• No results found

Meld je aan voor onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van de nieuwste boeken van Ambo Anthos uitgevers via

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Meld je aan voor onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van de nieuwste boeken van Ambo Anthos uitgevers via"

Copied!
248
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Solo

(2)

Meld je aan voor onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van de nieuwste boeken van Ambo|Anthos uitgevers via

www.amboanthos.nl/nieuwsbrief.

(3)

Luna Zegers

Geschreven in samenwerking met Maartje den Breejen

Solo

Mijn verhaal over verdriet en rouw, en de troost van muziek

Ambo

|

Anthos

Amsterdam

(4)

isbn 978 90 263 3919 6

© 2017 Luna Zegers Omslagontwerp Janine Jansen Omslagillustratie © Aldo Chacón

Foto auteur © Mireia Rodriguez Verspreiding voor België:

Veen Bosch & Keuning uitgevers nv, Antwerpen

(5)

Voor Theo, Mieke en Marieke.

Ik zing dit lied voor jullie.

(6)
(7)

Caminante, no hay camino Se hace camino al andar.

Wandelaar, er is geen weg Men maakt de weg al wandelend.

‘Extracto de Proverbios y cantares (xxix)’, Antonio Machado

(8)
(9)

proloog

De gangkast

Het is een eenvoudige gangkast. Wat planken, drie wanden, een deur. Hij staat in mijn appartement op de tweede verdieping in de Amsterdamse Jordaan. De kast is 1,19 meter diep, 0,82 breed en 2,44 hoog. Ik kan erin staan. Hoelang sta ik hier al?

Op de planken liggen herinneringen. Ik zeg al meer dan tien jaar dat ik die ga ordenen. Schiften. Kijken wat weg kan. Wat mag blijven.

Het zijn maar spullen, zeggen sommige mensen. Voor mij zijn het stille getuigen van de levens van mijn vader, mijn moe- der en Marieke. En van mij. Ik ben de enige die over is. Ik zorg ervoor dat het gezin Zegers voortleeft. Theo Zegers. Mieke Ze- gers-Van Bommel. Marieke Zegers en ik. Ze vestigden zich in Overloon, nu ligt hun as op de bodem van de zee, maar hun erf- goed staat hier in mijn gangkast. Ik bewaak het, die taak heb ik mezelf toebedeeld.

Op de middelste plank: een plastic doos met de brieven die Marieke schreef toen ze al ziek was. Daarnaast een dikke rode map waarin ik al haar dagboeken en vakantieverslagen heb op- geborgen. Op de bovenste plank: mijn vaders platenverzame- ling. Ik houd een elpee met een Teleac-cursus ‘jazz luisteren’ in mijn handen. Hij hield van jazz. In de kist op de grond tref ik

(10)

mijn moeders breigerei aan onder een berg spelletjes die we speelden als gezin – tangram, Mastermind, Kolonisten van Ca- tan en puzzels – en ik weet niet hoeveel knuffels. Ernie van Bert heeft een spijkerjack aan dat tante Truus heeft gemaakt. Hand- poppen waar ik als kind met Marieke mee speelde. En tegen de achtermuur de honderden dia’s die mijn vader van ons drieën heeft gemaakt, geordend in bakken en opgestapeld tot een muurtje. Zijn fototoestel heb ik ook nog.

De rechterwand is er een van dozen. Een met kinderboeken, onder meer het volledige oeuvre van Thea Beckman: Kruistocht in spijkerbroek, Geef me de ruimte!, Triomf van de verschroeide aarde, Het rad van fortuin en alle andere boeken die ze heeft geschreven. Marieke en ik waren lid van de Lemniscaatclub en kregen tot onze grote blijdschap eens in de zoveel tijd een kinderboek toegestuurd.

Kijk nou wat ik vind: Meester van de zwarte molen. Twaalf bakkers- leerlingen wonen in een molen diep in de sombere bossen van Bohemen. De meester is een tovenaar in de zwarte kunst en de leerlingen zitten opgesloten. Telkens leidt de weg weer naar de molen, maar met hulp van de liefde ontsnapt Krabat toch. Ma- rieke en ik verslonden dat boek.

We lazen ons een slag in de rondte: op vakantie in de caravan, in de middagen en voor het slapengaan. Lemniscaat, de uitgeve- rij met het oneindigheidssymbool als logo. De liggende acht, in de wiskunde bekend als een symbool voor oneindigheid, voor datgene wat niet meer in een getal is uit te drukken.

Nog een doos met boeken. Tussen de stapel zelfhulpboeken over rouw ligt De donkere kamer van Damokles van W.F. Hermans.

Toen ik vrijwilligerswerk deed in het buitenland heeft Marieke passages uit dit boek voorgelezen en opgenomen op een cassette- bandje, ‘opdat ik haar stem niet zou vergeten’. Dat bandje moet ook nog ergens liggen. Stapels met strips, die ik nooit meer zal herlezen: de avonturen van Kuifje, Asterix en Obelix, Suske en Wiske. Marieke las graag Suske en Wiske als ze zich gespannen voelde.

(11)

Een doos met kleren. Dit fluwelen rokje droeg ik graag. Een groene lange jurk, destijds misschien hip, inmiddels zeker suf.

Fotoboeken. Stapels. Een geheel gewijd aan de bruiloft van Theo en Mieke, en vele van het gezin. Ik met rastahaar. Paars toen nog. Een doosje. Wat zit erin? Een zwart popje. Van Marieke ge- weest. Het mag niet weg. Maar het kan ook niet blijven. Ik kan de bagage van ons gezin toch niet overal mee naartoe nemen?

Op de grond liggen uitgedroogde postelastieken. Niet meer toereikend om de herinneringen bij elkaar te houden. Ik kan toch niet in mijn eentje voor gezin spelen?

Ik doe de kast weer dicht. Ik kan het niet. Niet alleen. Niet nu.

Ik vlucht mijn huis uit en ga naar café-restaurant Duende. Ik heb er vaak opgetreden als flamencozangeres met Jordi, mijn laatste grote liefde en toen we nog samen waren vaak mijn bege- leidend gitarist. Altijd zijn er wel bekenden. De eigenaar schenkt een glas rode wijn voor me in en we praten over de liefde. Of beter gezegd: over mijn liefdesverdriet. Ik vertel hem hoe Jordi me gedag zei en nooit meer terugkwam. Naast mijn glas staat al snel een fles rode wijn. Het wordt laat die nacht.

Twee dagen geleden bracht een koerier me dozen vol exempla- ren van mijn eerste solo-cd. Ik had een gat in de lucht moeten springen. Meer dan een jaar heb ik aan het album gewerkt. Het verdriet en de doden, de levenslust die muziek me geeft, die me op de been houdt, de levens van mijn ouders en Marieke en de liefde bezing ik op mijn cd: Entre Dos Mundos. Tussen twee werel- den. Leven tussen Barcelona en Amsterdam, Spanje en Neder- land. Tussen verdriet en levenslust. Tussen flamenco en jazz. In de muziek sla ik een brug.

Ik had een fles champagne moeten laten openknallen. Maar moest ik dan alleen drinken? Proosten met mezelf? Met mijn eigen muziek op de achtergrond?

Ik tekende zakelijk voor ontvangst, bedankte de koerier en

(12)

tilde de dozen met cd’s naar binnen. Daarna checkte ik mijn mail. Net als op alle andere dagen.

Ik hoopte dat ik met de cd een hoofdstuk zou afsluiten. Dat ik genoeg offers had gebracht om de doden te eren. Maar tel- kens keer ik toch weer terug naar het verleden. Kennelijk is het niet genoeg. Of is het nooit genoeg?

Ik verplaats alle spullen van de gangkast naar de woonkamer.

Cassettebandjes met daarop de crematies van mijn vader, moe- der en Marieke gaan door mijn handen. De rouwkaarten. De steunbetuigingen van familie, vrienden en kennissen. Mijn ei- gen dagboeken. Ingevulde opdrachten voor de therapie die ik volgde. Ik moest leren omgaan met mijn emoties in de zoge- naamde autonomiegroep. Dagen. Maanden. Jaren duurde het voordat ik wist wat ik voelde. Of voordat ik voelde wat ik wist. Ik kom stapels notities tegen die ik heb gemaakt om mezelf een hart onder de riem te steken. ‘Je bent goed zoals je bent.’ ‘Je mag er zijn.’ ‘Je kunt het niet helpen dat jij wél leeft en je zus en ou- ders niet.’

Ik leer snel, maar van mijzelf neem ik niet snel iets aan. Tot driemaal toe heb ik geprobeerd de naderende dood van een fa- milielid op afstand te houden. Het is me niet gelukt. Onder mijn toeziende blik trokken mijn dierbaren zich terug in hun lichaam, totdat ze er ten slotte in verdwenen. Ze lieten me ach- ter met zielloze omhulsels.

Muziekopdrachten voor het conservatorium. Toets theorie:

9,5; geen tien, want de docent wilde ‘meer bravoure’ van mij. En dan vind ik een agenda van mijn vader uit het jaar dat hij ziek werd. En aantekeningen die mijn moeder maakte over Mariekes ziekteverloop. Ik was vergeten dat ik die had. Een cd van Thuss, de schoolband waarin ik zong en toetsenist was. We pakten het serieus aan, zie ik aan de professionele flyers.

Soms ben ik doorgeschoten in mijn bewaarzucht. Van alle va- kanties heb ik de informatiefolders voor toeristen bewaard, rou-

(13)

tes en gidsen met de bezienswaardigheden. Als kind van een aardrijkskundeleraar raakte ik besmet met een fascinatie voor landkaarten. En bij ons thuis waren we zuinig. We hergebruik- ten alles, zelfs de kartonnen verpakkingen van toastjes. Als ik op een stedentrip naar Antwerpen ging, bewaarde ik de informatie die ik had verzameld. Voor de volgende keer.

En waarom heb ik in hemelsnaam de posters van mijn tiener- kamer bewaard? Zoals die van de Zweedse tennisser Mats Wi- lander, op wie ik verliefd was. Of die lidmaatschapskaart voor Legoland. Puur sentiment. Ik lijd aan de volledigheidsziekte, ik wil dat alles compleet is. Dat kan niet, dat weet ik. Ik kan de le- vens van de doden niet voortzetten, dan kom ik niet aan mijn eigen leven toe.

Ik ben naar Spanje gevlúcht. Niet voor de zon of de stranden, maar vanwege de ruwheid van het landschap en de ongepolijste muziek. Ik voelde me niet meer thuis in Nederland. Als ik langs de Amsterdamse grachten fietste en vrienden met elkaar zag kletsen, als ik gezinnen op een terras zag zitten, verging ik van de pijn. Ik kon het niet verdragen. Mijn ouderlijk huis was weg, mijn familie, ons gezin, mijn basis. Ik werd continu geconfron- teerd met wat er niet was. Ik belde niemand.

Ik ga het doen. Opruimen. Ordenen. Weggooien. Selecteren.

Het wordt geen afscheid. Ik ga alleen verder. Ik zal op eigen be- nen staan en lopen. Ik zal struikelen en vallen.

En ik zing mijn lied. Vlammend zijn de emoties. Muziek be- teugelt ze. Familie, vrienden, passerende muzikanten, toevalli- ge passanten, en ja zelfs de doden vallen me bij. Hun stemmen zwellen aan vanuit het verleden, vormen een koor. Vroeger heette ik Lonneke. Ik was het meisje uit Overloon dat nog zo weinig van de wereld wist. Maar ik heb mezelf vernoemd naar de maan, een licht in de duisternis, en als Luna zal ik zingen. Dit is míjn flamenco. Dit is mijn solo.

(14)
(15)

1

Alegrías*

Betekent ‘vreugde’. Afkomstig uit kuststad Cádiz en bij uitstek een lichte en sensuele stijl met speelse teksten. In 12/8 maatsoort – een ritme in 12 tellen – met een vrolijke thematiek en een feestelijke melodie in majeur die aanmoedigt tot dansen. Een blijmoedig lied dat een contrast vormt met het drama van an- dere stijlen van het flamencorepertoire.

Ik heb de gordijnen dichtgedaan. Buiten is het nog licht. Het diascherm is uitgerold en staat midden in de kamer. De show kan beginnen. In 2005 noteerde ik voor het eerst in mijn dagboek:

Diaprojector neerzetten in mijn woonkamer om de drempel te verlagen om ze spontaan te bekijken; nog niet gedaan, maar ben nog bezig met omgooien van de inrichting. Wel een kleine dia- lens gevonden, dat vergemakkelijkt het kijken ook.

Twaalf jaar later lees ik mijn vaders opschriften op de diadozen in zijn priegelhandschrift: marieke en lonneke doen de af­

* De betekenis van Spaanse woorden en begrippen is te vinden in het glossarium op pagina 247.

(16)

was; vakantie in zeeland; sinterklaasfeest; marieke: piano­

concours. Op vrije zaterdagen voorzag mijn vader de dia- raampjes van nummers en de slides van titels. Van zijn dia’s had het hele gezin plezier. Marieke en ik vroegen regelmatig ‘Mo- gen we dia’s kijken?’ als we even klaar waren met de zoveelste Asterix en Obelix of het zoveelste Lemniscaat-boek. Op een druilerige avond in de herfst veranderde onze huiskamer in een bioscoop.

De eerste slide gaat het apparaat in. Ik ga op de bank zitten, klik op de afstandsbediening en zie ons huis in Overloon aan Laan 1944 1 tegen een herfstlucht, in verzadigde kleuren. Mijn opa had een boerderij met een stuk land, maar hij was schoen- maker en had genoeg aan een werkplaats. Hij hakte het terrein denkbeeldig doormidden en verkocht het deel dat niet aan zijn huis grensde voor het symbolische bedrag van één gulden aan mijn ouders, die toen achter in de twintig waren. De oudste broer van mijn moeder, oom Jan, was architect en ontwierp een huis om op dat stuk grond te zetten: bakstenen over twee ver- diepingen, aan de straatkant niet te veel ramen, in de punt van het dak een zolder, aan het eind van de oprit een garage en daardoor kon je doorlopen naar de berging, die weer uitkwam op een ruime achtertuin. Een ideaal huis voor een gezin van vier.

Mijn moeder Mieke en mijn vader Theo woonden eerst een aantal jaar in Vierlingsbeek, waar Theo was opgegroeid en waar hij werkte als docent. Mieke wilde meteen een gezin stichten, maar mijn vader zei: ‘Dat kan later ook, wij gaan eerst eens flink van elkaar genieten.’ Mijn vader wilde graag op pad met mijn moeder, wat van de wereld zien. Hij nam haar mee naar Tsje- cho-Slowakije, hun eerste vakantie samen. En daarna naar ande- re landen in Europa waar ze de architectuur bekeken, musea, de natuur, of soms gewoon maar wat rondslenterden. Theo maak- te foto’s, die hij later in albums plakte en van droogkomische

(17)

onderschriften voorzag. Toen het huis in Overloon klaar was, verhuisden ze met baby Marieke daarnaartoe.

Theo en Mieke waren allebei negenentwintig jaar oud toen Ma- rieke werd geboren. Mijn vader liep naar bekenden in het dorp, belde aan en zei: ‘We hebben een dochter. Ze heet Marieke.’

Meer niet. Anderhalf jaar later, toen mijn ouders inmiddels in Overloon woonden, werd ik geboren. Nu liep hij naar de werk- plaats, waar mijn opa zojuist een paar schoenen stond te verzo- len, en zei: ‘We hebben nóg een dochter.’

‘Hoe heet ze?’ vroeg opa.

‘Lonneke.’

‘Lolleke?! Wie noemt zijn kind nou Lolleke?!’ Opa was hard- horend. Lonneke zonneke, Lolleke Bolleke, lollige Lolleke wer- den mijn koosnamen vanaf toen.

Tante Henriëtte, mijn moeders jongste zus, die het ouderlijk huis vier jaar daarvoor had verruild voor een huis verderop in het dorp, trok in 1971 weer bij haar vader in, samen met haar man Jan. Hun twee dochters werden in de daaropvolgende jaren geboren. Opa vertrok eind jaren zeventig naar een verzorgings- tehuis. Onze nichtjes woonden achter onze heg, of wij achter die van hen. Het was een feest. En om de hoek woonden mijn moeders oudere zus Truus met oom Chris en hun vier zoons:

Eric, Rob, Leon en Hans. Mijn helden waren dat. Hun goochel- trucs waren voor ons pure magie.

Mijn moeder had een hechte band met haar zussen en broers, terwijl mijn vader moeizamer contact had met zijn zus en broers, van wie er één ook in Overloon woonde.

marieke en lonneke doen de afwas. Dat vond mijn vader blijkbaar het fotograferen waard. We staan in onze keuken met de oranje tegels. Dit moet eind jaren zeventig zijn. Kleuterleef- tijd. We hebben een flinke dot schuim in de wasbak gespoten.

Marieke wast af, ik droog. Ze geeft me een bruine pan door. We

(18)

hebben schuifspeldjes in ons haar en dragen een schortje tegen het spatten.

Ik klik door naar een dia van twee knuffelkonijnen op kruk- jes aan een plastic kindertafeltje die Marieke en ik een lunch van legostenen hebben voorgezet. We hebben smetteloos witte slabbetjes stevig om hun nekjes geknoopt. Zelfs onze knuffel- dieren zijn welopgevoed.

Ik ben een jaar of zes, mijn halflange haar is keurig gekamd en in een boblijn geknipt, het kraagje van mijn blouse steekt overeind uit de hals van mijn wollen trui. Ik zit achter mijn va- ders bureau te schrijven. Links van mijn A4’tje staat een beige telefoon met draaischijf. Als hij rinkelt, neem ik op: ‘Hallo, met Lonneke Zegers, met wie spreek ik?’

Het bureau staat midden in de woonkamer, naast de eettafel.

Het is een robuust en ontzagwekkend meubelstuk met een schrijftafelgedeelte, vergrendelde deurtjes, een zuil met vakken waar boeken in staan, zijvleugels, imposante bogen en grote la- des, mysterieus en interessant als een verboden stad.

Toegewijd en ernstig bereidde mijn vader aan dit altaar zijn aardrijkskundelessen voor en bedacht hij een manier om zijn leerlingen van de mavo te prikkelen. Bij proefwerken voegde hij standaard een extra vraag toe die leerlingen niet konden voorbe- reiden door feiten in hun kop te stampen. Ze moesten zelfstan- dig nadenken, en als ze een creatief en zinnig antwoord op deze vraag gaven en alle andere opgaven ook goed hadden, kregen ze een elf. Alleen bij meneer Zegers kon je een elf op je rapport ha- len.

Hij had ook de gewoonte om steeds zachter te gaan praten als de leerlingen rumoerig waren. Dan werden ze vanzelf stil, om- dat ze ineens beseften dat ze zelf al dat geluid maakten.

Als mijn vader niet aan het bureau zat, zat hij te priegelen.

Hij hield van houtsnijden. Met een klein mesje een lettertje vor- men, dat vond hij heerlijk. Hij koos een afbeelding uit die hij

(19)

mooi vond, tekende die met potlood na op een stuk hout dat hij glad had geschuurd, en sneed de lijnen uit met pennen en mes- jes van verschillende dikte. Zo fabriceerde hij een breed scala aan houten beeldjes: een Egyptische farao, een kersenboom, een no- tenbalk met muzieknoten erop, een windroos.

Of hij spelde de krant. Of hij las gedichten. Luisterde naar de Dutch Swing College Band, Louis Armstrong, Oscar Peterson, Count Basie, Dizzy Gillespie, de oude rotten van de jazz. Hij nam dan plaats op de stoel naast de platenspeler in de hoek, sloeg zijn benen over elkaar en zette zijn koptelefoon op. Al snel zag ik een voet meetikken op de maat. Over de speakers klonk klassieke muziek. Daar hield mijn moeder van.

Ik herinner me niet dat mijn moeder werkte. Toen wij gebo- ren werden hield ze op met haar werk in een boekwinkel. Ma- rieke en ik vroegen haar weleens of ze het niet erg vond dat ze

‘maar’ huisvrouw was. Het ‘nee’ waarmee ze steevast antwoord- de, was overtuigend. Mensen waren dol op haar. Ze was sereen en blijmoedig tegelijk, zeiden ze.

Mijn vader hangt in alle hoeken van onze grote tuin regenwa- ter- en thermometers op. Tevreden maakt hij een foto van zijn installatie. De standen op de meters noteert hij daarna dagelijks in zijn agenda, want aardrijkskundedocent ben je ook in je vrije tijd. Zorgvuldigheid staat hoog in het vaandel in ons gezin.

In de zomer fabriceert hij een buitendouche, met de tuin- slang en de kop van de gieter. Marieke en ik rennen in bikini- broekjes over het diascherm, dwars door de waterstralen waar de zon een regenboog op reflecteert. Ik kan het water bijna aan- raken.

Misschien is het zondag. Het regent hard. We nemen plaats in de tuinstoelen onder het dak van de garage. Marieke wil in de schommelstoel. Ik ook. Vandaag win ik. We kijken naar de re- gen, die voor ons naar beneden stort. ‘Wat een spektakel,’ zegt

(20)

mijn vader. Ik moet bijna huilen, ik weet niet waarom. De regen maakt me gelukkig en droevig tegelijk.

Als het droog is, gaan we weer naar binnen.

Zo eenvoudig was ons leven.

Mijn vader is zelden in beeld. Hij bediende de camera. Ik zap door ons leven, bezien door zijn lens. Hij stelt scherp op Marie- ke en mij: we zijn op een omgevallen boom geklommen en mijn moeder staat glimlachend op de achtergrond. Hij fotografeert Marieke en mij, die van een heuvel af sleeën, topzwaar door de dikke winterkleding die we dragen. Mijn vader heeft de dia’s niet op seizoen geordend, dat verbaast me. Het volgende mo- ment lopen mijn moeder, Marieke en ik over een strand. Ik zie mijn eigen volwassen lichaam in dat van mijn moeder. Zelfde bouw, zelfde motoriek.

Wij deden alles met z’n vieren. We functioneerden als een collectief. Op vakantie, thuis, in het dorp, overal. We sportten alle vier bij dezelfde club. In Overloon bestond de keuze uit voetballen en tennissen. De velden lagen naast elkaar, toch wa- ren de werelden gescheiden. Het was vanzelfsprekend dat wij op tennis zaten. Andre Agassi, rebel tegen wil en dank, had voor ons het tennis veranderd. Op warme zomeravonden keken we naar al zijn wedstrijden op Wimbledon en Roland Garros, bin- nen met de rolluiken naar beneden, omdat de zon anders te veel reflecteerde op ons tv-scherm.

En we maakten muziek. Mijn moeder zong thuis, mijn vader dirigeerde het koor Evergreen en speelde piano. Hij kreeg les van een Indische vrouw. Ik noemde haar loempia; ze heette Eli Lupias. Toen mijn vader ons de basisbeginselen van noten lezen en toonladders had bijgebracht, bracht hij ons wekelijks naar een professionele pianoleraar in Boxmeer. Marieke en ik hadden achter elkaar les, allebei een uur. Om beurten wachtten we met mijn vader op de ander. Hij nam vaak corrigeerwerk mee. Ma- rieke en ik brachten de wachttijd door met een boek. Ik oefende

(21)

structureel te weinig, Marieke schopte het tot vaste deelnemer aan pianoconcoursen.

Als het mooi weer was, ontbeten we in de tuin. Natuurlijk is daar een dia van. Het tafelkleed is geel, de placemats zijn bruin, mijn moeders jurk is groen. Marieke drinkt. Ik eet. We eten met mes en vork. Mijn vader is opgestaan om de foto te maken. Hij heeft één hap genomen van zijn boterham met ei en tomaat.

Zijn mes ligt diagonaal op zijn bord.

Die ochtend stonden er melk, boter, boterhammen, krenten- bollen, tomaten, ei, jam en pindakaas op tafel. Ik krijg acuut jeuk en mijn adem piept als ik naar de foto kijk. Ze wisten toen nog niet dat ik allergisch ben voor pinda’s. Ze weten het aan mijn astma.

Na het ontbijt maakten we ons klaar voor de activiteiten van de dag, waarvan we ’s avonds samen bij het eten weer verslag deden. Op werkdagen vroeg mijn moeder aan mijn vader hoe het was geweest op school. Als hij klaar was met vertellen, vroeg ze wat wij hadden gedaan op school. In het weekend vertelden we elkaar over de tenniswedstrijden die we hadden gespeeld en we spraken over de muziek die we hadden beluisterd of de the- atervoorstelling die we hadden bezocht. We keken het journaal en luisterden naar de radio.

Twee keer per jaar gingen we op vakantie. Mijn moeder heeft me later verteld dat ze wat bangig was aangelegd. Ze was een dorpsmeisje dat weinig van de wereld had gezien. De moeder van mijn vader – Johanna Meeuwissen – kwam uit de Randstad.

Uit het westen, zeiden wij. Magisch klonk mij dat in de oren. Ze was naar Brabant gekomen voor werk en had eerst als dienst- meid bij een gezin ingewoond. Ze trouwde met mijn opa en bleef in de regio wonen. De zussen van mijn moeder zeggen dat ik haar directheid en humor heb geërfd.

Mijn vader had van oma een wereldse blik meegekregen en hij hield van avonturen. Zijn grote schoolvakantie als leraar

(22)

duurde zes weken en hij wilde het liefst vier weken de hort op met ons. Mijn moeder vond een week van huis ook wel ge- noeg. De onderhandelingen werden beslist in zijn voordeel.

We gingen gemiddeld drie weken weg.

Het was natuurlijk ook mijn vaders idee om een caravan aan te schaffen. In de beleving van Marieke en mij was het witte ei op wielen een rijdende hut, die met een paar handelingen van een woonkamer veranderde in een slaapkamer, en die in alle landen om Nederland heen heeft gestaan: Denemarken, België, Duitsland, Frankrijk. Vooral Frankrijk. Als we op weg waren, kon mijn vader ineens op de rem gaan staan en roepen: ‘Moet je nou eens kijken naar die aardlagen! De bovenste laag is sedi- ment dat door water is afgezet.’ Wij gaapten verveeld op de achterbank. Hij stimuleerde ons vragen te stellen en kennis te vergaren. Wat is de loef- en wat de lijzijde van een berg? En waar valt de meeste regen? Hoe komt dat? We werden alerter en za- gen de aardlagen nu ook.

In Nederland maakten we een tour met de caravan door de twaalf provinciën. Mijn vader vond dat we ze allemaal gezien moesten hebben. We kampeerden bij de boer en veranderden voor korte tijd in plattelandskinderen die de koeien molken en op tractors reden. We wandelden vanuit onze standplaats naar de steden en liepen kilometers door natuurgebieden. Eén keer werd mijn vader lyrisch over zoiets simpels als een losstaand hek. Voor mijn moeder, Marieke en mij werd dat de grap van de vakantie. ‘Moet je nou toch eens kijken: alweer een loos hek.’

Wandelen in een cadans, die je vermoeidheid doet vergeten.

Een museum bezoeken en je in het oude Egypte wanen, meer dan duizend jaar terug. Broodjes halen bij de bakker en elke keer weer denken dat je nog nooit zoiets lekkers hebt gegeten.

Spelletjes doen en de adrenaline van risico’s voelen. Stoeien in de caravan en ontdekken dat de beschermende kracht van mijn moeders armen nog groter is dan ik dacht. Poppenkast spelen

(23)

en de lachers op je hand krijgen. Picknicken onder een boom en denken dat je overal zou kunnen overleven. Ravotten op kinder- feestjes en thuisgebracht worden met een handvol snoep. Bloe- metjes plukken op de camping en vlinders najagen. Een ge- wichtige eed afleggen bij de padvinderij, spoorzoeken en nooit meer bang zijn dat je verdwaalt.

Elk plaatje vertelt hetzelfde verhaal van een gelukkig gezin.

Of heeft mijn vader alleen de harmonie vastgelegd? Wil ík alleen geluk zien?

Ik tel de dia’s die nog ongezien zijn. Te veel voor vandaag. Ik doe de gordijnen open. Het is nacht. Een groepje rokers voor de kroeg in de Westerstraat blaast wolken in het licht van de lan- taarn. Eén uur is het. Vroeg voor mijn doen. Ik ga al maanden achter elkaar elke nacht om vier uur slapen. Ik put mezelf uit, net zo lang tot ik niet meer kan denken.

De dia’s volstaan niet.

Ik heb getuigen nodig, menselijke geheugensteunen. Wan- neer ik aan het ziekteverloop van mijn vader denk, ontstaan er mistbanken in mijn hoofd. Als ik denk aan de crematie van Marieke: mist. Mijn moeders dood: mist. Ik wil dat de lucht opklaart. Ik wil in de verte kunnen kijken en zien hoe het le- venslustige meisje is geworden tot de vrouw die ik nu ben. Ik zag een dia van mezelf in een zwembad: ik zwem voorop en Marieke komt achter me aan. Zo was het steeds. Ik ging voorop en Marieke volgde. Het kind was zeker van haar zaak, doelge- richt en autonoom. Ik had geen bemoeienis nodig, omdat ik veilig was.

Nu verschijnt op mijn computerscherm om de zoveel uur een advies van buitenaf. ‘Heb compassie met jezelf.’ Ik verzamel de spreuken op de theezakjes. ‘The mind is given to you, you are not given to the mind.’ Op een zeker moment is mijn kompas op tilt geslagen.

(24)

Ik spreek af met mijn tantes Joke, Truus en Henriëtte. En op de- zelfde dag met mijn neven Leon en Hans. ‘Tuurlijk, kom vooral,’

zeggen ze allemaal. Ik heb zoveel vragen. Ze zijn blij dat ze mo- gen helpen met het geven van antwoorden, dat ze kunnen ver- tellen over de mensen van wie ook zij intens hebben gehouden.

Ik rijd in een huurauto naar Overloon, en vlak voordat ik de afslag neem, ruik ik de bekende lucht van varkensstront. Bij tante Truus aan de eettafel kijk ik uit op een terras van grind- tegels en een aangeharkte tuin. Ik zit tegenover tante Henriëtte en tante Joke. Oom Chris is bezig met vage klusjes en loopt in en uit. ‘Daar loopt de meest geweldige man ter wereld,’ zegt mijn tante als ze hem de schuur in ziet gaan.

Tante Truus steekt van wal. Haar koers is onduidelijk, de boot gaat alle kanten op. Of zoals mijn neef Hans zegt: ‘Als je aan onze tantes vraagt “Wat heb je gegeten?”, dan eindigt het verhaal bij waar ze op vakantie zijn geweest.’ En zijn broer Leon zegt dan: ‘Maakt ook niet veel verschil: eten en vakantie liggen dicht bij elkaar.’

Zo ben ik ook. Stel me een vraag en ik vertel wat er in mijn hoofd zit, ook als dat niet het antwoord was wat je zocht.

‘Kom ik uit een gelukkig gezin?’ vraag ik.

Tante Truus antwoordt: ‘Jullie waren zo gelukkig dat jullie geen andere mensen nodig hadden.’

En Henriëtte valt haar bij: ‘Bij jullie thuis was het een para- dijs. Ik denk dat je daar veel uit kunt putten.’

‘Zeker,’ zeg ik. ‘Ik ben veilig gehecht, zoals mijn vriendin Katja al eens tegen me zei. Katja werkt als psychotherapeut.’

‘Veilig gehecht, dat denk ik ook,’ zegt tante Henriëtte.

‘Ik wilde wel al heel vroeg weg uit Overloon.’

‘Volgens mij heb je met tien jaar al eens gezegd: “Ik ga later naar Amsterdam”,’ zegt tante Joke.

‘Niet alles ligt aan alle ellende die jullie gezin overkwam,’

zegt tante Truus.

(25)

‘Nee,’ zeg ik.

‘Het is ook je eigen kijk op de zaken.’

‘Zeker.’

Ik stel vragen over mijn moeder, over Marieke, over mijn va- der. Straks, als ik de andere spullen uit de gangkast door mijn handen laat gaan, zullen hun herinneringen me van pas komen.

Maar nu is het tijd voor een borrel. Tante Truus schenkt een glas sherry voor me in. Dat drink ik nooit, maar het smaakt me goed.

Tante Truus zegt dat we kunnen blijven eten en ze voegt er- aan toe: ‘Ik heb niets bijzonders in huis, verwacht er niet te veel van.’

Een halfuur later stijgt de damp van de zelfgemaakte asper- gesoep op uit de kommen. Daarna helpt tante Joke om aardap- pelpannenkoekjes, gekookte aardappelen met jus, suddervlees, gebakken vis, gerookte zalm, tuinbonen en sla aan te dragen. Er past geen schaal meer op tafel. Bij ons thuis zou dit voelen als overdaad.

Nat het eten loop ik naar het huis van mijn neef Leon aan de rand van het dorp. Het is februari. Aan de gevels van de huizen wapperen de groen-rood-gele carnavalsvlaggen van de Loonse vereniging de Huibuuke, met het logo van de nar die zijn han- den op de buik houdt. Onze voorvaderen zijn de hooibuikers, boeren uit het droge, zanderige Overloon die hooi jatten uit drassiger gebieden en dat onder hun kiel naar huis smokkelden.

Hun nazaten drinken met carnaval meters bier. Het dorp houdt de adem in voor het feestgedruis dat over een paar dagen los- barst. Verkleed lopen de Huibuukers de polonaise tot ze erbij neervallen. Wij deden thuis niet aan carnaval. Dat vonden mijn ouders te volks, denk ik. Waren we snobistisch? Misschien was het juist omdat mijn vader uit een eenvoudig gezin kwam, waarin hij, de oudste zoon, als enige mocht studeren.

Mijn oma zat na de dood van haar man thuis met vier jonge kinderen. Het lag voor de hand dat mijn vader de rest van het

(26)

gezin ging onderhouden. In plaats daarvan onderhandelde oma met de gemeente over reisgeld, zodat Theo in Nijmegen naar de Kweekschool kon. Het kostte haar de grootst mogelijke moeite over haar gêne heen te stappen, en toen deed de gemeenteamb- tenaar ook nog eens uiterst neerbuigend tegen haar. Ze heeft sindsdien nooit meer haar hand willen ophouden, ze beet nog liever haar tong af, dan dat ze hulp zou vragen. Haar zoon Leo, de meest introverte van de familie, was technisch begaafd en bracht geld binnen met allerlei baantjes. Wim, de jongste zoon met de grootste mond, een straatschoffie, wijs geworden door het leven zelf, zorgde ook voor inkomen. Hij handelde later over de hele wereld in allerlei spullen – vraag me niet welke. Mijn vader slurpte het geld op met zijn opleiding en voor de anderen was geen geld meer over. Hij werd met een eeuwig sluimerend schuldgevoel de intellectueel van de familie. Aardrijkskunde, geschiedenis, Nederlands en Duits kon hij geven.

Mijn oom Leo woonde ook in Overloon. We kwamen vrij wei- nig bij hem, zijn vrouw Betsy en hun dochters Esther en Inge over de vloer, ook al was Inge van Mariekes leeftijd. Mijn vader wilde ontsnappen aan zijn milieu.

Ik sla links af naar het bos, zodat ik de tennisbanen zie liggen.

Bij de clubkampioenschappen was ik eeuwig tweede. Een van de meisjes sloeg altijd alle ballen terug en nam nooit een risico.

Uit opstandigheid deed ik dat juist wel, en dan maakte ik na- tuurlijk fouten. Het oorlogsmuseum, waar Marieke en ik een bijbaantje aan de kassa hadden, ligt net als de tennisbanen aan de rand van het bos. Uitentreuren heb ik het verhaal gehoord over de slag bij Overloon in 1944. De Amerikanen vielen de Duitsers aan en werden op 7 oktober afgelost door de Britten, die op 12 oktober meer dan 300 kanonnen inzetten. De Britten konden pas opmarcheren toen het dorp volledig in puin lag, en op 14 oktober hadden ze het gebied eindelijk onder controle.

De verwoesting maakte de gevluchte Overloners vastberaden

(27)

om bij terugkeer het veiligste dorp ter wereld te bouwen.

Ik wandel verder en kijk omhoog naar de rechthoekige toren van de Theobalduskerk. Het gebouw, dat in 1955 uit de grond werd gestampt, heeft meer weg van een burcht dan van een ge- wijde plek. Op de muren zijn twee voorstellingen gemetseld, in ronde klare vormen, naar modern Zwitsers ontwerp: één van de schepping, de andere van de drie-eenheid. Niets mocht herin- neren aan de ondergang. Het motto was ‘voorwaarts’.

Hier zijn mijn ouders getrouwd. Hier zong ik in het koor. In deze burcht is mijn liefde voor zingen begonnen.

De snackbar, de bakker en de supermarkt zijn nog steeds de- zelfde als in mijn jeugd. Op de komst van een nieuwe wijk en een Grieks restaurant na is hier sinds de wederopbouw weinig veranderd. De huizen zijn groot, de perken in de tuinen afgezet met buxushagen, de aarde rondom de hortensia’s is zwart, de straten zijn verlicht, de stoepen schoon. Ik zou hier nooit meer kunnen wonen. Het leven is hier te overzichtelijk en te traag.

Het stedelijke tempo zit in mijn benen. Ik vertraag alleen tij- dens de yogales, binnen anderhalf uur tijd.

Ik zit op Leons bank voor een nephaard en laaf me aan de fa- miliewarmte. Mijn neef biedt me de keuze uit tientallen soor- ten drank. Het bockbier smaakt voortreffelijk bij de worstjes, kazen en chips die zijn vrouw Carola op de borreltafel heeft uit- gestald.

Neef Hans is speciaal voor mij gekomen. Als hij me heeft om- helsd zegt hij meteen dat hij bang is dat hij zich niet meer zo- veel van zijn jeugd herinnert, maar dat ons huis hem nog wél duidelijk voor de geest staat.

‘Achter in de schuur stond een pingpongtafel. Via een deur kwam je weer in een garage. Daar hing een groot, groen school- bord, waar we op mochten tekenen. Dan kwam je die smalle keuken in. We liepen gewoon door. Bij jullie kwamen we niet op bezoek. Het voelde als thuis. We woonden vlakbij. Als jullie

(28)

pa de krant had gelezen, stopte hij die bij ons in de brievenbus.’

Leon: ‘Het was een georganiseerde zoete inval. Georgani- seerd, want jullie pa hield van discipline. Jullie kwamen ook vaak bij ons, dan ging het er rommeliger aan toe. Wij hadden een vrij grote tuin, waarin een zee van buurtkinderen, neefjes en nichtjes uit alle hoeken en gaten speelden. We spoten elkaar nat met de sproeiers tot er een groot waterballet ontstond. En ons moeder maar bakken en kleertjes vermaken. Marieke en jij de- den mee en je ouders zaten erbij te kijken. Ik en mijn broers pestten jou en Marieke altijd. Als jullie een puzzel aan het leg- gen waren, verstopten wij de stukjes. Jullie waren klein grut voor ons. Ik heb uit die tijd vooral herinneren aan Theo. Als hij binnenkwam en je een hand gaf, verging je van de pijn. Man, je hand lag er bijna af.’

‘Je pa dronk geen bier. Wel rare drankjes. Hij was op de mar- tini-toer. Bij jullie moesten we op het bierflesje kijken naar de houdbaarheidsdatum. Soms was het niet meer goed. En dan zuinig doen over een zak chips. Bij ons lag de tafel vol. Bij jullie kregen we een toastje met leverpastei en een toef mayonaise erop.’

‘Het was nogal afgemeten, geloof ik,’ zeg ik, terwijl ik een hand chips van de borreltafel pak.

Leon: ‘Bij ons thuis zeiden we over jullie: “Dat zijn mensen van boeken.” En elpees. Ik heb vaak Boudewijn de Groot met je pa zitten luisteren. En als ik op jou terugkijk, denk ik aan die kleine bolle met knakworsten en frikadellen in de mond, alsof je dagen niet had gegeten. Lolleke Bolleke noemden we je. Je was een ongeleid projectiel, een vrolijk kind.

Op een kluit van dertig meter deden we allemaal iets met muziek, iedereen op een totaal andere manier. Wij maakten vooral muziek voor de lol. Marieke was de serieuze nicht. Ont- zettend lief was ze ook.’

‘Zij speelde vanuit gevoel,’ zegt Hans.

(29)

‘Zeker,’ zegt Leon. ‘De twee andere nichten, jullie buurmeis- jes, speelden ook. Schattige meiden, maar daar kon je bij wijze van spreken de repeatknop bij indrukken.’

Hans: ‘Je moeder kon ontzettend goed genieten. Op een feest bij tante Jettie zat Ruud achter de piano, Marieke en jij zaten ernaast. Iedereen was aan het zingen en je moeder stond te ge- nieten.’

‘Ze zong veel thuis, terwijl ze de aardappels schilde,’ zeg ik.

De verhalen van mijn neven roepen een kakofonie van liedjes op. Mijn vader oefent beneden klassieke stukken terwijl ik in bed lig. Ik wandel door het conservatorium in Amsterdam en hoor de jazz-standards uit The Great American Songbook. Ella Fitzge- rald zingt ‘Misty’. Ik sta op een familiefeest bij tante Henriëtte.

Er zijn wel vijftig mensen, het huis puilt uit. Nicht Hanneke kruipt achter de piano en speelt ‘Goodnight Saigon’ van Billy Joel. Bijna iedereen kent het lied en haakt in bij het refrein: And we would all go down together. De stemming zit er goed in. Hanneke speelt nog een paar bekende liedjes en dan wordt er om neef Ruud geroepen. Hij warmt zijn vingers op met een paar snelle boogiewoogies en dan mogen mensen roepen wat ze willen meezingen. Hij hoeft de melodie maar te horen of hij weet de bijbehorende akkoorden. Leon pakt zijn gitaar en vormt met zijn neef een begeleidingsband, tien nichten en neven formeren een koor, dat vol overgave luidkeels het repertoire doorneemt.

Leon speelt ‘Give a Little Bit’ van Supertramp, ‘Stairway to Hea- ven’ van Led Zeppelin en natuurlijk carnavalskrakers van de Veulpoepers: ‘Ja, d’r was nog nooit beter bier/Dan in ’t café den Egelantier.’ Intussen heb ik Marieke zover gekregen dat ze ook piano gaat spelen. Ze speelt nummers van Queen, en een deel uit ‘Rhapsody in Blue’ van Gershwin. Ruud valt haar bij en sa- men spelen ze uren achtereen verzoekjes. Ik sta de hele avond pal naast de piano en zing uit volle borst mee.

(30)

Ik vreesde dat ik mijn jeugd had geromantiseerd, omdat ik al- leen de mooie momenten had willen koesteren, over de doden niets dan goeds dacht en al tijden in een waanwereld leefde.

Maar ik heb het niet verzonnen: In mijn tienerjaren was het bij ons thuis een paradijs, ook al was er weinig chips en geen drank in overvloed. Ik wilde een bruisend leven in de grote stad, bui- ten de gebaande paden lopen en op ontdekkingsreis gaan, erva- ren wat ik in de boeken had gelezen. Maar wat ik had, hoefde niet te verdwijnen.

Ik moet elf jaar oud zijn geweest toen mijn vader ziek werd.

Leon weet nog dat mijn vader vreemd gedrag begon te ver- tonen, maar dat was minstens vijf jaar later: ‘Ons ma werd bij de supermarkt dagelijks bijgepraat over de gang van zaken in het dorp. Ze hoorde dat Theo, die een fanatiek tennisser was, opeens de meest makkelijke ballen miste. Mensen constateerden dat hij niet de oude was. Ik dacht: een tabletje en dan is het opge- lost, maar het afbraakproces zette zich langzaam voort en op een gegeven moment zat hij thuis.’

Niemand wist precies wat er aan de hand was. Zelfs de artsen niet.

‘Als jullie pa in het begin de krant bij ons huis afleverde,’ zegt Hans, ‘lag die keurig opgevouwen in de brievenbus. Maar op een dag schoof hij de krant in twee stukken door de gleuf. De week daarop in vier stukken. En vanaf een zeker moment be- zorgde hij de krant pagina voor pagina.’

Rond middernacht zet ik het dia-apparaat weer aan. En dan ver- schijnt mijn vader eindelijk in beeld. Blijkbaar heeft mijn moe- der hem zover gekregen haar de camera te overhandigen. Ze stelt scherp op de naakte torso van haar knappe, gespierde man, die tussen de takken van de kersenboom in onze tuin staat. Hij lacht intens gelukkig. Niet naar haar, maar naar een koolmeesje dat op zijn wijsvinger balanceert.

(31)

In gedachten zie ik mijn vader voorovergebogen over zijn ca- mera staan. Hij probeert er een nieuw fotorolletje in te stoppen.

Het lukt niet. Hij blijft het proberen. Hij wordt niet boos. Het lukt nog steeds niet. Zijn handen luisteren niet. Ik zie hoe het moet, het is niet moeilijk. Ik heb hem de handeling al honder- den keren zien uitvoeren. Maar ik zeg en doe niets. Intuïtief voel ik aan dat ik hem met mijn hulp meer zou afpakken dan alleen het rolletje. Zijn waardigheid.

(32)

2

Martinete

Zang zonder begeleiding van gitaar. Valt onder de grotere groep van ‘tonás’.

Wordt van oudsher geassocieerd met het werk van zigeuners in de smidse. De teksten hebben een trieste thematiek en de melodieën zijn enigszins monotoon, vaak eindigend in een ‘quejío’, een klaaglijke uiting van de stem. Soms verge- zeld van geluiden uit de smidse, zoals de klank van de hamer (martillo) op het aanbeeld.

Voor me op tafel ligt mijn vaders laatste agenda: ‘Wolters Lera- renagenda 1991-1992’. Op het omslag heeft hij een sticker ge- plakt met de manier waarop zijn naam werd afgekort op het mededelingenbord van de school: ze. Docent Zegers. Onder zijn persoonsgegevens op de eerste pagina zijn pasfoto’s van Marieke en mij als kind geplakt. Hij heeft onze geboortedata eronder gezet: 2-2-’73 en 22-10-’74. Het telefoonnummer van Mariekes studentenkamer in Nijmegen staat onder haar ge- boortedatum.

Op de tweede pagina heeft hij zijn vijfdaagse lesrooster inge- vuld, en per werkdag noteert hij welke lessen hij moet geven en welke voorbereidingen ze behoeven. Vanaf 24 augustus noteert hij dagelijks de weersomstandigheden: de minimum- en maxi-

(33)

mumtemperatuur in graden Celsius, de windrichting, de wind- kracht in Beaufort en een zonnetje of een wolkje, al naargelang de helderheid van de lucht.

Steeds vaker herinnert hij zichzelf in zijn agenda aan huis- houdelijke klussen die op stapel staan: ‘De wastafel: sifon!’ Na sociale ontmoetingen geeft hij met een steekwoord de stem- ming weer: ‘Leusden 9.30 u. Jan.H. Gezellig.’ Of: ‘Oma alléén.

Heel gezellig.’ Hij registreert de prestaties van zichzelf, zijn vrouw en kinderen op sportief gebied: ‘15 u thuis. Mieke Tc fi- nale Boxmeer 10-18 u. Knudde!’ Na culturele uitstapjes schrijft hij korte recensies: ‘Vincent Bijlo in de Stadsschouwburg: ge- weldig.’ Een enkele keer maakt hij melding van belangwekkend nieuws: een aardbeving, een schip dat zinkt, een president die aftreedt.

13 april 1991

zonnetje: 7/10°, wzw 5 spiegel M

3 30 aardbeving Peelrandbreuk 5.5 Richter epicentrum Roermond

breuklijn loopt van Voor-Ardennen naar [onleesbaar]

Peel-Eindhoven

dinsdag 24 december zonnetje; 6°/8°; nw 6 Gorbatsjov treedt af

Er lijkt niet veel aan de hand. Maar dan.

Op maandag 13 januari 1992 streept Theo met rode pen de genoteerde lessen van die week door. Boven aan de weekpagina schrijft hij in bibberend handschrift: ‘Ziekteverlof.’

Er zijn wolken die dag; de minimumtemperatuur is -1° Celsi-

(34)

us en het wordt hoogstens 5°. De wind komt uit het noorden, windkracht 2.

Onder die weersomstandigheden vertelde ik op school aan een aantal leraren, vrienden en vriendinnen dat mijn vader ophield met werken. ‘Hij kan op zich nog wel lesgeven,’ zei ik, ‘maar hij heeft last van evenwichtsstoornissen en beweegt steeds stram- mer, komt niet uit zijn woorden, is vergeetachtig en kan zich vaak gesprekken niet meer herinneren.’

Leerlingen reageerden meelevend en daar was ik blij mee, maar ik had geen steun nodig. Mijn vader des te meer. Hij vond dat hij faalde. En mijn moeder moest zich anders verhouden tot mijn vader, dat leek me ook niet makkelijk. Bovendien moesten mijn ouders financieel inbinden.

‘Je moeder is gelukkig een sterke vrouw,’ reageerde mijn lera- res Grieks op mijn mededeling. Ik vond dat ze gelijk had. Mijn moeder kon wel tegen een stootje, temeer omdat ze háár moe- der aan een ziekte had verloren toen ze nog maar dertien was, en ze dus al jong zelfstandig was geworden. Het verhaal ging dat ze als tiener doordeweeks elke avond controleerde of haar banden niet lek waren en of haar kleren wel schoon en heel waren, zodat ze goed voor de dag zou komen op de mulo, waar ze naartoe fietste.

‘We komen er samen wel doorheen,’ zei ik tegen mijn lerares Grieks. En daarmee sloot ik het onderwerp ‘zieke vader’ voor dat jaar af.

Waarschijnlijk wisten de collega’s en leerlingen van mijn va- der op de mavo in Venray eerder dan Marieke en ik hoe ernstig het geheugen van mijn vader inmiddels was aangetast. Theo Ze- gers stond bekend als een streng, maar uiterst rechtvaardig en betrokken docent. Hij kende zijn leerlingen allen bij naam, wist precies welke cijfers ze hadden gehaald en waar hun interesses lagen. Een jongetje dat meer belangstelling had voor vogels dan

(35)

voor meisjes kreeg van meneer Zegers de volle aandacht om uit- sluiting door de klas te voorkomen. Hij leerde de kinderen ei- genzinnigheid juist te waarderen in plaats van af te keuren.

Langzamerhand werden zijn lessen steeds warriger, het ver- band tussen de verschillende onderdelen was zoek. Leerlingen konden hun docent nauwelijks volgen. Collega’s merkten in vergaderingen dat hij de draad kwijt was, en vaak wist hij de weg naar school niet meer. Het was bekend dat mijn moeder geregeld met hem meefietste naar Venray.

Uit piëteit en solidariteit lieten zijn collega’s hem doorwer- ken, terwijl hij veel te veel steken liet vallen. Pas toen mijn vader op ouderavonden het ene kind met het andere verwarde, maak- te de directeur een afspraak met mijn moeder, Marieke en mij.

Hij zei dat Theo niet zomaar ontslagen zou worden, dat ze hem hoog hadden zitten, maar dat het zo niet langer ging. Mijn moeder begreep dat onmiddellijk.

Zij had al langer gemerkt dat haar man niet meer de oude was, maar woorden had ze daar nauwelijks aan gegeven. Mijn moeder sprak niet over het gedrag van mijn vader, dat nu al ja- ren afwijkende kenmerken vertoonde, steeds frequenter en in heviger mate. Ze vroeg ons niet hem te ontzien, maar hielp hem zo onzichtbaar mogelijk te functioneren en wij volgden haar voorbeeld, wat voor ons vooral bestond uit negeren wat we za- gen.

Mijn vader ging de trap op, bewoog zich daarbij als een robot en verstarde. Mijn moeder liep naar hem toe en ondersteunde hem. Wij zwegen.

We hadden ontbeten. Bij het opruimen wilde mijn vader de deksel van de strooppot op de jampot draaien. Ik deed alsof ik het niet zag.

Mijn vader legde steeds vaker overal memobriefjes neer, om zichzelf aan de meest basale dingen te herinneren. Dat vonden Marieke en ik na verloop van tijd gewoon.

(36)

Ik herinner me zijn blik, die plots kon veranderen in een ijzi- ge staar. Wat was het? Afwezigheid? Waanzin? Dat soort woor- den gebruikten Marieke en ik niet. Hoogstens noemden we mijn vader onhandig of verstrooid.

Fysiek reageerde ik wel op mijn vaders afwijkende gedrag. Ik kreeg eczeem toen ik een jaar of dertien was. De jeuk was on- draaglijk en ik krabde mijn huid open bij mijn hals, ellebogen, oogleden en knieholten en droeg altijd – ook hartje zomer – lange mouwen.

Ik trok er vaak op uit en zag zo veel mogelijk verschillende mensen. Marieke was eenkennig, een huismus. Van jongs af aan beschreef ze haar dagelijks leven en overpeinzingen in haar dag- boeken. Ik blader nu door haar schriften en ga gericht op zoek naar aantekeningen over mijn vader.

Op maandag 18 mei 1987 schrijft Marieke:

Net was er ruzie. Mijn vader had de hele avond zitten corrigeren en maakte een onaangebroken fles Spa open en deed daar cog- nac bij (wat hij anders nooit doet), terwijl er al een pak sinaas- appelsap opengemaakt was, maar dat had hij niet gezien. Mijn moeder kwam thuis van tante Truus, maakte melk warm en zag toen dat papa’s glas er nog stond. Ze vond dit nogal vreemd en zag ook dat hij de fles Spa niet in de koelkast had gezet. Hier maakte ze een opmerking over, maar papa kan wat dat betreft niet goed tegen kritiek en luisterde niet. Toen zei ze het nog een keer en papa werd kwaad en zei dat hij nooit iets kon doen of er werd wel een drama van gemaakt.

Ik zie het tafereel levendig voor me, dankzij de beschrijving van Marieke: mijn moeder en zij huilen allebei. Mijn vader roept dat hij het in huis niet meer uithoudt, trekt zijn jas aan en gaat naar buiten. Marieke gaat naar bed. Ze schrijft in haar dagboek dat ze bang is dat hij nooit meer terugkomt. Ze gaat weer naar bene-

(37)

den en praat met mijn moeder, die toegeeft dat ze zich soepeler had moeten opstellen. Ze zegt dat ze niet boos is op mijn vader en dat Marieke zich geen zorgen moet maken. Als Marieke weer in bed ligt, hoort ze de sleutel in het slot van de voordeur draai- en; opgelucht haalt ze adem. Mijn vader is uiteindelijk maar heel even weg geweest, tien minuten misschien. Hij loopt naar boven en omhelst zijn oudste dochter. Marieke zegt dat ze blij is dat hij terug is en vertelt dat mijn moeder niet echt boos op hem is. Mijn vader bedankt haar voor haar hulp en zegt ‘Welterusten, nu lekker slapen’.

Op woensdag 24 augustus 1988 memoreert Marieke:

Sinds we twee jaar geleden een ongeluk hebben gehad met de auto in Frankrijk, ben ik best wel bang als mijn vader rijdt. Hij zit vaak te prutsen aan allerlei knopjes tijdens het rijden, of hij stopt heel laat als het rood is.

We reden door een klein stadje in de Provence. De zon stond laag. Mijn vader kon niet zien of het stoplicht op rood of op groen stond. Er reed een auto voor ons. Groen gokte mijn vader en knalde op zijn voorligger. De caravan schoot tegen de bum- per van onze auto en gaf die nog een extra zet mee. Blijkbaar was het toch rood. De Fransman had een gebutste bumper, onze auto was total loss. Er werden verzekeringspapieren uitgewis- seld. We konden niet verder rijden en moesten de anwb bellen, besloot mijn moeder. Zij ging op zoek naar een telefooncel. Ik stapte nu ook uit de auto, pakte de autopapieren uit het dash- boardkastje en ging ermee aan de kant van de weg staan, voor het geval de politie ons zou vragen wat er aan de hand was. Ma- rieke wachtte de situatie naast de auto af. Ze was van slag. Al snel arriveerden de sleepwagen en personenauto van de anwb, waar- mee onze auto, caravan en wij terug naar Nederland gingen. De

(38)

vakantie was afgelopen en mijn vader was gefrustreerd.

Mijn moeder had niet naar Frankrijk willen rijden, zeker niet met de caravan. Ze vond al langer dat mijn vader onverantwoord reed, maar hij had het plan doorgedrukt. Hij wilde niet toege- ven dat hij niet altijd helder kon denken en handelen en stelde zich van de weeromstuit autoritair op. Hoe beheerster hij wilde overkomen, hoe onbeheerster hij handelde. Zo duwde hij onze neef Hans bij wijze van geintje een keer in het zwembad zo lang kopje-onder dat Hans bijna het leven liet. Tante Truus legde haar zoon uit dat oom Theo een ziekte had, welke dat wist ze ook niet precies, en hij leek het te begrijpen.

Als medeweggebruikers op het fietspad onvoldoende ruimte lieten voor tegen- of achterliggers, maakte mijn vader zich breed, met geheven ellebogen, om aan te geven dat hij geen mil- limeter zou wijken. Toen hij zelf met de fiets met een rotgang ongelukkig ten val was gekomen en werd opgenomen in het ziekenhuis, stonden zijn leerlingen tijdens het bezoekuur tot op de gang in de rij voor hem.

Blijkbaar had mijn vader zoveel vertrouwen opgebouwd dat zijn onredelijke gedrag door iedereen met de mantel der liefde werd bedekt. Mijn moeder was daar het meest vakkundig in.

Toch werd het steeds moeilijker om te verhullen dat er iets met haar man aan de hand was, daarom nodigde ze steeds minder mensen uit. Maar onder sommige afspraken en sociale verplich- tingen kon of wilde ze niet uit. Toen ze jarig was, stonden haar zussen en broers met cadeaus voor de deur. Rond etenstijd was de soep klaar en ze vroeg mijn vader het gas onder de pan dicht te draaien. Theo knikte, pakte de pan van het fornuis en kieper- de de soep in de gootsteen. Een van de tantes sprak mijn moeder later aan op deze actie, en mijn moeder zei alleen maar: ‘Ja, ik weet het. Hij doet wel vaker rare dingen.’

Ik nam geen vrienden meer mee naar huis. Zij hoefden niet te zien hoe mijn moeder met de moed der wanhoop probeerde te

(39)

doen alsof wij nog hetzelfde hechte en harmonieuze gezin wa- ren. Niemand hoefde te zien hoe mijn vader een gedichtje in een bos bloemen voor mijn moeder verstopte, waarin hij haar bedankte voor haar geduld met hem. Hoe lief dat ook was, ik wilde zelf ook niet zien dat mijn vader steeds minder op mijn vader begon te lijken.

Ik wilde weg. Waarheen wist ik niet.

In 1990 gaf de rockband Toto een concert in Nijmegen. Marieke en ik konden alle hits meezingen, ‘Stop Loving You’, ‘Africa’,

‘Hold the Line’ en ‘Only the Children’, en we mochten meerij- den in een bus die leeftijdsgenoten, ook fans van Toto, hadden geregeld.

De gewichtige slagen op de drums, de opwindende spanning van lichtbundels die over de hoofden van het publiek schoten, de gitaarriffs die mijn lichaam in beweging dwongen, en de zanger die ons verleidde, al die elementen vielen op magische wijze samen. Ik ging op in de massa, laafde me aan de warme lijven om me heen, schreeuwde met duizenden kelen om meer, vergat mezelf, mijn brave leven in Overloon, mijn vreemde va- der, mijn zorgzame moeder.

Thuis verkeerde ik nog weken in een roes.

Ik wist niet goed welke van de twee routes het beste was voor mijn vlucht uit de werkelijkheid, die steeds verstikkender werd door de onuitgesproken frustratie: óf ik koos net als Krabat, de leerling uit de zwarte molen, voor de liefde als uitweg, of mu- ziek zou me hiervandaan helpen. En het mooist zou zijn als ik die twee met elkaar kon verenigen.

Verliefd wilde ik maar niet worden, jongens werden vrien- den, bijna nooit geliefden, omdat ik domweg geen vlinders voelde. Maar muzikaal werd ik zo nu en dan wel door mensen in en rondom het dorp gevoed.

Maus, die eigenlijk Maurice heette, leerde me U2 kennen. Ik

(40)

ontmoette hem in de zomer van 1990. Hij had net als ik een bij- baantje bij Frans Maas, een logistiek bedrijf. Ik vond hem inte- ressant. Hij was drieëntwintig, had een rijbewijs, woonde op zichzelf en was drummer in een trashmetalband met de naam Lunatics Without Skateboards, die ooit met een single in de Vuurwerk-top 50 van de Vara stond. Tijdens de pauzes draaide hij U2 en hij gaf aanwijzingen waar ik op moest letten bij het luisteren.

Toen de zomer voorbij was, zouden we elkaar zien, maar de weinige afspraken die we maakten gingen op het laatste mo- ment niet door, onder andere omdat zijn auto was ontploft, ty- pisch een van de chaotische dingen die hem overkwamen.

Mijn middelbare school, KSG Jerusalem, had culturele ont- plooiing hoog in het vaandel staan. Jaarlijks konden leerlingen toneelvoorstellingen en muziek opvoeren tijdens de Matinee, een driedaags festival waarvoor de school de Venrayse schouw- burg afhuurde. Ik speelde toneel vanaf de eerste klas en schreef zelf stukken, over zaken als de vergankelijkheid van het leven, daar was ik erg mee bezig. Elke vrijdagmiddag was er scholie- rencafé in ’t Tref, een ruimte in de kelder, waar frisdrank en bier werden verkocht. Schoolbands konden oefenen in een van de andere ruimtes van het voormalige klooster waarin de school gevestigd was. De leerlingenraad en de medezeggenschapsraad waar ik vanwege mijn sociale vaardigheden en interesse in poli- tiek voor gevraagd was, werden serieus genomen.

De schoolreizen waren bepaald niet kinderachtig. In 1990 maakten we een reis naar Israël en in februari 1991 mocht mijn klas naar Praag. Marieke en ik hadden al eerder zonder onze ou- ders gereisd, omdat we ons als vrijwilliger hadden aangemeld bij de Internationale Bouworde, een stichting die werkvakanties in Oost-Europa organiseerde. Mijn ouders vonden dit verant- woord. Onder toezicht van de begeleiders konden we geen ge- vaarlijke dingen doen en we maakten ons bovendien nuttig. Ik

(41)

voelde me al jong op mijn gemak in andere culturen. In Praag ontdekte ik wederom hoe ik mezelf als dorpsmeisje in de we- reldtaal van de muziek kon overstijgen.

Toen we ’s avonds met de klas en de docenten de stad in gin- gen, luisterden we op een standaard Oostblokplein bij een stan- daard Oostblokstandbeeld naar drie muzikanten die in de be- zetting gitaar, snaredrum en zang covers speelden van U2, waar ik inmiddels toegewijd fan van was. Ik zong moeiteloos alle tek- sten mee en dat verbaasde niemand van mijn klasgenoten, want ik zong altijd en overal. Omgerekend tien gulden legde ik in het bakje dat ze daartoe voor hun voeten hadden neergezet. Mijn gift leek royaal, maar alles was in Praag zo goedkoop dat ik meer dan genoeg geld overhield om de resterende tijd mee door te komen. De straatlichten waren aan, het was vroeg donker, maar koud was het niet. Het decor en de belichting voor dit optreden waren perfect. Na een halfuur wilden de docenten en het me- rendeel van de klas vertrekken. Ik wilde, samen met een hand- vol klasgenoten, bij de muzikanten blijven. Dat mocht van de docenten, op voorwaarde dat we in groepsverband optrokken en voor twaalf uur ’s nachts terug in het hotel zouden zijn.

Rond elven borgen de muzikanten hun instrumenten op. In het Engels vroeg ik de jonge mannen van welke muziek ze nog meer hielden en zo raakten we in gesprek. Ze vertelden dat ze overdag studeerden en ’s avonds muziek maakten om van te kunnen leven. We hadden het over het leven in Praag en in Ne- derland. Ze vroegen of we zin hadden mee te gaan naar een café en dat wilde ik dolgraag, maar we moesten terug naar het hotel.

Ik maakte een foto van de drie mannen en schreef hun adressen op. Een jaar later fantaseerde ik nog dat ik de muzikanten in hun stad zou opzoeken en met hen zou optreden.

De musical Hair werd door een Engelse cast opgevoerd in Venray. Ik wilde daar met Marieke naartoe, maar ze was met de Internationale Bouworde in Polen, waarvandaan ze me lange

(42)

brieven schreef, die ze volgens ons vaste gebruik aanhief met

‘Mijn teerbeminde zuster’. Mijn vader, inmiddels met ziekte- verlof, vroeg of hij in haar plaats mee mocht en ik wilde hem dat niet weigeren.

We zaten vooraan in de schouwburg en ik vergat dat hij naast me zat. Anderhalf uur lang fantaseerde ik dat de jonge mensen op het podium mijn vrienden waren. Aan het begin van de voor- stelling deelde de cast bloemen uit aan het publiek, en hoofd- rolspeler Terry Murphy gaf er een aan mij, in mijn lievelings- kleur geel. Ik werd op slag verliefd op hem. Hij zong goed, hij acteerde goed, hij was sexy, hij had een mooi figuur en dikke zwarte krullen. Ik beeldde me in dat hij voor mij zong, ik wilde hem leren kennen, muziek met hem maken. Na de voorstelling stond hij bij de bar en ik gaf hem een kauwgompje. Mijn vader wilde naar huis.

Thuis schreef hij een korte recensie van de voorstelling in zijn agenda, bij 22 april 1992: ‘Musical Hair: Geweldig; vaart + mooie ballads.’

Ik nam een folder met de speeldata van de musical mee naar huis. Op 4 mei dat jaar waren Terry Murphy en zijn vrienden ook in het nabijgelegen Cuijk te bewonderen. Ik kocht twee kaarten, één voor mij en één voor Marieke, en trok mijn zus de trein in zonder te zeggen waar we naartoe gingen: verrassing.

We praatten honderduit. Marieke had in Polen een jongen ont- moet, Daan heette hij, die ze geweldig vond. ‘Dat zal jij ook vin- den,’ zei ze. ‘Weet je waarom? Hij is impulsief. Als hij een koprol wil maken, maakt hij een koprol. Als hij wil zingen, zingt hij.

Als hij wil dansen, gaat hij dansen.’ Ik hield nu al van deze jon- gen.

Pas toen we bij de ingang van het theater stonden en Marieke blij had gereageerd op mijn verrassing, vertelde ik haar dat ik de hoofdrolspeler van Hair nogal interessant vond. Twee actrices van de cast liepen voorbij en ik vroeg of Marieke en ik na de

(43)

voorstelling de artiesten konden ontmoeten. De actrices zeiden dat we buiten bij de artiesteningang moesten wachten. Marieke vond het allemaal wel best. Mijn verliefdheid was nog hevig, ik was in een jubelstemming.

Na de voorstelling wachtten Marieke en ik in de donkere steeg, maar we vonden het daar akelig en gingen binnen aan de bar zitten. Er verstreek een halfuur, we liepen weer naar buiten en zagen de bus met de artiesten voor onze neus wegrijden.

Woedend was ik. Ik zou Terry nooit meer zien. Thuis huilde ik.

Ik zocht afleiding bij Joep. Hij woonde ook in Overloon. Ik kende hem vanaf de kleuterschool. Hij kon goed tekenen en schilderen, had zichzelf gitaar leren spelen en schreef liedjes, en daar bewonderde ik hem om. Ik vertelde hem over de muzikan- ten in Praag en over de musical, over mijn liefde voor U2 en de uren die ik gekluisterd aan de radio doorbracht. Hij liet mij zijn songteksten lezen en ik was onder de indruk. Ze ontroerden me.

Hoe meer ruige bands, opzwepende popmuziek en donkere rock ik leerde kennen, hoe saaier ik mijn leven vond. Mijn ou- ders vond ik saai. Ze sprongen voor mijn gevoel nooit eens uit de band. En mijn eigen leven vond ik ook saai. Elke dag verliep het- zelfde. Ik legde mijn huiswerk klaar, een werkstuk voor geschie- denis dat ik moest afmaken, boeken die ik voor de lijst moest lezen, vertalingen die ik moest inleveren voor Grieks, maar ik werd altijd wel ergens door afgeleid. Dan viel mijn oog op een tijdschrift met pakkende koppen, waarin ik ging bladeren en een artikel zag dat ik toch echt moest lezen, en als ik het uit had, pakte ik een boek dat ik ook van levensbelang achtte voor mijn algemene ontwikkeling. Of dan zag ik weer mijn kinderboeken in de kast staan en besloot mijn favorieten te herlezen. De rover Hoepsika, alle boeken van Thea Beckman en die van Jan Ter- louw. Ik was mij al te zeer bewust van de hoeveelheid kennis die ik nog niet had vergaard. Ik wilde goed kunnen debatteren, ik wilde weten hoe andere mensen dachten en ik vond het ontzet-

(44)

tend belangrijk om te weten hoe de hersenen werkten. Naar mijn gevoel vergat ik veel meer dingen dan andere mensen en dat joeg me grote angst aan. Ik vergeleek mezelf met mijn vader en was bang dat ik zijn vergeetachtigheid had geërfd.

Ondertussen schreeuwden mijn cassettebandjes met mijn fa- voriete muziek erom gedraaid te worden. Twee uur later werd ik geroepen voor het eten, en hadden we afgeruimd, dan ging de tv aan, keek ik het Jeugdjournaal en Klokhuis. Om me aan de afwas te onttrekken, zei ik dat ik huiswerk moest maken en verdween weer naar boven, waar ik de radio aanzette. Rond twaalf uur smeerde ik mijn eczeem in met zalf, een ritueel waar ik steeds meer tijd voor nam. En de volgende dag kon ik mijn bed niet uit komen.

Mijn saaie leven weerspiegelde zich in mijn uiterlijk. Mijn haar krulde laf en alleen van voren, en de kleur was ook al zo onuitgesproken. Van mijn kleding kon je niet veel meer zeggen dan dat mijn naaktheid ermee werd bedekt. Ik vond dat ik er braaf uitzag en bezon me op een ander imago, maar ik wist niet goed wat ik wilde uitdragen. In jongerencentrum Dingus in Venray, waar rock, punk en een enkele keer house werden ge- draaid, vergaapte ik me aan mensen in zwarte tweedehandskle- ding en hun extreme kapsels. Maar kwam ik vervolgens in dis- cotheek Time in Venray, dan wilde ik er net zo uitzien als de meisjes daar: verfijnd, vrouwelijk en toch stoer. Het liefst wilde ik meerdere outfits, van kak tot punk, zodat de mensen over mij zouden zeggen dat ik niet in een hokje te plaatsen was.

Ik wilde net als Joep liedteksten schrijven. Ik had gelezen dat je daarvoor een moeilijke jeugd gehad moest hebben, maar het leek me dat er ook een markt moest zijn voor teksten met sim- pele onderwerpen en niet al te moeilijke en belerende teksten.

Ik wilde in een band zingen, maar vond mijn stem tuttig. Vol- gens mijn latere docente zangtechniek op het conservatorium ben ik een sopraan, maar ik wilde graag een lage stem. Ik wilde

(45)

op gitaarles, maar wist dat het me ontbrak aan motivatie om te oefenen. Pianoles had ik opgezegd na tien jaar, ik oefende uit- eindelijk misschien een uur per week op de klassieke stukken, zonder al te veel plezier. Ik ging wel op naailes, zodat ik mijn eigen kleren kon maken.

Met de hakken over de sloot ging ik over naar de zesde klas van het gymnasium, met acht vakken. Het leven werd er niet bruisender op. Mijn zus was sinds een jaar van school en ik had in de tussenuren en de pauzes altijd veel met haar en haar klas- genoten opgetrokken. Ik ging het liefst met oudere leerlingen om. Als ik haar bezocht in Nijmegen, leek haar leven zoveel rij- ker dan het mijne. Ik had vooral jongens om me heen die flauwe grappen over seks maakten. Ik miste de droge humor van mijn zus en haar scherpe blik. Ik had genoeg vrienden, maar niemand stond me zo dicht na als mijn zus. Ik nam me voor na mijn eind- examen in een plaats te gaan wonen die minstens twintig keer zo groot was als Overloon.

Ik vluchtte in werelden die tot dan toe niet de mijne waren geweest. Elke vrijdagmiddag hing ik rond in ’t Tref, waar ik al snel zelf achter de bar stond en activiteiten organiseerde, zoals een competitie simultaanschaken tegen een aantal leraren. Eén keer in de week repeteerde er een naamloos bandje in een van de ruimtes op school. Kim, de bassiste, was zo dun als een strootje, ze had last van een worm die haar vanbinnen opvrat. Frank had een hanenkam van een halve meter in alle kleuren van de regen- boog, bussen met haarlak gingen daarin. Als de kam eenmaal overeind stond, kon Frank niet meer op zijn rug slapen. Hij speelde thuis klassiek orgel, maar in de band speelde hij basgi- taar. Niels was de drummer, hij is inmiddels hoogleraar rechts- economie aan Maastricht University. Jeroen kwam uit de klas- sieke hoek, hij speelde gitaar, maar was eigenlijk te netjes om te rocken. Remi was de zanger, die regelmatig vals zong.

Ik kende alle liedjes uit mijn hoofd en zong zachtjes mee tij-

(46)

dens repetities of verzon een tweede stem. Toen Remi een keer niet kon repeteren, omdat hij ziek was, vroeg ik of ik mocht in- vallen. Ik greep de microfoon en kreeg later van de bandleden te horen dat de nummers opeens veel beter klonken. Remi is daar- na geloof ik nooit meer op de repetities verschenen. Ik zat offici- eel in een band. Toen we optredens kregen, noemden we onszelf Enjoying Literature en gingen onze eigen nummers schrijven.

Later kozen we voor de nieuwe en tamelijk onuitsprekelijke naam The Unpredictable Sense of Secrecy, die we voor het ge- mak afkortten tot Thuss.

Ik begon met roken, ook al was ik astmatisch. Op een dag liep ik naar het adres waar ik een bijbaan als babysitter had, en ik raak- te buiten adem. Ik besloot iets minder te gaan roken, maar ver- zweeg dat omdat ik stoer wilde zijn.

Ik kocht gele Dr. Martens en tweedehands slobberkleren, maakte dankzij de naailessen zelf hotpants, transformeerde van een net burgermeisje in een nonchalante grunge-chick en sloot me aan bij klasgenoten die flirtten met de duisternis. Met Niels, Frank en andere jongens uit mijn klas luisterde ik naar allerlei obscure bandjes en we bezochten veel live-optredens.

Met Joep en gelijkgestemden ging ik regelmatig naar concer- ten van Nine Inch Nails, Tool en andere bands met een ruig in- dustrieel geluid. Op festivals belandden we bij elkaar in de tent, onder dezelfde deken. Maar ik ontmoette op Lowlands ook Bas, een jongen uit Diepenheim met een heerlijk Twents accent. We kregen verkering en zagen elkaar een keer in de twee weken. Hij schreef me lieve brieven, waarin hij me ophemelde in bewoor- dingen als: ‘Je vertedert me: ik kan je beeltenis wel drinken.’ Hij kon goed discussiëren, dat vond ik ook interessant aan hem.

Als ik Bas niet zag of schreef, dronk ik met de andere bandle- den bier in ’t Tref en luisterden we samen naar ‘Creep’ van Radio- head, naar Soundgarden, U2, Pearl Jam, K’s Choice, The Smashing

(47)

Pumpkins, The Cure, The Jesus and Mary Chain. We zagen op tv een clip van Nirvana en wisten meteen dat rock nooit meer het- zelfde zou klinken. We kochten het album Nevermind en spelden de nummers noot voor noot. Zo puur door instinct gedreven en zo diepzinnig en slim wilden wij ook muziek maken. Toto verbleekte naast Nirvana tot een suffe meisjesdroom.

Frank en ik wilden na schooltijd nooit naar huis. Als het re- petitiehok dicht was, bleven we zo lang op het schoolplein han- gen tot de conciërge het hek sloot en ons sommeerde te vertrek- ken. We verdreven de tijd met gesprekken over de tint groen van een grasspriet of over politiek, over muziek of over Franks kat.

Alles kon een onderwerp zijn, maar niet onze thuissituatie. Zijn ouders lagen in scheiding, dat was het enige wat ik wist. Er was iets met mijn vader, dat was het enige wat hij wist.

Na het avondeten liep ik naar een bankje op de hoek van onze straat, waar ik vaak uren praatte met Gradje. Ik kende hem net als Joep van de lagere school. Wij waren de enige hangjongeren van Overloon. Hij woonde op een steenworp afstand van mijn huis en hield van dezelfde muziek als ik. Hij had prachtige lange, zwarte krullen. We vertelden elkaar keer op keer hoe saai Over- loon was en bezonnen ons op een ontsnapping. Tante Henriëtte kon ons opstandige gekakel horen vanuit haar slaapkamer.

Steeds minder kwamen vrienden van mijn ouders en familie van mijn moeder bij ons thuis. We gingen wel met zijn z’n vie- ren naar tante Joke, die ons te eten had gevraagd. Mijn vader schepte sla uit een bak met een lepel, maar kreeg de lading niet zonder morsen naar zijn bord. Hij zette de bak op zijn bord en at daaruit. Tante Joke nam mijn moeder na het eten apart en zei:

‘En nu wordt het tijd dat je met Theo naar de huisarts gaat.’

Mijn ouders gehoorzaamden, maar het lichamelijk onder- zoek leverde niets op. Mijn vader werd doorverwezen naar het Radboudumc in de hoop dat een mri-scan meer informatie zou opleveren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wij konden ons geen voetbalgedicht van haar herin- neren, dus leek het ons en haar meer voor de hand liggen om het niet in Hard gras, maar als opener op te nemen in Mij n

Poppy wees opgetogen naar mij en drukte toen haar gezicht tegen het raam zodat haar neus werd geplet tegen het glas, dat besloeg door haar adem.. ‘Mama,’ zei

Zijn ogen maakten een reverence en gingen toen omhoog naar mijn gezicht. Misschien verbeeld- de ik me de snelle overgang van herinnering naar terugdeinzen en

Rosa bleef thuis bij haar moeder, die de hele dag met kleine steek- jes knoopsgaten in overhemden afwerkte terwijl ze zich zorgen maakte over Rosa’s vader, verhalen aaneenreeg

Ik heb hier uren geze- ten, mijn handen warmend aan een koffi emok, wachtend tot er een sneeuwstorm was overgewaaid, maar de tafels zijn niet gedekt, dus loop ik maar een andere

Kripps was een naam voor een lange vent en hij was inderdaad lang maar zonder dat het in het oog sprong; het kostte hem geen moeite om aan zijn behoefte om niet op te vallen

Dit boek, de tekst die je op het punt staat te lezen, had een weergave (een zogeheten transcript) kunnen zijn van een theatervoorstelling naar aanleiding van mijn

Ik zie haar ogen niet achter haar zonnebril en dat is maar goed ook.. Ik kan niet tegen die hoop die nergens op ge-