• No results found

14049/20 gro/pau/ev 1 LIFE.2 LIMITE NL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "14049/20 gro/pau/ev 1 LIFE.2 LIMITE NL"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Raad van de Europese Unie

Brussel, 18 december 2020 (OR. en)

14049/20

LIMITE PECHE 446 Interinstitutioneel dossier:

2020/0308(NLE)

NOTA

van: het secretariaat-generaal van de Raad

aan: de delegaties

nr. Comdoc.: ST 12189/20 INIT+ADD1-2 - COM (2020) 668 final

Betreft: Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn

Voor de delegaties gaat hierbij de geconsolideerde tekst van het in hoofde genoemde voorstel, die is opgesteld in het licht van het politieke akkoord dat de Raad Landbouw en Visserij tijdens de zitting van 17 december 2020 heeft bereikt. De tekst zal door de juristen-vertalers worden bijgewerkt met het oog op de vaststelling ervan in januari 2021.

Opmerkingen over feitelijke onjuistheden moeten uiterlijk op 7 januari 2021 aan het secretariaat van de Raad worden toegezonden, via de volgende e-mailadressen:

life.fisheries@consilium.europa.eu en rebecca.rhlalou@consilium.europa.eu.

(2)

BIJLAGE 2020/0308 (NLE)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de

Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3, Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Overeenkomstig artikel 43, lid 3, van het Verdrag moet de Raad op voorstel van de Commissie maatregelen vaststellen voor de vaststelling en verdeling van de

vangstmogelijkheden.

(2) Krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad1 moeten instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en van andere adviesinstanties, alsmede adviezen die zijn ontvangen van de adviesraden.

(3) De Raad moet maatregelen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden vaststellen, inclusief, waar passend, bepaalde voorwaarden die daar functioneel verband mee houden. Overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld met inachtneming van de in artikel 2, lid 2, van die verordening vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

Overeenkomstig artikel 16, lid 1, van die verordening moeten de vangstmogelijkheden aan de lidstaten worden toegewezen op een manier die de relatieve stabiliteit van de visserij- activiteiten van elke lidstaat voor elk visbestand of elke visserij waarborgt.

1 Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van

Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en

Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(3)

(4) De totale toegestane vangsten (total allowable catches – TAC's) moeten daarom overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden vastgesteld op basis van het beschikbare wetenschappelijke advies, met inachtneming van zowel de biologische en sociaal-economische aspecten als de verplichting tot gelijke behandeling van de

visserijsectoren, en in het licht van de standpunten die worden geuit tijdens de raadpleging van de belanghebbenden, met name op de bijeenkomsten van de betrokken adviesraden.

(5) Overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandings- verplichting sinds 1 januari 2019 volledig van toepassing en moeten alle vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aangeland. In artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat, wanneer de aanlandingsverplichting voor een visbestand van toepassing is, de vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld met inachtneming van het feit dat vangstmogelijkheden niet meer worden vastgesteld als afspiegeling van de aanlanding maar als afspiegeling van de vangsten. Op basis van de gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft de Commissie een aantal gedelegeerde verordeningen vastgesteld met nadere uitvoeringsbepalingen voor de aanlandingsverplichting in de vorm van

specifieke teruggooiplannen.

(6) Bij het vaststellen van de vangstmogelijkheden voor bestanden van soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen, moet ermee rekening worden gehouden dat teruggooi van die soorten in principe niet langer toegestaan is. De vangstmogelijkheden moeten derhalve worden gebaseerd op de adviescijfers voor de totale vangsten (in plaats van de adviescijfers voor de gewenste vangsten), zoals verstrekt door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES). De hoeveelheden die, bij wijze van uitzondering, tijdens het uitvoeren van de aanlandingsverplichting nog steeds mogen worden teruggegooid, moeten in mindering worden gebracht op die adviescijfers voor de totale vangsten.

(7) Voor bepaalde bestanden worden in het wetenschappelijk advies van de ICES nulvangsten aanbevolen. Indien de TAC's voor die bestanden worden vastgesteld op de in het

wetenschappelijk advies aanbevolen hoogte, zou de verplichting om in gemengde visserijen alle vangsten, met inbegrip van bijvangsten, uit die bestanden aan te landen, het verschijnsel van zogenaamde "choke species" (knelsoorten of verstikkingssoorten) in de hand werken.

Om het juiste evenwicht te vinden tussen het voortzetten van visserijen - gelet op de mogelijk ernstige sociaal-economische gevolgen als dat niet gebeurt - en de noodzaak om een goede biologische toestand van die bestanden te bereiken, en rekening houdend met de moeilijkheid om alle bestanden in een gemengde visserij op het niveau van de maximale duurzame opbrengst (MDO) te bevissen, is het wenselijk om voor die bestanden specifieke TAC's voor bijvangsten vast te stellen. Die TAC's moeten worden vastgesteld op een niveau dat de sterfte voor die bestanden doet afnemen en dat stimulansen biedt voor verbeteringen op het vlak van selectiviteit en vermijding.

(7a) Om er in de mate van het mogelijke voor te zorgen dat de vangstmogelijkheden in

gemengde visserijen overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden benut, is het passend een quotumruilsysteem op te zetten voor de lidstaten die geen quotum hebben om hun onvermijdelijke bijvangsten te dekken.

(8) Ter vermindering van de vangsten van de bestanden waarvoor bijvangst-TAC's zijn vastgesteld, dienen vangstmogelijkheden voor visserijen waarbij vis uit deze bestanden wordt gevangen, zodanig te worden vastgesteld dat ze de biomassa van kwetsbare bestanden weer op een duurzaam peil helpen brengen. Ook dienen technische en controlemaatregelen die intrinsiek verbonden zijn met de vangstmogelijkheden, te worden vastgesteld om illegale teruggooi te voorkomen.

(4)

(9) In overeenstemming met het meerjarenplan voor de westelijke wateren dat in

Verordening (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad2 is vastgesteld, moet het streefdoel voor visserijsterfte, overeenkomstig de in artikel 2 van die verordening gedefinieerde FMDO-bandbreedtes, voor de in artikel 1, lid 1, van die verordening genoemde bestanden zo spoedig mogelijk en via geleidelijke toename uiterlijk in 2020 worden bereikt, en moet de visserijsterfte daarna overeenkomstig artikel 4 van die verordening worden gehandhaafd binnen de FMDO-bandbreedtes. De totale visserijsterfte voor zeebaars Dicentrarchus labrax) in de ICES-sectoren 8a en 8b moet daarom worden vastgesteld in overeenstemming met de MDO, waarbij rekening wordt gehouden met commerciële en recreatieve vangsten, met inbegrip van teruggooi (in totaal 3 108 ton, volgens het ICES- advies). De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de visserijsterfte bij hun vloten en hun recreatievissers niet hoger is dan de FMDO-puntwaarde, conform artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2019/472.

(10) Ook de maatregelen voor de recreatievisserij op zeebaars moeten behouden blijven, rekening houdend met de significante impact van die visserij op de betrokken bestanden. Binnen de grenzen van het wetenschappelijk advies moeten de meeneemlimieten worden gehandhaafd.

Gelet op het feit dat er te weinig selectiviteit is en dat er waarschijnlijk meer exemplaren zullen worden gevangen dan de vastgestelde grenswaarden, moeten vaste netten worden uitgesloten. Gezien de ecologische, sociale en economische situatie is met die maatregelen voor zeebaars een goed evenwicht gevonden tussen de belangen van commerciële vissers en recreatievissers, vooral omdat in kustgemeenschappen commerciële vissers van dit bestand afhankelijk zijn. Met die maatregelen zullen recreatievissers hun visserijactiviteiten kunnen uitoefenen en wordt rekening gehouden met het effect ervan op die bestanden.

(11) Voor het bestand van Europese aal (Anguilla anguilla) luidt het advies van de ICES dat alle door de mens veroorzaakte sterfte, ook die welke wordt veroorzaakt door de recreatievisserij en de commerciële visserij, tot nul moet worden gereduceerd of zo dicht mogelijk bij nul moet blijven. Voorts heeft de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) Aanbeveling GFCM/42/2018/1 tot vaststelling van beheersmaatregelen voor Europese aal in de Middellandse Zee aangenomen. Het is wenselijk om het gelijk speelveld in de hele Unie te behouden en dus ook om voor de wateren van de Unie van het ICES- gebied en voor brakke wateren zoals estuaria, kustlagunes en overgangswateren een sluitingsperiode van drie opeenvolgende maanden voor alle visserij op Europese aal in alle levensfasen te behouden. Aangezien de sluitingsperiode van de visserij in overeenstemming moet zijn met de instandhoudingsdoelstellingen in Verordening (EG) nr. 1100/2007

van de Raad3 en de temporele migratiepatronen van Europese aal, is het voor de wateren van de Unie van het ICES-gebied passend deze in de periode tussen 1 augustus 2021 en 28 februari 2022 te laten vallen.

2 Verordening (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2016/1139 en (EU) 2018/973, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 van de Raad (PB L 83 van 25.3.2019, blz. 1).

3 Verordening (EG) nr. 1100/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal (PB L 248 van 22.9.2007, blz.

17).

(5)

(12) Gedurende een aantal jaren was op sommige bestanden Elasmobranchii (roggen en haaien) een nul-TAC van toepassing, met daaraan verbonden een verplichting om incidentele vangsten onmiddellijk terug te zetten. Reden van die specifieke behandeling was de slechte instandhouding van die bestanden en de aanname dat teruggooi, gelet op de hoge

overlevingspercentages, niet tot een hogere visserijsterfte zou leiden en goed zou zijn voor de instandhouding van die soorten. Sinds 1 januari 2019 moeten vangsten van die soorten echter verplicht worden aangeland, tenzij zij krachtens artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 onder een afwijking van de aanlandingsverplichting vallen. Op grond van artikel 15, lid 4, onder a), van die verordening zijn dergelijke afwijkingen toegestaan voor soorten waarop niet mag worden gevist en die als dusdanig worden omschreven in een op het gebied van het GVB vastgestelde rechtshandeling van de Unie. Daarom is het wenselijk de visserij op die soorten in de betrokken gebieden te verbieden.

(13) De TAC's voor bestanden die onder specifieke meerjarenplannen vallen, moeten op grond van artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden vastgesteld in

overeenstemming met de in die plannen vervatte voorschriften.

(14) Het meerjarenplan voor de Noordzee is vastgesteld bij Verordening (EU) 2018/973 van het Europees Parlement en de Raad4 en is in 2018 in werking getreden. Het meerjarenplan voor de westelijke wateren is in 2019 in werking getreden. De vangstmogelijkheden voor de in artikel 1 van die plannen vermelde bestanden moeten worden vastgesteld in

overeenstemming met de streefcijfers (FMDO-bandbreedtes) en vrijwaringsmaatregelen conform de in die plannen bepaalde voorwaarden. De FMDO-bandbreedtes zijn vastgelegd in de desbetreffende ICES-adviezen. Indien geen degelijke wetenschappelijke informatie beschikbaar is, dienen de vangstmogelijkheden voor bijvangstbestanden te worden vastgesteld volgens de voorzorgsbenadering, zoals uiteengezet in de meerjarenplannen.

(15) Overeenkomstig artikel 8 van het meerjarenplan voor de westelijke wateren worden, indien uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa van een van de in artikel 1, lid 1, van dat plan bedoelde bestanden lager is dan Blim, extra herstelmaatregelen genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand snel weer boven het niveau komt dat een MDO kan opleveren. In het bijzonder kunnen deze herstelmaatregelen inhouden dat de gerichte visserij op het betrokken bestand wordt geschorst en de vangstmogelijkheden voor die bestanden en/of andere bestanden in de betrokken visserijen voldoende worden verlaagd.

(16) De TAC's voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee moeten worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften die zijn vervat in Verordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de Raad5.

4 Verordening (EU) 2018/973 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van een meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot vastlegging van nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Noordzee en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 676/2007 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad (PB L 179 van 16.7.2018, blz. 1).

5 Verordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van

de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 1).

(6)

(17) De ICES bracht op 17 december 2018 wetenschappelijk advies uit over de flexibiliteit voor horsmakrelen (Trachurus spp.) tussen ICES-sectoren 8c en 9a. De ICES adviseerde dat de flexibiliteit tussen de gebieden van twee bestanden niet groter mag zijn dan het verschil tussen de vangst die overeenkomt met een visserijsterfte van Fp.05 en de vastgestelde TAC's.

TAC's mogen ook niet worden overgedragen naar een bestand met een paaibiomassa onder het grensreferentiepunt (Blim). Overeenkomstig de voorwaarden van dat wetenschappelijk advies moet de flexibiliteit (bijzondere voorwaarde) voor horsmakrelen tussen ICES- deelgebied 9 en ICES-sector 8c voor 2021 worden vastgesteld op 10 %.

(18) Voor bestanden waarvoor onvoldoende gegevens of geen betrouwbare gegevens voorhanden zijn om de omvang ervan te kunnen ramen, moeten de beheersmaatregelen en de TAC- niveaus worden vastgesteld volgens de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en met

inachtneming van bestandspecifieke factoren, waaronder met name de beschikbare gegevens over de ontwikkeling van de bestanden en overwegingen betreffende gemengde visserijen.

(19) Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad6 zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, waaronder de flexibiliteitsbepalingen van de artikelen 3 en 4 van die verordening voor voorzorgs- en analytische TAC's. Krachtens artikel 2 van die verordening moet de Raad bij de vaststelling van de TAC's bepalen voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn, gelet op met name de

biologische toestand van de bestanden. In 2014 is bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 een verdere jaarflexibiliteit ingevoerd voor alle bestanden waarvoor de

aanlandingsverplichting geldt. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee zou aantasten, een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB, en tot een verslechtering van de biologische toestand van de bestanden zou leiden, moet worden bepaald dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn op analytische TAC's wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(20) Aangezien ook de biomassa's van de bestanden COD/03AS, COD/5BE6A, WHG/56-14, WHG/07A en PLE/7HJK onder Blim liggen en in 2021 uitsluitend bijvangsten en

wetenschappelijke visserij zijn toegestaan, hebben België, Denemarken, Duitsland,

Frankrijk, Ierland, Nederland en Zweden toegezegd artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voor deze bestanden niet te zullen toepassen op overdrachten van 2020 naar 2021, zodat de vangsten in 2021 de voor deze bestanden vastgestelde TAC niet zullen overschrijden.

(21) Indien voor een bepaald bestand een TAC slechts aan één lidstaat wordt toegewezen, is het dienstig deze lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 1, van het Verdrag te machtigen het niveau van die TAC vast te stellen. Er moeten regelingen worden getroffen om te garanderen dat de betrokken lidstaat bij het vaststellen van dit TAC-niveau volledig in overeenstemming met de beginselen en voorschriften van het GVB handelt.

(22) De maxima voor de visserijinspanning voor 2021 moeten worden vastgesteld

overeenkomstig de artikelen 5, 6, 7 en 9 van en bijlage I bij Verordening (EU) 2016/1627.

6 Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3).

(7)

(23) Teneinde de volledige benutting van de vangstmogelijkheden te waarborgen, behoort de mogelijkheid te worden geboden om tussen bepaalde TAC-gebieden met hetzelfde biologische bestand een flexibele regeling toe te passen.

(24) Voor sommige soorten, zoals bepaalde haaiensoorten, kan zelfs een beperkte

visserijactiviteit een ernstig risico voor de instandhouding van de soort inhouden. Voor dergelijke soorten moeten de vangstmogelijkheden derhalve tot nul worden gereduceerd door een totaalverbod op die visserij.

(25) Tijdens de 12e Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten, die van 23 tot en met 28 oktober 2017 in Manilla is gehouden, is een aantal diersoorten toegevoegd aan de lijst van beschermde soorten in de bijlagen I en II bij dat verdrag. Daarom is het wenselijk te bepalen dat Unievissersvaartuigen die in ongeacht welke wateren vissen en vissersvaartuigen van buiten de Unie die in de wateren van de Unie vissen, de beschermde status van deze soorten in acht moeten nemen.

(26) De bij deze verordening voor Unievissersvaartuigen vastgestelde vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad7, en met name de artikelen 33 en 34 van die verordening betreffende de registratie van de

vangsten en de visserij-inspanning, respectievelijk de melding van gegevens over de

uitputting van de vangstmogelijkheden. Derhalve dient te worden gepreciseerd welke codes de lidstaten moeten gebruiken wanneer zij gegevens over aanlandingen van onder deze verordening vallende bestanden indienen bij de Commissie.

(27) Het is aan te bevelen, conform het advies van de ICES, een specifiek systeem voor het beheer van zandspieringen en bijvangsten in de wateren van de Unie van ICES-sectoren 2a en 3a en ICES-deelgebied 4 te behouden. Het wetenschappelijke advies van de ICES wordt pas in februari 2021 verwacht, en daarom is het raadzaam de TAC's en quota voor dit bestand voorlopig op nul vast te stellen.

(29) De TAC voor de Unie voor Groenlandse heilbot in de internationale wateren van de ICES- deelgebieden 1 en 2 laat het standpunt van de Unie over het aandeel dat de Unie in deze visserij toekomt, onverlet.

(30) De Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (North-East Atlantic Fisheries Commission – NEAFC) heeft tijdens haar jaarvergadering in 2020 een instandhoudingsmaatregel vastgesteld voor de twee roodbaarsbestanden in de Irminger Zee, waarbij gerichte visserij op die bestanden wordt verboden. Daarnaast werd een verbod ingesteld op visserij-activiteiten in het gebied waar roodbaarzen bijeenkomen, om

bijvangsten ervan tot een minimum te beperken. Die NEAFC-maatregel, die is gebaseerd is op het ICES-advies voor nulvangsten, moet in Uniewetgeving worden omgezet. De NEAFC is er niet in geslaagd een aanbeveling aan te nemen voor roodbaarzen in de ICES-

7 Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96,

(EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van

Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(8)

deelgebieden 1 en 2. Voor dit bestand moet de betrokken TAC worden vastgesteld in overeenstemming met het in de NEAFC ingenomen standpunt van de Unie.

(31) Vanwege de COVID-19-pandemie is de jaarvergadering van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas- Iccat) voor 2020 vervangen door een besluitvormings- proces via briefwisseling, dat in oktober 2020 van start is gegaan en begin januari 2021 moet eindigen. Een van de belangrijkste doelstellingen van dit besluitvormingsproces was te voorzien in de mogelijkheid van een verlenging van bestaande maatregelen die in 2020 eindigen, waar nodig met kleine technische aanpassingen.

(32) In de huidige Iccat-aanbeveling [19-04] voor een beheersplan voor blauwvintonijn zijn alleen TAC's vastgelegd voor 2019 en 2020. Daarom moet een besluit worden genomen voor 2021. Gezien het besluitvormingsproces van 2020 is voorgesteld het wetenschappelijk advies te volgen waarin wordt aanbevolen de TAC op 36 000 ton te houden. Hoewel er een consensus lijkt te bestaan over de hoogte van de TAC, bestaat het risico dat de Iccat de TAC niet formeel goedkeurt voordat deze verordening wordt vastgesteld. De TAC moet daarom op dit niveau worden vastgesteld, maar moet zo spoedig mogelijk worden herzien indien de Iccat een andere TAC vaststelt. (33) Tijdens het Iccat-besluitvormingsproces van 2020 heeft de EU een alomvattend plan voorgesteld met een TAC om onmiddellijk een einde te maken aan de overbevissing van kortvinmakreelhaai in het noordelijke deel van de

Atlantische Oceaan, samen met een reeks flankerende maatregelen om de sterfte verder terug te dringen. Aangezien er in de Iccat geen consensus heerst, het bestand er zeer slecht aan toe is, en de EU verantwoordelijk is voor twee derde van het volume aan vangsten, moet de EU voor die soort een unilaterale vangstbeperking instellen. Deze vangstbeperking zou overeenkomen met het EU-aandeel van de door het wetenschappelijk comité op Iccat-niveau verlangde beperking.

(33a) De huidige Iccat-aanbeveling [17-04] inzake een bevissingsregel (HCR) voor Noord- Atlantische witte tonijn legt alleen een TAC vast voor de periode 2018-2020. Daarom moet een besluit worden genomen voor 2021. Gezien het besluitvormingsproces van 2020 is voorgesteld het wetenschappelijk advies te volgen; daarin wordt aanbevolen de nieuwe TAC vast te stellen op basis van de huidige HCR, samen met de toepassing voor slechts één jaar van een pro-rataverhoging van de vangst- en andere beperkingen. Hoewel er een consensus lijkt te bestaan over de hoogte van de TAC, bestaat het risico dat de Iccat de TAC niet formeel goedkeurt voordat deze verordening wordt vastgesteld. De TAC moet daarom op dit niveau worden vastgesteld, maar moet zo spoedig mogelijk worden herzien indien de Iccat een andere TAC vaststelt.

(33b) Gezien het besluitvormingsproces van 2020 heeft de Iccat de TAC's voor grootoogtonijn, geelvintonijn, blauwe marlijn en witte marlijn nog niet formeel vastgelegd. Hoewel er een consensus lijkt te bestaan over de hoogte van de TAC's, bestaat het risico dat de Iccat de TAC's niet formeel goedkeurt voordat deze verordening wordt vastgesteld. De TAC moet daarom op dit niveau worden vastgesteld, maar moet zo spoedig mogelijk worden herzien indien de Iccat een andere TAC vaststelt.

(34) Tijdens hun jaarvergadering in 2020 hebben de partijen bij de Commissie voor de

instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (Commission for the Conservation of Antarctic Marine Living Resources – CCAMLR) vangstbeperkingen voor zowel doelsoorten als bijvangstsoorten voor de periode van 1 december 2020 tot en met 30 november 2021 aangenomen. Bij de vaststelling van vangstmogelijkheden voor 2021 moet rekening worden gehouden met de benutting van de quota in 2020.

(9)

(35) Tijdens haar jaarvergadering in 2020 heeft de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (Indian Ocean Tuna Commission - IOTC) de eerder vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen gehandhaafd. Die maatregelen moeten in het Unierecht van toepassing blijven.

(36) De jaarvergadering van de Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (South Pacific Regional Fisheries Management Organisation – SPRFMO) vindt plaats van 21 januari tot en met 1 februari 2021. In afwachting van die jaarvergadering dienen de bestaande maatregelen in het SPRFMO-verdragsgebied voorlopig te worden gehandhaafd.

(37) Tijdens haar jaarvergadering in 2020 is de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn (Inter-American Tropical Tuna Commission – IATTC) niet tot een consensus gekomen over de verlenging van de huidige maatregel voor tropische tonijn, die op 31 december 2020 verstrijkt. Vanaf 1 januari 2021 zal de visserij op tropische tonijn in het oostelijke deel van de Stille Oceaan dus niet gereglementeerd zijn. Gezien het

voorzorgsbeginsel van het gemeenschappelijk visserijbeleid is het wenselijk dat de Unie de bepalingen over tropische tonijn in de verordening tot vaststelling van de vangst-

mogelijkheden voor 2020 blijft toepassen totdat de IATTC een nieuwe maatregel voor tropische tonijn overeenkomt.

(38) Tijdens haar jaarvergadering in 2020 heeft de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (Commission for the Conservation of Southern Bluefin Tuna – CCSBT) de bij de jaarvergadering van 2016 aangenomen TAC voor zuidelijke

blauwvintonijn voor 2021 bevestigd. Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.

(39) Tijdens haar jaarvergadering in 2020 heeft de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (South East Atlantic Fisheries Organisation - Seafo) besloten om in 2021 de TAC's voor 2020 voor de belangrijkste onder haar bevoegdheid vallende soorten toe te passen tot haar volgende jaarvergadering in 2021. Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.

(40) De Commissie voor de visserij in de westelijke en centrale Stille Oceaan (Western and Central Pacific Fisheries Commission – WCPFC) heeft tijdens haar jaarvergadering in 2020 de instandhoudings- en beheersmaatregelen voor tropische tonijn verlengd. Ook werden de vangstbeperkingen op grootoogtonijn voor EU-vaartuigen voor de beugvisserij verduidelijkt.

Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.

(41) Tijdens haar 42e jaarvergadering in 2020 heeft de Visserijorganisatie voor het noord- westelijke deel van de Atlantische Oceaan (North West Atlantic Fisheries Organisation – NAFO) een aantal vangstmogelijkheden voor 2021 vastgesteld voor bepaalde bestanden in de deelgebieden 1 tot en met 4 van het NAFO-verdragsgebied. Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.

(10)

(42) Tijdens de 7e vergadering van de partijen bij de Visserijovereenkomst voor de Zuid- Indische Oceaan (Southern Indian Ocean Fisheries Agreement – Siofa) in 2020 zijn de in 2019 vastgestelde TAC's voor de bestanden die onder de overeenkomst vallen gehandhaafd.

Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.

(43) Wat de vangstmogelijkheden voor sneeuwkrabben rond het Svalbard-gebied betreft, verleent het Verdrag van Parijs van 1920 alle partijen bij dat verdrag gelijkelijk en zonder

onderscheid toegang tot de hulpbronnen, ook wat visserij betreft. De Unie heeft haar standpunt aangaande dat toegangsrecht met betrekking tot de visserij op sneeuwkrabben op het continentaal plat rond de Svalbard-archipel uiteengezet in twee nota's-verbaal aan Noorwegen d.d. 25 oktober 2016 en 24 februari 2017. Teneinde te garanderen dat de exploitatie van sneeuwkrabben in het Svalbard-gebied in overeenstemming is met de niet- discriminerende beheersregels die zouden kunnen worden vastgesteld door Noorwegen, dat binnen de grenzen van het genoemde verdrag soevereiniteit en jurisdictie over het gebied heeft, is het dienstig te bepalen hoeveel vaartuigen tot deze visserijtak worden toegelaten.

De verdeling van deze vangstmogelijkheden onder de lidstaten geldt alleen voor 2021. Er wordt aan herinnerd dat in de Unie de primaire verantwoordelijkheid voor de naleving van de toepasselijke wetgeving bij de vlaggenlidstaten berust.

(44) Overeenkomstig de door de Unie tot de Bolivariaanse Republiek Venezuela gerichte verklaring inzake de toekenning van vangstmogelijkheden in de wateren van de Unie aan vissersvaartuigen die de vlag van de Bolivariaanse Republiek Venezuela voeren in de exclusieve economische zone voor de kust van Frans-Guyana8, moet worden bepaald welke vangstmogelijkheden voor snappers in de wateren van de Unie ter beschikking van

Venezuela worden gesteld.

(45) Aangezien sommige bepalingen continu moeten worden toegepast, en teneinde een gebrek aan rechtszekerheid te voorkomen in de periode tussen het einde van 2021 en de datum van inwerkingtreding van de verordening waarbij de vangstmogelijkheden voor 2022 worden vastgesteld, dienen de in deze verordening opgenomen bepalingen betreffende

verbodsbepalingen en gesloten seizoenen van toepassing te blijven aan het begin van 2022, tot aan de inwerkingtreding van de verordening waarbij de vangstmogelijkheden voor 2022 worden vastgesteld.

(46) Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de machtiging van individuele lidstaten om toegewezen visserij-inspanningen te beheren volgens een systeem van kilowatt per dag. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad9.

8 Besluit (EU) 2015/1565 van de Raad van 14 september 2015 houdende goedkeuring, namens de Europese Unie, van de verklaring inzake de toekenning van vangstmogelijkheden in de wateren van de EU aan vissersvaartuigen die de vlag van de Bolivariaanse Republiek Venezuela voeren in de exclusieve economische zone voor de kust van Frans-Guyana (PB L 244 van 19.9.2015, blz. 55).

9 Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)

(47) Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend met betrekking tot de

toekenning van extra zeedagen voor de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten en voor de versterkte aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers, alsmede met betrekking tot de spreadsheetformats voor het verzamelen en doorsturen van informatie betreffende de overdracht van zeedagen tussen vissersvaartuigen die de vlag van dezelfde lidstaat voeren. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(48) Opdat de visserijactiviteiten niet worden onderbroken en het inkomen van de vissers in de Unie wordt veiliggesteld, dient deze verordening met ingang van 1 januari 2021 van toepassing te zijn, met uitzondering van de bepalingen betreffende de beperkingen van de visserijinspanning, die van toepassing moeten zijn vanaf 1 februari 2021, en sommige bepalingen betreffende bijzondere gebieden, waarvoor een specifieke toepassingsdatum moet gelden. Gezien de urgentie dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden.

(49) Bepaalde internationale maatregelen waarbij vangstmogelijkheden voor de Unie worden ingesteld of beperkt, worden aan het einde van het jaar door de betrokken regionale

organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s) vastgesteld en worden vóór de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing. De bepalingen tot omzetting van deze maatregelen in Unierecht dienen derhalve met terugwerkende kracht van toepassing te zijn. Aangezien het visseizoen in het CCAMLR-verdragsgebied loopt van 1 december tot en met 30 november en bepaalde vangstmogelijkheden of -verboden in het CCAMLR-verdragsgebied derhalve worden vastgesteld voor een periode die ingaat op 1 december 2020, dienen de

desbetreffende bepalingen van deze verordening vanaf die datum van toepassing te zijn.

Deze toepassing met terugwerkende kracht laat het beginsel van gewettigd vertrouwen onverlet, aangezien CCAMLR-leden niet zonder machtiging in het CCAMLR-

verdragsgebied mogen vissen.

(49a) Vanwege het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie worden veel bestanden voortaan gedeelde bestanden. Afhankelijk van het resultaat van de

onderhandelingen over de toekomstige partnerschapsovereenkomst tussen de EU en het VK zal de Commissie bilateraal overleg plegen met het VK. Er zal op basis van een

ontwerpstandpunt van de EU, dat de Raad moet goedkeuren en waarover momenteel wordt onderhandeld, bilateraal overleg worden gepleegd met Noorwegen en trilateraal met het VK en Noorwegen. Aangezien dit overleg nog niet is gestart, moet de Raad, in volledige

overeenstemming met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de

Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos) en de rechten en verplichtingen van de kuststaten, alsook hun soevereiniteit en rechtsmacht, voorlopige TAC's vastleggen voor de EU-wateren en de internationale wateren, en de wateren waartoe EU-vaartuigen toegang krijgen van derde landen.

(49b) Met de voorlopige TAC's moet worden beoogd ervoor te zorgen dat de duurzame EU- visserijactiviteiten worden voortgezet totdat dit overleg is afgerond overeenkomstig het juridisch kader en de internationale verplichtingen van de EU of, indien dat niet mogelijk is, totdat de Raad in 2021 unilaterale EU-TAC's vaststelt. In geen geval mogen deze voorlopige vangstmogelijkheden de vaststelling van definitieve vangstmogelijkheden – in

overeenstemming met internationale overeenkomsten en de resultaten van raadplegingen, het rechtskader van de EU en wetenschappelijk advies – in de weg staan. Als algemene oriëntatie moeten deze niveaus overeenkomen met 25 % van het Unieaandeel van de voor 2020 vastgestelde vangstmogelijkheden. Het aandeel van de Unie in die vangst- mogelijkheden is berekend volgens het beginsel van relatieve stabiliteit en de preferenties

(12)

van Den Haag. Hiermee wordt niet vooruitgelopen op de aanpak die in toekomstige internationale overeenkomsten kan worden gevolgd. In een zeer beperkt aantal gevallen moet een ander percentage worden gebruikt, met name indien de bestanden voornamelijk aan het begin van het jaar worden bevist of indien de vangstmogelijkheden volgens wetenschappelijk advies sterk moeten worden verlaagd. De Europese Unie heeft de betrokken derde landen geraadpleegd over de aanpak voor de vaststelling van voorlopige TAC's.

(49c) Uit wetenschappelijke informatie blijkt dat de paaibiomassa van zeebaars (Dicentrarchus labrax) in de Keltische Zee, het Kanaal, de Ierse Zee en het zuidelijke deel van de Noordzee (ICES-sectoren 4b, 4c, 7a en 7d tot en met 7h) sinds 2009 afneemt en momenteel lager is dan de MDO Btrigger en net boven Blim. De visserijsterfte is als gevolg van de door de Unie genomen maatregelen gedaald en ligt thans onder FMDO. De populatietoename is evenwel laag, en laat sinds 2008 schommelingen zien maar geen trend. Daarom moeten de

vangstbeperkingen voorlopig worden gehandhaafd in afwachting van het overleg met derde landen, en moet er tegelijk voor gezorgd worden dat het streefdoel voor visserijsterfte voor dit bestand niet hoger ligt dan de MDO. Aangezien Europese zeebaars in dat gebied een met derde landen gedeeld bestand is, moeten er voor het eerste kwartaal van 2021 voorlopige maatregelen voor worden vastgesteld, in afwachting van de resultaten van de internationale onderhandelingen en raadplegingen.

(49d) De ICES-adviezen voor 2021 geven aan dat de omvang van de kabeljauw- en

wijtingbestanden in de Keltische Zee onder de Blim liggen. Voor deze bestanden zijn reeds specifieke herstelmaatregelen genomen in Verordening (EU) 2020/123 van de Raad10. Deze maatregelen hadden tot doel bij te dragen aan het herstel van de betrokken bestanden. De maatregelen voor kabeljauw moeten de selectiviteit verbeteren door het gebruik van vistuig met lagere bijvangstniveaus voor kabeljauw te verplichten in gebieden met significante kabeljauwvangsten, waardoor de visserijsterfte van dit bestand in gemengde visserijen daalt.

De maatregelen voor wijting bestaan uit technische aanpassingen van vistuigkenmerken om bijvangsten van wijting te beperken. Overeenkomstig artikel 8 van het meerjarenplan voor de westelijke wateren moeten, indien uit wetenschappelijk advies blijkt dat de omvang van de paaibiomassa van een van de in artikel 1, lid 1, van dat plan bedoelde bestanden lager is dan de Blim, aanvullende herstelmaatregelen worden genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder kunnen deze herstelmaatregelen inhouden dat de gerichte visserij op het betrokken bestand wordt geschorst en de vangstmogelijkheden voor die bestanden en/of andere

bestanden in de visserijen met bijvangsten van kabeljauw of wijting op passende wijze worden verlaagd.

(49e) De maatregelen ter vermindering van bijvangsten van kabeljauwachtigen zijn functioneel gekoppeld aan de TAC's voor soorten die in gemengde visserijen samen met kabeljauw- achtigen worden gevangen (zoals schelvis, scharretong, zeeduivel en langoustine), aangezien zonder deze maatregelen de TAC-niveaus voor doelsoorten zouden moeten worden verlaagd om ervoor te zorgen dat de bestanden van kabeljauwachtigen zich kunnen herstellen.

Daarom wordt voorgesteld deze maatregelen ook voor 2021 vast te stellen, rekening houdend met de verdere beoordeling en de werkzaamheden van de lidstaten van de noordwestelijke wateren.

(49f) In overeenstemming met het regionaliseringsproces van het GVB hebben de lidstaten van de noordwestelijke wateren een gezamenlijke aanbeveling ingediend over een breder scala aan specifieke maatregelen om bijvangsten van kabeljauw en wijting in de Keltische Zee en aangrenzende gebieden te verminderen op basis van de corrigerende maatregelen die in 2020

10 PB L 25 van 30.1.2020, blz. 1.

(13)

van kracht waren. Aanvullende selectiviteitsmaatregelen om de bijvangsten van

kabeljauwachtigen in de Ierse Zee en ten westen van Schotland te verminderen, zijn ook opgenomen in de gezamenlijke aanbeveling, op basis van soortgelijke maatregelen die in 2020 van kracht waren.

(49g) Het WTECV is van mening dat de voorgestelde maatregelen over het algemeen selectiever of ten minste even selectief zijn als de technische maatregelen in Verordening (EU)

nr. 2019/1241 en de Commissie overweegt momenteel deze maatregelen op te nemen in een gedelegeerde handeling die is gebaseerd op de gezamenlijke aanbeveling.

(49h) Aangezien deze maatregelen uitgebreider zijn en op stabielere basis zullen worden

toegepast, dienen de functioneel gekoppelde technische maatregelen alleen van toepassing te zijn in afwezigheid van een overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Verordening (EU)

2019/1241 vastgestelde gedelegeerde handeling, waarbij bijlage VI bij die verordening door de invoering van overeenkomstige technische maatregelen voor de noordwestelijke wateren wordt gewijzigd.

(50) De vangstmogelijkheden moeten geheel in overeenstemming met het Unierecht worden gebruikt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

(14)

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Onderwerp

1. Bij deze verordening worden de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden vastgesteld die in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie beschikbaar zijn.

2. De in lid 1 bedoelde vangstmogelijkheden omvatten:

a) de vangstbeperkingen voor 2021 en, waar zulks in deze verordening is bepaald, voor 2022;

b) de beperkingen van de visserijinspanning voor 2021, met uitzondering van de in bijlage II vermelde beperkingen van de visserijinspanning, die van toepassing zijn van 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2022;

c) de vangstmogelijkheden voor de periode van 1 december 2020 tot en met 30 november 2021 voor bepaalde bestanden in het CCAMLR-verdragsgebied.

Artikel 2 Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op de volgende vaartuigen:

a) vissersvaartuigen van de Unie;

b) vaartuigen van derde landen in de wateren van de Unie.

2. Deze verordening is tevens van toepassing op de recreatievisserij indien daar in de desbetreffende bepalingen uitdrukkelijk naar wordt verwezen en op de commerciële visserij vanaf de kust.

(15)

Artikel 3 Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Daarnaast wordt verstaan onder:

a) "vaartuig van een derde land": een vissersvaartuig dat de vlag voert van en is geregistreerd in een derde land;

b) "recreatievisserij": niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de biologische

rijkdommen van de zee worden geëxploiteerd voor recreatieve, toeristische of sportieve doeleinden;

c) "internationale wateren": wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van enige staat vallen;

d) "totaal toegestane vangst" (TAC):

i) in vormen van visserij die vallen onder de in artikel 15, leden 4 tot en met 7, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde vrijstelling van de

aanlandingsverplichting: de hoeveelheid vis die elk jaar van elk bestand mag worden aangeland;

ii) in de overige vormen van visserij: de hoeveelheid vis die elk jaar van elk bestand mag worden gevangen;

e) "quotum": een gedeelte van de TAC dat is toegewezen aan de Unie, aan een lidstaat of aan een derde land;

f) "analytische evaluaties": kwantitatieve evaluatie van trends in een bepaald bestand, op basis van gegevens over de biologie en de exploitatie van dat bestand, die blijkens wetenschappelijke toetsing van voldoende kwaliteit zijn om wetenschappelijke adviezen over opties voor toekomstige vangsten op te baseren;

g) "maaswijdte": de maaswijdte van visnetten in de zin van artikel 6, punt 34, van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad11;

h) "vissersvlootregister van de Unie": het register dat door de Commissie is ingesteld overeenkomstig artikel 24, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

11 Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG)

nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97,

(EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).

(16)

i) "visserijlogboek": het logboek als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

j) "instrumentboei": een boei die duidelijk is gemarkeerd met een uniek referentienummer waarmee de eigenaar kan worden geïdentificeerd en die is uitgerust met een

satellietvolgsysteem om de positie ervan te monitoren;

k) "operationele boei": een vooraf geactiveerde instrumentboei die is ingeschakeld en op een niet-verankerde FAD of boomstam is uitgezet op zee, die posities of andere beschikbare informatie zoals echoloodpeilingen verstuurt.

Artikel 4 Visserijzones

Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende afbakening van visserijzones:

a) voor de ICES-zones (International Council for the Exploration of the Sea – Internationale Raad voor het onderzoek van de zee): de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad12 gespecificeerde geografische gebieden;

b) voor het Skagerrak: het geografische gebied dat in het westen wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Hanstholm naar die van Lindesnes, en in het zuiden door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbijgelegen punt op de Zweedse kust;

c) voor het Kattegat: het geografische gebied dat in het noorden wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbijgelegen punt op de Zweedse kust, en in het zuiden door een lijn van Kaap Hasenøre naar Kaap Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van Kaap Gilbjerg naar Kullen;

d) voor functionele eenheid 16 van ICES-deelgebied 7: het geografische gebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:

– 53°30' N.B. 15°00' W.L., – 53°30' N.B. 11°00' W.L., – 51°30' N.B. 11°00' W.L., – 51°30' N.B. 13°00' W.L.,

12 Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).

(17)

– 51°00' N.B. 13°00' W.L., – 51°00' N.B. 15°00' W.L.;

e) voor functionele eenheid 25 van ICES-sector 8c: het geografische zeegebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:

– 43°00' N.B. 9°00' W.L., – 43°00' N.B. 10°00' W.L., – 43°30' N.B. 10°00' W.L., – 43°30' N.B. 9°00' W.L., – 44°00' N.B. 9°00' W.L., – 44°00' N.B. 8°00' W.L., – 43°30' N.B. 8°00' W.L.;

f) voor functionele eenheid 26 van ICES-sector 9a: het geografische gebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:

– 43°00' N.B. 8°00' W.L., – 43°00' N.B. 10°00' W.L., – 42°00' N.B. 10°00' W.L., – 42°00' N.B. 8°00' W.L.;

g) voor functionele eenheid 27 van ICES-sector 9a: het geografische gebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:

– 42°00' N.B. 8°00' W.L., – 42°00' N.B. 10°00' W.L., – 38°30' N.B. 10°00' W.L.,

(18)

– 38°30' N.B. 9°00' W.L., – 40°00' N.B. 9°00' W.L., – 40°00' N.B. 8°00' W.L.;

h) voor functionele eenheid 30 van ICES-sector 9a: het geografische gebied onder de jurisdictie van Spanje in de Golf van Cádiz en in de aangrenzende wateren van 9a;

i) voor functionele eenheid 31 van ICES-sector 8c: het geografische zeegebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:

– 43°30' N.B. 6°00' W.L., – 44°00' N.B. 6°00' W.L., – 44°00' N.B. 2°00' W.L., – 43°30' N.B. 2°00' W.L.;

j) voor de Golf van Cádiz: het geografische gebied van ICES-sector 9a ten oosten van 7° 23′ 48″ W.L.;

k) voor het CCAMLR-verdragsgebied: het geografische gebied als gedefinieerd in artikel 2, punt a), van Verordening (EG) nr. 601/2004 van de Raad13;

l) voor de Cecaf-zones (Committee for Eastern Central Atlantic Fisheries –

Visserijcommissie voor het centraaloostelijke deel van de Atlantische Oceaan): de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad14 gespecificeerde geografische gebieden;

13 Verordening (EG) nr. 601/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot vaststelling van

bepaalde controlemaatregelen voor de visserij in het verdragsgebied van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 3943/90, (EG) nr. 66/98 en (EG) nr. 1721/1999 (PB L 97 van 1.4.2004, blz. 16).

14 Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten in bepaalde gebieden buiten de Noord-Atlantische Oceaan (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 1).

(19)

m) voor het IATTC-verdragsgebied: het geografische gebied als omschreven in het verdrag ter versterking van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn opgericht bij het verdrag van 1949 tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Republiek Costa Rica15; n) voor het Iccat-verdragsgebied: het geografische gebied als omschreven in het

Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen16;

o) voor het IOTC-bevoegdheidsgebied: het geografische gebied als omschreven in de Overeenkomst tot oprichting van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan17;

p) voor de NAFO-zones: de geografische gebieden als gespecificeerd in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 217/2009 van het Europees Parlement en de Raad18;

q) voor het Seafo-verdragsgebied: het geografische gebied als omschreven in het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden in het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan19;

r) voor het Siofa-overeenkomstgebied: het geografische gebied als omschreven in de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan20;

15 Gesloten bij Besluit 2006/539/EG van de Raad van 22 mei 2006 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag ter versterking van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn opgericht bij het Verdrag van 1949 tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Republiek Costa Rica (PB L 224 van 16.8.2006, blz. 22).

16 De Unie is tot dit verdrag toegetreden bij Besluit 86/238/EEG van de Raad van 9 juni 1986 inzake de toetreding van de Gemeenschap tot het Internationaal Verdrag voor de

instandhouding van Atlantische tonijnen, gewijzigd bij het Protocol gehecht aan de op 10 juli 1984 te Parijs ondertekende Slotakte van de conferentie van gevolmachtigden van de staten die partij zijn bij het Verdrag (PB L 162 van 18.6.1986, blz. 33).

17 De Unie is tot deze overeenkomst toegetreden bij Besluit 95/399/EG van de Raad van 18 september 1995 inzake de toetreding van de Gemeenschap tot de Overeenkomst tot oprichting van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (PB L 236 van 5.10.1995, blz. 24).

18 Verordening (EG) nr. 217/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de indiening van statistieken van de vangsten en de visserijactiviteit van de lidstaten die in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 42).

19 Gesloten bij Besluit 2002/738/EG van de Raad van 22 juli 2002 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden in het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (PB L 234 van 31.8.2002, blz. 39).

20 De Unie is tot deze overeenkomst toegetreden bij Besluit 2008/780/EG van de Raad van 29 september 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan (PB L 268 van 9.10.2008, blz. 27).

(20)

s) voor het SPRFMO-verdragsgebied: het geografische gebied als omschreven in het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het

zuidelijke deel van de Stille Oceaan21;

t) voor het WCPFC-verdragsgebied: het geografische gebied als omschreven in het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan22;

u) voor de volle zee van de Beringzee: het geografische gebied van de volle zee van de Beringzee vanaf 200 zeemijl van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zeeën van de aan de Beringzee gelegen kuststaten wordt gemeten;

v) voor het overlappende gebied tussen de IATTC en de WCPFC: het geografische gebied dat wordt begrensd door:

– lengtegraad 150° W.L., – lengtegraad 130° W.L., – breedtegraad 4° Z.B., – breedtegraad 50° Z.B.

21 De Unie is tot dit verdrag toegetreden bij Besluit 2012/130/EU van de Raad van 3 oktober 2011 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Unie, van het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (PB L 67 van 6.3.2012, blz. 1).

22 De Unie is tot dit verdrag toegetreden bij Besluit 2005/75/EG van de Raad van 26 april 2004 inzake de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (PB L 32 van 4.2.2005, blz. 1).

(21)

TITEL II

VANGSTMOGELIJKHEDEN VOOR UNIEVISSERSVAARTUIGEN

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 5 TAC's en toewijzingen

1. De TAC's voor Unievissersvaartuigen in de wateren van de Unie of bepaalde wateren buiten de Unie en de toewijzing van deze TAC's aan de lidstaten, alsmede eventuele voorwaarden die er functioneel verband mee houden, zijn vastgesteld in bijlage I.

2. Unievissersvaartuigen mogen, met inachtneming van de in bijlage I bij deze verordening vastgestelde TAC's en de voorschriften in artikel 14 van en bijlage V, deel A, bij deze verordening en in Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad23 en de uitvoeringsbepalingen daarvan, vissen in de wateren die onder de visserij-jurisdictie van de Faeröer, Groenland en Noorwegen vallen, en in de visserijzone rond Jan Mayen.

3. Vissersvaartuigen van de Unie kunnen toestemming krijgen om, met inachtneming van de in bijlage I bij deze verordening vastgestelde TAC's, te vissen in de wateren die onder de visserij-jurisdictie van het Verenigd Koninkrijk vallen, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 15 van deze verordening en Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad en de uitvoeringsbepalingen daarvan.

Artikel 6

Door de lidstaten vast te stellen TAC's

1. Voor bepaalde visbestanden worden de TAC's door de betrokken lidstaat vastgesteld. Deze bestanden worden opgesomd in bijlage I.

2. De door een lidstaat vast te stellen TAC's:

a) zijn consistent met de beginselen en voorschriften van het GVB, en met name met het beginsel van duurzame exploitatie van de bestanden; en

b) zijn zodanig gekozen dat:

i) indien er analytische evaluaties beschikbaar zijn, de exploitatie van het bestand met de hoogste waarschijnlijkheid overeenstemt met de MDO; of

23 Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van

12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 81).

(22)

ii) indien er geen of onvolledige analytische evaluaties beschikbaar zijn, de exploitatie van het bestand in lijn is met de voorzorgsbenadering voor het visserijbeheer.

3. Elke betrokken lidstaat verstrekt de Commissie uiterlijk op 15 maart 2021 de volgende gegevens:

a) de vastgestelde TAC's;

b) de door de lidstaat verzamelde en beoordeelde gegevens waarop de vastgestelde TAC's zijn gebaseerd;

c) nadere gegevens over hoe de vastgestelde TAC's aan lid 2 voldoen.

Artikel 6a

Toepassing van voorlopige TAC's

1. Wanneer in een tabel met vangstmogelijkheden in bijlage IA of bijlage IB naar dit lid wordt verwezen, zijn de vangstmogelijkheden in die tabel van voorlopige aard en zijn ze van toepassing van 1 januari tot en met 31 maart 2021. Deze voorlopige vangst-

mogelijkheden laten de vaststelling van definitieve vangstmogelijkheden voor 2021, in overeenstemming met de resultaten van internationale onderhandelingen en/of raadplegingen, wetenschappelijk advies, de toepasselijke bepalingen van

Verordening (EU) nr. 1380/2013 en de desbetreffende meerjarenplannen, onverlet.

2. Unievaartuigen mogen vissen op bestanden waarvoor voorlopige vangstmogelijkheden gelden als bedoeld in lid 1 in Uniewateren en internationale wateren en in wateren van derde landen die Unievaartuigen toegang tot hun wateren hebben verleend.

3. Artikel 9, leden 1, 2, 3 en 5, artikel 11a en artikel 11c zijn van toepassing vanaf 1 januari tot en met 31 maart 2021.

Artikel 7

Voorwaarden voor het aanlanden van vangsten en bijvangsten

1. Vangsten waarvoor de aanlandingsverplichting van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 niet geldt, mogen slechts aan boord worden gehouden of worden aangeland mits:

a) de vis is gevangen met vaartuigen die de vlag voeren van een lidstaat die over een quotum beschikt, en dat quotum nog niet is opgebruikt, of

b) zij deel uitmaken van een quotum van de Unie dat niet in de vorm van quota over de lidstaten is verdeeld, en dat quotum van de Unie nog niet is opgebruikt.

2. De in artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde bestanden van niet- doelsoorten die zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden, worden in bijlage I bij deze verordening vastgesteld met het oog op de in dat artikel vastgestelde afwijking van de verplichting om vangsten in mindering te brengen op de betrokken quota.

(23)

Artikel 7a

Quotumruilmechanisme voor TAC's voor onvermijdelijke bijvangsten ten aanzien van de aanlandingsverplichting

1. Om rekening te houden met de invoering van de aanlandingsverplichting en om quota beschikbaar te stellen voor de lidstaten zonder quotum voor bepaalde bijvangsten, geldt het in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel ingestelde quotumruilmechanisme voor de in bijlage IA vermelde TAC's.

2. 6 % van elk quotum van de voorlopige TAC's voor kabeljauw in de Keltische Zee, kabeljauw in het gebied ten westen van Schotland, wijting in de Ierse Zee en schol in ICES-sectoren 7h, 7j en 7k, en 3 % van elk quotum van de voorlopige TAC voor wijting in het gebied ten westen van Schotland, die aan elke lidstaat zijn toegewezen, worden

opgenomen in een quotumruilsysteem, dat opengesteld wordt op 1 januari 2021. De lidstaten zonder quota hebben exclusieve toegang tot het quotumruilsysteem tot en met 31 maart 2021.

3. De hoeveelheden die uit het systeem worden gehaald, mogen niet worden geruild of overgedragen naar het volgende jaar. Na 31 maart 2021 worden ongebruikte hoeveelheden teruggegeven aan de lidstaten die in het begin aan het quotumruilsysteem hebben

bijgedragen.

4. De quota die in ruil gegeven worden, komen bij voorkeur van een lijst met TAC's die iedere aan het systeem bijdragende lidstaat heeft vastgesteld, en die zijn opgenomen in het aanhangsel bij bijlage IA.

5. Er wordt, aan de hand van een marktkoers of een andere voor beide partijen aanvaardbare wisselkoers, voor gezorgd dat de in ruil gegeven quota commercieel gelijkwaardig zijn. Bij ontstentenis van een alternatieve regeling wordt voor commerciële gelijkwaardigheid gezorgd op basis van de gemiddelde prijzen van de Unie van het voorgaande jaar, zoals bepaald door de Waarnemingspost voor de EU-markt voor visserij- en

aquacultuurproducten.

6. Indien het voor de lidstaten niet mogelijk is om via het in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel beschreven quotumruilmechanisme hun onvermijdelijke bijvangsten in

vergelijkbare mate te dekken, trachten de lidstaten het eens te worden over quota- uitwisselingen krachtens artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de geruilde quota commercieel gelijkwaardig zijn.

Artikel 8

Beperkingen van de visserij-inspanning in ICES-sector 7e

1. Voor de in artikel 1, lid 2, punt b), bedoelde perioden zijn de technische aspecten van de rechten en verplichtingen in verband met bijlage II voor het beheer van het tongbestand in ICES-sector 7e vastgesteld in bijlage II.

2. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, aan een verzoekende lidstaat extra zeedagen toekennen bovenop de in bijlage II, punt 5, bedoelde zeedagen, gedurende welke een vaartuig toestemming van zijn vlaggenlidstaat kan krijgen om in ICES-sector 7e aanwezig te zijn met gereglementeerd vistuig aan boord, en wel op basis van een verzoek van die lidstaat overeenkomstig bijlage II, punt 7.4. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 vastgestelde onderzoeksprocedure.

(24)

3. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, aan een verzoekende lidstaat maximaal drie extra dagen tussen 1 februari 2020 en 31 januari 2021 toekennen bovenop de in bijlage II, punt 5, bedoelde zeedagen, gedurende welke een vaartuig aanwezig mag zijn in ICES-sector 7e op basis van een programma voor versterkte aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers als bedoeld in bijlage II, punt 8.1. Een dergelijke

toekenning geschiedt op basis van de door de lidstaat overeenkomstig bijlage II, punt 8.3, ingediende beschrijving en na raadpleging van het WTECV. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 53, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 9

Maatregelen inzake zeebaarsvisserij

1. Het is voor Unievissersvaartuigen en voor elke vorm van commerciële visserij vanaf de kust verboden om op zeebaars te vissen in ICES-sectoren 4b en 4c en in ICES-deelgebied 7. Het is tevens verboden om zeebaars die in die gebieden is gevangen, te houden, over te laden, te verplaatsen of aan te landen.

2. In afwijking van lid 1 mogen Unievissersvaartuigen in januari 2021 in ICES-sectoren 4b, 4c, 7d, 7e, 7f en 7h, vissen op zeebaars, en zeebaars die in die gebieden is gevangen, houden, overladen, verplaatsen of aanlanden met het volgende vistuig en binnen de volgende limieten:

a) bodemtrawls24, voor onvermijdelijke bijvangsten van maximaal 520 kilogram per twee maanden en 5 % van het gewicht van de totale vangst mariene organismen aan boord die door dat vaartuig per visreis zijn gevangen;

b) zegens25, voor onvermijdelijke bijvangsten van maximaal 520 kilogram per twee maanden en 5 % van het gewicht van de totale vangst mariene organismen aan boord die door dat vaartuig per visreis zijn gevangen;

c) haken en lijnen26, maximaal 1,43 ton per vaartuig;

d) vaste kieuwnetten27, voor onvermijdelijke bijvangsten van maximaal 0,35 ton per vaartuig.

De in de eerste alinea geformuleerde afwijkingen zijn van toepassing op Unievissers- vaartuigen die vangsten van zeebaars hebben geregistreerd in de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 september 2016: in punt c) voor geregistreerde vangsten met haken en lijnen, en in punt d) voor geregistreerde vangsten met vaste kieuwnetten. Wanneer een Unievissersvaartuig wordt vervangen, kunnen de lidstaten toestaan dat de afwijking geldt voor een ander vissersvaartuig, op voorwaarde dat het aantal Unievissers- vaartuigen waarvoor de afwijking geldt en de totale vangstcapaciteit ervan niet toenemen.

24 Alle types bodemtrawls (OTB, OTT, PTB, TBB, TBN, TBS en TB).

25 Alle types zegens (SSC, SDN, SPR, SV, SB en SX).

26 Alle beuglijnen en hengels (LHP, LHM, LLD, LL, LTL, LX en LLS).

27 Alle vaste kieuwnetten en vallen (GTR, GNS, GNC, FYK, FPN en FIX).

(25)

3. De vangstbeperkingen van lid 2 zijn niet overdraagbaar tussen vaartuigen en, indien een maandelijkse beperking van toepassing is, tussen maanden. Voor Unievissersvaartuigen die in één kalendermaand meer dan één vistuig gebruiken, geldt de laagste van de vangstbeperkingen die in lid 2 voor de betrokken vistuigen zijn vastgesteld.

De lidstaten melden uiterlijk 15 dagen na het einde van elke maand aan de Commissie hoeveel zeebaars per vistuigtype is gevangen.

4. Frankrijk en Spanje zorgen ervoor dat de visserijsterfte van zeebaars in ICES-sectoren 8a en 8b ten gevolge van hun commerciële en recreatievisserij niet hoger is dan de FMDO- puntwaarde die overeenkomt met een totale vangst van 3 108 ton, zoals voorgeschreven in artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2019/472.

5. Bij recreatievisserij, inclusief vanaf de kust, in ICES-sectoren 4b, 4c, 6a en 7a tot en met 7k:

a) is, wat zeebaars betreft, van 1 januari tot en met 28 februari alleen het vangen met hengel of handlijn en weer terugzetten toegestaan. Het is gedurende die periode verboden om zeebaars die in die gebieden is gevangen, te houden, te verplaatsen, over te laden of aan te landen;

b) mogen in maart maximaal twee zeebaarzen per visser per dag worden gevangen en gehouden; De minimummaat voor bijgehouden zeebaars bedraagt 42 cm.

Punt b) van de eerste alinea is niet van toepassing op vaste netten, aangezien gedurende de in dat punt genoemde periode geen zeebaars in vaste netten mag worden gevangen of gehouden.

6. Bij recreatievisserij in ICES-sectoren 8a en 8b, inclusief vanaf de kust, mogen per dag maximaal twee zeebaarzen per visser worden gevangen en gehouden. Dit lid is niet van toepassing op vaste netten, die niet mogen worden gebruikt om zeebaars te vangen of bij te houden.

7. De leden 5 en 6 laten strengere nationale maatregelen inzake recreatievisserij onverlet.

Artikel 10

Maatregelen inzake Europese-aalvisserij in wateren van de Unie van het ICES-gebied Gerichte, incidentele en recreatievisserij op Europese aal is verboden in wateren van de Unie van het ICES-gebied en in brakke wateren zoals estuaria, kustlagunes en overgangswateren, gedurende een periode van drie opeenvolgende maanden, die elke betrokken lidstaat zelf moet bepalen en die tussen 1 augustus 2021 en 28 februari 2022 moet vallen. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 juni 2021 van de door hen bepaalde periode in kennis.

Artikel 11

Bijzondere bepalingen inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden

1. De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig deze verordening over de lidstaten verdeeld zonder afbreuk te doen aan:

(26)

a) de uitwisseling van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b) kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

c) nieuwe toewijzingen op grond van de artikelen 12 en 47 van Verordening (EU) 2017/2403 van de Raad;

d) het aanlanden van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 en artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

e) de overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 en artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingehouden hoeveelheden;

f) verlagingen en verminderingen op grond van de artikelen 105, 106 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

g) overdrachten en uitwisselingen van quota op grond van artikel 16 van deze verordening.

2. Bestanden waarvoor voorzorgs-TAC's of analytische TAC's zijn vastgesteld, zijn opgenomen in bijlage I bij deze verordening met het oog op het meerjarenbeheer van de TAC's en quota als bedoeld in Verordening (EG) nr. 847/96.

3. Tenzij anders vermeld in bijlage I bij deze verordening, is artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing op bestanden waarvoor een voorzorgs-TAC is vastgesteld, en zijn artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van die verordening van toepassing op bestanden waarvoor een analytische TAC is vastgesteld.

4. De artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 zijn niet van toepassing wanneer een lidstaat gebruikmaakt van de jaarflexibiliteit als vastgesteld in artikel 15, lid 9, van

Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Artikel 11a

Gesloten visseizoenen voor zandspieringen

De commerciële visserij op zandspieringen met bodemtrawls, zegens of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 16 mm is in de ICES-sectoren 2a en 3a en ICES-deelgebied 4 verboden van 1 januari tot en met 31 maart 2021.

Artikel 11ba

Technische maatregelen voor kabeljauw en wijting in de Keltische Zee

1. De volgende maatregelen zijn van toepassing op vaartuigen van de Unie die vissen met bodemtrawls en zegens in ICES-sectoren 7f, 7g, het deel van 7h ten noorden van 49° 30' noorderbreedte en het deel van 7j ten noorden van 49° 30' noorderbreedte en ten oosten van lengtegraad 11° westerlengte:

a) Vaartuigen van de Unie die vissen met bodemtrawls of zegens gebruiken vistuig met de volgende maaswijdten:

– maaswijdte in de kuil van 110 mm, met netpaneel met vierkante mazen van 120 mm;

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Verenigd Koninkrijk neemt als lid deel aan de gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (F4E) overeenkomstig het F4E-besluit van de Raad en

Deze soort mag in het kader van dit quotum uitsluitend als bijvangst worden gevangen, met een maximum van 1 250 kg of van 5 % indien dat meer is. Artikel 4 van Verordening

STEUNT het voornemen van de Commissie de richtlijn inzake algemene productveiligheid 12 te herzien om een gelijk speelveld voor de veiligheid van online- en offline-producten te

(8) Wat Zwitserland betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese

Voor de delegaties gaat in de bijlage de tekst over de langetermijnstrategie van de Europese Unie en haar lidstaten voor een op lage uitstoot van broeikasgassen

Relevant geïdentificeerd gebruik van de stof of het mengsel en ontraden gebruik Geïdentificeerd gebruik Conditioner voor leder.. Ontraden gebruik Dit product is niet geschikt voor

len; bw - Lichaamsgewicht; CLP - Verordening betreffende de indeling, etikettering en verpak- king; Verordening (EG) nr 1272/2008; CMR - Carcinogeen, mutageen of giftig

Aantekeningen (dermaal LD₅₀) Op basis van de beschikbare gegevens wordt niet voldaan aan de indelingcriteria.. ATE dermaal (mg/kg) 7.253,62 Acute toxiciteit