• No results found

Zevenheuvelenweg tussen 53 en 55, Tilburg rapport 3972

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Zevenheuvelenweg tussen 53 en 55, Tilburg rapport 3972"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zevenheuvelenweg

tussen 53 en 55, Tilburg

rapport 3972

(2)
(3)

Zevenheuvelenweg tussen 53 en 55, Tilburg (gemeente Tilburg)

Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend en karterend booronderzoek

R.M. van der Zee

(4)

Colofon

ADC Rapport 3972

Zevenheuvelenweg tussen 53 en 55, Tilburg (gemeente Tilburg)

Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend en karterend booronderzoek

Auteur: R.M. van der Zee

In opdracht van: Aan de Stegge Twello B.V.

© ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, 12 januari 2016

Foto’s en tekeningen: ADC ArcheoProjecten, tenzij anders vermeld Status onderzoek: definitief

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook

zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.

ADC ArcheoProjecten aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

Autorisatie:

A. Müller

ISSN 1875-1067

ADC ArcheoProjecten Postbus 1513 3800 BM Amersfoort Tel 033-299 81 81 Fax 033-299 81 80 Email info@archeologie.nl

(5)

Inhoudsopgave

Samenvatting 5

1 Inleiding en administratieve gegevens 7

2 Bureauonderzoek 8

2.1 Doelstelling en vraagstelling 8

2.2 Methodiek 8

2.3 Resultaten 9

2.4 Gespecificeerde verwachting en conclusie 14

3 Inventariserend Veldonderzoek verkennend booronderzoek (IVO-O) 15

3.1 Plan van Aanpak verkennend booronderzoek 15

3.2 Resultaten Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) 16

3.3 Conclusies 17

4 Inventariserend Veldonderzoek karterend booronderzoek (IVO-O) 18

4.1 Plan van Aanpak karterend booronderzoek 18

4.2 Resultaten 19

4.3 Conclusies 20

5 Aanbeveling 20

Literatuur 21

Geraadpleegde websites 21

Lijst van afbeeldingen en tabellen 22

Bijlage 1 Boorgegevens 38

(6)
(7)

Samenvatting

In opdracht van Bouwbedrijf Aan de Stegge Twello B.V. heeft ADC ArcheoProjecten in september, t/m december 2015 en januari 2016 een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd voor de locatie Zevenheuvelenweg tussen 53 en 55 in Tilburg, gemeente Tilburg.

Aanleiding is de voorgenomen nieuwbouw van een opslaghal.

Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hieruit komt naar voren dat het plangebied is gelegen in het Zuid-Nederlandse dekzandgebied. Op grond van de resultaten van een archeologisch booronderzoek, dat op het aangrenzende landgoed Charlotte Oord is uitgevoerd, bestaat de bodemopbouw naar verwachting uit podzolgronden. Deze zijn plaatselijk bedekt met een tot een meter dikke laag stuifzand, die hoofdzakelijk in de Late Middeleeuwen werd gevormd als gevolg van verschraling van landbouwgronden en door het afplaggen en overbeweiden van heidegronden. In het bovenste deel van het dekzand moet op basis van waarnemingen in de omgeving rekening worden gehouden met archeologische sporen en vondsten uit het Mesolithicum en de Bronstijd. Ook sporen en vondsten uit andere perioden kunnen aanwezig zijn. Indien in het dekzand een houtskoolhoudende bodem- of veenlaag wordt aangetroffen, geldt voor dit niveau een specifieke verwachting voor laatpaleolithische resten.

Uitgezonderd zijn resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Deze worden op basis van oude kaarten in het plangebied niet verwacht.

Eventuele sporen zullen gerelateerd zijn aan nederzettingen, landbouwactiviteiten en/of begravingen. Het vondstmateriaal zal bestaan uit vuurstenen artefacten, natuursteen,

aardewerkscherven en verbrande organische resten (zoals bot, visschubben, hout, vruchten en zaden). Dit materiaal zal redelijk tot goed geconserveerd zijn. Onverbrand organisch materiaal en metaal zullen als gevolg van de lage grondwaterspiegel en de zure omstandigheden in de bodem niet of minder goed bewaard zijn gebleven.

Bij de aanplant van een productiebos aan het eind van de 19e eeuw en het egaliseren en bouwrijp maken van het terrein in 1959, bestaat de kans dat eventuele grondsporen en vondsten zijn verstoord. Het is niet bekend tot welke diepte deze grondbewerking heeft gereikt. Aangenomen wordt dat indien er sprake is van een voldoende dikke laag stuifzand archeologische resten nog intact aanwezig zijn kunnen.

Uit historisch kaartmateriaal komt naar voren dat het noordoostelijk deel van het plangebied werd doorsneden door een veldweg. Mogelijk was deze verhard met grind. Eventuele sporen van deze weg zullen vermoedelijk door grondbewerking vanaf het eind van de 19e eeuw zijn uitgewist.

Teneinde bovengenoemde verwachting te toetsen en waar nodig aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek was gericht op het bepalen van de bodemopbouw en de mate van verstoring door (sub)recente activiteiten.

Uit het booronderzoek blijkt dat de natuurlijke ondergrond uit zeer fijn tot matig fijn dekzand (Laagpakket van Wierden binnen de Formatie van Boxtel) bestaat. Beneden een diepte van 1,35 à 2,10 cm –mv (11,9 à 11,1 m + NAP) is het dekzand veelal sterk lemig. In geen van de boringen is een bodemlaag aangetroffen, die een aanwijzing zou kunnen vormen voor de Laag van Usselo. Op basis van dit gegeven dient de archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Laat-

Paleolithicum naar beneden te worden bijgesteld.

In de boringen 1 en 3 is in de top van het dekzand een gedeeltelijk intact podzolprofiel vastgesteld.

Dit houdt dat het potentieel archeologisch niveau voor de periode Mesolithicum – Middeleeuwen nog aanwezig is. In de andere boringen ontbreekt het podzolprofiel volledig. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat het bodemprofiel is onthoofd. Als wordt uitgegaan van het feit dat hier voor het bouwrijp maken van het terrein eveneens een podzolbodem aanwezig was, betekent dit dat tenminste 75-100 cm van het profiel, met inbegrip van het potentieel archeologisch niveau, is verdwenen. Ook archeologische sporen zullen niet meer aanwezig zijn.

(8)

Om vast te stellen of in de zones rondom boring 1 en 3 sprake is van een behoudenswaardige vindplaats is na overleg met de gemeente Tilburg een doorstart gemaakt naar een karterend booronderzoek. Dit onderzoek bestond uit negen boringen met een 12 cm Edelman verdeeld over een verspringend 15 x 13 grid. Hierbij zijn de archeologisch relevante bodemhorizonten gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 3 mm en is het zeefresidu geïnspecteerd op de

aanwezigheid van archeologische indicatoren.

Tijdens het karterend booronderzoek kwam naar voren dat in de boringen 9, 10 t/m 12 en 14 het potentieel archeologisch niveau niet meer aanwezig was. Dit betekent dat de omvang van de zone met onthoofde bodemprofielen groter is dan op basis van het verkennende booronderzoek werd aangenomen. In de boringen 7, 8, 13 en 14 is wel een gedeeltelijk intact podzolprofiel vastgesteld.

Archeologische indicatoren werden echter niet aangetroffen.

Op grond van de aanwezigheid van een zone met onthoofde bodemprofielen en het ontbreken van archeologische indicatoren in de zones met gedeeltelijk intacte podzolprofielen wordt de kans op de aanwezigheid van een vindplaats wordt klein geacht. ADC ArcheoProjecten adviseert daarom om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Desondanks wordt de uitvoerder van het grondwerk gewezen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.

Wij wijzen u erop dat de bevoegde overheid op basis van dit rapport een selectiebesluit neemt. De mogelijkheid bestaat dat dit selectiebesluit afwijkt van het door ons opgestelde advies.

Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden.

Periode Afkorting Tijd in jaren

Nieuwe tijd NT 1500 - heden

Middeleeuwen: XME 450 – 1500 na Chr.

Late Middeleeuwen LME 1050 - 1500 na Chr.

Vroege Middeleeuwen VME 450 - 1050 na Chr.

Romeinse tijd: ROM 12 voor Chr. – 450 na Chr.

Laat-Romeinse tijd ROML 270 - 450 na Chr.

Midden-Romeinse tijd ROMM 70 - 270 na Chr.

Vroeg-Romeinse tijd ROMV 12 voor Chr. - 70 na Chr.

IJzertijd: IJZ 800 – 12 voor Chr.

Late IJzertijd IJZL 250 - 12 voor Chr.

Midden-IJzertijd IJZM 500 - 250 voor Chr.

Vroege IJzertijd IJZV 800 - 500 voor Chr.

Bronstijd: BRONS 2000 - 800 voor Chr.

Late Bronstijd BRONSL 1100 - 800 voor Chr.

Midden-Bronstijd BRONSM 1800 - 1100 voor Chr.

Vroege Bronstijd BRONSV 2000 - 1800 voor Chr.

Neolithicum (Jonge Steentijd): NEO 5300 – 2000 voor Chr.

Laat-Neolithicum NEOL 2850 - 2000 voor Chr.

Midden-Neolithicum NEOM 4200 - 2850 voor Chr.

Vroeg-Neolithicum NEOV 5300 - 4200 voor Chr.

Mesolithicum (Midden-Steentijd): MESO 8800 – 4900 voor Chr.

Laat-Mesolithicum MESOL 6450 - 4900 voor Chr.

Midden-Mesolithicum MESOM 7100 - 6450 voor Chr.

Vroeg-Mesolithicum MESOV 8800 - 7100 voor Chr.

Paleolithicum (Oude Steentijd): PALEO tot 8800 voor Chr.

Laat-Paleolithicum PALEOL 35.000 - 8800 voor Chr.

Midden-Paleolithicum PALEOM 300.000 – 35.000 voor Chr.

Vroeg-Paleolithicum PALEOV tot 300.000 voor Chr.

Bron: Archeologisch Basis Register 1992

(9)

1 Inleiding en administratieve gegevens

In opdracht van Bouwbedrijf Aan de Stegge Twello B.V. heeft ADC ArcheoProjecten in september t/m december 2015 en januari 2016 een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd voor de locatie Zevenheuvelenweg tussen 53 en 55 in Tilburg, gemeente Tilburg (afb. 1 en 2). Aanleiding is de voorgenomen nieuwbouw van een opslaghal.

Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg, die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet, moeten archeologische (verwachtings)waarden gewaarborgd zijn in het bestemmingsplan. In het vigerende bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Kraaiven 2008’, dat op 16 januari 2010 door de gemeente Tilburg is vastgesteld, heeft het plangebied de dubbelstemming Waarde Archeologie.1 Op de ARcheologische WAarschuwingsKaart Tilburg betreft dit deels een zone met een hoge verwachting, deels een zone met een onbekende verwachting (afb. 3). Volgens de bestemmingsregels geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 0,5 m en met een oppervlakte van meer dan 30 m2.

Ten behoeve van het verkrijgen van een omgevingsvergunning dient de initiatiefnemer een rapport te overleggen waarin naar oordeel van de bevoegde overheid de archeologische waarde van het plangebied voldoende is vastgesteld. In het kader van dit proces heeft het in dit rapport beschreven onderzoek plaatsgevonden.

In Nederland dient het vaststellen van de archeologische waarde van een plangebied te gebeuren op grond van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.3).2 Behalve op de KNA is de uitvoering van het onderzoek tevens gebaseerd op de eisen van de gemeente Tilburg.3 Deze bestonden onder meer uit het vervaardigen van een verstoringskaart op basis van boorstaten van milieukundig onderzoek en bouwgegevens uit het bouwarchief.

De volgende administratieve gegevens zijn van toepassing:

Opdrachtgever: Bouwbedrijf Aan de Stegge Twello B.V.

Dhr. G. Ketelaar Postbus 69 7390 AB Twello Tel.: 0571 – 277 331 E-mail: gke@adst.nl

Fase AMZ-cyclus: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend en karterend

booronderzoek

Aanleiding: nieuwbouw bedrijfshal

Locatie: Zevenheuvelenweg tussen 53 en 55

Plaats: Tilburg Gemeente: Tilburg Provincie: Noord-Brabant Kadastrale gegevens: gemeente Tilburg sectie F nummer 4369 en 6434

(beide gedeeltelijk)

Kaartblad: 44H en 50F (1:25.000)

Oppervlakte plangebied 4.100 m2

Coördinaten: N: 131.428 / 400.055 Z: 131.386 / 399.969 O: 131.453 / 400.019 W: 131.346 / 399.993

1 http://www.ruimtelijkeplannen.nl/

2 SIKB 2013.

3 e-mail J. Lanzing (gemeente Tilburg) d.d. 7 september 2015.

(10)

Bevoegde overheid met contactgegevens: Gemeente Tilburg Postbus 90155

5000 LH Tilburg Tel.: 14 013 Deskundige namens de bevoegde overheid met

contactgegevens:

Dhr. drs. G. van den Eynde Gemeente Tilburg Postbus 717 5000 AS Tilburg Tel.: 013 - 542 90 33

E-mail: guido.van.den.eynde@tilburg.nl ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer (CIS-code): 3979064100

ADC-projectcode: 4170364

Auteur: R.M. van der Zee

Projectmedewerker: J. de Zeeuw (veldmedewerker BMA Milieu B.V.)

Autorisatie: A. Müller

Periode van uitvoering: september, oktober, november en december 2015 en januari 2016

Beheer en plaats documentatie: ADC ArcheoProjecten bv, Amersfoort Beheer en plaats digitale documentatie (e-depot): http://dx.doi.org/10.5072/dans-xfw-hx5w

2 Bureauonderzoek

2.1 Doelstelling en vraagstelling

Het bureauonderzoek vormt de eerste stap in het vaststellen van de archeologische waarde van het gebied. Het doel van bureauonderzoek is het aan de hand van schriftelijke bronnen verwerven van informatie over bekende en/of verwachte archeologische waarden in het plangebied, om daarmee te komen tot een gespecificeerde, archeologische verwachting.

Voor het bureauonderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld:

• Zijn mogelijk archeologische waarden in het plangebied aanwezig, en zo ja, wat is de specifieke archeologische verwachting?

• Is het plangebied voldoende onderzocht en zo nee, welke vorm van nader archeologisch onderzoek kan worden geadviseerd?

2.2 Methodiek

Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.3 Landbodems, protocol 4002 Bureauonderzoek.

Het bureauonderzoek bestaat uit de volgende elf processtappen:

1. Afbakenen plan- en onderzoeksgebied en vaststellen consequenties van mogelijk toekomstig gebruik;

2. Aanmelden onderzoek bij Archis;

3. Vermelden (en toepassen) overheidsbeleid;

4. Beschrijven huidig gebruik;

5. Beschrijven historische situatie en mogelijke verstoringen;

6. Beschrijven mogelijke aanwezigheid bouwhistorische waarden in de ondergrond;

7. Beschrijven bekende archeologische en aardwetenschappelijke waarden;

8. Opstellen gespecificeerde verwachting;

9. Opstellen standaardrapport bureauonderzoek;

10. Afmelden onderzoek bij Archis: overdracht onderzoeksgegevens;

11. Aanleveren digitale gegevens bij e-Depot.

De processtappen 1 tot en met 7 leveren gegevens op basis waarvan processtap 8, de gespecificeerde verwachting wordt opgesteld. De gespecificeerde verwachting kan worden beschouwd als een belangrijke conclusie van het bureauonderzoek, omdat hierin wordt

(11)

aangegeven of, en zo ja, welke archeologische waarden worden verwacht, indien relevant weergegeven op een kaart.

De resultaten van processtappen 1 tot en met 8 worden behandeld in de paragrafen 3.1 tot en met 3.5. Processtap 9 resulteert in het voorliggende rapport. De processtappen 10 en 11 hebben betrekking op het voor derden openbaar maken van de resultaten van het bureauonderzoek bij onder meer Archis en het e-Depot.

De beschrijving van de historische en aardwetenschappelijke informatie is gebaseerd op het volgende bronmateriaal:

• Kaart van de heerlijkheid Tilburg en Goirle (1760)

• Minuutplan van de gemeente Tilburg (1832)

• Grote historische atlas van Nederland, 1:50.000, deel 4 Zuid-Nederland 1838-1857

• Bonnekaarten uit 1869, 1897, 1900, 1912 en 1929

• Topografische kaarten uit 1936/38, 1951/53, 1958, 1967/69, 1980/81 en 1988

• Geologische overzichtskaart van Nederland 1:600.000

• Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000

• Bodemkaart van Nederland 1:50.000

• Recente luchtfoto’s (Google Earth)

• AHN-beelden

• Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW)

• ARcheologische WAarschuwingskaart TIlburg (ARWATI)

• Archeologische MonumentenKaart (AMK)

• Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS)

• Diverse literatuur en websites 2.3 Resultaten

2.3.1 Afbakening plan- en onderzoeksgebied, beschrijving huidig gebruik en vaststellen van de consequenties van het mogelijk toekomstige gebruik

Het plangebied is gelegen op bedrijventerrein Kraaiven, dat zich aan de westzijde van de stad Tilburg bevindt (afb. 1 en 2). De locatie wordt aan de noordwest en zuidoostzijde begrensd door bedrijfspanden van de firma Delicia. De noordoost- en zuidwestzijde zijn niet fysiek begrensd.

Het plangebied is momenteel grotendeels in gebruik als parkeerterrein en is voorzien van verharding in de vorm van klinkers, stelconplaten en grind. Enkele delen bestaan uit gras met enkele bomen. Verder is er een bovengrondse verbindingssluis aanwezig, die twee aangrenzende bedrijfspanden met elkaar verbindt, en een fietsenstalling.

In het plangebied is recent een milieukundig verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn nog niet beschikbaar.

In het kader van het onderzoek zijn gegevens met betrekking tot de aanwezigheid van

ondergrondse kabels en leidingen opgevraagd bij het KLIC.4 Uit de hierop ontvangen gegevens blijkt dat in het westelijk en zuidwestelijk deel aansluitingen van nutsvoorzieningen aanwezig zijn.

Van het plangebied zelf zijn onvoldoende archeologische en aardkundige gegevens beschikbaar om een uitspraak te kunnen doen over de archeologische verwachting. Daarom zijn tevens gegevens betrokken uit de directe omgeving, waarmee het onderzoeksgebied kan worden gedefinieerd als het gebied binnen een straal van circa 500 m rondom het plangebied. De begrenzing van deze zone is gebaseerd op het gegeven dat hierbinnen sprake is van voldoende informatie om een uitspraak te doen over de archeologische verwachting die representatief is voor het plangebied.

4 meldingsnummer 15G420870.

(12)

In het plangebied is de nieuwbouw van een opslaghal gepland (afb. 5). Hierbij zal de thans aanwezige verbindingssluis tussen de bestaande bedrijfspanden ten noordwesten en zuidoosten van het plangebied worden gesloopt. De opslaghal zal een oppervlakte krijgen van 3.990 m2. De funderingsbalken (600 x 600 mm) zullen op 850 mm – peil (circa 12,4 m + NAP) worden aangelegd (afb. 6). Hierop zal een betonvloer worden aangebracht. Aan de zuidzijde zal een laadkuil voor vrachtwagen worden gerealiseerd.

De consequentie van de voorgenomen ontwikkeling kan zijn dat eventuele aanwezige waardevolle archeologische resten in de ondergrond mogelijk worden aangetast.

2.3.2 Beschrijving van de aardwetenschappelijke waarden

De volgende aardwetenschappelijke informatie is bekend van het plangebied:

Bron Informatie Geologische overzichtskaart van Nederland

1:600.0005

Formatie van Boxtel, Laagpakket van Kootwijk (kaartcode:

Bx1) Geomorfologische kaart van Nederland

1:50.0006

niet gekarteerd (bebouwd); aangrenzende eenheid: lage landduinen met bijbehorende vlakten en laagten (kaartcode:

4L8)

Bodemkaart van Nederland 1:50.0007 niet gekarteerd (bebouwd); aangrenzende eenheden:

veldpodzolgronden, leemarm en zwak lemig fijn zand, grondwatertrap VII (kaartcode: Hn21-VII)

laarpodzolgronden, leemarm en zwak lemig fijn zand, zanddek 15 à 40 cm dik, grondwatertrap VII (kaartcode:

zHd21-VII)

Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)8 13,2 – 13,4 m + NAP

Geologie en geomorfologie

Het plangebied is gelegen in het ‘zuidelijk zandgebied’.9 De ondergrond in dit gebied bestaat hoofdzakelijk uit dekzand, dat plaatselijk wordt afgedekt door een pakket stuifzand. Dekzand is een tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (115.000 tot 11.700 jaar geleden), gevormde windafzetting (Laagpakket van Wierden binnen de Formatie van Boxtel). In de afzetting van het dekzand zijn meerdere fasen te onderscheiden die hangen samen met klimaatswisselingen in het Weichselien.

In begin van het Weichselien was er nog vrij veel vegetatie, waardoor de zandverstuivingen slechts een lokaal karakter hadden. In het Pleniglaciaal (Midden-Weichselien) was de vegetatie vrijwel verdwenen, waardoor op grote schaal verstuiving kon optreden. Door sneeuwsmeltwater traden tevens uitgebreide verspoelingen op. Deze afzettingen bestaan uit min of meer gelaagde zanden, al dan niet met leemlagen en/of planten- en houtresten.10 Dit wordt ook wel ‘Oud Dekzand’

genoemd.

In het Laat-Glaciaal (Laat-Weichselien) werd opnieuw op grote schaal dekzand gevormd. Het is afgezet in de vorm van vrij hoge ruggen en koppen. De goed gesorteerde, weinig gelaagde afzettingen worden ook wel ‘Jong Dekzand’ genoemd en vormen vrijwel overal het huidige oppervlak. De dikte is veelal minder dan 1 m; naar beneden gaat het met een onscherpe grens over in het Oudere dekzand over.

In het jonge dekzand kan soms een oude bodem of veenlaagje uit het Allerød (13.900 – 12.850 BP), een warme periode binnen het Laat-Glaciaal die archeologisch gezien samenvalt met het

5 TNO 2006.

6 Stichting voor Bodemkartering & Rijks Geologische Dienst 1981.

7 Stichting voor Bodemkartering 1984.

8 http://www.ahn.nl/pagina/viewer.html

9 Berendsen 2008.

10 Teunissen van Manen 1984.

(13)

Laat-Paleolithicum, worden aangetroffen. Deze bodem/veenlaag betreft de zogenoemde Laag van Usselo en wordt gekenmerkt door het voorkomen van zeer veel houtskool. Tijdens het onderzoek op landgoed Charlotte Oord is deze overigens niet aangetroffen, of niet als zondanig herkend.11

Aan het eind van het Weichselien en in het begin van het Holoceen, het huidige geologische tijdvak (11.700 jaar geleden tot heden) nam de vegetatie toe, waardoor de verplaatsing van zand door de wind steeds minder werd en het zachtglooiende dekzandreliëf gefixeerd raakte. In gebieden met schaarse vegetatie of daar waar de vegetatie door de mens beschadigd was, vond verstuiving plaats.12 Hierdoor ontstond lokaal een zeer geaccidenteerd oppervlak. In andere gevallen werd een dunne laag stuifzand over oudere afzettingen neergelegd. Gedeeltelijk werden deze stuifzanden in later tijd door de mens vastgelegd; anderzijds ontstonden tot in de Middeleeuwen toe, bijvoorbeeld door het braak laten liggen van bouwland, nog wel nieuwe stuifzanden. Het in het

onderzoeksgebied aanwezige stuifzand dateert voornamelijk uit de periode vanaf de 12e eeuw na Chr.13

Bodem

Op de Bodemkaart van Nederland 1:50.00014 is het plangebied gelegen in een zone die vanwege bebouwing niet gekarteerd is. Op basis van extrapolatie van aangrenzende kaarteenheden kunnen in het plangebied (resten van) veldpodzol- of laarpodzolgronden verwacht worden.

Een podzol is een bodemtype dat in leemarme dekzandgronden, waar een neerslagoverschot heerst, veelvuldig voorkomt. Hij ontstaat door een eeuwen lang proces van uitspoeling en inspoeling van humuszuren en ijzer- en aluminiumverbindingen.

Veldpodzolgronden ontstaan bij relatief hoge grondwaterstanden.15 Het bovenste deel wordt gekenmerkt door een humeuze donkergekleurde laag (A-horizont). Vanaf 15 tot 25 cm diepte begint een 10 cm dikke uitspoelingslaag die heel lichtgrijs is (E-horizont). Direct onder de lichte uitspoelingslaag bevindt zich de inspoelingslaag van ongeveer 15 cm dik (B-horizont). Onder de bruine inspoelingslaag bevindt zich het niet door podzoleringsprocessen aangetaste dekzand (C- horizont). Door de jaarlijks fluctuerende grondwaterstand is, als gevolg van ijzeroxidatie, een patroon met bruinige vlekken in de C-horizont ontstaan.

De toevoeging ‘leemarm en zwak lemig fijn zand’ duidt op de aanwezigheid van ‘jong dekzand’, dat overwegend voorkomt in reliëfrijke gebieden.16

Laarpodzolgronden hebben vergeleken met veldpodzolgronden een dikkere humeuze bovengrond.

Deze heeft een dikte van 30 à 50 cm en is ontstaan door plaggenbemesting.17 Ook

laarpodzolgronden komen voor in gebieden met ondiepe grondwaterstanden. De toevoeging zanddek duidt op de aanwezigheid van een stuifzanddek.

Indien de resultaten van het in 2003 uitgevoerde booronderzoek18 op landgoed Charlotte Oord, dat zich direct ten zuidwesten van het plangebied uitstrekt, worden geëxtrapoleerd naar het

onderhavige plangebied, dan bestaat de bodemopbouw vooral uit haarpodzolgronden. Deze komen in tegenstelling tot laarpodzolgronden en veldpodzolgronden voor in gebieden met diepe

grondwaterstanden.

Samenvattend kan gesteld worden dat het oorspronkelijke bodemopbouw in het plangebied uit podzolgronden bestaat, die plaatselijk worden afgedekt door een tot een meter dikke laag

11 onderzoeksmelding 4.602; Debunne et al. 2003.

12 Ibid.

13 Debunne et al. 2003.

14 Stichting voor Bodemkartering 1984.

15 De Bakker 1966.

16 Teunissen van Manen 1984.

17 De Bakker 1966.

18 onderzoeksmelding 4.602; Debunne et al. 2003.

(14)

stuifzand. Als gevolg van de aanplant van productiebos, egalisatie, het bouwrijp maken van het terrein en de aanleg van infrastructuur moet echter rekening worden gehouden met onthoofde of volledig verstoorde bodemprofielen.

2.3.3 Beschrijving van bekende archeologische waarden

Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), die een vlakdekkende en landsdekkende classificatie van de trefkans op archeologische resten bevat, is het plangebied gelegen in een zone die vanwege bebouwing niet gekarteerd is (afb. 7). De aangrenzende onbebouwde gebieden hebben een lage of middelhoge trefkans. Volgens de toelichting op de IKAW is de trefkans in pleistocene landschappen gebaseerd op een combinatie van bodemtype en grondwatertrap.19 Zo geldt voor veldpodzolgronden met grondwatertrap VII statistisch gezien een middelhoge dichtheid aan vindplaatsen. Voor laarpodzolgronden met grondwatertrap VII statistisch gezien een lage dichtheid aan vindplaatsen.

Op de ARcheologische WAarschuwingsKaart Tilburg ligt het plangebied grotendeels in een zone met een hoge archeologische verwachting (afb. 3). Het noordelijk deel bevindt zich evenwel in een zone met een onbekende verwachting. Welke gegevens de basis van de kaart vormen is niet bekend.

Op grond van de CultuurHistorische Waardenkaart20 (CHW) van de provincie Noord-Brabant zijn in het plangebied en de directe omgeving ervan geen cultuurhistorische elementen te verwachten.

Op de Archeologische MonumentenKaart (AMK) zijn in het plan- en onderzoeksgebied geen archeologische terreinen (monumenten) aangegeven (afb. 6). Wel zijn in Archis2 in het

onderzoeksgebied enkele onderzoeksmeldingen en waarnemingen geregistreerd. Deze worden in het onderstaande besproken.

Voor het bedrijventerrein Kraaiven is in 2003 een Standaard Archeologische Inventarisatie (SAI)21 uitgevoerd.22 Hieruit kwam naar voren dat het gebied voor de komst van het industrieterrein uit heidegronden, akkergronden en weilanden bestond.23 Deze gronden zijn grotendeels bedekt met een stuifzandpakket waardoor eventuele archeologische sporen in de bodem goed geconserveerd zijn. In het verleden zijn nederzettingssporen aangetroffen uit het Laat-Paleolithicum, het

Mesolithicum en zes grafheuvels uit de Bronstijd.

Op grond van de resultaten is voor het gebied een archeologische verwachtingskaart vervaardigd.

Op deze kaart is aan landgoed ‘Charlotte Oord’, dat zich ten zuidwesten plangebied uitstrekt, een hoge verwachting toegekend. Aan het omliggende onbebouwde deel van bedrijventerrein Kraaiven, met inbegrip van het plangebied, is een middelhoge verwachting toegekend. Aan de bebouwde gebieden is een lage verwachting toegekend. Aanbevolen werd bij bodemverstorende ingrepen in de onverstoorde bodem van het gebied aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren.

Voor landgoed Charlotte Oord is het onderzoek naar aanleiding van de omvorming tot een kantoor- en bedrijventerrein uitgebreid met een Aanvullend Archeologische Inventarisatie (AAI)24. Dit onderzoek bestond uit een intensief karterend booronderzoek. Hierbij zijn verschillende bodemtypen onderscheiden: ‘overstoven podzol/stuifzandduin’, ‘afgetopt profiel/vaaggrond’,

‘onverstoorde haarpodzol’, ‘haarpodzol, top verstoord’ en ‘verstoord’. Ter hoogte van het plangebied bestond de bodemopbouw uit onverstoorde haarpodzolgronden.

In verhouding tot het aantal boringen (379) dat in het gebied is gezet, werden slechts weinig vondsten gedaan.25 Ongeveer 40% van het vondstmateriaal bestond uit fragmenten (natuur)steen,

19 Deeben 2009.

20 http://atlas.brabant.nl

21 verouderde terminologie, equivalent van Bureauonderzoek (BO)

22 onderzoeksmelding 4.602.

23 Debunne et al. 2003.

24 verouderde terminologie, equivalent van Inventariserend Veldonderzoek (IVO)

25 Debunne et al. 2003.

(15)

waaronder enkele vuursteenartefacten.26 De overige vondsten waren recente en subrecente aardewerkfragmenten. Deze werden bijna uitsluitend in de bovenste lagen van de profielen aangetroffen. Op basis van de resultaten werd een aantal gebiedsdelen geselecteerd voor nader onderzoek. Ter hoogte van het plangebied werd geen nader onderzoek noodzakelijk geacht.27

In 2007 zijn in het noordoostelijk deel van landgoed Charlotte Oord twee onderzoeken uitgevoerd.28 Hierbij is behalve vuursteen ook aardewerkmateriaal uit de Vroege Bronstijd aangetroffen.29

2.3.4 Beschrijving van de historische situatie, mogelijke verstoringen en bouwhistorische waarden

De historische situatie is op verschillende kaarten als volgt:

Bron Jaartal Historische situatie

Kaart van de heerlijkheid Tilburg en Goirle30 1760 ‘woeste grond’

Kadastrale minuut (afb. 8)31 1832 perceel 133 en 148 (beide gedeeltelijk): heide

Topografische kaart32 1838 heide

Bonnekaart (afb. 9)33 1869 idem

Bonnekaart34 1897 bos

Bonnekaart35 1900 idem

Bonnekaart (afb. 10) 36 1912 idem

Bonnekaart (afb. 11)37 1929 schietbaan

Topografische kaart38 1936/1938 idem

Topografische kaart39 1951/1953 idem

Topografische kaart40 1958/1958 idem

Topografische kaart41 1967/1969 idem

Topografische kaart42 1980/1981 bedrijventerrein

Topografische kaart43 1988/1988 idem

Op de oudst geraadpleegde kaart, de Kaart van de heerlijkheid Tilburg en Goirle uit 176044, is het plangebied gelegen in een nog niet ontgonnen gebied.

Op het minuutplan45 van de gemeente Tilburg uit 1832, is het plangebied gelegen in een uitgestrekt reliëfrijk heidegebied van ‘De Loonsche Heide’ (afb. 8). Ten zuidwesten van het plangebied lijkt er sprake te zijn van een lage landduin. Het gebied wordt doorsneden door verschillende veldwegen, die naar het ten oosten van het plangebied gelegen buurtschap Hasfelt leiden. In het heidegebied

26 waarneming 417.060.

27 Debunne et al. 2003; fig. 9 aanbevelingen, p. 31.

28 onderzoeksmeldingen 21.123 en 22.689.

29 waarneming 430.987.

30 http://www.tilburgopdekaart.nl

31 Kadaster 1832.

32 Wolters-Noordhoff Atlasprodukties 1990.

33 Bureau Militaire Verkenningen 1869.

34 Bureau Militaire Verkenningen 1897.

35 Bureau Militaire Verkenningen 1900.

36 Bureau Militaire Verkenningen 1912.

37 Bureau Militaire Verkenningen 1929.

38 Kadaster 1936, Kadaster 1938.

39 Kadaster 1951, Kadaster 1953.

40 Kadaster 1958a, Kadaster 1958b.

41 Kadaster 1967, Kadaster 1969.

42 Kadaster 1980, Kadaster 1981.

43 Kadaster 1988a, Kadaster 1988b.

44 http://www.tilburgopdekaart.nl

45 Kadaster 1832.

(16)

komen enkele vennen voor: het Leike Ven, het Moordgat en het Zwart Ven. De topografische kaart46 uit 1838 en de Bonnekaart47 uit 1869 laten hetzelfde beeld zien van het gebied (afb. 9).

Op de Bonnekaarten48 uit 1897, 1900 en 1912 heeft het heidegebied ter hoogte van het plangebied plaats gemaakt voor bos (afb. 10). Hierbij zijn de oorspronkelijke veldwegen verdwenen. In gebied wordt nu doorsneden door rechte wegen.

Op de Bonnekaart49 uit 1929 heeft een deel van het bos plaats gemaakt voor schietbanen (afb. 11).

Uit de topografische kaarten50 uit 1936/38 – 1967/1969 blijkt dat deze situatie tot in de tweede helft van de 20e eeuw niet verandert. Uit historische informatie is evenwel bekend dat in 1959 het terrein bouwrijp werd gemaakt en begonnen werd met het egaliseren van de grond. Pas op de

topografische kaarten uit 1980/8151 hebben de schietbanen plaatsgemaakt voor het huidige bedrijventerrein ‘Kraaiven’. Op basis van de ouderdom van de bedrijfspanden kan worden afgeleid dat het terrein in de tweede helft van de jaren ’70 is ontwikkeld.52 Op de locatie van het plangebied is geen bebouwing aanwezig. De topografische kaart53 uit 1988 laat hetzelfde beeld zien.

2.4 Gespecificeerde verwachting en conclusie

De eerste, voor het bureauonderzoek opgestelde onderzoeksvraag “Zijn mogelijk archeologische waarden in het plangebied aanwezig, en zo ja, wat is de specifieke archeologische verwachting?”

kan als volgt worden beantwoord:

Het plangebied is gelegen in het Zuid-Nederlandse dekzandgebied. Op grond van de resultaten van een archeologisch booronderzoek, dat op het aangrenzende landgoed Charlotte Oord is uitgevoerd, bestaat de bodemopbouw naar verwachting uit podzolgronden. Deze zijn plaatselijk bedekt met een tot een meter dikke laag stuifzand, die hoofdzakelijk in de Late Middeleeuwen werd gevormd als gevolg van verschraling van landbouwgronden en door het afplaggen en

overbeweiden van heidegronden. In het bovenste deel van het dekzand moet op basis van

waarnemingen in de omgeving rekening worden gehouden met archeologische sporen en vondsten uit het Mesolithicum en de Bronstijd. Ook sporen en vondsten uit andere perioden kunnen

aanwezig zijn. Indien in het dekzand een houtskoolhoudende bodem- of veenlaag wordt aangetroffen, geldt voor dit niveau een specifieke verwachting voor laatpaleolithische resten.

Uitgezonderd zijn resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Deze worden op basis van oude kaarten in het plangebied niet verwacht.

Eventuele sporen zullen gerelateerd zijn aan nederzettingen, landbouwactiviteiten en/of begravingen. Het vondstmateriaal zal bestaan uit vuurstenen artefacten, natuursteen,

aardewerkscherven en verbrande organische resten (zoals bot, visschubben, hout, vruchten en zaden). Dit materiaal zal redelijk tot goed geconserveerd zijn. Onverbrand organisch materiaal en metaal zullen als gevolg van de lage grondwaterspiegel en de zure omstandigheden in de bodem niet of minder goed bewaard zijn gebleven.

Bij de aanplant van een productiebos aan het eind van de 19e eeuw en het egaliseren, het bouwrijp maken van het terrein en de aanleg van infrastructuur in 1959 bestaat de kans dat eventuele grondsporen en vondsten zijn verstoord. Het is niet bekend tot welke diepte deze grondbewerking heeft gereikt. Aangenomen wordt dat indien er sprake is van een voldoende dikke laag stuifzand dat archeologische resten nog intact aanwezig zijn kunnen.

46 Wolters-Noordhoff Atlasprodukties 1838.

47 Bureau Militaire Verkenningen 1869.

48 Bureau Militaire Verkenningen 1897, 1900, 1912.

49 Bureau Militaire Verkenningen 1929.

50 Kadaster 1936, 1938, 1951, 1953, 1958a, 1958b, 1967, 1969.

51 Kadaster 1980, 1981.

52 http://code.waag.org/buildings/#51.5897,5.0509,15

53 Kadaster 1988a, 1988b.

(17)

Uit historisch kaartmateriaal komt naar voren dat het noordoostelijk deel van het plangebied werd doorsneden door een veldweg. Mogelijk was deze verhard met grind. Eventuele sporen van deze weg zullen vermoedelijk door grondbewerking vanaf het eind van de 19e eeuw zijn uitgewist.

De beantwoording van de overige onderzoeksvragen ”Is het plangebied voldoende onderzocht en zo nee, welke vorm van nader archeologisch onderzoek kan worden geadviseerd?” is als volgt:

Op grond van de landschappelijke ligging van het plangebied en archeologische waarnemingen in het nabijgelegen voormalige landgoed Charlotte Oord moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten uit de Prehistorie.

Om de kans op de aanwezigheid van archeologische resten te bepalen is vooral het verwerven van inzicht in de bodemopbouw en de mate van intactheid van belang. Geadviseerd wordt daarom een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uit te voeren (zie hoofdstuk 3).

3 Inventariserend Veldonderzoek verkennend booronderzoek (IVO-O)

3.1 Plan van Aanpak verkennend booronderzoek

3.1.1 Inleiding

Het doel van het Inventariserende Veldonderzoek is het aanvullen en toetsen van de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting, zoals deze is geformuleerd in par.

2.4. Op 21 oktober 2015 werd een Plan van Aanpak opgesteld, waarin de werkwijze van het onderzoek werd vastgelegd. Dit document is ter beoordeling voorgelegd aan de gemeente Tilburg en na enkele aanpassingen op 6 november 2015 goedgekeurd.54

In lijn met de conclusie naar aanleiding van de gespecificeerde verwachting (par. 2.4) is gekozen voor een verkennend booronderzoek. Met het verkennende booronderzoek zal de bodemopbouw en de mate van verstoring door (sub)recente activiteiten bepaald worden. Het leidt tot

beantwoording van de volgende onderzoeksvragen:

• Wat is de geo(morfo)logische en bodemkundige opbouw van de ondergrond in het plangebied?

• In hoeverre is deze opbouw nog intact?

• Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied?

• Zo ja, op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP?

• Alhoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, zijn er desondanks toch archeologische indicatoren aangetroffen?

Zo ja:

- Op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP zijn deze archeologische indicatoren aangetroffen?

- Wat is de horizontaal ruimtelijke spreiding van deze archeologische indicatoren?

- Wat is de aard en ouderdom van deze indicatoren?

• In welk opzicht kan op basis van het veldonderzoek de archeologische verwachting worden bijgesteld?

• In hoeverre worden de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden bedreigd door toekomstige planontwikkeling?

• Is het plangebied voldoende onderzocht en zo nee, welke vorm van nader archeologisch onderzoek is noodzakelijk?

54 e-mail dhr. J. Lanzing d.d. 6 november 2015.

(18)

3.1.2 Uitvoeringsplan veldwerkzaamheden

Voor het beantwoorden van de in par. 3.1.1 genoemde onderzoeksvragen wordt de volgende onderzoeksmethode voorschreven:

Aantal boringen: 6

Boorgrid: evenredig verdeeld over het plangebied

Diepte boringen: tot in het onverstoorde dekzand, waarbij de aan- of afwezigheid van de ‘Laag van Usselo’ bepaald zal worden

Boormethode: Edelman met diameter 7 cm (handmatig) Bemonstering: versnijden en/of verbrokkelen

De bodemtextuur en archeologische indicatoren worden beschreven volgens SBB 5.1 van het NITG-TNO waarin ondermeer de standaard classificatie van bodemmonsters volgens NEN5104 wordt gehanteerd.55 De X- en Y-coördinaten worden bepaald aan de hand van de lokale topografie en ingemeten met een GPS met een nauwkeurigheid van 2 m. De hoogte van het maaiveld ter plaatse van de boringen is bepaald aan de hand van AHN-beelden.

3.1.3 Monsternameplan

Hoewel een verkennend booronderzoek niet als primair doel het opsporen van archeologische vindplaatsen en indicatoren heeft, zullen eventuele relevante archeologische vondsten wel worden verzameld en indien mogelijk globaal worden gedetermineerd. Ook voor het onderzoek relevante bodemlagen zullen worden bemonsterd.

3.2 Resultaten Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O)

3.2.1 Veldinspectie en uitvoering van het Plan van Aanpak

Het plangebied is grotendeels verhard en bestraat. Het westelijk deel bestaat uit een grasveld. In het centrale deel is een bovengrondse verbindingssluis aanwezig. Verder is er een fietsenstalling aanwezig.

De boringen zijn uitgevoerd in overeenstemming met het Plan van Aanpak.

3.2.2 Lithologische beschrijving en interpretatie

De locatie van de boringen is weergeven in afb. 12. De boorgegevens worden gepresenteerd in bijlage1.

Uit het booronderzoek blijkt dat de ondergrond van het plangebied hoofdzakelijk bestaat uit kalkloos, humusloos, zwak siltig zand met een lichtgrijsgele kleur. Plaatselijk is het sediment zwak roestig. De korrels zijn redelijk gesorteerd. De mediaanklasse van de korrelgrootte is zeer fijn tot matig fijn (105 – 210 µm). Onderin de boringen, beneden een diepte van 1,35 à 2,10 cm –mv (11,9 à 11,1 m + NAP), is het sediment veelal sterk lemig.

Het beschreven zandpakket wordt beschouwd als onverstoord dekzand (Laagpakket van Wierden binnen de Formatie van Boxtel56). Het onderin de boringen aangetroffen sterk lemig zand betreft vermoedelijk zogenoemd ‘Oud Dekzand’, dat in het koudste deel van de laatste ijstijd

(Pleniglaciaal) is afgezet, het bovenliggende zwak siltige zand betreft vermoedelijk ‘Jong Dekzand’, dat aan het einde van de laatste ijstijd (Laatglaciaal) is afgezet. In geen van de boringen is een bodemlaag aangetroffen, die een aanwijzing zou kunnen vormen voor de Laag van Usselo. Dit komt overeen met de bevindingen van het booronderzoek op het aangrenzende landgoed Charlotte Oord.57 Ook hier werd geen Laag van Usselo aangetroffen of als zodanig herkend.

55 Bosch 2005; Nederlands Normalisatie-Instituut 1989.

56 TNO 2011.

57 Debunne et al. 2003.

(19)

In de boringen 2 en 4 t/m 6 gaat het onverstoorde dekzand over in vlekkerig, humusloos tot zwak humeus zandpakket met een meest grijsbruine kleur. Dit pakket heeft een dikte van 25 tot 55 cm en wordt geïnterpreteerd als de bouwvoor.

In de boringen 1 en 3 daarentegen is in de top van het dekzand, op 75 tot 80 cm –mv (circa 12,5 m + NAP), een begraven podzolprofiel vastgesteld. Dit profiel bestaat uit een zwarte inspoelingslaag van humus (Bh-horizont) van circa 10 cm dikte, gevolgd door een bruine inspoelingslaag van ijzer- en/of aluminiumoxide (Bs-horizont) van circa 10 cm en een overgangslaag (BC-horizont) van circa 20 cm.

Het podzolprofiel wordt afgedekt door een 70 à 75 cm dik matig fijn zandpakket. Het onderste deel bestaat uit een vlekkerige, licht gekleurde laag. Dit betreft vermoedelijk een omgewerkte

inspoelingshorizont (E-horizont) van de podzol. Het bovenste deel wordt gevormd door de huidige bouwvoor, die een dikte heeft van 25 tot 60 cm.

Op basis van het ontbreken van een podzolprofiel in de boringen 2 en 4 t/m 6 moet worden aangenomen dat in het onderhavig deel van het plangebied het bodemprofiel is onthoofd (afb. 13).

Vermoedelijk is dit gebeurd in het kader van het bouwrijp maken van het terrein.

3.3 Conclusies

De in paragraaf 3.1.1 gestelde onderzoeksvragen kunnen op basis van de bereikte resultaten als volgt worden beantwoord:

• Wat is de geo(morfo)logische en bodemkundige opbouw van de ondergrond in het plangebied?

De natuurlijke ondergrond bestaat uit zeer fijn tot matig fijn dekzand (Laagpakket van Wierden binnen de Formatie van Boxtel). Beneden een diepte van 1,35 à 2,10 cm –mv (11,9 à 11,1 m + NAP) is het dekzand veelal sterk lemig. In geen van de boringen is een bodemlaag aangetroffen, die een aanwijzing zou kunnen vormen voor de Laag van Usselo.

In de boringen 1 en 3 is in de top van het dekzand een podzolprofiel vastgesteld. In de andere boringen ontbreekt het podzolprofiel.

• In hoeverre is deze opbouw nog intact?

Uit de aanwezigheid van een podzolprofiel in de boringen 1 en 3 blijkt dat de top van het dekzand in de onderhavige terreindelen nog intact is. Elders is het bodemprofiel onthoofd.

Als wordt uitgegaan van het feit dat hier voor het bouwrijp maken van het terrein eveneens een podzolbodem aanwezig was, betekent dit dat tenminste 75-100 cm van het profiel, met inbegrip van het potentieel archeologisch niveau, is verdwenen. Ook archeologische sporen zullen niet meer aanwezig zijn.

• Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied?

De top van het onverstoorde dekzand wordt beschouwd als een potentieel archeologisch niveau.

• Zo ja, op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP?

Dit niveau bevindt zich in de boringen 1 en 3 op 75 à 80 cm –mv (circa 12,5 m + NAP).

• Alhoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, zijn er desondanks toch archeologische indicatoren aangetroffen?

In het plangebied zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Zo ja:

- Op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP zijn deze archeologische indicatoren aangetroffen?

n.v.t.

- Wat is de horizontaal ruimtelijke spreiding van deze archeologische indicatoren?

n.v.t.

- Wat is de aard en ouderdom van deze indicatoren?

n.v.t.

(20)

• In welk opzicht kan op basis van het veldonderzoek de archeologische verwachting worden bijgesteld?

Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de Laag van Usselo dient de

archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum naar beneden te worden bijgesteld. In een zone rondom de boringen 1 en 3 moet de archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Mesolithicum tot Middeleeuwen worden gehandhaafd. In de overige terreindelen dient de verwachting voor deze periode naar beneden te worden bijgesteld.

• In hoeverre worden de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden bedreigd door toekomstige planontwikkeling?

De funderingssleuven zullen ter plaatse van de boringen 1 en 3 tot 10 cm in de top van het dekzand worden aangelegd. Dit zal naar verwachting gepaard gaan met een zeer geringe verstoring van het potentieel archeologisch niveau.

• Is het plangebied voldoende onderzocht en zo nee, welke vorm van nader archeologisch onderzoek is noodzakelijk?

Om vast te stellen of in de zones rondom boring 1 en 3 sprake is van een

behoudenswaardige vindplaats is na overleg58 met de gemeente Tilburg een doorstart gemaakt naar een karterend booronderzoek.

4 Inventariserend Veldonderzoek karterend booronderzoek (IVO-O)

4.1 Plan van Aanpak karterend booronderzoek

4.1.1 Inleiding

Op grond van de resultaten van het verkennend booronderzoek is na overleg59 met de gemeente Tilburg een doorstart gemaakt naar een karterend booronderzoek. Het doel van het karterend booronderzoek is vaststellen van de aan- of afwezigheid van een vindplaats uit de periode

Mesolithicum – Middeleeuwen in de zones rondom de boringen 1 en 3. Gezien de landschappelijke ligging van het plangebied en de mogelijke datering van een eventuele vindplaats is gekozen voor een prospectiemethode die geschikt is voor het opsporen van nederzettingen met een strooiing van overwegend vuursteen (middelgrote nederzettingen met een matig-hoge vondstdichtheid; methode A3 KNA Leidraad IVO karterend booronderzoek). Deze methode heeft een opsporingskans van 0,75. Op 14 december 2015 werd een Plan van Aanpak opgesteld, waarin de werkwijze van het karterend onderzoek werd vastgelegd. Dit document is ter beoordeling voorgelegd aan de gemeente Tilburg en op 15 december 2015 goedgekeurd.60

De volgende onderzoeksvragen zullen worden beantwoord:

• Zijn er indicatoren aangetroffen die verband houden met het verwachte type archeologische vindplaatsen?

Zo ja:

- Op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP zijn deze archeologische indicatoren aangetroffen?

- Wat is de horizontaal ruimtelijke spreiding van deze archeologische indicatoren?

- Wat is de aard en ouderdom van deze indicatoren?

• Alhoewel niet het doel van dit type kartering, zijn er bij toeval indicatoren aangetroffen die verband houden met andere typen vindplaatsen?

Zo ja:

- Op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP zijn deze archeologische indicatoren aangetroffen?

58 telefonisch contact dhr. J. Lanzing.

59 ibid.

60 e-mail dhr. J. Lanzing d.d. 15 december 2015.

(21)

- Wat is de horizontaal ruimtelijke spreiding van deze archeologische indicatoren?

- Wat is de aard en ouderdom van deze indicatoren?

• In welk opzicht kan op basis van het veldonderzoek de archeologische verwachting worden bijgesteld?

• In hoeverre worden de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden bedreigd door toekomstige planontwikkeling?

Is het plangebied voldoende onderzocht en zo nee, welke vorm van nader archeologisch onderzoek kan worden geadviseerd?

4.1.2 Uitvoeringsplan werkzaamheden

Ten behoeve van het antwoorden van de genoemde onderzoeksvragen is gekozen voor de volgende onderzoeksmethode:

Aantal boringen: 9

Boorgrid: verspringend 15 x 13 m grid

Diepte boringen: tot tenminste 25 cm in het onverstoorde dekzand (C-horizont) Boormethode: Edelman met diameter 12 cm

Bemonstering: zeven over een zeef met een maaswijdte van 3 mm

De boringen zullen zo veel mogelijk in een verspringend 15 x 13 m grid worden geplaatst. Als gevolg van obstakels in het terrein bestaat de kans dat van dit grid zal moeten worden afgeweken.

Ter plaatse van de boorlocaties zal de aanwezige verharding (puin en/of klinkers) worden verwijderd.

De bodemtextuur en archeologische indicatoren worden beschreven volgens SBB 5.1 van het NITG-TNO waarin ondermeer de standaard classificatie van bodemmonsters volgens NEN5104 wordt gehanteerd.61 De X- en Y-coördinaten worden bepaald aan de hand van de lokale topografie en ingemeten met een GPS met een nauwkeurigheid van 2 m. De hoogte van het maaiveld ter plaatse van de boringen is bepaald aan de hand van AHN-beelden.

4.1.3 Monsternameplan

De archeologisch relevante bodemhorizonten (podzolbodem en de bovenste 25 cm van de C- horizont) zullen worden bemonsterd en gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 3 mm. Het zeefresidu zal worden geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Indien mogelijk zal het materiaal worden gedetermineerd.

4.1.4 Veldinspectie en uitvoering van het Plan van Aanpak

Als gevolg van obstakels (geparkeerde voertuigen in de zone rondom boring 1 en betonverharding in de zone rondom boring 3) is een aantal boringen enkele meters verplaatst ten opzichte van het oorspronkelijke boorplan.

4.2 Resultaten

Tijdens het karterend booronderzoek kwam naar voren dat in de boringen 9, 10 t/m 12 en 14 het potentieel archeologisch niveau niet meer aanwezig was (bijlage 1, afb. 14 en 15). Dit houdt in dat de omvang van de zone met onthoofde bodemprofielen groter is dan op basis van het verkennende booronderzoek werd aangenomen.

In de boringen 7, 8, 13 en 14 is wel een gedeeltelijk intact podzolprofiel vastgesteld.

Archeologische indicatoren werden echter niet aangetroffen. Dit betekent dat de archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Mesolithicum – Middeleeuwen naar beneden kan worden bijgesteld.

61 Bosch 2005; Nederlands Normalisatie-Instituut 1989.

(22)

4.3 Conclusies

De in paragraaf 4.1.1 gestelde onderzoeksvragen kunnen op basis van de bereikte resultaten als volgt worden beantwoord:

• Zijn er indicatoren aangetroffen die verband houden met het verwachte type archeologische vindplaatsen?

Nee, er zijn geen indicatoren aangetroffen, die verband houden met vindplaatsen uit de periode Mesolithicum – Middeleeuwen.

• Alhoewel niet het doel van dit type kartering, zijn er bij toeval indicatoren aangetroffen die verband houden met andere typen vindplaatsen?

Nee, er zijn geen indicatoren aangetroffen, die verband houden met andere typen vindplaatsen.

• In welk opzicht kan op basis van het veldonderzoek de archeologische verwachting worden bijgesteld?

Op grond van de aanwezigheid van een zone met onthoofde bodemprofielen en het ontbreken van archeologische indicatoren in de zones met gedeeltelijk intacte podzolprofielen dient de archeologische verwachting voor vindplaatsen de periode Mesolithicum – Middeleeuwen naar beneden te worden bijgesteld.

• In hoeverre worden de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden bedreigd door toekomstige planontwikkeling?

Er worden bij de aanleg van de bedrijfshal geen archeologische waarden bedreigd.

• Is het plangebied voldoende onderzocht en zo nee, welke vorm van nader archeologisch onderzoek kan worden geadviseerd?

Het plangebied kan als voldoende onderzocht worden beschouwd.

5 Aanbeveling

Op grond van de aanwezigheid van een zone met onthoofde bodemprofielen en het ontbreken van archeologische indicatoren in de zones met gedeeltelijk intacte podzolprofielen wordt de kans op de aanwezigheid van een vindplaats wordt klein geacht. ADC ArcheoProjecten adviseert daarom om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Desondanks wordt de uitvoerder van het grondwerk gewezen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zo¬als aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.

Wij wijzen u erop dat de bevoegde overheid op basis van dit rapport een selectiebesluit neemt. De mogelijkheid bestaat dat dit selectiebesluit afwijkt van het door ons opgestelde advies.

(23)

Literatuur

Bakker, H. de, 1966: De subgroepen van het systeem van bodemclassificatie voor Nederland. In:

Boor en Spade XV p. 25-41. Wageningen.

Berendsen, H.J.A., 2008: Landschappelijk Nederland. Assen.

Bureau Militaire Verkenningen, 1869, 1897, 1900, 1912 en 1929: Enschot, blad 626, 1:25.000.

Debunne, B., P. Koop & J. van Gestel, 2003: Kraaiven – Charlotte-Oord Tilburg archeologisch vooronderzoek. Bilan rapport 2003/26. Tilburg.

Deeben, J.H.C., 2009: Handleiding voor de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden derde generatie. Toelichting op de Globale Archeologische Kaart van het Continentale Plat. Toelichting bij de kaart van Hoog Nederland met afgedekte pleistocene sedimenten. Amersfoort.

Kadaster, 1832: Oorspronkelijke aanwijzende tafel der grondeigenaren en der ongebouwde en gebouwde vaste eigendommen, Tilburg, Noord Brabant, sectie F, Blad 01.

Kadaster, 1936, 1953, 1958, 1969, 1981 en 1988: Topografische Kaart van Nederland 1:25 000, blad 44H Drunen / Kaatsheuvel / Tilburg / Waalwijk. Emmen.

Kadaster, 1938, 1951, 1958, 1967, 1980 en 1988: Topografische Kaart van Nederland 1:25 000, blad 50F Goirle / Tilburg. Emmen.

SIKB, 2013: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) Landbodems. Gouda.

Staring Centrum, 1990: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000. Kaartblad 44 Oost Oosterhout. Wageningen.

Stichting voor Bodemkartering, 1984: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000. Kaartblad 50 Oost Tilburg. Wageningen.

Stichting voor Bodemkartering & Rijks Geologische Dienst, 1981: Geomorfologische Kaart van Nederland schaal 1:50.000. Kaartblad 50 Tilburg. Wageningen/Haarlem.

Teunissen van Manen, T.C., 1984: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000. Toelichting bij de kaartbladen 50 Oost Tilburg en 51 West Eindhoven. Wageningen.

TNO, 2006: Geologische overzichtskaart van Nederland. 1:600 000. Utrecht.

TNO, 2011: Lithostratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond, versie 2011.

Tol, A.J., J.W.H.P. Verhagen & M. Verbruggen, 2012: Leidraad inventariserend veldonderzoek.

Gouda (SIKB uitgave, geactualiseerde versie).

Wolters-Noordhoff, Atlasprodukties, 1990: Grote Historische Atlas van Nederland 1:50.000, deel 4 Zuid-Nederland 1838-1857. Groningen.

Geraadpleegde websites

http://atlas.brabant.nl

http://code.waag.org/buildings/#51.5897,5.0509,15 https://easy.dans.knaw.nl

http://www.ahn.nl/pagina/viewer.html http://www.ruimtelijkeplannen.nl http://www.tilburgopdekaart.nl http://www.watwaswaar.nl

(24)

Lijst van afbeeldingen en tabellen

Afb. 1 Locatie van het plangebied Afb. 2 Detailkaart van het plangebied

Afb. 3 Locatie van het plangebied op de ARcheologische WAarschuwingskaart TIlburg (ARWATI) Afb. 4 Foto van het plangebied gezien in zuidwestelijke richting

Afb. 5 Toekomstige situatie van het plangebied Afb. 6 Fundatie van de te realiseren opslaghal

Afb. 7 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden en ARCHIS-meldingen (ingezoomed) Afb. 8 Globale ligging van het plangebied op het minuutplan van de gemeente Tilburg (1832). Het noorden is linksboven.

Afb. 9 Plangebied geprojecteerd op de Bonnekaart van 1869 Afb. 10 Plangebied geprojecteerd op de Bonnekaart van 1912 Afb. 11 Plangebied geprojecteerd op de Bonnekaart van 1929 Afb. 12 Boorpuntenkaart verkennend booronderzoek

Afb. 13 Verstoringskaart op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek Afb. 14 Boorpuntenkaart verkennend en karterend booronderzoek

Afb. 15 Verstoringskaart op basis van de resultaten van het verkennend en karterend booronderzoek geprojecteerd op de plattegrond van de fundatie

Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden.

(25)

Afb. 1 Locatie van het plangebied

(26)

Afb. 2 Detailkaart van het plangebied

(27)

Afb. 3 Locatie van het plangebied op de ARcheologische WAarschuwingskaart TIlburg (ARWATI)

(28)

Afb. 4 Foto van het plangebied gezien in zuidwestelijke richting

(29)

Afb. 5 Toekomstige situatie van het plangebied

(30)

Afb. 6 Fundatie van de te realiseren opslaghal

(31)

Afb. 7 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden en ARCHIS-meldingen (ingezoomed)

(32)

Afb. 8 Globale ligging van het plangebied op het minuutplan van de gemeente Tilburg (1832).

Het noorden is linksboven.

(33)

Afb. 9 Plangebied geprojecteerd op de Bonnekaart van 1869

(34)

Afb. 10 Plangebied geprojecteerd op de Bonnekaart van 1912

(35)

Afb. 11 Plangebied geprojecteerd op de Bonnekaart van 1929

(36)

Afb. 12 Boorpuntenkaart verkennend booronderzoek

(37)

Afb. 13 Verstoringskaart op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek

(38)

Afb. 14 Boorpuntenkaart verkennend en karterend booronderzoek

(39)

Afb. 15 Verstoringskaart op basis van de resultaten van het verkennend en karterend booronderzoek geprojecteerd op de plattegrond van de fundatie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zand, zeer fijn, zwak siltig, matig roesthoudend, bruinoranje, Edelmanboor Zand, zeer fijn, zwak siltig, sporen roest, lichtbruin, Edelmanboor.. Zand, matig fijn, zwak siltig,

Zand, matig fijn, zwak siltig, matig glauconiethoudend, zwak ijzerhoudend, zwak veenhoudend, roestbruin,

matig fijn donker-bruin- grijskalkloos A-horizontmatig kleine spreiding;bodem;oude A- horizont?;basis scherp 80 100 zand zwak siltig matig fijn licht-geel-grijs kalkloos veel

1 72401.4 448893.5 70.0 0 35 zand matig siltig; zwak humeusmatig fijn grijs-bruin kalkrijk spoor puinrestenmatig grote spreiding;omgewerkte grond;plastic 35 40 zand zwak

gestuit op baksteen 3 154799.6441699.3499.0 0 25 klei uiterst siltig;zwak humeus bruin-grijs kalkloosbouwvoor 25 50 zand zwak siltig;zwak grindig matig

zwak humeusbrokken; spoor baksteen 110 150 zand sterk siltigzeer fijn donker-grijs kalkrijk matig kleine spreiding;weinig kleilagen 150 200 zand zwak siltig zeer fijn

braak Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, sporen wortels, geen olie-water reactie, neutraalbruin, Schep Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, geen olie-water

braak Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, sporen wortels, geen olie-water reactie, neutraalbruin, Schep Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, geen olie-water