• No results found

Determinanten van d/t-fouten bij universiteitsstudenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Determinanten van d/t-fouten bij universiteitsstudenten"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Janssen & T. van Strien (eds.). Neerlandistiek in beeld. Amsterdam: Stichting neer- landistiek VU, p. 263-272.

Klooster, W. (2001). Grammatica van het hedendaags Nederlands. Een volledig overzicht.

Den Haag: SDU.

Rijt, J. van & P.A. Coppen (te verschijnen). “Bridging the Gap between Linguistic Theory and L1 Grammar Education. Experts’ views on the Conceptual Basis for Linguistics and Grammar Education”. Te verschijnen in Language Awareness.

Sangster, P., C. Anderson & P. O’Hara (2013). “Perceived and actual levels of knowl- edge about language amongst primary and secondary student teachers: do they know what they think they know?”. In: Language Awareness, 22 (4), p. 293-319.

Taalprof (2006)). “Wie is er bang voor de bepaling van gesteldheid?”. [Blogpost, 13 november 2006]. Online raadpleegbaar op: http://taalprof.blogspot.nl/2006/11/

wie-is-er-bang-voor-de-bepaling-van.html.

Toorn, M.C. van den (1984). Nederlandse grammatica. Groningen: Wolters- Noordhoff.

Noot

1 Waarbij opgemerkt kan worden dat in de voorbeeldzinnetjes van grammaticaboe- ken en methodes Nederlands maar heel weinig variatie voorkomt in het illustreren van de verschillende typen bepalingen van gesteldheid. In de voorbeeldzinnetjes komen mensen verdacht vaak hongerig binnen en er worden ook vrijwel altijd hek- jes groen geverfd.

Ronde 3

Dominiek Sandra

Universiteit van Antwerpen

Contact: dominiek.sandra@uantwerpen.be

Determinanten van d/t-fouten bij universiteitsstudenten

1. Inleiding

Samen met diverse medewerkers heb ik in vorig onderzoek de systematiek onderzocht achter d/t-fouten op homofone (gelijkklinkende) werkwoordsvormen (bijvoorbeeld:

(2)

word/wordt, gebeurt/gebeurd). Onze experimenten hebben het belang van twee factoren aan het licht gebracht. Ten eerste komen homofoonintrusies vaker voor als het werk- geheugen overbelast is (bijvoorbeeld: tijdens snel schrijven) of als de werkwoordsvorm door een aantal woorden van het onderwerp gescheiden is. Ten tweede worden zulke d/t-fouten niet at random gemaakt. De meeste homofoonintrusies zijn fouten waarbij de hoogstfrequente vorm de (correcte) laagstfrequente vorm verdringt. We hebben dat

‘het effect van homofoondominantie’ genoemd. Blijkbaar leidt een te hoge belasting van het werkgeheugen ertoe dat de spellingregel niet tijdig kan worden toegepast en dat de snelst beschikbare vorm van de werkwoordhomofoon dan wordt opgeschreven, namelijk de vorm met de hoogste frequentie. Dat suggereert dat zelfs vervoegde vor- men in het mentale lexicon zijn opgeslagen, net als woorden waarvan de spelling gememoriseerd moet worden (bijvoorbeeld: parallellogram).

Dit onderzoek richt zich niet op de systematiek binnen d/t-fouten, maar op factoren die het aantal d/t-fouten van spellers zouden kunnen beïnvloeden. In dit experiment ligt de focus op (a) de studierichting aan de universiteit en (b) het geslacht van de proefpersoon. Om die factoren te bestuderen, hebben we ons gericht op studenten in hun tweede bachelorjaar.

2. Hypothesen

We stelden twee hypothesen voorop:

• hypothese 1: Studenten ‘Taal- en Letterkunde’ die reeds in de tweede bachelor zit- ten, zullen alles in het werk stellen om d/t-fouten te vermijden en bijgevolg min- der zulke fouten maken dan studenten in niet-taalgerichte opleidingen.

• hypothese 2: Meisjes zullen minder fouten maken dan jongens. Die hypothese volgt uit meerdere vaststellingen dat meisjes normbewuster zijn dan jongens (Trudgill 1983).

3. Proefpersonen

De proefpersonen waren 598 studenten, verdeeld over de richtingen ‘Taal- en Letterkunde’, ‘Architectuur’, ‘Biologische Wetenschappen’, ‘Geschiedenis’, ‘Politieke wetenschappen’ en ‘Rechten’. Omdat de testafnames mogelijk werden gemaakt door de medewerking van bereidwillige docenten aan de universiteiten van Antwerpen, Leuven en Gent, was het onmogelijk om ervoor te zorgen dat er evenveel studenten getest werden in alle 12 combinaties van de factoren ‘Studierichting’ (6) en ‘Geslacht’

(2). De gebruikte statistische toets houdt rekening met dit zogenaamde ‘ongebalan- ceerde’ onderzoeksopzet.

(3)

4. Materiaal en procedure

De proefpersonen kregen een reeks van 76 zinnen, met twee ontbrekende woorden per zin; een zogenaamd ‘gatendictee’. Terwijl het dictee tegen een relatief hoog tempo werd voorgelezen, moesten ze de ontbrekende woorden invullen. In 28 zinnen kwam een homofone werkwoordsvorm voor. Die vorm was afgeleid van een werkwoord met homofonen in de eerste en derde persoon enkelvoud, onvoltooid tegenwoordige tijd (verder: OTT1 en OTT3), zoals worden (word/wordt). Voor de helft van de werkwoor- den was de d-vorm de hoogstfrequente homofoon (D-dominante werkwoorden); voor de andere helft was dat de dt-vorm (DT-dominante werkwoorden). Proefpersonen kregen slechts één van beide vormen aangeboden. Voor beide types dominantie was dat voor de ene helft van de werkwoorden de OTT1-vorm en voor de andere helft de OTT3-vorm. Er werden twee varianten van het dictee opgesteld, zodat elke OTT1- vorm in de ene variant vervangen werd door de OTT3-vorm in de andere variant (het onderwerp ‘ik’ werd dan ‘hij’) en vice versa. Op die manier waren er observaties voor de twee homofonen van elk werkwoord.

In de 28 kritische zinnen stonden vier woorden tussen het onderwerp en de erop vol- gende werkwoordhomofoon (belasting werkgeheugen). Eerder in de zin stond altijd een moeilijk onthoudwoord (bijvoorbeeld: eczeem) of regelwoord (vier categorieën:

‘meervouden’, ‘verkleinwoorden’, ‘hoofdletterwoorden’ en ‘samenstellingen met een doffe ‘e’ tussen de twee onderdelen’). Het doel was om de aandacht zoveel mogelijk van de werkwoordsvormen af te leiden. Datzelfde doel werd ook gediend door de 48 overige zinnen (afleiders), waarin twee moeilijk te spellen woorden voorkwamen van de voornoemde vijf types. Het dictee werd voorgelezen tegen een hoog dicteertempo, dat toch nog voldoende goed te volgen was. Het werd vooraf opgenomen, opdat het dicteertempo constant zou zijn over deelnemers.

5. Resultaten

De spelling van een homofone werkwoordsvorm werd enkel fout gerekend als de ver- keerde homofoon gespeld werd (bijvoorbeeld: ik vint was geen fout). De spelling van niet-cruciale letters speelde geen rol (bijvoorbeeld: hij begelijdt was geen fout). We waren immers enkel geïnteresseerd in de spelling van de eindletter van de stam en het suffix. Statistische analyses (generalized linear mixed model analyses) van de gegevens brachten de volgende effecten aan het licht:

• Er was een sterk significant effect van ‘Geslacht’: meisjes maakten significant min- der d/t-fouten dan jongens (p = .007).

• Er was een sterk significant effect van ‘Studierichting’: studenten in de richting

‘Taal- en Letterkunde’ maakten minder d/t-fouten dan studenten in elk van de andere vijf richtingen (alle p’s ≤ .01).

(4)

Bijkomende analyses brachten echter aan het licht dat zowel het effect van ‘Geslacht’

als het effect van ‘Studierichting’ toe te schrijven waren aan de meisjes in de richting

‘Taal- en Letterkunde’. In aparte analyses van de gegevens van de jongens en de meis- jes bleek dat de richting ‘Taal- en Letterkunde’ het enkel in de groep meisjes beter deed dan de andere richtingen (jongens: alle p’s > .25; meisjes: vier p’s ≤ .01, één p = .07).

Bovendien verdween het effect van ‘Geslacht’ als de richting ‘Taal- en Letterkunde’

niet in de gegevens werd opgenomen (p = .11).

De focus van deze studie lag niet op het effect van homofoondominantie. Omdat dat effect nog niet bij universiteitsstudenten onderzocht was, werd toch nagegaan of dat patroon in de fouten aanwezig was. Het effect bleek erg significant (p < .0001), ook in aparte analyses van de data van de jongens en de meisjes (beide p’s < .0001). Voor DT-dominante werkwoorden werden significant meer fouten gemaakt in OTT1 dan in OTT3. Voor D-dominante werkwoorden was er geen significant verschil tussen die twee types.

Tot slot bleek dat werkwoordfouten een opvallend profiel vertoonden. De fouten tegen de andere vier types regelwoorden vormden een normaalverdeling. Dat was niet het geval bij werkwoordhomofonen. De frequentste score was 0 fouten (ongeveer 50%

van alle proefpersonen), terwijl almaar minder proefpersonen hogere foutscores behaalden. Uitzonderingen maakten meer dan 10 fouten op de 28 vormen (maximaal 16 fouten).

6. Discussie

In deze studie over d/t-fouten op homofone werkwoordvormen lag de klemtoon niet op factoren die het patroon binnen die fouten verklaren, maar op twee factoren die het aantal fouten beïnvloeden: ‘Studierichting’ en ‘Geslacht’. We vonden noch een globaal effect van ‘Studierichting’, noch een globaal effect van ‘Geslacht’. Uit de analyses bleek dat enkel meisjes in de richting ‘Taal- en Letterkunde’ significant minder fouten maken dan alle andere groepen proefpersonen. Meisjes blijken zich dus meer te con- formeren aan de spellingnormen, maar enkel als ze ‘Taal- en Letterkunde’ studeren.

Dat is begrijpelijk: een vooropgestelde regel wordt enkel als norm gepercipieerd als die voldoende belangrijk is voor het individu om goed te kunnen functioneren binnen een bepaalde groep. Ons resultaat ondersteunt eerdere bevindingen dat meisjes zich norm- bewuster gedragen dan jongens (Trudgill 1983).

Tot dusver hadden we het effect van homofoondominantie enkel in de laatste graad van de middelbare school bestudeerd. Uit deze studie blijkt dat het effect zich ook voordoet in de tweede bachelor aan de universiteit, met andere woorden: bij zeer geoe- fende schrijvers. Ook Verhaert, Danckaert & Sandra (2016) stelden vast dat het

(5)

schrijfniveau van de proefpersonen geen impact heeft op het effect van homofoondo- minantie. Dat effect verschilde niet significant tussen leerlingen in het algemeen secundair, technisch secundair en beroepssecundair onderwijs, ook al verschilden de foutenaantallen in die drie groepen aanzienlijk.

Het is voorlopig onduidelijk waarom het effect van homofoondominantie zich enkel bij DT-dominante werkwoorden voordeed. Dat resultaat blijkt nochtans vrij systema- tisch op te treden in de groep werkwoorden waarvan de stam op ‘d’ eindigt (met homofonen in OTT1 en OTT3). Eén van mijn doctoraatsstudenten (Verhaert 2016) vond precies hetzelfde effect bij een groep leerlingen uit de derde graad van de mid- delbare school, met dezelfde werkwoorden (maar met andere zinnen). Zelfs in onze eerste studie over het effect van homofoondominantie (Sandra, Frisson & Daems 1999) was het effect veel sterker in de groep DT-dominante werkwoorden dan in de groep D-dominante werkwoorden.

Tot slot blijkt dat de spelling van werkwoordsvormen zich duidelijk onderscheidt van de spelling van andere regelwoorden. De foutenaantallen vormen geen normaalverde- ling. Hoewel dit veroorzaakt kan zijn door de hogere moeilijkheidsgraad van de vier types regelwoorden (of de specifieke woorden die voor die categorieën gebruikt wer- den), kan het er ook op wijzen dat (geoefende) schrijvers de d/t-regels in veel hogere mate beheersen dan vaak beweerd wordt.

Referenties

Sandra, D., S. Frisson & F. Daems (1999). “Why simple verb forms can be so diffi- cult to spell: the influence of homophone frequency and distanced in Dutch”. In:

Brain and Language, 68, p. 277-283.

Trudgill, P. (1983). On dialect. Social and geographical perspectives. Oxford: Blackwell.

Verhaert, N. (2016). Rules or regularities? The homophone dominance effect in spelling and reading regular Dutch verb forms. [Ongepubliceerd proefschrift]. Antwerpen:

Universiteit Antwerpen.

Verhaert, N., E. Danckaert & D. Sandra (2016). “The dual role of homophone dom- inance: why homophone intrusions on regular verb forms so often go unnoticed”.

In: Mental Lexicon, 11, p. 1-25.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• “Zware” fouten: -1.0 tot -1.5 punt: fouten in Jacobiaan, fouten in bepaling van integratiegrenzen, foute trigonometrische transformaties, etc.... • Onvolledige opgave:

[r]

Een afleveringsbon die niet behoort bij een productcertificaat bevat tenminste die aanduidingen, waaruit blijkt om welke bouwstof het gaat, hoeveel is geleverd, waar de bouwstof

De Belgen blijken terzake minder tolerant, want het gemiddelde van alle 1.957 recruiters in de 13 landen ligt op 28 procent.. Een aantal van de Belgische ondervraagden storen

Daarbij wordt juist door de toenemende gedigitaliseerde communicatie tus- sen burger en overheid ‘ieder formulier al snel zijn eigen regel.’ Voor burgers is het vaak een

In een eerste experiment met een minimale grammaticale context, waarin ppn expli- ciet moesten oordelen of woordgroepen als hij wordt of hij word correct gespeld waren, reageerden

Ze maken gebruik van hun eigen mondelinge en schriftelij- ke vermogens, proberen zo hun fouten te begrijpen en zoeken strategieën om fouten in de toekomst te vermijden..

De problematiek van tijd en plaats in het strafrecht, die juist bij stalking (waar geen sprake hoeft te zijn van één tijd en plaats) zo pregnant naar voren komt, zou mede