• No results found

Jezus vertelde Zijn leerlingen een gelijkenis om duidelijk te maken dat men altijd moet blijven bidden, net zolang tot het antwoord komt.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Jezus vertelde Zijn leerlingen een gelijkenis om duidelijk te maken dat men altijd moet blijven bidden, net zolang tot het antwoord komt."

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 202: Lucas 18:1 t/m 43]

Met Lucas 18 zijn we aangekomen bij de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter. Ook nu moeten we zeggen dat deze gelijkenis alleen bij Lucas is te vinden. Lucas begint met een inleidende opmerking over de bedoeling van de gelijkenis. De Here Jezus wil Zijn leerlingen aansporen om te volharden in het gebed. Het gaat niet om onafgebroken gebed, maar om een voortdurende houding van gebed. Een houding die steeds de hulp van de Here God ver- wacht en de gelegenheden om te bidden niet voorbij laat gaan.

De gelijkenis is daarom een aansporing om het gebed niet op te geven, ook wanneer men geen verhoring ziet.

Lucas 18 vers 1:

Jezus vertelde Zijn leerlingen een gelijkenis om duidelijk te maken dat men altijd moet blijven bidden, net zolang tot het antwoord komt.

Het slot van Lucas 17 was een toespraak van de Here Jezus over de laatste dagen en het feit dat Hij zal terugkomen. Dat zullen niet de gemakkelijkste da- gen zijn en kunnen de gelovigen onder druk en spanning zetten. Het hart van een mens zou kunnen bezwijken van angst. Dan is het bemoedigend om te weten dat de Here het machtige wapen van gebed heeft gegeven om weer- stand te bieden op de boze dag en kracht te putten uit de nabijheid van de HERE God.

In moeilijke tijden zijn er twee dingen die volgelingen van de Here Jezus kun- nen doen: bidden of verslappen. Hetzelfde vinden we bij de apostel Paulus:

Bid onophoudelijk (1Thess.5:17). Maar, hoe doe je dat? Ga je dan naar een gebedsbijeenkomst die de hele dag of de hele nacht duurt?

Nee, gebed is een levenshouding. Een voordurend op God gericht zijn: Here wat wilt U dat ik doen zal, wat ik zal bidden. Wij weten niet eens hoe wij moe- ten bidden. Daarom behartigt de Heilige Geest onze belangen met verzuch- tingen waarvoor geen woorden zijn (Rom.8:26). Gebed voor het werk van God dringt tot het werk van God! Wij moeten altijd blijven bidden.

Lucas 18 vers 2:

In een stad was een rechter, begon Hij, een goddeloze man die zich van

(2)

In Israël waren rechters aangesteld in de steden. Zij moesten ‘God vrezen’

d.w.z. Zijn recht laten gelden. De rechter in de gelijkenis van Jezus ‘vreesde God niet’ en ‘respecteerde geen mens’. Een mens is dan los van God, met andere woorden: goddeloos. Dat was deze rechter ook en daarbij, hij houdt ook geen rekening met mensen. Deze rechter doet alleen zijn werk om er zelf beter van te worden door zich te laten omkopen, zodat hij bij voorbaat aan de kant van de rijke staat. Hij was een gewetenloze politicus, intrigerend, koud en berekenend. Alles wat hij deed moest zijn eigen vooruitgang en ambitie die- nen en bevredigen. God had geen plaats in zijn denken.

Lucas 18 vers 3:

Een weduwe uit die stad kwam telkens bij hem. Zij vroeg hem uitspraak te doen in een conflict tussen haar en haar tegenpartij.

Weduwen waren arm in Israël en daarom is deze onrechtvaardige rechter bij voorbaat niet in deze weduwe geïnteresseerd. In het OT wordt grote nadruk gelegd op de plicht om weduwen en wezen rechtvaardig te behandelen en op de zorg van de HERE voor hen. Hetzelfde geldt voor het NT.

De weduwe ‘kwam telkens’ bij de rechter, opdat hij haar recht zou verschaf- fen tegenover haar tegenpartij.

Lucas 18 vers 4 en 5:

In het begin wilde hij lange tijd niets doen. Maar tenslotte begon ze op zijn zenuwen te werken. Voor God ben ik niet bang, dacht hij bij zichzelf.

En ik trek me van niemand iets aan. Maar ik heb schoon genoeg van deze vrouw! Ik zal zorgen dat ze haar recht krijgt. Straks doet ze me nog wat!

De onrechtvaardige rechter gaat er voor zorgen dat zij haar recht krijgt. Niet om Gods wil te doen maar om van de moeite af te zijn. Daar blijkt uit dat hij wist dat ze gelijk had. Hij vreest voor handtastelijkheden bij de tot wanhoop gebrachte vrouw.

Lucas 18 vers 6 en 7:

Als die onrechtvaardige rechter zoiets kan zeggen, zal God zeker recht doen aan Zijn kinderen die Hem er dag en nacht om smeken! Zal Hij hen laten wachten? Nee!

(3)

De conclusie die de Here Jezus aan deze gelijkenis verbindt, luidt: Als na ver- loop van tijd een onrechtvaardige rechter al recht verschaft, zou de HERE God dat dan niet doen aan hen, die Hem er voortdurend om smeken? Dit

‘recht verschaffen’ heeft niet alleen betrekking op het aardse leven maar voor- al ook op het leven daarna. De HERE zal Zijn uitverkorenen niet te lang laten wachten op recht.

Nu moeten we uit deze gelijkenis niet de conclusie trekken dat als je nu maar lang genoeg bidt (maakt niet uit wat) de Here het gebed zeker zal verhoren.

Dan lijkt het meer op het doorzeuren van kinderen die hun zin niet krijgen.

De HERE is niet te vergelijken met de onrechtvaardige rechter uit de gelijke- nis. Als deze onrechtvaardige rechter deze weduwe al recht wil verschaffen hoeveel te meer dan uw hemelse Vader. God verhoort geen gebeden om van je af te zijn. Wordt niet moe om in gebed naar God te gaan. Hij wil graag luis- teren en gebeden beantwoorden? Wordt niet ontmoedigd in uw gebedsleven, zelfs als u denkt dat de HERE u laat praten. De rechtvaardigste Rechter aller tijden wil de gebeden van Zijn kinderen verhoren op Zijn tijd.

Wanneer de Mensenzoon komt, zal God op de gehele aarde recht verschaf- fen. Vanwege dit verband tussen het recht verschaffen door God en de komst van de Mensenzoon vraagt Jezus aan het einde van deze gelijkenis: Maar zal Ik, de Mensenzoon, als Ik terugkom, bij de mensen geloof vinden?

Lucas 18 vers 9 en 10:

Daarna vertelde Hij een gelijkenis speciaal bedoeld voor degenen, die opschepten over hun eigen goedheid en die op al de anderen neerkeken.

Twee mannen gingen naar de tempel om te bidden. De ene was een Fari- zeeër die erg met zichzelf was ingenomen. De andere was een tolontvan- ger.

De inleiding vertelt dat Jezus deze gelijkenis speciaal bedoeld heeft voor hen, die opschepte over zichzelf en op anderen neerkeken. Het gaat om een hou- ding die vooral bij de Farizeeën voorkwam. Dat wil niet zeggen dat de Here Jezus alle Farizeeën en ook niet alleen hen op het oog had.

In de Joodse theologie was rechtvaardigheid in de vorm van het houden van de wet, de voorwaarde voor het aanvaard worden door de Here God. Jezus

(4)

Zij vertrouwen op zichzelf en dat sluit uit dat zij op de HERE vertrouwen. Deze zelfingenomenheid gaat samen met het ‘neerkijken op anderen’. Die ‘anderen’

zijn dan de mensen die deze rechtvaardigheid niet hebben omdat zij de wet niet kunnen volbrengen.

In de gelijkenis worden twee mensen tegenover elkaar gesteld. Beide gingen naar de tempel. In de tempel werd om 9 uur ’s morgens en om 3 uur ’s mid- dags gebeden, maar ook op andere tijden ging men naar de tempel voor per- soonlijk gebed.

De Farizeeër is het voorbeeld van een hoogstaand mens, zowel op moreel alsook op godsdienstig gebied. De tollenaar is precies het tegenover gestelde.

Een voorbeeld van iemand die in ethisch en godsdienstig opzicht heeft ge- faald. Tollenaars stonden bekend als egoïstisch en hard. Beschermd door het gezag van de Romeinen konden zij zichzelf ten koste van hun volksgenoten verrijken bij het innen van de belastingen. Omdat zij vaak met heidenen (niet- Joden) in contact stonden, waren zij voor de Farizeeën bovendien onrein. We hebben al eerder gezien dat zij niet konden begrijpen dat Jezus met tollenaars aan tafel zat (Lucas 5).

Lucas 18 vers 11:

De Farizeeër stond rechtop en zei dit gebed: Dank U, God, dat ik niet zo ben als alle zondaars. En zeker niet zoals die tolontvanger daar! Ik be- drieg niemand. Ik pleeg geen overspel.

Eerst beschrijft Jezus de Farizeeër. Hij staat bij het bidden, dat is bij Joden gewoonte. De Farizeeër ‘dankt’ God dat hij niet is ‘zoals de rest van de men- sen’. Aan het eind noemt hij de tolontvanger. De Farizeeër meent oprecht dat er weinig of niets op hem valt aan te merken.

Lucas 18 vers 12:

Ik vast twee maal per week. En ik geef U tien procent van alles wat ik, verdien.

In het vorige vers somde de Farizeeër zonden op die bij hem niet waren te vinden, in vers 12 noemt hij plichten op waar hij zich aan houdt.

Lucas 18 vers 13:

Maar de tolontvanger stond helemaal achter in de tempel. Hij durfde niet eens omhoog te kijken, terwijl hij aan het bidden was.

(5)

Hij sloeg zich van berouw en verdriet op de borst en zei: God, ik ben een zondaar. Wilt U mij in genade aannemen?

Het gebed van de tollenaar was kort, korter dan dat van de Farizeeër. Hij smeekt : ‘Wilt U mij in genade aannemen?’ Hij belijdt ook: God, ik ben een zondaar. Jezus zegt dat alle mensen zondaars zijn. Wie de HERE God wer- kelijk ontmoet, ziet zichzelf als zondaar. Paulus zegt tegen de Romeinen: allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God.

Lucas 18 vers 14:

Onthoud dit goed: die tolontvanger had vergeving van God ontvangen, toen hij naar huis ging. Maar die Farizeeër niet! Want wie erop uit is meer eer te krijgen dan hem toekomt, zal worden vernederd. Maar wie nederig is, zal eer ontvangen.

De Here Jezus sluit de gelijkenis af met de regel van Gods Koninkrijk dat wie zichzelf verhoogt, door God vernederd zal worden en dat wie zichzelf verne- dert, door God verhoogd zal worden. De Farizeeër in de gelijkenis verhoogde zichzelf doordat hij vond dat hij rechtvaardig was voor God, daarbij neerkij- kend op de tollenaar. De tollenaar echter vernederde zich omdat hij zijn schuld beleed aan God.

Lucas 18 vers 15 t/m 17:

Op een dag brachten enkele mensen hun kleine kinderen bij Hem. Zij wilden graag dat Hij ze zou aanraken en zegenen. De leerlingen zeiden echter dat ze moesten weggaan. Maar Jezus riep de kinderen bij Zich en zei tegen Zijn leerlingen: Laat die kinderen toch bij Mij komen! Houd ze niet tegen. Want het Koninkrijk van God is voor wie is zoals zij. Het is zelfs zo dat wie niet het eenvoudige geloof van een kind heeft, niet eens in het Koninkrijk van God kan komen.

Na twee gelijkenissen gaat Lucas verder met een aantal ontmoetingen van de Here Jezus. Het zijn zeer verschillende mensen. In de verzen 15 t/m 17 ge- beurt het dat kleine kinderen bij Hem worden gebracht. ‘Enkele mensen’ die de kinderen brengen zijn op grond van hun kleine kinderen de ouders. Zij willen graag dat Jezus ze zou ‘aanraken en zegenen’. Daarmee wordt meer bedoeld dan alleen een aanraking. Het is een bescheiden verzoek aan Jezus om de kinderen de handen op te leggen en voor hen te bidden (zo wordt hun

(6)

In de tijd van het Nieuwe Testament was er in Israël één bepaalde avond waarop alle ouders met hun kinderen op pad gingen. Dat weten we uit ver- schillende geschriften uit die tijd, die bewaard zijn gebleven. Die éne bepaalde avond was de avond van de Grote Verzoendag. Op Grote Verzoendag brach- ten alle Joodse ouders hun kinderen (direct na zonsondergang) naar de Bijbelgeleerden. Waarom? Opdat zij de kinderen zouden omarmen en hen onder handoplegging zouden zegenen.

De Here Jezus beantwoordt de vraag van de ouders. Marcus vertelt dat Hij de kinderen de handen oplegde en hen zegende (Marcus 10). Maar, voordat het zover was gebeurde er nog een pijnlijk incident. De leerlingen zeiden echter dat ze moesten weggaan. Zij wilden de ouders bestraffen. De leerlingen vonden het ongepast dat hun Meester met zulke jonge kinderen werd lastig gevallen. Maar, de Heiland zag het aankomen en zegt tegen Zijn volgelingen:

Laat die kinderen toch bij Mij komen! Houd ze niet tegen. Want het Ko- ninkrijk van God is voor wie is zoals zij. Het is zelfs zo dat wie niet het eenvoudige geloof van een kind heeft, niet eens in het Koninkrijk van God kan komen.

Het Koninkrijk van God betreft vooral Gods handelen in de geschiedenis waarbij Hij Zijn heerschappij op aarde vestigt. Maar het Koninkrijk van God kan ook gezien worden als een gave die men ‘ontvangen’ kan en als een domein dat men kan ‘binnengaan’. Op deze twee verschillende manieren wordt in vers 16 en 17 over het Koninkrijk van God gesproken.

Het Koninkrijk van God ontvangen als een kind betekent de boodschap van het Koninkrijk blij aannemen zonder voorwaarden te stellen aan zichzelf of aan de HERE God. Het betekent het Koninkrijk niet te willen kopen, verdienen of bereiken maar eenvoudig te ontvangen, door - in geloof, je hand op te hou- den. Wie niet zo het Koninkrijk van God wil ontvangen, kan niet eens in het Koninkrijk van God komen.

In het Evangelie lezen we dat het Koninkrijk van God al aanwezig is in de per- soon en het optreden van Jezus Christus, maar ook dat de volledige vervulling ervan nog moet komen. Uit de formulering in vers 17 blijkt dat het ‘ingaan’ in het Koninkrijk zich in de toekomst bevindt.

(7)

Met vers 18 van Lucas 18 zijn we aangekomen bij een geschiedenis die we ook hebben gelezen in het Mattheüs en Marcus evangelie. Het is de geschie- denis van de vooraanstaande Joodse man.

Lucas 18 vers 18 en 19:

Een vooraanstaande Jood kwam bij Hem met de vraag: Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te krijgen? Beseft u wel wat u zegt, als u Mij goed noemt? vroeg Jezus. Er is toch niemand goed be- halve God?

De Here Jezus gaat niet onmiddellijk in op de vraag van de man, maar gaat eerst in op de woorden waarmee deze Hem aanspreekt. Jezus wijst hem er op dat men een mens niet goed kan noemen, in ieder geval niet in de absolute betekenis van het woord. Alleen van God kan gezegd worden dat Hij goed is.

Als deze vooraanstaande Joodse man al de goedheid in de Here Jezus her- kende, dan was dat omdat Hij God is. Dan is hij niet ver weg van de belijdenis van Petrus in Matth.16: U bent de Christus, de zoon van de levende God.

Lucas 18 vers 20 t/m 22:

En wat uw vraag betreft, u weet best wat u moet doen. U mag geen over- spel plegen. U mag niemand doodslaan. U mag niet stelen. U mag ande- ren niet vals beschuldigen. Heb eerbied voor uw vader en moeder. De man antwoordde: Van jongs af aan heb ik mij aan al die voorschriften gehouden. Toch is er iets wat u nog niet hebt gedaan, zei Jezus.

Verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen. Daardoor krijgt u een schat in de hemel. Kom daarna terug en ga met Mij mee.

In antwoord op de vraag van de man wat hij doen moet om het eeuwige leven te ontvangen, wijst de Here Jezus hem de weg tot het heil zoals deze in het OT beschreven wordt: het leven is gelegen in het doen van de geboden.

Wie Gods geboden in acht neemt zal daardoor leven.

De 5 geboden die genoemd worden, hebben betrekking op de verhouding tot de naaste. Waarschijnlijk noemt de Heiland die omdat de naleving beter te toetsen is dan de naleving van de geboden die de relatie met God betreffen.

De Here Jezus sluit aan bij de denkwijze van de man en voegt met Toch is er iets wat u nog niet hebt gedaan nog iets toe aan de geboden die Hij al ge-

(8)

Het gaat nu niet meer om het bezit van de ander maar om het eigen bezit. De Here zegt tegen hem dat hij alles wat hij heeft moet opgeven om het eeuwige leven te beërven, een schat in de hemel te bezitten. Jezus stelt juist deze eis aan de man om hem te laten zien dat hij niet in staat is om aan Gods maat- staven te voldoen.

Het opgeven van alle bezittingen is niet zozeer een algemeen geldend gebod maar een persoonlijk woord voor deze vooraanstaande Joodse man. De Here Jezus roept hem op om al zijn bezit te ‘verkopen’ en de opbrengst onder de armen te ‘verdelen’. Een Joodse gelovige gaf aan de armen, maar niet in die mate dat hij zelf arm werd. Maar, de Here Jezus had met de oproep een be- doeling. De armoede en de hulpeloosheid van een rijke die alles verkocht heeft, laat zien hoe arm en hulpeloos hij is in het bereiken van het eeuwige leven. Dat eeuwige leven kan dan ook geen prestatie van een mens zijn maar slechts een gave van God.

Waar het Jezus ten diepste om gaat is niet zozeer dat de man alles verkoopt maar dat hij Hem als Here erkent en Hem volgt. Want de Here Jezus Christus maakt mensen los van hun gevestigde bestaan om hen te doen delen in een nieuw bestaan, in gemeenschap met Hem.

Lucas 18 vers 23 t/m 30:

Toen de man dat hoorde, ging hij heel verdrietig weg, want hij was erg rijk. Jezus keek hem na en zei: Wat is het voor rijke mensen moeilijk om in het Koninkrijk van God te komen! Het is voor een kameel gemakkelij- ker om door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke om het Koninkrijk van God binnen te gaan. Maar wie kan dan wel gered worden?

vroegen de mensen die het hadden gehoord. Hij antwoordde: Wat bij de mensen niet kan, kan wel bij God. Petrus zei: U weet dat wij alles hebben verlaten om U te volgen. Ja, antwoordde Jezus. En wie huis, vrouw, broers, ouders of kinderen verlaat ter wille van het Koninkrijk van God, zal nu al vele malen meer terugkrijgen. En in de toekomst krijgt hij het eeuwige leven.

De man ging weg. Hij wilde het eeuwige leven hebben, maar niet al het ande- re dat hij al had, verliezen. Rijkdom was voor hem het struikelblok. Voor een ander kan dit iets anders zijn.

(9)

In de slot verzen van Lucas 18 vanaf vers 31 vertelt de Heiland Zijn leerlingen over Zijn lijden en sterven in Jeruzalem. Ook dat Hij na 3 dagen weer levend zal worden. Alles is vervulling van wat de profeten hebben gezegd.

Vanaf vers 35 t/m 43 volgt de geschiedenis van de genezing van een blinde bij Jericho. Jericho was de laatste stad waar Jezus doortrok voordat Hij aan- kwam in Jeruzalem, het einddoel van Zijn reis. Bij Jericho ontmoette de Here Bartimeüs en Zacheüs (Luc.19).

Bartimeüs vroeg: Here, ik wil zo graag weer zien. En Jezus zei: Goed. Nu kunt u weer zien. Door uw geloof bent u genezen. De man kon op dat moment weer zien. Hij ging met Jezus mee en prees God. De mensen die het hadden gezien, begonnen ook God te prijzen (Luc.18:41 t/m 43).

Luisteraar, wat zou u aan de Heiland vragen?

In de volgende uitzending lezen we Lucas 19, de geschiedenis van Zacheüs.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat, jongelui, broeders en zusters, God iets heeft gedaan in jouw leven.. Hij is de Bron, de Oorzaak, de

Toen herinnerden zij zich de dagen van weleer, toen Gods dienaar Mozes zijn volk uit Egypte wegleidde en zij riepen: Waar is Hij die Israël door de zee voerde, met Mozes als

Er is ook niets moeilijks aan, want dat staat op talloze andere plaatsen waarin de Here Jezus niet alleen in Zijn omwandeling op aarde als mens wordt aangeduid, maar waar Hij zelfs

God echter, die rijk is aan erbarmen, heeft om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad, ons hoewel wij dood waren door de overtredingen, mede levend gemaakt met

Bespreek met de kinderen, dat het rode hart staat voor liefde en het zwarte hart voor haat en boosheid.. Wat vraagt Jezus

Want zoals het voor bloemen onmogelijk is om zichzelf te bekleden, En het voor vogels onmogelijk is om zelf hun voedsel te verbouwen Zo is het voor de mens onmogelijk om zijn leven

Grote verdrukking 1000 jaar vrede Nieuwe hemel en aarde opname. al

Die zijn namelijk niet door God getoverd, maar pas veel later door een paar mensen in Amerika. Voor de kinderen en kleinkinderen van Noach was het dus nog helemaal niet duidelijk