Gevoegde zaken T-66/96 en T-221/97
J. Mellett tegen
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
„Ambtenaren - Ontvankelijkheid - Aanstelling in vaste dienst - Gewettigd vertrouwen - Gelijke behandeling"
Volledige Engelse tekst II - 1305
Betreft: Beroep strekkende, in zaak T-66/96, tot nietigverklaring van het besluit van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1995, en in zaak T-221/97, tot nietigverklaring van de besluiten van de president van het Hof van 17 oktober 1996 en 4 december 1996 houdende weigering om met betrekking tot verzoeker de procedure tot benoeming in vaste dienst in te leiden.
Beslissing: Nietigverklaring.
Resumé van het arrest
Punt 1 van het besluit van het Hof van 30 juni 1976 betreffende de aanwerving en de aanstelling in vaste dienst van de chauffeurs van de leden van het Hof van Justitie
RÉSUMÉ - GEVOEGDE ZAKEN T-66/96 EN T-221/97
(Hof) (besluit van 1976) bepaalt, dat de chauffeurs als tijdelijke functionarissen worden aangesteld. Punt 2 van het besluit van 1976 bepaalt, dat „na een diensttijd van drie jaar op voorstel van het lid van het Hof bij wie de chauffeur is tewerkgesteld, de procedure tot aanstelling in vaste dienst kan worden ingeleid. Na een intern vergelijkend onderzoek worden de chauffeurs als ambtenaar op proef in de loopbaan D 3-D 2 aangesteld. "
Eind 1991 vraagt rechter Murray aan de heer Mellett, zijn persoonlijke chauffeur te worden. Hij deelt hem mee, dat hij de eerste drie jaar van zijn diensttijd het statuut van tijdelijk functionaris zal hebben; na die drie jaar kan hij op voorstel van de rechter ambtenaar in vaste dienst worden. De heer Mellett wordt per 16 mei 1992 als tijdelijk functionaris aangeworven. Een voorstel van het hoofd van de afdeling Personeel van 1 februari 1993 voorziet in een nieuwe regeling die van toepassing zal zijn op alle chauffeurs die na de inwerkingtreding van die regeling worden aangeworven. Bij wijze van overgangsmaatregel zal de op 16 mei 1992 onder vigeur van het besluit van 1976 als tijdelijk functionaris aangeworven chauffeur de voordelen van de eerdere bepalingen blijven genieten. Dit voorstel wordt op 15 februari 1993 aan het administratief comité van het Hof voorgelegd en moet vervolgens aan de administratieve vergadering worden voorgelegd. Het voorstel, dat door het administratief comité naar een van de volgende administratieve vergaderingen wordt verwezen, wordt later evenwel niet meer op de agenda geplaatst. Op memoranda van rechter Murray antwoordt de griffier op 7 maart en 19 mei 1995, dat het Hof een einde heeft gemaakt aan de praktijk om de chauffeurs van zijn leden in vaste dienst aan te stellen. Op verzoek van rechter Murray wordt de kwestie op 14 juni 1995 aan het administratief comité voorgelegd, dat bij besluit van dezelfde dag oordeelt, dat het besluit van 11 juli 1994 voor alle chauffeurs moet gelden.
De ontvankelijkheid
Het besluit van het administratief comité van 14 juni 1995 moet als een voor verzoeker bezwarend besluit worden aangemerkt.
I-A - 450
Het verzoek moet, ondanks het feit dat het formeel door verzoekers hiërarchieke meerdere en niet rechtstreeks door verzoeker zelf is ingediend, als een verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen worden aangemerkt.
Het negatieve antwoord van de president van het Hof van 17 oktober 1996 heeft wel degelijk het karakter van een besluit.
Ten gronde
Het middel inzake schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen
Het recht op bescherming van het gewettigd vertrouwen komt toe aan iedere particulier die zich bevindt in een situatie waaruit blijkt dat de gemeenschapsadministratie door precieze toezeggingen bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt (punt 104).
Referentie: Hof 9 februari 1994, Latham/Commissie, T-3/92, JurAmbt. blz. 11-83, punt 58;
Gerecht 27 maart 1990, Chomel/Commissie, T-123/89, Jurispr. blz. 11-131, punt 25; Gerecht 14 juli 1994, Grynbergen Hall/Commissie, T-534/93, JurAmbt. blz. 11-595, punt 51; Gerecht 30 november 1994, Dornonville de la Cour/Commissie, T-498/93, JurAmbt. blz. 11-813, punt 46; Gerecht27 februari 1996, Galtieri/Patiement,T-235/94, JurAmbt. blz. 11-129,punt 63;
Gerecht 5 februari 1997, Petit-Laurent/Commissie, T-211/95, JurAmbt. blz. 11-57, punt 72;
Gerecht 5 februari 1997, Ibarra Gil/Commissie, T-207/95, JurAmbt. blz. 11-31, punt 25; Gerecht 18 maart 1997, Rasmussen/Commissie,T-35/96, JurAmbt. blz. 11-187, punt 63
Aangezien de aan verzoeker verstrekte inlichtingen nauwkeurig, onvoorwaardelijk, onderling overeenstemmend en van bevoegde en betrouwbare bronnen afkomstig waren, heeft de administratie verzoeker precieze toezeggingen gedaan. De
RÉSUMÉ - GEVOEGDE ZAKEN T-66/96 EN T-221/97
omstandigheid dat die inlichtingen mondeling in de plaats van schriftelijk zijn verstrekt, kan hieraan niets afdoen (punt 107).
Verweerder betoogt, dat de betrokken toezeggingen geen gegronde verwachtingen konden wekken omdat het besluit van 30 juni 1976 kennelijk onwettig was doordat het voorzag in de organisatie van een intern vergelijkend onderzoek waarvan de winnaar op voorhand vaststond. Dat het besluit van 1976 dermate onwettig was, dat verzoeker had moeten weten dat hij er niet op mocht vertrouwen, kan evenwel niet op goede gronden worden gesteld (punt 122).
Het middel inzake schending van het beginsel van gelijke behandeling
Er is sprake van schending van het beginsel van gelijke behandeling wanneer twee categorieën van personen waarvan de rechtspositie en de feitelijke situatie niet wezenlijk verschillen, verschillend worden behandeld (punt 129).
Referentie: Petit-Laurent/Commissie,reeds aangehaald, punt 56
Om uit te maken, of de weigering om met betrekking tot verzoeker de procedure tot aanstelling in vaste dienst in te leiden, een schending van het non-discriminatiebeginsel oplevert, dient te worden nagegaan, of verzoeker daadwerkelijk in dezelfde situatie, rechtens en feitelijk, verkeerde als de chauffeurs die eerder in vaste dienst waren aangesteld. Onderzocht moet derhalve worden, of het besluit van het Hof van 11 juli 1994 houdende afschaffing van het besluit van 1976 geldig is vastgesteld. Volstaan kan worden met de vaststelling, dat het Hof in casu geen dergelijk besluit heeft vastgesteld. Het besluit van 11 juli 1994 is immers niets meer dan een verzoek aan de begrotingsautoriteit om de personeelsformatie te wijzigen.
I-A - 452
Om het besluit van 1976 geldig af te schaffen, had het Hof bovendien het beginsel van de actus contrarius in acht moeten nemen. Het personeelscomité is evenwel niet geraadpleegd vóór de vaststelling van het besluit van 11 juli 1994, terwijl dit wel het geval is geweest voor het besluit van 1976. Verzoeker bevond zich ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit dus een situatie die vergelijkbaar was met die van de chauffeurs die eerder tot een onder vigeur van het besluit van 1976 georganiseerd vergelijkend onderzoek waren toegelaten. De heer Mellett is derhalve gediscrimineerd (punt 138).
Dictum:
Het uit punt 4 van de notulen blijkende besluit van het administratief comité van het Hof van Justitie van 14 juni 1995 en de besluiten van de president van het Hof van 17 oktober en 4 december 1996 houdende weigering om met betrekking tot verzoeker de procedure tot benoeming in vaste dienst in te leiden, worden nietig verklaard.