• No results found

VERSPREIDING EN BIOMASSA VAN GROOT ZEEGRAS (ZOSTERA MARINA L) IN HET GREVELINGENMEER EN HET VEERSE MEER IN 1996

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VERSPREIDING EN BIOMASSA VAN GROOT ZEEGRAS (ZOSTERA MARINA L) IN HET GREVELINGENMEER EN HET VEERSE MEER IN 1996"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VERSPREIDING EN BIOMASSA VAN GROOT ZEEGRAS (ZOSTERA MARINA L) IN HET GREVELINGENMEER EN HET

VEERSE MEER IN 1996

Rijkswaterstaat

Rijksinstituut voor Kust en Zee/R IKZ Bibliotheek (Middelburg)

door J.M. Verschuure

Verslag over werkzaamheden in het kader van monitoringsonderzoek voor het Rijksinstituut voor Kust en Zee, onder supervisie

van Dr. M.A. Hemminga.

Oktober 1996

Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek Centrum voor Estuariene en Mariene Oecologie

Yerseke

(2)

INHOUDSOPGAVE

1. SAMENVATTING 1

2. INLEIDING 2

3. MATERIAAL EN METHODEN 2 4. RESULTATEN 4

4.1 Oppervlak en bedekkingspercentages 4

4.2 Begeleidende wieren en epifyten 5

5. DISCUSSIE 6

LITERATUURLIJST 8

BIJLAGEN 8

(3)

1. SAMENVATTING

In juli-augustus 1996 is het voorkomen van Groot Zeegras (Zostera manna L) in het Grevelingenmeer en het Veerse Meer in kaart gebracht. Voor het in kaart brengen van de velden is gebruik gemaakt van een differential giobal position system en van aanwezige bakens en boeien. De relatie tussen biomassa en bedekkingspercentage is in verband met de slechte gesteldheid van het zeegras niet vastgesteld. We! is een berekening gemaakt met behulp van de in 1994 ver- zamelde gegevens. In het Grevelingenmeer was het oppervlakte aan zeegras- velden met een bedekkingspercentage van meer dan 5%, 34.7 hectare. Wat betreft de biomassa komt dat overeen met een asvrij drooggewicht (ADG) van 48.6 ton. In 1995 was het oppervlak aan zeegrasvelden 57,5 ha, (ADG 75,2 ton) zodat van een forse achteruitgang kan worden gesproken. In het Veerse Meer was de totale omvang van de zeegrasvelden (met een bedekkingspercentage >5%) 50,6 ha met een totale biomassa van 30.6 ton ADG. Bij de laatste kartering in 1994 werd 77,4 hectare (met een biomassa van 45,2 ton ADG) gevonden. In het Veerse Meer kan dus ook van een flinke achteruitgang gesproken worden.

(4)

2. INLEIDING.

Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het project monitoring van Groot Zeegras (Zostera marina L ) . in het Grevelingenmeer en het Veerse Meer. Het doet van het onderzoek was het in kaart brengen van Zostera marina in zowel het Grevelingenmeer als het Veerse Meer. In verband met de slechte gesteldheid en de steeds verdere achteruitgang van het zeegras Is besloten geen gewasmonsters te nemen om de relatie tussen bedekking en biomassa vast te stellen. Het veld- werk is uitgevoerd in de zomer van 1996. De laatste kartering van Zostera marina in het Grevelingenmeer vond plaats in 1995 (Verschuure,1995) en in het Veerse Meer in 1994. (Verschuure,1994). De uitkomsten van het in 1996 uitgevoerde onderzoek zullen vergeleken worden met deze eerdere onderzoeken.

3. MATERIAAL EN METHODEN

3.1 Het veldwerk

Het veldwerk is uitgevoerd in juli/augustus. Het zeegras heeft dan zijn maximale bedekking bereikt en is dan ook eventueel in bloei. Met behulp van een polyester sloep met buitenboordmotor zijn op de ondiepere delen raaien gevaren. Het voorkomen en het bedekkingspercentage van het zeegras werden bepaald met behulp van een onderwaterkijker. Dit is een kunststof cylinder (diameter 30 cm) met een bodem van plexiglas. Voor het bepalen van de juiste plaats van een zeegrasveld werd gebruik gemaakt van een differential global position system (dGPS) van het type Trimble Ensign. De dGPS is een piaatsbepaler die signalen ontvangt van maximaal 8 satellieten en een referentiestation (walstation). Het apparaat is zeer nauwkeurig (1 tot 5 meter). De zeegrasvelden werden, na vaststelling van de ruimtelijke verspreiding en de bedekkingspercentages, rondge- varen, waarbij er ondertussen op regelmatige afstanden coördinaten werden opgenomen. Deze methode is vooral in het Grevelingenmeer gebruikt omdat de afstanden daar groot zijn. In het Veerse Meer daarentegen zijn de afstanden veel kleiner, zodat daar veelal de aanwezige bakens en boeien gebruikt konden worden voor plaatsbepaling van de zeegrasvelden.

(5)

De coördinaten zijn vervolgens in kaart gebracht. De oppervlaktes van de zeegras- velden zijn vanaf de kaarten bepaald met behulp van een planimeter. Voor het aangeven van bedekkingspercentages is gekozen voor vijf bedekkingsklassen: 0- 5%, 5-29%, 30-49%, 50-69% en 70-100%. Deze bedekkingsklassen zijn weergege- ven op de verspreidingskaarten.

3.2 Biomassa berekening.

In verband met de slechte gesteldheid van de zeegraspopuiaties zijn geen biomas- sa monsters genomen. Om toch een idee te krijgen van de biomassa in beide wateren, is een berekening uitgevoerd met behulp van de biomassa gegevens van 1994. Toen zijn in beide meren at random 40 monsters verzameld en de gegevens zijn in grafieken verwerkt (bijlage 5,6).

(6)

4. RESULTATEN

4.1 Oppervlak en bedekkingspercentages Grevelingenmeer.

De oppervlakte aan zeegras met een bedekking van meer dan 5% in het Greve- lingenmeer beslaat ca. 34.7 ha. (zie bijlage 1). De twee grootste velden liggen op de Slikken van Flakkee. Het noordelijke veld (veld 1) is 16,4 ha en het zuidelijke veld (veld 2) beslaat 18.3 ha. De bedekking in veld 1 valt, gerekend over het totale oppervlak, in de categorie 50-69%. Veld 2 (veld 2b in 1995) valt, gerekend over het totale oppervlak eveneens in de categorie 50-69%. Verder ligt er oostelijk van Battenoord nog een gebied waar nog enkele tientallen planten voorkomen (het vroegere veld 5). De bedekking in dit gebied is veel minder dan 1 % . In de velden zelf is de bedekking wel iets hoger, maar er zijn veel kale plekken tussen het zeegras.

4.2 Oppervlak en bedekkingspercentages Veerse Meer.

De oppervlakte aan zeegras met een bedekking van meer dan 5% in het Veerse Meer beslaat ongeveer 50.6 ha (zie bijlage 2). De gehele populatie ligt momenteel in het oostelijk gedeelte van het Meer. De afmetingen van de afzonderlijke velden zijn, veld 1: 5,3 ha; veld 2: 3,2 ha; veld 3: 10.5 ha; veld 4: 20.3 ha; veld 5: 9.8 ha.

Het veldje westelijk van Kortgene (veld 6) is 1,5 ha groot. Het veldje zeegras bij de Schotsman (het vroegere veld 7) is bijna geheel verdwenen. Er zijn alleen aan de noordkant nog enkele tientallen planten gevonden, maar de bedekking was veel minder dan 1%. Verder zijn er op verschillende plaatsen nog enkele verspreide planten gevonden. De bedekkingpercentages in de afzonderlijke velden was verschillend, wat op het verspreidingskaartje is weergegeven (bijlage 2).

(7)

4.3 Begeleidende wieren en epifyten.

4.3.1 Het Grevelingenmeer.

De begeleidende wieren in de zeegrasvelden in het Grevelingenmeer bestaan hoofdzakelijk uit Saraassum muticum. Dictvota dichotoma. Brvopsis spec en plaatselijk vooral Ulva spec. De wieren komen vooral voor op plaatsen waar schelpen, steentjes of slippers op de bodem liggen. Ulva spec. is zowel los als vastzittend aanwezig en wordt plaatselijk door de wind opgestuwd. Het vormt dan dikke lagen, die het zeegras zouden kunnen verstikken. Plaatselijk is het zeegras heel dicht bedekt met epifyten; Polvsiphonia vtolacea (Roth) Spreng en vooral Acrochaetium spec is in alle velden plaatselijk in grote hoeveelheden aanwezig.

Verder waren op het zeegras nog diatomeeën en blauwwieren aanwezig, zij het in beperkte hoeveelheden.

4.3.2 Het Veerse Meer.

De begeleidende wieren in het Veerse Meer bestaan uit verschillende soorten zeesla (Ulva spp.) en Chaetomorpha sp. Deze soorten kunnen een zeegrasveid behoorlijk beïnvloeden. Opmerkelijk is op verschillende plaatsen de opkomst van het bruinwier Gracilaria verrucosa. Verder zijn nog de volgende soorten in kleinere hoeveelheden aanwezig: Callithamnion SPP.. Chondrus crisous en Ceramium spp..

Verder is het brakwaterplantje Ruppia maritima hoofdzakelijk voorkomend in de zeegrasvelden iets uitgebreid. Het komt nu ook voor in veld 3 en in het gebied tussen veld 1 en 3. Het betreft dan veldjes van soms meer dan 10ma met een bedekking van 90 tot 100%. Epifyten komen in het Veerse Meer op het zeegras bijna niet voor, behalve, in kleine hoeveelheden, wat blauwwieren en diatomeeën.

(8)

5. DISCUSSIE

Het oppervlak aan zeegras in het Grevelingenmeer met een bedekking van meer dan 5% was in 1996 34.7 ha groot. Vergeleken met de situatie in 1995 (57,5 ha), kan daarom weer van een forse achteruitgang gesproken worden. Was in 1995 de totale biomassa omgerekend met de biomassa cijfers van 1994 nog 75,2 ton ADG, in 1996 zou dat, omgerekend met dezelfde biomassa cijfers, 48.6 ton ADG geweest zijn. Er zijn nog twee velden van betekenis aanwezig en die liggen op de Slikken van Flakkee (veld 1 en 2). Deze velden zijn ten opzichte van 1995 flink achteruitgegaan. Vooral veld 2 is dramatisch achteruitgegaan, want dit veld is bijna gehalveerd (van 36,9 ha in 1995 naar 20,3 in 1996). Deze achteruitgang is met vrij grote zekerheid te wijten aan een dikke laag zeesla fülva specï. die vorig jaar een groot deel van veld 2 bedekte en het zeegras verstikte. De tweede factor zou kunnen zijn dat er in veld 2 in de winter op oesters is gevist; hierover ontbreekt echter verdere informatie. Veld 5 ten oosten van Battenoord is sterk achteruitge- gaan (van 0,5 ha in 1995 naar enkele tientallen planten). Tenslotte viel op dat nog wel veel bloeiwijzen aanwezig waren, maar dat het aantal zaden vergeleken met

het aantal bloeiwijzen heel minimaal was.

Het oppervlakte aan zeegras met een bedekking van > 5% in het Veerse Meer is 50.6 ha, overeenkomend met een biomassa van 30.6 ton ADG. Vergeleken met de laatste kartering van 1994 is dat een forse achteruitgang. (77.4 ha in 1994 met een biomassa van 45,2 ton ADG). De achteruitgang deed zich vooral voor in de ondiepere delen. Oorzaak zou kunnen zijn dat de winter van 1995/1996 behoorlijk streng was met hoofdzakelijk krachtige oostenwinden. Deze winden veroorzaakten veel golfslag, die in dit geval voortdurend op de kant stond waar de achteruitgang het ergst was. Het aantal bloeiwijzen en zaden was in vergelijking tot andere jaren niet minder, dus de populatie zou zich als de omstandigheden goed zijn weer snel kunnen herstellen.

6

(9)

De laatste jaren wordt er in de ondiepere delen van het Grevelingenmeer intensief op oesters gevist. De palingvissers hebben toestemming om in de wintermaanden die ondiepere delen te bevissen teneinde hun inkomen aan te vullen. Dit gebeurt met een sloep en een mosselkor en laat ook heel duidelijk sporen na. Met zeker- heid kan gesteld worden dat door deze visserij enkele veldjes zeegras geheel verdwenen zijn. Om het nu nog aanwezige zeegras te behouden, zou het wenselijk zijn de laatste velden te beschermen. Dit laatste zou alleen mogelijk zijn door op de Slikken van Flakkee een visverbod in te voeren. Voortzetting van de visserij zal bijna zeker leiden tot het compleet verdwijnen van de laatste zeegrasvelden.

(10)

LITERATUURLIJST

Apon, LP., 1990. Verspreiding en biomassa van het macrofytenbenthos in het Grevelingenmeer in 1989. Rapporten en verslagen 1990-3. Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek, Yerseke.

Hannewijk, A., 1987. De verspreiding en biomassa van macrofyten in het Veerse Meer in 1987. Rapporten en verslagen 1988-02. Delta Instituut voor Hydrobiolo- gisch Onderzoek, Yerseke.

Verschuure, J.M., 1994. Verspreiding en biomassa van Groot zeegras (Zostera Marina L) in het Grevelingenmeer en het Veerse Meer in 1994. Yerseke NIOO- CEMO. Verslag over werkzaamheden monitoringonderzoek voor het R.I.K.Z.

Verschuure, J.M., 1995. Verspreiding en biomassa van groot Zeegras (Zostera Marina L.) in het Greveiingenmeer in 1995. Yerseke NIOO-CEMO. Verslag over werkzaamheden monitoringonderzoek voor het R.I.K.Z.

BIJLAGEN

Bijlage 1: Verspreidingskaart Zostera marina Grevelingen 1996.

2: Verspreidingskaart Zostera marina Veerse Meer 1996.

3: Verspreidingskaart Zostera marina Grevelingen 1995.

4: Verspreidingskaart Zostera marina Veerse Meer 1994.

5: Grafiek relatie bedekking-biomassa Grevelingen 1994.

6: Grafiek relatie bedekking-biomassa Veerse Meer 1994.

8

(11)

BIJLAGE

i

:

Verspreidingskaart Zostera marina Grevelingen 1996.

GREVELINGEN

OVERFLAKKEE

(12)

Bijlage 2: Verspreidingskaart Zostera marina Veerse Meer 1996.

Zostera spp.

2 Km

(13)

BIJLAGE 3: Verspreidingskaart Zostera marina Grevelingen 1995.

GREVELINGEN

OVERFLAKKEE

SCHOUWEN Zostera spp. |

cover

V777A

70 -100 % 50 - 69 % 30 - i.9 % 5 - 29 %

DUIVELAND

3 Km

BRUINISSE,

(14)

BIJLAGE 4: Verspreidingskaart Zostera marina Veerse Meer 1994.

VEERSE MEER

Zostera spp.

(15)

200

zeegras Grevelingen 1994

BEDEKKING-BIOMASSA (adg/m 2 )

40 50 60 70 80

BEDEKKING (%)

bovengronds

y=0.59x+33(R=0.51)

A

ondergronds

y=0.33x+51 (R=0.23) totaal

y=0.92x+84 (R=0.40) 90 100

B I J L A G E 5

(16)

120

zeegras Veerse Meer 1994

BEDEKKING-BIOMASSA (adg/m)

5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 BEDEKKING

bovengronds

y=1.44X+2.6 R-0.85 ondergronds

y=0.25x-0.6 R=0.63 totaal

y=1 JOx+2 R=0.85

BIJLAGE6

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van het aantal vogels van nijlgans en grauwe gans in ons land kan de voedselopname van een gemiddelde gans worden omgerekend naar de totale

The effect of The Baby Bond sensory stimulation program on the bonding experienced by the mother at six weeks post birth, after it has been initiated during the third trimester

[r]

Er is onderzoek nodig naar de inter- en intraspecifieke facilitatie van zeegrasplanten op zichzelf en elkaar (litoraal versus sublitoraal zeegras,.. groot versus klein zeegras) om

What are the differences and similarities in the conditions of restricting political expression under the systems of limitation and derogation under the

Het jaarlijks af- sterven van heel wat bodemdieren in de droogvallende zone tussen NAP en NAP-O,70m, en het droogvallen van pakken Zeesla, kunnen in de toekomst vermeden worden

Sedimenten VEERSE HEER 1959. Frequentie-distributie médiane korrelgrootte

marina is a red list species is enough to close area’s where it occurs to all anthropogenic activities, on ground of article 20 of the Dutch Nature Protection Act