• No results found

Beleidsplan stookontheffingen 2011 - Milieu - Verordeningen en beleidsstukken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Beleidsplan stookontheffingen 2011 - Milieu - Verordeningen en beleidsstukken"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gemeente Aalten

Stookontheffingenbeleid 2011

Stookontheffingenbeleid gemeente Aalten

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op: 1 februari 2011 In werking getreden op: 1 februari 2011

(2)

Samenvatting

Het is verboden om afval te verbranden. Er kan een ontheffing van dit verbod worden aangevraagd.

Bij drie soorten aanvragen kan er een ontheffing worden verleend van het verbod. Een ontheffing is alleen mogelijk voor het verbranden van snoeihout en gerooid hout.

Aan bedrijven wordt geen ontheffing verleend omdat hiervoor andere wetgeving geldt.

Verbranden van gerooid en snoeihout

Voor het verbranden, buiten inrichtingen, van gerooid en snoeihout dat ontstaat bij onderhoud van het landschap kan een ontheffing worden aangevraagd. Voor verbranding van afval binnen de bebouwde kom wordt geen ontheffing afgegeven.

Het verbranden van afval is geen nuttige toepassing. Het moet daarom niet vanzelfsprekend zijn dat er altijd een ontheffing voor het verbranden wordt afgegeven. Daarnaast zijn er ook andere

verwerkingsmethoden, zoals versnipperen, opslag in houtrillen of afvoer naar verbrandingsinstallaties met terugwinning van energie.

Inwoners van de gemeente Aalten kunnen tegen betaling grof tuinafval aan te bieden bij de afvalbrengstations Aalbers en Rouwmaat. Op dit moment wordt onderzocht of een gratis brengvoorziening of inzamelronde voor dit afval kan worden georganiseerd.

Paasvuren/Vreugdevuren

Binnen de grenzen van de gemeente Aalten worden met Pasen enkele paasvuren aangestoken. Het verbranden van gerooid hout en snoeihout is bij deze gelegenheid een traditie. Voor paasvuren, kampvuren en andere traditionele vreugdevuren zal een ontheffing worden verleend met bijbehorende voorschriften.

Boomziekte

Om te voorkomen dat besmettelijke boomziekten zich verspreiden moet het hout zo snel mogelijk worden gerooid en verbrand. Voor deze situaties zal ook een ontheffing worden verleend.

Ontheffing

Een ontheffing geldt voor een éénmalige verbranding en is gekoppeld aan een perceel. Het

verbranden van gerooid en snoeihout is, in verband met het broedseizoen, alleen toegestaan vanaf 1 augustus tot 1 maart van het volgende jaar. De brandstapel mag een omvang van maximaal 30 m3 hebben. Deze periode en maximale omvang geldt niet voor paasvuren.

Aan een ontheffing worden voorschriften verbonden. De voorschriften zijn vooral gericht op de veiligheid van de omgeving en de bescherming van het milieu. Het team Integrale Handhaving van de gemeente en de politie zal op de goede naleving van de voorschriften controleren.

(3)

1. Inleiding

In de gemeente Aalten geldt vanaf 2004 een ontheffingenbeleid voor het verstoken van snoeihout dat afkomstig is uit landschapsonderhoud. In de loop der tijd is het duidelijk geworden dat een aantal voorwaarden die aan deze ontheffing worden verbonden onnodig beperkend zijn en niet goed aansluiten op de praktijk. Verder is het gewenst om ter bescherming van broedende vogels in het broedseizoen geen snoeihoutverbrandingen toe te staan. Ook kan ontheffingenbeleid beter aansluiten op de algemeen geldende stookverboden in relatie tot droogte en brandgevaar.

In deze notitie zijn enkele wijzigingen opgenomen om de uitvoerbaarheid van het bestaande ontheffingenbeleid uit 2004 te verbeteren. Er zijn enkele voorschriften aangepast.

Deze beleidsnotitie is opgesteld om het verbranden van snoeihout en gerooid hout goed te laten verlopen. In deze notitie staan de wettelijke kaders waarbinnen gerooid hout en

snoeihout verbrand mag worden. Tevens is het toetsingskader aangegeven waarbinnen ontheffingen worden verleend en welke voorschriften van toepassing zijn.

2. De wet.

In de Wet milieubeheer (Wm) is in artikel 10.2 het verbod om afvalstoffen buiten

inrichtingen te verbranden opgenomen. Op grond van artikel 10.63 Wm heeft het college de bevoegdheid om een ontheffing te verlenen van dit verbod.

De gemeente dient bij het verwijderen van afvalstoffen, in het belang van het milieu,

rekening te houden met de zogenaamde “ladder van Lansink” (artikel 10.1, Wet milieubeheer). Deze ladder bepaalt de voorkeursvolgorde in het afvalstoffenbeleid, te weten:

1. preventie 2. hergebruik

3. verbranden (in een verbrandingsinstallatie) 4. (gecontroleerd) storten

Milieuhygiënisch gezien is snoeihout en gerooid hout een afvalstof. Ook hiervoor geldt de voorkeursvolgorde. Hergebruik in de vorm van versnipperen of composteren heeft dus de

voorkeur boven verbranden of storten. Ook verbranden met energieterugwinning kan worden gezien als een nuttige toepassing.

In de Algemene Plaatselijke Verordening 2010 (Apv) is in artikel 5:34 ook een verbod opgenomen om afvalstoffen buiten inrichtingen te verbranden. Een ontheffing van het stookverbod op grond van de Apv is alleen van toepassing als bij het verbranden van gerooid en snoeihout, de openbare orde in het geding kan komen. Dit zal alleen bij ‘openbare’ paasvuren van toepassing zijn. In deze situaties zullen beide ontheffingen (Wm en Apv) in één besluit worden genomen.

Het verbranden van afval binnen inrichtingen (door bedrijven) valt niet binnen deze verbodsbepaling maar is eveneens verboden, tenzij daarvoor een milieuvergunning is verleend of past binnen de algemene voorwaarden die gelden voor een degelijk bedrijf (Activiteitenbesluit, Besluit Landbouw).

3. Beleid 3.1 Doelstelling

De gemeente dient bij het verwijderen van afvalstoffen, in het belang van het milieu,

rekening te houden met de zogenaamde “ladder van Lansink” (artikel 10.1, Wet milieubeheer). Deze ladder bepaalt de voorkeursvolgorde in het afvalstoffenbeleid, te weten:

1. preventie 2. hergebruik

3. verbranden (in een verbrandingsinstallatie) 4. (gecontroleerd) storten

(4)

Milieuhygiënisch gezien is snoeihout en gerooid hout een afvalstof en geldt ook hiervoor de voorkeursvolgorde. Hergebruik in de vorm van versnipperen of composteren heeft dus de voorkeur boven verbranden of storten.

De achterhoek, en Aalten, staat bekend om het coulissenlandschap. Deze coulissen bestaan uit bosjes, houtwallen, houtsingels en dergelijke. Deze landschapselementen hebben regelmatig onderhoud nodig (snoei, periodiek afzetten). Een groot deel van deze landschapselementen is in particulier bezit. Een strikte uitleg en handhaving van het stookverbod zou betekenen dat bij dit onderhoud hoge kosten moeten worden gemaakt voor transport en nuttige verwerking van het vrijkomende snoeihout. Door het strikt hanteren van het stookverbod zou de uitvoering van dit landschapsonderhoud in het gedrang kunnen komen.

In het belang van het landschapsonderhoud worden om deze reden, landelijk gezien, ontheffingen van het stookverbod afgegeven. De essentie van het gemeentelijk stookontheffingenbeleid is dan ook dat het moet gaan om groenafval afkomstig uit landschappelijk onderhoud. Alleen voor groenafval afkomstig uit landschappelijk onderhoud kan een stookontheffing worden verleend.

Het verbranden van snoeihout en gerooid hout, zonder nuttige toepassing, is ongewenst. Daarnaast kleven er aan kleinschalige verbrandingen nadelige gevolgen voor het milieu (luchtverontreiniging door onvolledige verbranding) en hinderaspecten (rook, roet, brandgevaar).

Het verstrekken van een ontheffing is dan ook niet vanzelfsprekend. Veelal zijn er alternatieve verwerkingmethodes voor gerooid hout en snoeihout. Het beleid voor het verbranden van snoeihout en gerooid hout in de open lucht komt dan ook neer op het terughoudend verlenen van ontheffingen.

De gezondheid en veiligheid van omwonenden alsmede de milieuaspecten lucht en bodem worden zoveel mogelijk beschermd bij het verbranden van gerooid en snoeihout.

De voorschriften die aan de ontheffing zijn gekoppeld, dienen te worden nageleefd en moeten goed handhaafbaar zijn.

3.2 Wanneer ontheffing verlenen

In de volgende gevallen zal een ontheffing worden verleend om gerooid en snoeihout te verbranden.

• Snoeihout en gerooid hout dat buiten inrichtingen ontstaat bij het onderhoud van het landschap;

• Vreugdevuren, zoals paasvuren;

• Boomziekten;

Gerooid hout en snoeihout

Onder gerooid hout en snoeihout wordt verstaan; stammen, stobben, stronken, takken en bladeren. Het verbranden van gerooid en snoeihout is alleen toegestaan als het hout is ontstaan bij het onderhoud van het landschap. Hierbij wordt wel gewezen op alternatieve verwerkingsmogelijkheden. Andere verwerkingsmogelijkheden zijn het versnipperen, verklepelen, opstapelen in houtrillen of afvoeren naar een biomassacentrale. Deze laatste mogelijkheid is voor de gemeente Aalten vooralsnog vooral een theoretisch alternatief. De dichtstbijzijnde centrale staat in Goor.

Inwoners van de gemeente Aalten kunnen tegen betaling grof tuinafval aan te bieden bij de afvalbrengstations Aalbers en Rouwmaat. Op dit moment wordt onderzocht of een gratis brengvoorziening of inzamelronde voor dit afval kan worden georganiseerd.

In bijlage 2 zijn de alternatieven voor het verbranden verder beschreven.

Er wordt geen ontheffing verleend indien het gerooid en snoeihout op een bedrijfsmatige manier ontstaat.

(5)

Vreugdevuren/Paasvuren

Het verbranden van gerooid en snoeihout kan ook een traditionele achtergrond hebben,

zoals bij een vreugdevuur of een paasvuur. Hieronder wordt verstaan een vuur dat men ontsteekt om uiting te geven aan een gevoel van blijdschap, het verlangen naar zon en vruchtbaarheid zoals het geval bij paasvuren. Andere vreugdevuren zijn bijv. kampvuren.

Bij vreugdevuren gaat het niet om het verbranden van afval, maar om het plezier dat men

daaraan beleeft. Vaak zijn er nog diverse activiteiten aanwezig rondom een vreugdevuur/paasvuur.

Boomziekten

Een aantal boomziekten is zeer besmettelijk en de beste manier om te voorkomen dat de boomziekten zich verder verspreiden is het zo snel mogelijk rooien en verbranden. De Plantenziektekundige Dienst kan worden ingeschakeld om aan te tonen dat er een zeer besmettelijke boomziekte aanwezig is.

Broedseizoen

Brandstapels kunnen een plek vormen voor het nestelen van vogels. Het verbranden van snoeiafval in het broedseizoen is daarom ongewenst.

Vaak wordt als grote lijn voor het broedseizoen 15 maart tot en met 15 juli aangehouden. Inderdaad broeden vogels met name in deze periode. De bescherming van vogels is echter niet gebaseerd op een datum, maar op het daadwerkelijke broedseizoen. Dat kan ook al voor 15 maart of na 15 juli zijn.

Het broedseizoen begint niet pas wanneer de eieren gelegd zijn. Het broedseizoen gaat al van start met de paarvorming, territorium afbakenen en het bouwen van nesten. In deze tijdsspan worden vogels, hun nesten en eieren beschermd door de Flora- en faunawet. Het nest mag niet verwijderd, verstoord of leeggehaald worden.

Om deze reden wordt er geen stookontheffing verleend voor de periode maart tot en met augustus.

Een uitzondering hierop zijn de in deze periode vallende paasvuren.

3.3 Toetsingskaders

De gemeente Aalten hanteert een terughoudend ontheffingenbeleid voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Een aanvraag om een ontheffing wordt getoetst aan de volgende punten voordat een ontheffing wordt verleend.

• Het gerooid hout en snoeihout mag alleen bestaan uit stammen, stobben, stronken, takken en bladeren met een maximale doorsnede van 25 cm.

• Het gerooid hout en snoeihout moet afkomstig van landschapsonderhoud.

• Het verbranden is alleen toegestaan in het stookseizoen tussen 31 juli en 1 maart, uitgezonderd vreugdevuren/paasvuren en bij boomziekten

• De hoeveelheid te verbranden gerooid en snoeihout moet een omvang van minimaal 2 m3 en maximaal 30 m3 hebben, uitgezonderd vreugdevuren en bij boomziekten.

De volgende voorwaarden worden aan de ontheffing verbonden:

• De ontheffing geldt eenmalig voor een verbranding en is twee jaar geldig.

• De ontheffing voor het verbranden van ziek hout wordt per keer afgegeven.

• De ontheffing wordt gekoppeld aan een aangegeven perceel.

• Aan de ontheffing worden voorschriften verbonden.

3.4 Beleidsregel

De beleidsregel is bij een besluit vastgestelde algemene regel waarin staat beschreven hoe het bevoegd gezag omgaat met de ontheffing van het verbod om afval te verbranden. Hierin zijn bovenstaande toetsingskaders opgenomen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

• College: burgemeester en wethouders

• Gerooid hout en snoeihout: alle takken en bladeren die van bomen en struiken worden gehaald in het kader van duurzaam onderhoud en gerooide bomen, inclusief de stammen, stobben, stronken, takken en bladeren

• Vreugdevuren: paasvuren, kampvuren

• Ontheffing: een ontheffing op grond de Wet milieubeheer

(6)

Artikel 2. Gerooid hout en snoeihout

1. Het college kan ontheffing verlenen voor het verbranden van gerooid hout en snoeihout met uitzondering van stamhout met een doorsnede van meer dan 25 cm;

2. Een ontheffing wordt alleen verleend voor een brandstapel van minimaal 2 m3 en maximaal 30 m3.

3. Per stookseizoen, lopend van 31 juli tot 1 maart, mag er maximaal 30 m3 gerooid en snoeihout worden verbrand.

4. Aan een ontheffing voor het verbranden van gerooid en snoeihout zijn voorschriften verbonden.

Artikel 3. Vreugdevuren/Paasvuren

1. Het college kan ontheffing verlenen voor het verbranden van gerooid hout en snoeihout.

2. Een ontheffing wordt alleen verleend als de vuren een traditionele achtergrond hebben.

3. Aan een ontheffing voor het houden van vreugdevuren/paasvuren zijn voorschriften verbonden.

Artikel 4. Boomziekten

1. Het college kan ontheffing verlenen voor het verbranden van ziek hout;

2. Een ontheffing wordt alleen verleend indien er sprake is van een besmettelijke boomziekte;

3. Aan een ontheffing voor het verbranden van ziek hout zijn voorschriften verbonden.

Artikel 5. Andere gevallen

Het college verleent geen ontheffing in andere gevallen dan bedoeld in artikel 2, artikel 3 en artikel 4 van deze beleidsregel.

Artikel 6. Aanvraagprocedure Digitale aanvraag

1. Een ontheffing voor het verbranden van gerooid hout en snoeihout kan digitaal (via de website van de gemeente Aalten (www.aalten.nl) worden aangevraagd. Dit geldt niet voor paasvuren, vreugdevuren of verbrandingen van ziek hout. Wanneer aan alle vereisten wordt voldaan wordt de ontheffing direct, per e-mail, aan de aanvrager verzonden. De ontheffing is in dat geval direct geldig.

Schriftelijke aanvraag

1. Een aanvraag voor een ontheffing voor het verbranden van gerooid hout en snoeihout dat ontstaat bij het onderhoud van het landschap en het verbranden van een vreugdevuur dient uiterlijk 3 weken voor de beoogde stookdatum schriftelijk bij het college te worden ingediend;

2. Een aanvraag voor een ontheffing voor het verbranden van ziek hout moet minimaal 4 uur voor het aansteken van het vuur telefonisch bij de gemeente worden gemeld. Bij twijfel dient de betrokkene een verklaring van de Plantenziektekundige Dienst

(Wageningen) in te dienen, waarmee wordt aangetoond dat het om een besmettelijke boomziekte gaat. Omdat snelheid gewenst is bij het verbranden van ziek hout zal de schriftelijke ontheffing achteraf worden verzonden;

3. Een ontheffing wordt, met uitzondering bij ziek hout, schriftelijk verleend;

Artikel 7. Geldigheid

1. Een ontheffing is twee jaar geldig;

2. Een ontheffing is geldig voor één perceel of aaneengesloten percelen;

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op 2 februari 2011 en wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

(7)

4. Voorschriften

Aan de ontheffing voor het branden van gerooid hout en snoeihout worden de volgende voorschriften verbonden.

1 Melden verbranden:

1.1 De aanvrager dient één werkdag voor aanvang van het stoken dit telefonisch, schriftelijk of per mail te melden bij de gemeente. Bij ziek hout minimaal 4 uur.

2 Locatie:

2.1 De stookplaats dient zodanig te worden gekozen dat de afstand van de rand van de stookplaats tot de volgende objecten ten minste bedraagt:

a. 10 meter tot een oppervlaktewater;

b. 10 meter van houtopstanden;

c. 50 meter in een andere richting dan de windrichting tot een gebouw of opstal, een houtwal, een opstapeling van oogstproducten, een opslag van brandbare stoffen, een openbare weg of een bos of bosschage;

d. 200 meter in de windrichting tot gebouw, opstal of ander bouwwerk;

e. 100 meter in de windrichting tot een houtwal, een opstapeling van

oogstproducten, een opslag van brandbare stoffen, een openbare weg of een bos of bosschage.

3 Voorschriften:

3.1 Het stoken mag geen overlast (rook, roet, stof, walm of geur en dergelijke) of gevaar voor de omgeving opleveren.

3.2 De brandstapel voor gerooid hout en snoeihout is minimaal 2 m3 en maximaal 30 m3. 3.3 Stamhout met een doorsnede van meer dan 25 cm mag niet worden verbrand.

3.4 Het verbranden is niet toegestaan:

a in de periode 1 maart tot 1 augustus, dit is niet van toepassing voor ziek hout;

b tussen zonsondergang en zonsopgang;

c op een zon- of feestdag;

d tijdens waarschuwingsfase voor verhoogde concentraties luchtverontreiniging;

e bij mist of neerslag;

f bij een windkracht groter dan vijf Beaufort;

g bij groot of zeer groot gevaar voor natuurbrand bij droogte (afkondiging code droog, oranje en rood, door de Brandweer, zie www.natuurbrandgevaar.nl).

4 Stoken:

4.1 Bij het aansteken van het vuur mag geen gebruik gemaakt worden van aanmaakstoffen zoals afgewerkte olie, benzine, petroleum, autobanden en dergelijke.

Wel toegestaan zijn schoon onbehandeld hout en papier. Het aansteken met een gasbrander is een bruikbaar alternatief.

4.2 Het vuur mag niet met bladeren, houtwol, hooi, stro of dergelijke gemakkelijk opstijgende brandstof worden onderhouden.

4.3 Tijdens het stoken dient een toezichthouder aanwezig te zijn van 18 jaar of ouder.

Deze dient tijdens de verbranding voortdurend ter plaatse aanwezig te zijn en zorg te dragen voor een goed brandend vuur, zodat geen vonken opstijgen en zo min mogelijk rookontwikkeling optreedt.

4.4 De toezichthouder dient een afschrift van de stookontheffing met bijbehorende voorschriften bij zich te hebben.

4.5 Aan het vuur mag geen ander afval of ander materiaal dan waarvoor ontheffing is verleend worden toegevoegd.

4.6 Er dienen voldoende blusmiddelen aanwezig te zijn om rondom het vuur beginnende brandjes van vliegvuur te kunnen blussen.

4.7 Alle aanwijzingen en bevelen die door of namens de commandant van de brandweer, opsporingsambtenaren van politie of toezichthouders van de gemeente worden gegeven, dienen steeds stipt en onmiddellijk te worden opgevolgd.

4.8 De houder van de ontheffing dient er zorg voor te dragen dat binnen vijf dagen na het

(8)

ontsteken de verbrandingsresten en/of niet ontstoken materiaal op een

milieuverantwoorde wijze worden opgeruimd en het terrein in de oorspronkelijke staat wordt gebracht.

5 Paasvuren en Vreugdevuren

5.1 Voorschriften 1.1, 2.1, 3.2, 3.3 en 3.4 a, b, c, e zijn niet van toepassing op het branden van een vreugdevuur/paasvuur.

5.2 Er mag niet eerder dan drie maanden voor aanvang van een paasvuur/vreugdevuur worden begonnen met het opslaan van snoeihout en gerooid hout op de brandlocatie.

5.3 De hoogte van de houtstapeling in meters vermenigvuldigd met de factor 6 is de minimale afstand in meters tot de volgende objecten: houtopstanden, houtwallen, hoogspanningskabels, brandbare stoffen, gebouwen en opstallen. De minimale afstand is in ieder geval 15 meter.

5.4 De afstand tot woningen/gebouwen met een rieten kap moet minimaal 150 meter bedragen.

5.5 Er mag uitsluitend gerooid hout en snoeihout worden verbrand.

5.6 De aanwezigheid van verboden (brandbare) stoffen/afval in of bij de brandstapel valt onder de verantwoordelijkheid van de houder van de ontheffing en moeten door hem/haar op milieuverantwoorde wijze worden afgevoerd.

5.7 Het publiek bij het vuur dient op veilige afstand te worden gehouden.

5.8 Degene die het vreugdevuur ontsteekt is verplicht alle mogelijke maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden verlangd, teneinde te voorkomen dat de gemeente, dan wel derden, ten gevolge van het vreugdevuur/paasvuur schade lijden.

5.9 De gemeente wordt gevrijwaard van alle gevolgen en vorderingen welke tegen haar mochten worden uitgebracht in verband met schade welke derden mochten beweren te hebben geleden, voortvloeiende uit het handelen ingevolge deze ontheffing.

5.10 Indien door het nalaten van één of meer van de gestelde voorschriften, de inzet van brandweereenheden volgens het oordeel van de commandant van de brandweer, en/of opruim- c.q. reinigingswerkzaamheden volgens oordeel van de toezichthoudende ambtenaar van de gemeente Aalten dan wel de politie, noodzakelijk

zijn, zullen de hieruit voortvloeiende kosten op de houder van de ontheffing verhaald worden.

Bijlage 1 WETGEVING

Het verbod op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen, en daarmee dus ook het verbod op het verbranden van resthout in de open lucht, is sinds 23 mei 2003 geregeld in de Wet milieubeheer en voor wat betreft de openbare orde en veiligheid geregeld in de Apv.

Wet milieubeheer

Artikel 10.2 van de Wet milieubeheer is op 23 mei 2003 uitgebreid met een verbod op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer kwam naar voren dat het wenselijk werd geacht dat het college

(burgemeester en wethouders) de bevoegdheid moest hebben om van het landelijke

verbrandingsverbod (voortkomend uit de Wet milieubeheer) af te wijken door op gemeentelijk niveau een ontheffing te kunnen verlenen. Hiertoe is artikel 10.63 van de Wet milieubeheer opgenomen. De artikelen luiden als volgt:

Artikel 10.2

1. Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te

verbranden;

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen vrijstelling (ontheffing) worden verleend van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

(9)

Artikel 10.63

1. Burgemeester en wethouders (het college) kunnen (kan), indien het belang van een doelmatig beheer van afvalwater zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.30, eerste lid, gestelde verbod;

2. Burgemeester en wethouders (het college) kunnen (kan), indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2 eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voor zover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft.

Artikel 10.64

1. De artikelen 8.5 tot en met 8.25 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken van een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, met dien verstande dat - behalve ten aanzien van een ontheffing van de in artikel 10.2, eerste lid, en artikel 10.54, eerste lid, gestelde verboden -, voor die toepassing het belang van de bescherming van het milieu wordt beperkt tot het belang van een

doelmatig beheer van de betrokken categorie van afvalstoffen, dan wel – indien het een ontheffing betreft van krachtens artikel 10.15, 10.17 en 10.18 gestelde regels - het door dat artikel beoogde belang.

2. Bij een algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 10.15, 10.17 en 10.18 kan -in afwijking van het eerste lid - worden bepaald dat in daarbij aangegeven categorieën van gevallen afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is.

3. In afwijking van het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, tweede lid.

Met de woorden “indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet” wordt bedoeld dat gemeenten bij een aanvraag voor het verbranden van resthout eerst dienen te onderzoeken of een hoogwaardigere verwerkingsmethode, zoals

versnipperen of composteren mogelijk is (De ladder van Lansink).

Ontheffingsprocedure

Op grond van artikel 10.64 van de Wet milieubeheer zijn de artikelen 8.5 tot en met 8.25 Wet milieubeheer van toepassing op het verlenen van een ontheffing van het

verbrandingsverbod. Op grond van artikel 10.64, derde lid van de Wet milieubeheer is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (zijnde de "Uniforme openbare

voorbereidingsprocedure") niet van toepassing op een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, tweede lid. Zie bovenstaand in tekst artikel 10.64.

Op grond van het bepaalde in art. 20.3 van de Wm treedt een stookontheffing in werking de dag na afloop van de bezwarentermijn (6 weken gerekend vanaf de dag na verzending van de stookontheffing). De mogelijkheid bestaat om de stookontheffing terstond van kracht te verklaren (zie daartoe artikel 20.5 Wm). Als van deze laatste mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, dan moet dat expliciet in de stookontheffing worden vermeld. Met het terstond van kracht verklaren kan de procedure tot ontheffingverlening worden bekort. Indien gemeenten hier gebruik van willen maken, dient wel in overweging genomen te worden dat de

mogelijkheid voor belanghebbenden om bezwaar te maken, bemoeilijkt wordt.

Algemene plaatselijke verordening 2010 (Apv)

Artikel 5:34 van de Apv regelt het stoken van vuur in de open lucht. Er geldt een algemeen verbod, waarvan het college (burgemeester en wethouders) ontheffing kan verlenen. Door de wijziging van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer heeft artikel 5:34 van de Apv een andere functie en betekenis gekregen. Immers, het milieuhygiënische belang is nu exclusief geregeld in de Wet milieubeheer. Aan de Apv-ontheffing ligt nu een ander motief ten

grondslag, te weten het belang van openbare orde en veiligheid, de bescherming van de woon- en leefomgeving (gezondheid) en de bescherming van flora en fauna. Dit betekent dat artikel 5:34 van de Apv door de wijziging van de Wet milieubeheer niet vervallen is, maar uit

(10)

het oogpunt van de openbare orde en veiligheid een aanvullende werking op de Wet milieubeheer heeft gekregen.

De Apv-ontheffing kan niet gemist worden, met name bij openbare vreugdevuren die veel publiek trekken en waarbij het openbare orde en veiligheidsaspect een rol speelt.

Ook bij de strafbaarstelling is het onderscheid tussen Wet milieubeheer-ontheffing en Apvontheffing van belang (misdrijf versus overtreding).

APV: Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34. Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken 1 Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de

zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2 Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

3 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

5 Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Bijlage 2

ALTERNATIEVE VERWERKINGSMETHODES

Verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen is in beginsel verboden. Daarom is het belangrijk dat er alternatieve verwerkingsmethoden beschikbaar zijn om het organisch materiaal te kunnen verwerken. Op dit moment zijn er verwerkingsmogelijkheden voor

gerooid hout en snoeihout beschikbaar. De volgende verwerkingsmethoden worden aangehaald:

Versnipperen

Door het snoeihout te versnipperen tot strooisel, kan dit onder andere gebruikt worden voor het verstevigen en aanduiden van paden in parken, bossen en tuinen.

Voor particulieren is het versnipperen van snoeihout een goed alternatief voor het

verbranden van snoeihout. Houtversnipperaars zijn goed verkrijgbaar en het snoeihout kan in eigen beheer worden verwerkt. De houtsnippers kunnen worden gebruikt op eigen terrein als bodembedekker.

Compostering

Een andere mogelijkheid voor de verwerking van snoeihout is compostering. De

composteringsbedrijven kunnen hun proces hierop afstemmen, zodanig dat het snoeihout wordt omgezet tot een goede kwaliteit compost. Het gaat dan voornamelijk om riet en takkenhout dat gebruikt wordt vanwege de beluchtende werking. Massieve stammen en dergelijke worden niet geaccepteerd.

Verbranden in centrales

Het verbranden van houtachtige stoffen is de bekendste techniek. Hoogwaardige

verbranding kan plaatsvinden in zogenaamde bio-energie centrales of biomassacentrales en door bijstook in conventionele kolencentrales.

Een biomassacentrale is een elektriciteitscentrale of warmtekrachtcentrale die alleen werkt op biologisch materiaal. Voor de verbranding kan gebruik worden gemaakt van een drietal verschillende installaties. In moderne houtgestookte biomassacentrales wordt fijngesnipperd hout ingezet. Om de verbranding optimaal te laten verlopen en de emissies te kunnen beheersen, stellen deze installaties eisen aan verontreinigingen (zand, verf en

verduurzamingmiddelen), aan het vochtgehalte en aan de afmetingen van de houtsnippers.

(11)

houtgestookte biomassacentrales, zoals de biomassacentrale van Groen Recycling Twente in Goor.

Daarnaast worden van het hout pallets gemaakt voor houtgestookte CV-installaties. Deze installaties vormen ook een variant voor het hergebruik van onbewerkt hout.

Ook voor het bijstoken in energiecentrales worden nog hogere eisen gesteld aan het ingangsmateriaal. Om technische redenen kan maximaal 5% van de thermische brandstofinvoer als biomassa toegevoegd worden. In principe is dit van een zeer grote omvang vanwege de grote capaciteit van de centrales. De centrales dienen wel aangepast te zijn op het bijstoken.

Houtrillen

Takkenrillen of houtrillen zijn een goedkoop en milieuvriendelijk alternatief voor het

verwerken van snoeihout. De milieuvoordelen schuilen voornamelijk in de verhoging van de natuurwaarde: rustgebieden voor organismen, schuil-, broed- en voedselplaatsen voor vogels en andere dieren, groeiplaat voor mossen, varen, schimmels en bacteriën,

enzovoorts. Nadelen van houtrillen zijn: de arbeidsbehoefte (en dus arbeidskosten) voor het maken van de rillen, de benodigde opslagruimte èn de kans op brand.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De reden voor aanvullend nieuw beleid ten aanzien van de doelgroep kinderen is dat bij de uitvoering van het bestaande beleid het probleem wordt geconstateerd dat noodzakelijk

Bij het nemen van een ruimtelijk besluit waarbij een weg en een woning of andere geluidsgevoelige bestemmingen betrokken zijn, moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd

Het college van burgemeester en wethouders kan een ontheffing verlenen voor het parkeren binnen een blauwe zone zoals bedoeld in artikel 87 van het Reglement verkeersregels en

Het college besluit om de indiener van het principeverzoek met bijgevoegde brief (bijlage) van het besluit op de hoogte te stellen. 17 2021_BW_00045

Burgemeester en wethouders kunnen, indien het belang van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid gestelde verbod om zich

Met het beleidskader ‘Windenergie uit Steenwijkerland’ wordt ruimte geboden voor 400 TJ opwek van hernieuwbare elektra, aanvullend op de circa 600 TJ die wordt geboden door

Voor deze groep mensen is geen huisvesting beschikbaar, maar wordt dat dus zo opgelost door deze gemeente door illegale activiteiten toe te staan en te worden gefaciliteerd door het

bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2 eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een