig te bidden telkens weer, Hij zal zich laten vinden. En dan wordt uw leven compleet.

Dan wordt het ontwikkeld, in tijdelijken en eeuwigen zin.

(25)
(26)

No. 1. IS HET REDELIJK AAN GOD

TE GELOOVEN ? f 0-25 No. 2. WAT IS GELOOVEN? - 0.30 No. 3. OVER HET BESTAAN VAN GOD. - 0.20 No. 4. OVER DE BETEEKENIS VAN

JEZUS CHRISTUS VOOR ON­

ZEN TIJD " °-

20

No. 5. HET DOEL VAN ONS LEVEN - 0.20 No. 6. DE WEG TOT VREDE .... - 0.20 No. 8 EEN MENSCHWAARDIG

BESTAAN -0-20

Tevens verkrijgbaar van denzelfden schrijver:

DE LEVENSVRAGEN EN HET LICHT

GODS

f2

-

40

DE WEDERKOMST VAN CHRISTUS ingen. 1.60

geb. f 2.40

ZIELSZORG * °-

60

JEZUS CHRISTUS EN DE ARBEID . . - 0.20 BEELDEN OP DEN BERG - 0.50

TWIJFEL " °-

50

LEVENSMOEHEID - °-

50

HOE WORD IK EEN KIND GODS ? . . - 0.50 VOLHARDEN , . . . - 0.15

(Een woord tot allen in den strijd des levens).

Al deze geschriften verkrijgbaar in den BOEKHANDEL DER NEDERL. TENTZENDING - ERMELO

_ _ _ _ P O S T G I R O N o . 6 8 2 6 5 . _ _ - -

DRUK GEBRS. MOOIJ - HARDERWIJK.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Als hij naar zijn schema kijkt luistert hij niet naar wat ik zeg. ©

En dan bedoel ik hier niet alleen opponenten op het gevechtsveld, maar ook spelers in het eigen land (stakeholders 9 ), zoals media, politiek maar ook collega’s.. Informatie of

De Franse regering, en president Ni- colas Sarkozy in het bijzonder, wilde het mogelijk maken dat winkels op zondag probleemloos konden openblijven.. Er bestond in

vooral trouw aan die beslissende grondslagen van ons nationaal bezit, die ons volk verbinden met zijn geschiedenis. Wij blijven onszelf. Wij kennen onze plicht: Den

[r]

Smallstonemediasongs.com printed & distributed by KoormuziekNL, Dordrecht - www.koormuziek.nl Vermenigvuldigen van deze bladmuziek zonder toestemming van de uitgever is

Het gaat daarbij niet altijd om complexe zorgvragen; ook mensen met eenvoudige zorgvragen vinden niet altijd passende zorg.. We proberen die schattingen te plaatsen; kijk

PWC, Omvang van identiteitsfraude & maatschappelijke schade in Nederland (Amsterdam 2012). Dit rapport is een eerste aanzet om de omvang van identiteitsfraude en alle