• No results found

Vraag 3: In een experimentele markt zijn 4 kopers (consumenten) en 4 verkopers(producenten) actief. Ze hebben de volgende waarden gekregen:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Vraag 3: In een experimentele markt zijn 4 kopers (consumenten) en 4 verkopers(producenten) actief. Ze hebben de volgende waarden gekregen:"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tentamen juni 2011

Vraag 1: Natasja geeft haar hele inkomen uit aan zakjes friet en coca cola. Friet en cola zijn perfecte complementen; ze eet/drinkt altijd de combinatie van 1 zakje friet met 1 blikje coca cola. De prijs van een zakje friet is gelijk aan de prijs van een blikje cola. Wat is haar

prijselasticiteit van de vraag naar zakjes friet?

1. –2 2. –1 3. –0.5 4. 0

Antwoord vraag 1: 3

Vraag 2: De nutsfunctie U=F3*C3 kenmerkt zich door:

1. dalend marginaal nut in beide goederen en convexe indifferentiecurven 2. stijgend marginaal nut in beide goederen en convexe indifferentiecurven 3. dalend marginaal nut in beide goederen en niet-convexe indifferentiecurve 4. stijgend marginaal nut in beide goederen en niet-convexe indifferentiecurven Antwoord vraag 2: 2

Vraag 3: In een experimentele markt zijn 4 kopers (consumenten) en 4 verkopers(producenten) actief. Ze hebben de volgende waarden gekregen:

Eenheid Koper 1 Koper 2 Koper 3 Koper 4 Verkoper 1

Verkoper 2

Verkoper 3

Verkoper 4

1 4 3.2 3.8 3.6 1.2 1 1.1 1.4

2 3 2.8 2.2 3.4 1.7 1.6 1.3 2.4

3 2 2.4 1.8 2.6 2.1 1.8 1.5 2.5

4 1 1.4 1.6 0.6 2.3 2.2 1.9 2.6

5 0.8 1.2 0.4 0.2 2.9 2.2 2.7 2.8

Hoeveel eenheden worden er verhandeld in het marktevenwicht?

1. 7 2. 8 3. 9 4. 10

Antwoord vraag 3: 4

Antwoord: steeds de hoogste waarde van een koper wegstrepen tegen de laagste waarde van een verkoper zolang de waarde van de koper groter is dan die van de verkoper (hier vet gemaakt):

(2)

Eenheid Koper 1 Koper 2 Koper 3 Koper 4 Verkoper 1

Verkoper 2

Verkoper 3

Verkoper 4

1 4 3.2 3.8 3.6 1.2 1 1.1 1.4

2 3 2.8 2.2 3.4 1.7 1.6 1.3 2.4

3 2 2.4 1.8 2.6 2.1 1.8 1.5 2.5

4 1 1.4 1.6 0.6 2.3 2.2 1.9 2.6

5 0.8 1.2 0.4 0.2 2.9 2.2 2.7 2.8

Vraag 4: Een consument ontleent positief nut aan goed C. Aan goed F ontleent deze consument geen (positief of negatief) nut. Welke van onderstaande figuren geeft de indifferentiecurven voor deze situatie correct weer?

Antwoord vraag 4: 2

Vraag 5: Iemand beschouwt koffie (K) en thee (T) als perfecte substituten. Welke van onderstaande nutsfuncties past daarbij?

(3)

1. U=K*T 2. U=K+T 3. U=K/T

4. U=min(K,T) (het minimum van K en T) Antwoord vraag 5: 2

Vraag 6: Bij een prijs van 4 is de aangeboden hoeveelheid 6. De prijselasticiteit van het aanbod is bij die prijs gelijk aan 2. Wat is de vergelijking van de (lineaire) aanbodfunctie?

1. Q = 0.75P + 3 2. Q = 3P -6 3. Q = 2P-2 4. Q = 14-2P

Antwoord vraag 6: 2

Q=a+bP. dQ/dP*P/Q= 2=b*4/6 => b=3. 6=a+3*4 => a=-6.

Vraag 7: Richard consumeert positieve hoeveelheden van X en Y, zodat MUx/Px = 6 en MUy/Py = 10. Om zijn nut te maximaliseren, moet Richard

1. zowel X en Y minder consumeren.

2. minder van X en meer van Y consumeren.

3. meer van X en minder van Y consumeren.

4. niets veranderen: hij maximaliseert zijn nut al.

Antwoord vraag 7: 2

If Richard switches one dollar of consumption from X to Y he loses less utility from the reduced X consumption than he gains from the increased Y consumption, hence his utility increases.

Vraag 8: Voor een duurzaam consumptieartikel (bijvoorbeeld een auto) geldt dat de vraag op korte termijn

1. ongevoelig is voor de prijs

2. minder prijselastisch is dan de vraag op lange termijn 3. even prijselastisch is als de vraag op lange termijn 4. prijselastischer is dan de vraag op lange termijn Antwoord vraag 8: 4.

Vraag 9: Arthur verdeelt zijn inkomen tussen kaartjes voor Ajax (A) en kleren (C). Een kaartje voor Ajax kost 20 en een eenheid kleren 5. Zijn inkomen is 200 en zijn nutsfunctie wordt gegeven door U=A½C½. Vervolgens stijgt de prijs van kleren naar 6 en zijn inkomen naar 220. Welke van onderstaande stellingen is niet waar?

(4)

1. Arthur’s nut vermindert.

2. Arthur consumeert nu meer Ajax kaartjes dan voorheen.

3. Arthur’s marginale substitutieverhouding van kleren voor Ajaxkaartjes (marginal rate of substitution of clothing for Ajax tickets) wordt groter.

4. Arthur consumeert minder kleren dan eerst.

Antwoord vraag 9: 1

With this utility function (Cobb-Douglas with equal weights for A and C, Arthur will spend equal amounts on A and C. Before the changes this means 100 each: 20*A=100 and 5*C=100: A=5, C=20; U=10. MRSCA=MUC/MUA=A/C=0.25. After the changes 110 each:

20A=110 and 6C=110: A=5.5, C=18.3; U=10.04. MRSCA>0.25.

Vraag 10: Een consument heeft een inkomen van 100 euro wat zij spendeert aan boeken en whisky. De prijs van een boek is 10 euro. Als ze haar hele inkomen uitgeeft, kan ze precies 4 boeken en 2 flessen whisky kopen (ze houdt geen geld over). Vervolgens daalt de prijs van boeken naar 5 euro. Welk mandje goederen kan deze consument zich bij deze nieuwe prijzen permitteren?

1. 4 boeken en 3 flessen whisky 2. 6 boeken en 3 flessen whisky 3. 5 boeken en 1 fles whisky

4. antwoorden 2 en 3 zijn beide mogelijk.

Antwoord vraag 10: 3 The information allows us to write the budget line 100=10*B+PW*W.

Also, B=4, W=2 is on this line => PW=30. The new budget line is therefore 100=5*B+30*W.

Bundles 1 and 2 are both too expensive.

Vraag 11: In een figuur met een de prijs8consumptie curve, staan op de assen:

1. hoeveelheid en prijs 2. hoeveelheid en kosten 3. hoeveelheid en hoeveelheid 4. consumptie en prijs

Antwoord vraag 11: 3

Vraag 12: Een bepaalde consument consumeert een positieve hoeveelheid van de goederen X en Y. Zij blijft dezelfde hoeveelheid van goed X gebruiken na een prijsverlaging van X (de prijs van Y en het inkomen zijn niet veranderd). Wat kunnen we daaruit concluderen?

1. het substitutie-effect is negatief 2. goed X is inferieur

3. goed X en Y zijn perfecte complementen 4. goed X en Y zijn perfecte substituten Antwoord vraag 12: 2

(5)

Vraag 13: De kostenfunctie van een bedrijf dat onder volkomen concurrentie opereert, luidt:

TC = 20 + 10Q + Q². Vanaf welke prijs zal het bedrijf een positieve hoeveelheid (Q>0) aanbieden?

1. vanaf prijzen boven 10 2. vanaf prijzen boven 15 3. vanaf prijzen boven 20 4. bij elke positieve prijs

Antwoord vraag 13: 1 The firm will produce when P>min(AVC). AVC=10+Q. This is minimal when Q=0, giving AVC=10. So any price>10 will do.

Vraag 14: Gelegenheidskosten (opportunity costs) zijn:

1. de extra kosten die worden gemaakt voor het produceren van een extra eenheid.

2. kosten die niet te vermijden zijn.

3. impliciete kosten die worden gemaakt doordat er bronnen worden gebruikt die niet meer op een andere manier kunnen worden gebruikt.

4. de kosten van een investering met onzekere, maar mogelijk zeer hoge opbrengst.

Antwoord vraag 14: 3

Vraag 15: Een bedrijf heeft toenemende schaalopbrengsten (increasing returns to scale) wanneer:

1. het verdubbelen van de productie leidt tot een meer dan verdubbeling van de kosten.

2. bij het verdubbelen van de inputs verdubbelt ook de output 3. er schaalvoordelen (economies of scale) zijn

4. de marginale kosten groter zijn dan de gemiddelde kosten Antwoord vraag 15: 3

Vraag 16: Beschouw de productie functie q=KL. Wat is de marginale technische substitutieverhouding van L voor K (marginal rate of technical substitution of L for K) MRTSLK?

1. K 2. L 3. KL 4. K/L

Antwoord vraag 16: 4 MRTSLK=MPL/MPK=K/L

Vraag 17: De korte termijn marginale kosten van een bedrijf zijn gegeven door MC=q. Welke van onderstaande stellingen over de productiefunctie is waar?

1. Het marginaal product van arbeid is afnemend 2. Het marginaal product van arbeid is constant 3. Het marginaal product van arbeid is toenemend 4. Dit is niet te zeggen zonder meer informatie.

(6)

Antwoord vraag 17: 1

MPL=w/MC=w/q, which is decreasing.

Vraag 18: Welke van de onderstaande productiefuncties heeft afnemende schaalvoordelen (decreasing returns to scale)?

1. F(K,L) = K0.3L0.7 2. F(K,L) = K0.5L0.5 3. F(K,L) = K0.7L0.3

4. Geen van bovenstaande Antwoord vraag 18: 4

In all cases F(tK,tL)=tF(K,L). Hence all have constant returns to scale.

Vraag 19:

Bovenstaand figuur is uit het boek (figure 6.9). Wat kunnen we zeggen over het productieproces?

1. Er zijn constante schaalopbrengsten (constant returns to scale).

2. Kapitaal en arbeid zijn perfecte substituten.

3. Kapitaal en arbeid zijn perfecte complementen.

4. De marginale productiviteit van arbeid is groter dan van kapitaal.

Antwoord vraag 19: 1

If capital and labor are doubled, output is doubled. If they are tripled, output is tripled. This is an indication of constant returns to scale.

(7)

Vraag 20: Op de Zeedijk concurreren Chinese restaurants met elkaar en ze zijn allemaal prijsnemers. De marktevenwichtshoeveelheid is 1200 kommen soep met eend en noedels per dag. Elk restaurant heeft een lange termijn totale kosten functie TC=16q860q2+q3. Hoeveel Chinese restaurants zullen deze soep aanbieden op de lange termijn?

1. 0 2. 1 3. 30 4. 40

Antwoord vraag 20: 4

The average costs are 16860q+q2. The minimum average costs are obtained when ó

dAC/dq=0: 2q=60 q=30. Each firm produces 30. Hence, there are 1200/30=40 Chinese restaurants.

Vraag 21: Gegeven is de marginale kostencurve van een individuele aanbieder MC=5+5q.

Bij een prijs van 15 is het producentensurplus gelijk aan 1. 0

2. 2 3. 10 4. 20

Antwoord vraag 21: 3

MC=P dus q=2. Oppervlakte tussen de MC en de prijs is een driehoek, oppervlakte is 1/2*2*(1585)=10

Vraag 22: Een monopolist heeft totale kostenfunctie TC=100+4Q2. De vraagfunctie is P=1008Q. Zonder prijsdiscriminatie wordt de maximale winst gerealiseerd bij een prijs van:

1. 10 2. 11,11 3. 88,88 4. 90

Antwoord vraag 22: 4

MC=8Q=MR=100-2Q dus 10Q=100, Q=10, P=100-10=90

Vraag 23: Een winstmaximaliserende monopolist verkoopt zijn product op twee deelmarkten.

Op deelmarkt 1 luidt de vraagfunctie P1 = 15 – Q1, op deelmarkt 2 luidt de vraagfunctie P2 = 25 – 2Q2. De totale kostenfunctie van de monopolist is C=5(Q1+Q2). Arbitrage tussen beide markten is niet mogelijk. Wat is het prijsverschil tussen de twee markten wanneer hij wel(kan prijsdiscrimineren?

1. 0 2. 5 3. 10 4. 15

(8)

Antwoord vraag 23: 2

MR1=15-2Q1 and MR2=25-4Q2. On market 1, setting MR1=MC=5 yields optimal output Q1=5 and at market 2 MR2=MC=5 yields optimal output Q2=5. Price in market 1 is 1585=10 and in market 2 it is 25810=15.

Vraag 24: Een natuurlijk monopolist heeft een kostenfunctie C(Q)=10Q–4 voor Q≥1. De vraagfunctie is P=17–2Q. Wat is het laagste maximumprijs die de overheid kan opleggen zonder dat de monopolist de markt verlaat?

1. 13.5 2. 10 3. 9 4. 1.75

Antwoord vraag 24: 3

This is the level at which profits are zero, which happens when AC=P, or 10–4/Q=17–2Q, or 2Q84/Q=7 , Q=4 (the other solution Q=-0.5 is negative) and the price is 9.

Vraag 25: De lange termijn marktaanbodcurve bij perfecte competitie kan niet worden verkregen door individuele aanbodcurven van bedrijven op te tellen. Dat is omdat:

1. aanbod wordt bepaald door de prijs gelijk te stellen aan de marginale kosten 2. er kunnen bedrijven toetreden en de markt verlaten

3. de gemiddelde variabele kosten kunnen verschillen tussen de bedrijven 4. er kan sprake zijn van vaste kosten.

Antwoord vraag 25: 2

Vraag 26: Een winstmaximaliserende monopolist heeft te maken met vraagcurve P = 15 – Q.

De marginale kosten zijn gelijk aan Q. Hoe groot is het producentensurplus als de monopolist geen prijsdiscriminatie toepast?

1. 6.25 2. 12.50 3. 37.50 4. 56.25

(9)

Antwoord vraag 26: 3

MR=1582Q=MC=Q dus Q=5 en P=10. Producentensurplus is de oppervlakte tussen de prijs van 10 en de MC curve; 5*(15810)=25 (rechthoek) +0.5*(1085)*5=12.5 (driehoek)=37.5.

Vraag 27: Wat gebeurt er met de totale winst (van alle aanbieders opgeteld) op een oligopolistische markt in het Cournot evenwicht als het aantal aanbieders afneemt?

1. neemt af 2. blijft gelijk 3. neemt toe

4. kan je niets over zeggen Antwoord vraag 27: 3

Vraag 28: Twee winstmaximaliserende aanbieders opereren op een markt met vraagfunctie P = 10 – Q. Aanbieder 1 heeft als kostenfunctie C1 = 2q1; aanbieder 2 heeft als kostenfunctie C2 = 4q2. Welke prijs geldt in het Cournot evenwicht?

1. P=3 2. P=5,33 3. P=6,66 4. P=10

Antwoord vraag 28: 2

MC1 =2, R1 =q1 (10-q1-q2)=10q1 -q12-q1q2, MR1=10-2q1-q2=MC=2 dus q1=4-0.5q2 is de

reactiecurve van firma 1. MC2=4, R2=q2(10-q1-q2)=10q2 -q1q2-q22, MR1=10-q1-2q2=MC=4 dus q2=3-0.5q1 is de reactiecurve van firma 2Cournot evenwicht: q1=4-0.5(3-0.5q1) dus

0.75q1=2.5 en q1=3.33 en q2=1.33 en Q=4.66 en P=5.33

Vraag 29: In het model van prijszetting door een dominante aanbieder, is de relevante vraagcurve van de dominante aanbieder (DD):

1. de marktvraagfunctie minus het aanbod van de andere aanbieders 2. de marktvraagfunctie minus het eigen aanbod

3. de marktvraagfunctie

4. speelt de marktvraagfunctie geen rol.

(10)

Antwoord vraag 29: 1

Vraag 30: Twee bedrijven hebben ieder 3 productiemogelijkheden: A, B and C. Ze maken gelijktijdig hun keuzes en onderstaande tabel geeft de payoffs aan:

Een evenwicht in dominante strategieën is:

1. is er niet

2. Bedrijf 1 produceert B en Bedrijf 2 produceert C 3. Bedrijf 1 produceert C en Bedrijf 2 produceert B 4. 2 en 3 zijn beide juist

Antwoord vraag 30: 1

Best responses are given by *:

Neither firm has a dominant strategy.

Vraag 31: Een publiek goed is een goed dat:

1. meestal met vertraging aankomt 2. door de overheid wordt aangeboden 3. niet rivaliserend en niet uittsluitbaar is

4. efficiënt wordt aangeboden bij volledige mededinging.

Antwoord vraag 31: 3

(11)

Vraag 32: De efficiënte hoeveelheid van een publiek goed komt tot stand bij gelijkheid van de marginale kosten aan:

1. de marginale kosten van een vergelijkbaar privaat goed.

2. de marginale baten voor de gemiddelde consument 3. de marginale baten van elk individu

4. de som van de marginale baten van alle individuen Antwoord vraag 32: 4

Vraag 33: In een buurt wonen 600 mensen. Iedereen is bereid om 2 euro te betalen voor iedere extra straatlamp ongeacht het aantal straatlampen dat wordt aangeschaft. De kosten van het aanschaffen van q straatlampen bedraagt c(q)=4+q3 . Wat is het efficiënt aantal straatlampen?

1. 30 2. 40 3. 10 4. 20

Antwoord vraag 33: 4

Marginal benefits are 600*2 and must be equal to MC=3q2. This gives q2=400 => q=20.

Vraag 34: In een situatie met een negatieve externaliteit waarbij de kosten en baten van vermindering van uitstoot (abatement) onzeker zijn, wordt de voorkeur gegeven aan het prijzen van uitstoot (fees) boven het instellen van standaards wanneer:

1. de marginale externe kosten curve steil is en de marginale kosten curve van vermindering vlak is

2. de marginale externe kosten curve en de marginale kosten curve van vermindering vergelijkbaar zijn

3. de marginale externe kosten curve vlak is en de marginale kosten curve van vermindering steil is

4. zonder maatregelen de uitstoot meer verminderd zou worden dan maatschappelijk optimaal is.

Antwoord vraag 34: 3

Vraag 35: Het Coase Theorem gaat over:

1. eigendomsrechten 2. efficiëntie

3. onderhandelen

4. alle drie de bovenstaande Antwoord vraag 35: 4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

vergunninghouders die in een restverdeling klanten toebedeeld krijgen niet in alle gevallen voldoende klantgegevens ontvangen om de energie (elektriciteit of gas) tijdig bij hen

Voor de groepen 3-4 vraagt het werken in de combinatiegroepen extra aandacht, vooral omdat de kinderen in groep 3 nog veel tijd kwijt zijn aan het leren lezen en

De heffing richt zich op verhuurders van huurwoningen in de gereguleerde sector, dat wil zeggen woningen waarvan de huur lager is dan de grens voor de huurtoeslag (voor 2012:

For Europe & South Africa: Small Stone Music Publishing,

[r]

e) Bereken het traagheidsmoment I (of de hoeveelheid ¯h 2 /2I) van de rotationele band ge- baseerd op de grondtoestand. Gebruik het resultaat om het behoren van de toestanden tot

Vernieuwende initiatieven die tijdens de lockdown ontstonden, waren ener- zijds initiatieven die naar verwachting vooral bruikbaar zijn in crisistijd. Anderzijds ontstonden

De AXA Bank lening op afbetaling kunt u nu ook eenvoudig aanvragen op uw smartphone.. Hier leggen we stapsgewijs uit hoe u