• No results found

Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk [MOV-515912-0.1].pdf 341.26 KB

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk [MOV-515912-0.1].pdf 341.26 KB"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

plaatsbepaling

Aletta Winsemius,

senior innovatiemedewerker Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn/NIZW Reflectie is niet de sterkste kant van het vrijwilligerswerk in Nederland. Niet alleen de

vrijwilligers zelf, maar ook hun organisaties en de ondersteuners zijn vaak praktijk- en oplossingsgericht. Lekker de handen uit de mouwen steken en niet te veel prakkizeren, dat is meestal het devies. Het onderzoek van Klein Hegeman en Kuperus naar het be- grip vrijwilligerswerk is een verademing in deze doenerswereld.

Wat is vrijwilligerswerk? Dat is de vraag die de auteurs van dit artikel zichzelf stelden, voorafgaand aan het onderzoek. Deze vraag werd ingegeven door ontwikkelingen in de vrijwillige sector. Is een stagiair een vrijwilliger? Of een fase 4-cliënt die bij een vrijwilli- gersorganisatie werkt? Een lid van de vrijwillige brandweer? Vrijwilligerswerk bij een commercieel bedrijf, bestaat dat? Vrijwilligerswerk in opdracht van je werkgever, is dat eigenlijk wel vrijwilligerswerk? Vrijwilligers, vrijwilligersorganisaties, vrijwilligerscen- trales en anderen stellen zich vergelijkbare vragen. De grenzen van het begrip vrijwilli- gerswerk zijn in beweging en dus was het tijd voor een onderzoek naar de betekenis van het begrip.

Waarom is een onderzoek naar de betekenis van het begrip vrijwilligerswerk van be- lang? Het heeft praktisch nut. In de praktijk blijkt het begrip verschillende betekenissen te krijgen. Communicatie verloopt beter wanneer deze verschillen expliciet worden ge- maakt. Eventueel kan daarna overeenstemming worden bereikt over het gebruik van één of meerdere begrippen en hun betekenis. In dit verband is de conclusie uiterst rele- vant dat de definitie van 1980 als beleidsinstrument voor de overheid is opgesteld en als duidingsinstrument is overgenomen door ondersteuners, onderzoekers en uitvoerende instanties. Hetzelfde begrip wordt dus in verschillende contexten op een andere manier gebruikt. Dat moet wel tot frictie leiden. Of tot misverstanden.

Het onderzoek bevestigt de indruk dat de aanwezigheid van het woord ‘werk’ in het be- grip soms een belemmering is, bijvoorbeeld voor sommige groepen allochtonen. Nieu- we invullingen of nieuwe woorden kunnen de herkenbaarheid van het verschijnsel ver- groten en de toegang tot bijvoorbeeld ondersteuningsstructuren ontsluiten. Hiermee hangt het imago van het begrip samen. Op het moment dat onderzoek uitwijst dat de term vrijwilligerswerk negatieve beelden oproept, bijvoorbeeld bij jongeren, dient zich de vraag aan of dan het begrip moet worden gewijzigd, of dat geprobeerd moet worden de beelden te veranderen.

Niet in de laatste plaats is de studie van Klein Hegeman en Kuperus van belang voor on- derzoekers. Zij hebben een eenduidige definitie nodig, omdat dat de vergelijkbaarheid van gegevens vergroot. Tegelijkertijd wordt hun onderzoek minder relevant op het mo- ment dat de gehanteerde definitie niet langer aansluit bij de betekenis die bijvoorbeeld respondenten aan een begrip geven.

Ten slotte heeft een onderzoek als dit een principieel belang. Onze samenleving is voortdurend in beweging. Vrijwilligerswerk is een vitaal onderdeel van die samenleving, en beweegt dus ook. De definitie van vrijwilligerswerk die overal wordt aangehaald, is bijna 25 jaar oud. Het werd de hoogste tijd dat dat begrip eens onder de loep werd geno- men.

Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk

2

(2)

De aanleiding voor het onderzoek ‘What’s in a Name?’

zijn de signalen die CIVIQ opvangt over de onduide- lijke grenzen van vrijwilligerswerk bij verschillende partijen in het veld. Medewerkers van CIVIQ lopen hier tegenaan bij hun dagelijkse klantencontact. Ook de CIVIQ-helpdesk wordt regelmatig gebeld door vrij- willigers, vrijwilligersorganisaties, vrijwilligerscentra- les en andere ondersteuningsorganisaties met de vraag of een bepaalde activiteit wel of niet tot vrijwilligers- werk gerekend kan worden. De definitie van vrijwilli- gerswerk uit 1980 biedt in deze gevallen aan vrijwilli- gers- en ondersteuningsorganisaties onvo l d o e n d e handvatten om vast te stellen wat nu wel en wat nu geen vrijwilligerswerk is.

Deze signalen hebben bij CIVIQ de vraag doen ont- staan of het tijd is voor een helderder definitie van vrij- willigerswerk en/of meer begrippen voor het ene of an- dere type vrijwillige activiteit. Is één term voor het sca- la aan activiteiten van vrijwillige inzet nog we l toereikend om grip te krijgen op het brede veld van vrijwilligerswerk en het grijze gebied daarvan? Om deze vraag te beantwoorden heeft CIVIQ in 2003 het meerjarige project ‘Vrijwilligerswerk, heldere defini- ties’ opgezet. De eerste deeldoelstelling van dit project was het verkrijgen van inzicht in de verschillende vor- men van vrijwillige inzet en de wijze waarop de be- trokkenen dat zelf labelen. Daartoe is het onderzoek

‘What’s in a name?’ verricht en in dit artikel worden de belangrijkste resultaten hiervan beschreven.

Verkenning definitie vrijwilligerswerk

Aan het onderzoek ‘What’s in a name?’ is een litera- tuuronderzoek voorafgegaan, waarin de definiëring en terminologie van vrijwilligerswerk en de belangrijkste gebruikers hiervan zijn verkend. De literatuurstudie heeft uitgewezen dat de definitie van vrijwilligerswerk uit 1980 het dominante perspectief op vrijwilligers- werk in Nederland is. Deze definitie is in 1980 opge- steld door het toenmalige ministerie van VWS als be- leidsinstrument op het niveau van arbeidswet- en re- gelgeving voor de overheid, vrijwilligersorganisaties en -centrales die met deze wet- en regelgeving te ma- ken kregen. De definitie luidt nog steeds: “Werk dat onbetaald en onverplicht verricht wordt ten behoeve van anderen of van (de kwaliteit van) de samenleving in het algemeen, in enig georganiseerd verband”

(RMO, 1997:46). De definitie is op te delen in vier com- ponenten, te weten ‘onbetaald’, ‘onverplicht’, ‘ten be- hoeve van anderen of (de kwaliteit van) de samenle- ving in het algemeen’ en ‘in enig georganiseerd ver- band’. Na 1980 hebben onderzoekers en publieke beleidsmakers wel hun eigen toevoegingen en verfij- ningen gegeven op de definitiecomponenten, maar deze zijn nooit bindend verklaard. In een nota van het ministerie van Financiën wordt bijvoorbeeld een ver-

Een onderzoek naar de flexibiliteit van de definitie en de naam- en betekenisgeving aan de eigen vrijwillige inzet

Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk

2

Pascale Klein Hegeman en Marike Kuperus Vrijwilligerswerk is een breed begrip en bestaat in Nederland in een grote diversiteit aan sectoren. Gezien deze grote diversiteit lopen ook de activiteiten zeer uiteen. Wat vrijwilligerswerk is, wat er wel onder valt en wat niet, daarover bestaat onduidelijkheid. Onduidelijkheid die zich vertaalt in discussies, onderzoeksresultaten, wettelijke bepalingen en imago. CIVIQ heeft in 2003-2004 onderzoek gedaan naar de definities en beleving van

vrijwilligerswerk, waarvan dit artikel de belangrijkste bevindingen weergeeft. Het verrichte onderzoek draagt de naam ‘What’s in a Name?’ en maakt deel uit van het meerjarige CIVIQ-project ‘Vrijwilligerswerk, heldere definities’.

(3)

fijning gevonden op de betalingscomponent, waarin wordt gezegd dat wanneer vrijwilligerswerk op zich- zelf bezien geen bron van inkomen is voor de vrijwilli- ger, deze niet als betaald wordt gezien (2002).

Een introductie van de begrippen ‘grijs gebied’

en ‘vrijwillige inzet’

De definitie uit 1980 is op enkele nuanceringen en toe- voegingen na onveranderd gebleven. Aangezien CIVIQ steeds vaker signalen opvangt dat de definitie niet toereikend is om vast te stellen wat nu vrijwilli- gerswerk is en wat niet, is er in het onderzoek ‘What’s in a name?’ gekozen voor het begrip ‘vrijwillige inzet’.

Met dit begrip wordt gedoeld op de brede betekenis van vrijwilligerswerk, waaronder het reguliere vrijwil- ligerswerk én die vormen van vrijwilligerswerk die door de definitie in twijfel worden getrokken en/of niet zijn ingeburgerd als vrijwilligerswerk, de zogenaamde twijfelgevallen. Met vrijwilligerswerk wordt gedoeld op die vormen van vrijwilligerswerk die in de Neder- landse samenleving worden herkend en benoemd als vrijwilligerswerk, oftewel de reguliere vormen van vrijwilligerswerk die zijn ingeburgerd als vrijwilligers- werk.

In het onderzoek is vanuit twee invalshoeken naar vrij- willige inzet gekeken en dit heeft vorm gekregen in twee onderzoeken. In het eerste deelonderzoek vormt de definitie van vrijwilligerswerk de centrale invals- hoek: welke activiteiten scoren als twijfelgeval op de definitie van vrijwilligerswerk? In het tweede deelon- derzoek staat het perspectief van mensen die zich vrij- willig inzetten centraal: hoe labellen mensen zelf hun vrijwillige activiteiten? Alle vormen van vrijwillige in- zet die niet zijn ingeburgerd als vrijwilligerswerk en/of niet (geheel) passend zijn in de definitie van vrijwilli- gerswerk, worden aangeduid met ‘een grijs gebied’

van vrijwilligerswerk. Door de uitkomsten van de twee deelonderzoeken naast elkaar te leggen, wordt zichtbaar of er een discrepantie bestaat tussen de de- finitie van vrijwilligerswerk uit 1980 en de naam- en betekenisgeving van mensen zelf aan hun vrijwillige inzet.

De onderzoeksmethodiek

De doelstelling van de quick scan was het vinden van voorbeelden van activiteiten die afwijken op één of en- kele componenten van de bestaande definitie van vrij- willigerswerk en daarmee een zogenaamd ‘twijfelge-

val’ zijn. Om deze doelstelling te realiseren is gebruik gemaakt van de praktijkkennis van de CIVIQ-mede- werkers en van vakbladen, dagbladen, beleidsdocu- menten, straatinterviews en webpagina’s. Aan de me- dewerkers is gevraagd om mee te denken over twijfel- g evallen van vrijwilligerswerk, die zij in hun dagelijkse werk tegenkomen. De aanknopingspunten die dit heeft opgeleverd zijn in bovenstaande schrifte- lijke en digitale bronnen nagetrokken. Met behulp van de sneeuwbalmethode zijn zoveel mogelijk twijfelge- vallen van vrijwilligerswerk in kaart gebracht en gescand op de vier definitiecomponenten. Vervolgens zijn deze twijfelgevallen ondergebracht in één of meer van de definitiecomponenten (Klein Hegeman, Kuperus, 2003).

Na het uitvoeren van de quick scan heeft het empi- risch onderzoek plaatsgevonden. De doelstelling van het empirisch onderzoek is een beschrijving te geven van de namen en achterliggende betekenissen die mensen geven aan hun vrijwillige inzet en inzicht te bieden in de wijze waarop mensen naam en betekenis geven aan deze vrijwillige inzet. Om deze doelstelling te bereiken zijn 41 semi-gestructureerde diepte-inter- views afgenomen met mensen van 16 jaar en ouder, die zich op enige wijze vrijwillig inzetten. De leeftijds- grens is bij 16 jaar gelegd, omdat dit de leeftijd is waar- op jongeren beginnen te participeren in bijvoorbeeld de sportvereniging en de scouting. Om zo’n hete- rogeen mogelijke onderzoeksgroep te verkrijgen, is re- kening gehouden met een gespreide verdeling van de kenmerken opleidingsniveau, geslacht, kerkelijke be- trokkenheid, land van herkomst, ouderschap, leeftijd, woongebied en het hebben van een baan of volgen van een opleiding. Bij de werving van de interviewrespon- denten is in eerste instantie gebruik gemaakt van de geïnventariseerde locaties en personen uit de quick scan. Aan het eind van ieder interview is via de sneeuwbalmethode verder geworven door de respon- dent te vragen of hij of zij andere mensen kent die zich op een voor het onderzoek interessante manier inzet- ten.

Resultaten quick scan

De quick scan heeft geresulteerd in de volgende lijst van verschillende twijfelgevallen van vrijwilligers- werk:

(4)

Betaling Verplichting Organisatie T.b.v. anderen/

samenleving

Vrijwillige brandweer en politie - - + + -/+

Emancipatorisch adviesbureau - - + + +

Noord-Nederland

Overblijfouders basisscholen -/+ -/+ + +

Trainers in de sportwereld - + + +

Bestuurswerk door studenten - + + -

Werknemersvrijwilligerswerk - - - + -

Ontwikkelingshulpprojecten - + + +

Taalstages - - - + -/+

Sociale activering -/+ - - + -/+

Maatschappelijke stages in + - - + -/+

het onderwijs

Ouderparticipatie in algemeenheid + - + -/+

(m.u.v overblijfouders)

Ondersteuning sport- en + - + -/+

hobbyverenigingen

Levensbeschouwelijke activiteiten + - + -/+

Alternatief gestraften + - - + - -

Opstap vrijwilligerswerk + + + - -

Bestuurswerk en inspraakorganen - + + - -

in algemeenheid (bv.

medezeggenschap, OR)

Cultuuruitingen + + + -

Virtuele burgerinitiatieven + + + -

Buurtburgerinitiatieven -/+ + + - -

Burgerinitiatieven ter + + - - +

campagnevoering/

one-issuebewegingen

Kortdurende vrijwillige klussen in + + - +

georganiseerd verband

Eenmalige vrijwillige klussen in + + - - +

georganiseerd verband

Celebrity volunteering + + - +

Kortdurende vrijwillige klussen + + - - -/+

buiten georganiseerd verband

Toelichting:

Een + betekent dat de inzet conform de definitie is, een – betekent dat de inzet afwijkt van de de- finitie, een - - betekent dat de inzet in veel gevallen sterk afwijkt van de definitie en een +/- bete- kent dat de component schommelt tussen wel en niet passend binnen de definitie.

Component Vorm van

vrijwillige inzet

Schema 1 – twijfelgevallen van vrijwilligerswerk

(5)

Het vinden van de twijfelgevallen in de quick scan geeft in ieder geval al aan dat op elk van de vier defini- tiecomponenten twijfelgevallen bestaan.

Tijdens de quick scan stond de score op de definitie centraal, maar tevens heeft het de insteek voor een an- der verdelingsmechanisme opgeleverd. De lijst van twijfelgevallen in schema 1 laat zien dat de twijfelge- vallen grofweg zijn onder te verdelen naar vrijwillige inzet waarvoor rechtstreeks gekozen wordt om de vrije tijd aan te besteden en vrijwillige inzet die voortkomt uit andere tijdsbestedingen, zoals inkomensgenerende arbeid, onderwijsverplichtingen, huishoudelijke ta- ken, zorgtaken en vrijetijdsbestedingen als sport en hobby’s. Vanuit dit perspectief is een indeling naar soorten inzet ontstaan, die is weergegeven in schema 2. De indeling van vrijwillige inzet naar soorten tijd en de fasering van vrijwilligerswerk temidden daarvan is gebaseerd op de onderverdeling naar verplichtingen en vrije tijd en de fasering van vrijwilligerswerk daar- binnen van bureau Intomart in haar vijfjaarlijkse tijds- bestedingonderzoeken voor het SCP (De Hart, 1999:

165-172). In figuur 1 is de verdeling naar soorten vrij- willige inzet grafisch weergegeven:

Tijdens de quick scan is de verwachting ontstaan dat er een verband bestaat tussen de naam- en betekenisge- ving aan vrijwillige inzet en de tijdsbesteding waaruit deze inzet voortkomt. De verwachting was dat onaf- hankelijke inzet vaker als vrijwilligerswerk herkend en benoemd wordt dan de andere soorten inzet, omdat de vrijwilliger voor onafhanke l i j ke inzet rechtstreeks kiest en daarom bewust bezig is met het label dat erop wordt geplakt. Daarentegen kiest de vrijwilliger voor de andere soorten inzet niet rechtstreeks, omdat het voortvloeit uit het lidmaatschap bij een club of vereni- ging, waardoor deze tijdsverwante inzet als een grotere vanzelfsprekendheid wordt ervaren dan onafhankelij- ke inzet en daarom minder sterk als vrijwilligerswerk wordt gelabeld.

Resultaten diepte-interviews

In de diepte-interviews is de bovengenoemde ver- wachte samenhang tussen naam- en betekenisgeving en tijd(sbesteding) meegenomen. Tevens heeft de inde- ling naar soorten inzet dienst gedaan als indelingsme- chanisme van de geïnventariseerde vormen van vrij- willige inzet tijdens de interviews.

De opbrengst van de diepte-interviews was zeer om- vangrijk: er zijn 176 verschillende vormen van vrijwil- lige inzet genoemd, die in mindere of meerdere mate zijn besproken in de interviews. Bij de analyse van deze vormen van vrijwillige inzet is grofweg gelet op de volgende aspecten:

* De respondentendefinitie van vrijwilligerswerk in het algemeen;

* De respondentendefinitie van de eigen vrijwillige in- zet;

* De naamgeving van de respondenten aan de eigen vrijwillige inzet;

* De plaats van de eigen vrijwillige inzet in het leven van de respondenten;

Soort inzet Relatie tot tijd

Onafhankelijke inzet Vrijwillige inzet die niet voortvloeit uit een andere tijdsbesteding;

Taakverwante inzet Vrijwillige inzet die voortvloeit uit een (vroeger) betaald beroep of studie;

Zorgverwante inzet Vrijwillige inzet die voortvloeit uit zorg voor zichzelf en/ of huisgenoten, uit activitei- ten voor het huishouden, waaronder woonsituatie en uit zorg voor mensen binnen of buiten het sociale netwerk;

Vrijetijdsverwante inzet Vrijwillige inzet die voortvloeit uit andere vormen van vrijetijdsbesteding, waaronder hobby, sport, kerk en vrijwilligerswerk.

Schema 2 - Soorten vrijwillige inzet wat betreft naam- en betekenisgeving

Figuur 1 - Vrijwillige inzet ingedeeld naar tijdsbesteding waaruit het voortkomt

(6)

* De relatie tussen tijd en tijdsbesteding en de naam- en betekenisgeving aan de vrijwillige inzet.

De belangrijkste resultaten met betrekking tot deze aspecten komen hieronder stapsgewijs aan de orde.

De respondentendefinitie van vrijwilligerswerk in het algemeen

In de interviews is een onderscheid gemaakt naar vrij- w i l l i g e r s werk in het algemeen en naar de eigen vrijwilli- ge inzet. Dit onderscheid is gemaakt om de ve r g e l i j k i n g te kunnen maken tussen de respondentenopva t t i n g e n over hun eigen activiteiten en over vrijwilligerswe r k . Niet iedere activiteit wordt door de respondent als vrij- w i l l i g e r s werk gelabeld. In de interviews is gev r a a g d naar een omschrijving van vrijwilligerswerk in het alge- meen. Dit leverde de volgende ke n m e r ken in schema 3op, we e r g e g even in volgorde van de frequentie wa a r- mee het is genoemd.

De eigenschappen staan van boven naar beneden in de mate van belangrijkheid, afgeleid van de totale fre- quentie én van de volgorde per respondent waarin ze zijn genoemd. De eigenschap ‘onbetaald’ is dus het vaakste genoemd en de eigenschap ‘tussenkomst van een organisatie’ is het minst vaak genoemd.

Verder komt tijdens de interviews naar voren dat de beeldvorming over vrijwilligerswerk een belangrijke

rol speelt in de respondentendefinitie van vrijwilli- gerswerk. Uit de interviews zijn in de schema 4 ver- melde dominante maatschappijbeelden over vrijwilli- gerswerk afgeleid.

De eerste twee en de laatste twee beelden verhouden zich paradoxaal tot elkaar. Bij sommige respondenten bestaan meerdere maatschappijbeelden naast elkaar, waaruit opnieuw blijkt dat hét vrijwilligerswerk en dé samenleving niet bestaan. Bij het beeld dat vrijwilli- gerswerk een lagere maatschappelijke status heeft, noemen respondenten ook vrijwilligerswerk als niet- professioneel en weinig uitdagend en dat het vrijwilli- gerswerk vooral in de zorg- en welzijnssector gebeurt.

De respondentendefinitie van de eigen vrijwillige inzet In de diepte-interviews werd tevens aan de respondent gevraagd of deze de eigen inzet als vrijwilligerswerk beschouwt of herkent, de zogenaamde individuele per- ceptie. Dit heeft een aantal factoren opgeleverd, die een rol spelen bij de individuele perceptie op de eigen inzet. De perceptiefactoren geven met behulp van glij- dende schalen weer welke verschillen er bestaan tus- sen de respondentenopvattingen over hun eigen vrij- willige inzet versus hun opvattingen over vrijwilligers- werk in het algemeen (zie schema 5):

Respondentenopvattingen over vrijwilligerswerk

1. Onbetaald;

2. Hulp aan anderen, organisaties of de maatschappij;

3. Vrijwillig om aan te gaan;

4. Niet vrijblijvend: er wordt een verplichting aangegaan;

5. Is altijd leuk voor de vrijwilliger, anders doet deze het niet vrijwillig;

6. Is daarmee nooit zonder enig eigenbelang, de vrijwilliger kan er iets van leren of vindt het leuk;

7. Tussenkomst van een organisatie is voor enkele respondenten een kenmerk, maar voor de meeste niet.

Schema 3

Beelden over positie vrijwilligerswerk in samenleving

De betekenis van iets goeds en bewonderenswaardigs;

De betekenis van een lagere maatschappelijke status;

De betekenis dat vrijwilligerswerk op een gezonde maatschappij duidt;

De betekenis dat vrijwilligerswerk de oorzaak is van een tekortschietende overheid.

Schema 4 – Beelden over de positie van vrijwilligerswerk in de samenleving

(7)

De naamgeving aan de eigen vrijwillige inzet Bij de naamgeving is gevraagd hoe de respondent de ei- gen vrijwillige inzet noemt. Vanuit de ve r o n d e r s t e l l i n g dat de naamgeving niet iets is waar de respondent al eer- der over nagedacht heeft, worden er situaties geschetst

waarbinnen de respondent de naamgeving plaatst, zoals een verjaardag of een sollicitatiegesprek. Hierbij blijkt dat de omgeving en de beeldvorming, onbewust, een grote invloed uitoefenen op de naamgeving aan de eigen vrijwillige inzet. Respondenten zijn zich er niet erg va n Onderscheidende factoren

De tijd die de respondent met de inzet kwijt is

Aanwezigheid van eigenbelangen en intentie achter inzet

Of de gever deel uitmaakt van hetzelfde verband als de ontvanger

Gelijkwaardigheid in relatie tussen gever en ontvanger

De sector waar de inzet plaatsvindt

Mate van vanzelfsprekendheid

Aanwezigheid officiële instantie

Mate van betaling

Mate van fysieke inspanning

Vrijwillige inzet versus vrijwilligerswerk in glijden- de schalen

Hoe meer tijd de inzet kost, hoe meer het gezien wordt als vrijwilligerswerk, hoe regelmatiger de inzet ge- beurt, hoe meer de respondent het ziet als werk en daarmee als vrijwilligerswerk.

Hoe minder eigenbelang, hoe meer de respondenten de inzet als vrijwilligerswerk zien. Wanneer de inten- tie van de inzet eigenbelang is en er meer eigenbelang dan belang voor de ander is, vinden de respondenten de inzet geen vrijwilligerswerk.

Hoe duidelijker de gever deel uitmaakt van hetzelfde verband als de ontvanger, hoe minder de respondent de inzet ziet als vrijwilligerswerk, omdat er dan meer eigenbelangen gepaard gaan met de inzet.

Hoe minder gelijkwaardigheid tussen gever en ont- vanger, hoe meer de inzet wordt gezien als vrijwilli- gerswerk. Hangt samen met hulpbehoevendheid van de ontvanger.

Wanneer de inzet in zorg- en welzijnssector plaats- vindt zien respondenten het vaker als vrijwilligers- werk dan wanneer het in een andere sector plaats- vindt.

Hoe vanzelfsprekender de inzet, des te minder het wordt gezien als vrijwilligerswerk. Hoe meer er een weloverwogen keuze aan de inzet is vooraf gegaan, hoe meer het wordt gezien als vrijwilligerswerk. Er spelen morele verplichtingen mee

Hoe duidelijker er een officiële instantie achter de in- zet zit, hoe meer de inzet als vrijwilligerswerk wordt gezien.

Hoe meer betaling, hoe minder de inzet als vrijwilli- gerswerk wordt gezien. Het hangt samen met de in- tentie voor inzet, financiële afhankelijkheid van inzet, inzet naast betaalde baan of niet en verhouding gele- verde inspanning versus ontvangen betaling.

Hoe minder fysieke activiteit er in de inzet zit, des te minder de respondent het als werk ziet en daarmee als vrijwilligerswerk.

Schema 5 - Factoren die de individuele perceptie op de eigen vrijwillige inzet bepalen

(8)

b ewust hoe zij hun inzet noemen en meestal hebben zij geen vaste benaming voor hun inzet.

Het grootste gedeelte van de respondenten noemt de eigen inzet geen vrijwilligerswerk. De naamgeving hangt gedeeltelijk met de individuele perceptie samen:

respondenten die hun inzet niet als vrijwilligerswerk zien, noemen het om die reden ook geen vrijwilligers- werk. Deze samenhang tussen individuele perceptie en naamgeving gaat opvallend genoeg niet in omge- keerde richting op: ook respondenten die hun inzet wel als vrijwilligerswerk zien, noemen het daarente- gen meestal geen vrijwilligerswerk. De bevinding dat de naamgeving en individuele perceptie niet altijd sa- men gaan, kan verklaard worden door de grote rol die de omgeving van de respondent speelt in de naamge- ving. Belangrijke omgevingsfactoren zijn:

• De beeldvorming over de positie van vrijwilligers- werk in de samenleving (schema 4), waardoor respondenten expliciet gebruik van het woord vrij- willigerswerk vaak vermijden;

• Het woord vrijwilligerswerk, dat bij de responden- ten een bepaalde associatie oproept waarmee zij hun inzet niet willen of kunnen associëren;

• De functienamen binnen de organisatie, die in mon- delinge en schriftelijke communicatiedragers zijn opgeslagen.

Naast functienamen die binnen een organisatie ont- staan, bedenken respondenten eigen passende namen

voor hun inzet. Dit is vaak een variant op de term vrij- willigerswerk, waarin wel een verwijzing naar ‘vrijwil- lig’ terugkomt, maar die een andere connotatie heeft dan vrijwilligerswerk. Respondenten hebben dus vooral moeite met het woord ‘werk’ in vrijwilligers- werk, zowel vanwege de beeldvorming die aan het woord vrijwilligerswerk hangt, als met de associatie die het woord werk oproept. Het woord werk ver- zwaart het woord vrijwilligerswerk, waardoor respon- denten hun eigen inzet niet ‘werkachtig’ genoeg vin- den om het vrijwilligerswerk te noemen. Dit geldt met name voor werkzaamheden met bestuurlijke taken of veel verantwoordelijkheden, die ook beroepsmatig uit- gevoerd kunnen worden.

De plaats van de eigen vrijwillige inzet in het leven van de respondenten

Ook is in de interviews aandacht besteed aan de indivi- duele betekenissen die de vrijwillige inzet heeft voor de respondent. Er is gevraagd naar de functies van de inzet en de achterliggende intenties en motieven. De resultaten zijn teruggebracht tot schema 6, met daarin de plaats die de inzet in het leven van de respondent in- neemt en de belangrijkste betekenissen daarvan:

Vaak neemt de inzet meerdere plaatsen tegelijkertijd in het leven van de respondent in. Ook kan dezelfde inzet voor verschillende respondenten verschillende plaat- sen in het leven innemen.

Plaats in leven Betekenissen vrijwillige inzet

Baanfunctie Vaste taken, verantwoordelijkheden en verplichtingen, nuttig bezig zijn, een werkritme krijgen, wat leren en uitgedaagd worden voor eigen plezier of als opstap naar toekomstig doel

Persoonlijke ontwikkeling Zelfverrijking, groeien, kennis maken met geheel andere sector, gezichtsveld verbreden

Inzet is onderdeel van leven Eigen identiteit gestalte geven, eigen levensmotto uitdragen, iets doen waar- mee je affiniteit hebt

Sociaal gebeuren Sociale contacten opdoen en onderhouden, gezelligheid, nieuwe woonomge- ving ontdekken, aansluiting vinden ‘bij mensen zoals jij’

In behoefte voorzien Iets nuttigs doen, waardering krijgen, een stukje menselijkheid tonen, een organisatie draaiende houden, gevoel van verantwoordelijkheid, morele plicht, vanzelfsprekendheid

Actief burgerschap Voldoening krijgen, iets goed doen voor de medemens, handen uit de mou- wen steken in plaats van mopperen, ‘de maatschappij dat ben jij’, morele plicht

Teruggeven Een ander, een organisatie of de maatschappij terugbetalen in de vorm van hulp, niet alleen maar nemen maar ook geven

Schema 6 - Plaats van inzet in leven respondent en belangrijkste betekenissen

(9)

De relatie tussen tijd en tijdsbesteding en de naam- en betekenisgeving aan vrijwillige inzet Tijdens de gehele interviewanalyse is gekeken of er een mogelijk verband bestaat tussen de naam- en bete- kenisgeving aan de eigen vrijwillige inzet en de tijdsbe- steding waaruit de inzet al dan niet is voortgekomen.

Er zijn wel enkele regelmatigheden gevonden met be- trekking tot deze relatie, die in schema 7 zijn weerge- geven.

Ondanks de regelmatigheden in schema 7 zijn er ook veel situaties waarin deze regelmatigheden zich juist niet voordoen. Steeds spelen er tal van factoren mee in de naam- en betekenisgeving en voor iedere respon- dent wegen in iedere situatie deze factoren in een an- dere verhouding met elkaar mee in opvattingen over de eigen vrijwillige inzet. Steeds zijn de factoren pro en contra vrijwilligerswerk deels terug te brengen tot de tijdsbesteding waaruit het voortkomt, maar deels ook

niet. Concluderend is de koppeling van naam- en bete- kenisgeving aan de tijdsbesteding waaruit het al dan niet voortkomt geen waterdicht criterium om de naam- en betekenisgeving aan vrijwillige inzet vanuit te ver- klaren. Wel kan de fasering van de naam- en betekenis- geving van vrijwilligerswerk temidden van andere tijdsbestedingen inzichtelijk werken om verschillende vormen van vrijwillige inzet (kunstmatig) van elkaar te scheiden.

Conclusies

Wat kunnen de verschillende partijen in het veld, zoals vrijwilligers, beleidsmakers, onderzoekers en onder- steuners als CIVIQ met de uitkomsten van het onder- zoek? Dat is de vraag die in deze paragraaf centraal staat. De vraag wordt vanuit twee invalshoeken beant- woord. De eerste invalshoek is de definitie van vrijwil- ligerswerk met als betrokken partijen de overheid, on- derzoekers en ondersteuners. De tweede invalshoek is Soort inzet Belangrijkste namen en betekenissen

Onafhankelijke inzet • Veelal de reguliere vormen van vrijwilligerswerk;

• Veelal binnen de zorg- en welzijnssector;

• Veelal de functie van actief burgerschap en baanfunctie;

• Vaker dan andere soorten inzet als vrijwilligerswerk beschouwd;

• Vaker dan andere soorten inzet als werk beschouwd en genoemd.

Taakverwante inzet • Relatief vaak werk genoemd;

• Relatief minst vaak als vrijwilligerswerk beschouwd;

• Desondanks is de belangrijkste plaats niet een baanfunctie, maar persoonlijke ontwikkeling en in een behoefte voorzien.

Zorgverwante inzet: Wordt het minst vaak vrijwilligerswerk genoemd en relatief vaak niet als vrijwilli- hulpverwant gerswerk beschouwd, omdat:

1. Het als vanzelfsprekend wordt ervaren;

2. Het in eigen sociale netwerk buiten een organisatie plaatsvindt;

3. Het niet als werk wordt beleefd;

• Wordt relatief vaak hulp of hulp bieden genoemd;

• Veelal functie van in een behoefte voorzien;

• Kent geen functienamen;

• Vaak ‘benaming naar plaats in leven’.

Vrijetijdsverwante inzet: • Veelal als hobby beleefd of als verlengstuk daarvan;

sport- en hobbyverwant • Veelal functie van onderdeel van leven, sociaal gebeuren en in behoefte voorzien;

• Vaker dan andere soorten inzet hobby genoemd.

NB: Het is belangrijk de woorden ‘beschouwd’ en ‘genoemd’ van elkaar te onderscheiden. ‘Beschouwd’ heeft betrekking op de re- sultaten omtrent de individuele perceptie en ‘genoemd’ heeft be- trekking op de resultaten omtrent naamgeving.

Schema 7 - naam- en betekenisgeving gekoppeld aan soorten inzet

(10)

het woord vrijwilligerswerk met als betrokken partijen de vrijwilliger zelf en vrijwilligersorganisaties.

A De definitie en de overheid, onderzoekers en ondersteuners

Een conclusie uit de vergelijking van de respondenten- opvattingen (schema 3) met de definitie van vrijwilli- gerswerk uit 1980 is dat de definitie toch redelijk veel overeenkomsten vertoont met de respondentenopvat- tingen over vrijwilligerswerk in het algemeen (schema 3). Uit de gegevens blijkt dat de respondenten het ken- merk onbetaald het belangrijkste kenmerk van vrijwil- ligerswerk vinden. Gelijktijdig blijkt dit ook één van de meest complicerende factoren bij het herkennen van werk als vrijwilligerswerk.

Ondanks dat de respondenten verschillende kenmer- ken van de definitie noemen in hun eigen opvattingen over vrijwilligerswerk, wordt het woord vrijwilligers- werk redelijk eenduidig gebruikt. Door respondenten de vergelijking te laten maken van vrijwilligerswerk met de eigen vrijwillige inzet, komen belemmeringen en overwegingen naar voren die het consequent ge- bruik van het woord vrijwilligerswerk bij de definitie in de weg staan. Het gaat dan met name om:

• Kleine vergoedingen en betaling;

• Beeldvorming;

• Het woord ‘werk’ in vrijwilligerswerk.

Kleine vergoedingen en betaling

Respondenten kunnen hun inzet ook als vrijwilligers- werk beleven, terwijl er sprake is van betaling die on- kostenvergoeding overstijgt. Dit wijst erop dat lichtbe- taalde vormen van vrijwillige inzet zich bewegen tus- sen de marges wel- en niet-vrijwilligerswerk en in de beleving van de respondenten niet unaniem daarvan uitgesloten hoeven te zijn. Deze bredere kijk op de component ‘onbetaald’ sluit aan bij verfijningen op

‘onbetaald’ uit de nota van het ministerie van Finan- ciën van 2002. In de interviews gaat het echter om de individuele perceptie, en dit is iets anders dan het daadwerkelijk benoemen van een activiteit. Respon- denten zeggen hun lichtbetaalde inzet geen vrijwilli- gerswerk te noemen. Deze bevinding is interessant voor die partijen in het veld die een brede scope heb- ben op vrijwilligerswerk, zij kunnen overwegen de lichtbetaalde vormen van vrijwilligerswerk tot hun werkdomein van ‘vrijwillige inzet’ te gaan rekenen, mits het doel van de vrijwilliger met de inzet niet ligt in het voorzien in het eigen primaire levensonderhoud.

Het onder de definitie laten vallen van lichtbetaalde vormen van vrijwillige inzet behoort voor CIVIQ tot de mogelijkheden.

B Het woord vrijwilligerswerk en de vrijwilligers(organisaties)

Beeldvorming vrijwilligerswerk

De beelden over de positie van vrijwilligerswerk in de samenleving onder vrijwilligers zijn van invloed op de daadwerkelijke naamgeving aan de eigen inzet. De beelden dragen zowel positieve als negatieve opvattin- gen ten aanzien van vrijwilligerswerk in zich en beide opvattingen maken dat respondenten hun inzet niet kunnen of niet willen associëren met vrijwilligers- werk. Het woord vrijwilligerswerk zelf is een belang- rijke drager van deze beeldvorming. Om toetreding van vrijwillige inzet tot het begrip vrijwilligerswerk te bewerkstelligen, is flexibel gebruik van nieuwe en aan- sprekende woorden voor het fenomeen vrijwilligers- werk gewenst.

Woord ‘werk’ als belemmering

Een andere belemmering voor toetreding van activitei- ten tot het begrip vrijwilligerswerk ligt gelegen in het woord ‘werk’ in het begrip vrijwilligerswerk. Het woord werk is voor veel respondenten reden om hun eigen vrijwillige inzet niet als vrijwilligerswerk te be- noemen. Met het weglaten of aanpassen van het woord werk in vrijwilligerswerk wordt het begrip vrijwilli- gerswerk verbreed. Het begrip vrijwillige inzet, waar- onder CIVIQ als instituut vrijwillige inzet opereert, is daarmee een stap in die richting.

Onderzoeksconclusies in een breder perspectief

De onduidelijkheid die bestaat over de grenzen van vrijwilligerswerk kan voor een groot deel worden ver- klaard door de verschillende doelen en belangen van de partijen die met de definitie werken. De definitie is als beleidsinstrument voor de overheid opgesteld, maar door ondersteuners, onderzoekers en uitvoeren- de instanties als duidingsinstrument in gebruik geno- men. Hierdoor bestaat er spanning tussen de doelen van de veldpartijen met de definitie: voor de overheid is het doel te excluderen met het oogmerk wet- en re- gelgeving, voor ondersteuners is het oogmerk include- ren, vanuit de interesse voor het bredere veld en de wens aan te sluiten bij de beleving en benaming van de vrijwilligers zelf. De definitie is echter niet als dui-

(11)

dingsinstrument en ter includering in het leven geroe- pen en daar dan ook maar beperkt geschikt voor.

Onder de verschillende partijen in het veld die met de definitie werken, is nog geen wetenschappelijk onder- zoek verricht dat ingaat op hun behoeften en wensen omtrent de definitie en de toereikendheid van de hui- dige definitie. Eén van de aanbevelingen die is voortge- komen uit het onderzoek is dan ook om een vervolgon- derzoek op te zetten onder de diverse belanghebben- den van de definitie van vrijwilligerswerk. In dit vervolgonderzoek dient aandacht te zijn voor de wijze waarop de veldpartijen met de definitie werken, of deze partijen daarbij tegen problemen aanlopen en welke behoeften en wensen zij hebben omtrent de de- finitie van vrijwilligerswerk.

Naast inventariseren van behoeften en wensen om- trent de definitie doet het afnemen van een behoefte- onderzoek onder de verschillende partijen dienst als een bewustwordingsproces. Een onderzoek naar de huidige en gewenste situatie omtrent de definitie en terminologie van vrijwilligerswerk dwingt ondersteu- nende organisaties, onderzoekers, uitvoerende instan- ties en de overheid tot nadenken over hun eigen defini- tie. Daarbij is uitwisseling van de bevindingen tussen de onderzochte partijen van groot belang en een slaag- factor. Door zicht te krijgen op elkanders opvattingen en definities wordt immers inzichtelijk dat er niet één werkelijkheid is. Iedere partij werkt in een unieke con- text en dient daarom met zijn eigen afbakening van vrijwilligerswerk te werken.

Referenties

Adriaansens, H.P.M. en Zijderveld, A.C. (1981) ‘Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaat: Cultuursociologische analyse van een beleidsprobleem’, Deventer: Van Loghum Slaterus.

Hart, J. de (1999) ‘Vrijwilligerswerk vanuit tijdsbudgetperspectief’, in: Dekker, P., Vrijwilligerswerk vergeleken, Nederland in internationaal en historisch perspectief, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau: pp. 165-170.

Klein Hegeman P. en Kuperus M. (2003) ‘En de mens gaf namen aan al... Samenvatting van een verkenning van het definitievraagstuk rond vrijwillige inzet’, Utrecht: CIVIQ.

Klein Hegeman, P. (2004) ‘What’s in a Name? - Een onderzoek naar de naam- en betekenisgeving aan de eigen vrijwillige inzet tegen de achtergrond van het huidige begrip vrijwilligerswerk’ , Utrecht: CIVIQ.

Lindeman, E. (1996) ‘Participatie in vrijwilligerswerk’, Amsterdam: Thesis Publishers.

Ministerie van Financiën (2002) ‘Nota van de Staatssecretaris van de minister van Financiën’, http://www.minfin.nl.

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (1997) ‘RMO-advies - Uitsluitend vrijwillig?!

Maatschappelijk actief in Vrijwilligerswerk’, Rijswijk: Sdu Uitgevers.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het eerste ge- val mag van een toenemend aandeel ouderen in de be- volking (vergrijzing) een toename van het percentage vrijwilligers in de bevolking worden verwacht; in het

immigratie en inburgering in Nederland, positie in de Nederlandse samenleving, positie in de eigen kring, de bijdrage aan goede doelen, vrijwilligerswerk, bestuurs-

Tevens komen er meer overheadkosten bij, zeker bij meer geprofessionaliseerd vrijwilligerswerk, maar subsidie voor overheadkosten bestaat niet. “Wat mij mateloos irriteert is, dat

onderzoek naar de betekenis van vrijwilligerswerk wordt gerelateerd aan de concrete context van het forensisch welzijnswerk waarin deze vrijwilligers ingezet worden en aan de vraag

Met de vorige paragraaf in het achterhoofd is dit niet echt verrassend: ideaaltypisch zouden non-profits zich door het aantrekken van dona- ted labour kunnen onderscheiden

Een van de respondenten in Engeland geeft aan dat het toenemende gebruik van kort werkende vrijwilli- gers niet zozeer bijdraagt tot de opbouw van het vrij- willigersbestand

we theoretisch stellen dat wanneer een bepaalde orga- nisatie een vrijwilliger slecht behandelt, dit bij de slecht behandelde vrijwilliger of bij iemand in zijn of haar omgeving

Als we vrijwillige inzet opvatten als een natuurlijke hulpbron, het cen- trale thema van deze VIO, rijst de vraag of er ook spra- ke is van een collectief managementprobleem