• No results found

De bedrijfssluiting, hoe sociaal is het recht?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De bedrijfssluiting, hoe sociaal is het recht?"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De bedrijfssluiting, hoe sociaal is het recht?

De beslissing van de werkgever om de onderneming of een afdeling ervan te sluiten

Waarom herstructureren?

Het uitgangspunt van deze bijdrage is de situatie waarin de werkgever beslist de onderneming, of een afdeling ervan, te sluiten. Hij zal dit doen in het kader van een herstructurering. Hoewel een deel van de uiteengezette reglementering ook van toe- passing is in geval van faillissement of gerechtelijk akkoord, vallen deze laatste situaties dus buiten het bestek van deze bijdrage.

De werkgever kan om verschillende redenen be- slissen de onderneming, of een afdeling ervan, te sluiten. Ten eerste is het mogelijk dat een onderne-

ming gezond is en dus niet in moeilijkheden verkeert, maar dat de werkgever desondanks beslist de onderneming, of een afdeling ervan, te sluiten. Hij doet dit omdat hij vreest dat de onderneming in moeilijkheden zal terechtkomen als dat niet gebeurt, of omdat hij door de afdeling te sluiten de winst kan vergroten. Daarnaast kan het ook dat een onderneming onge- zond is en dat de werkgever een afdeling sluit om de onderneming te ‘genezen’ of dat hij de volledige onderneming sluit omdat hij denkt dat het niet mogelijk is de onder- neming te ‘genezen’. In theorie is het onderscheid tussen deze situa- ties helder. Het moge echter dui- delijk zijn dat het in de praktijk niet steeds gemakkelijk is om na te gaan of een onder- neming gezond is (zal zijn) of niet.

Een helpende hand bij bedrijfsanalyse

De werkgever staat er bij de analyse van de ge- zondheid van zijn onderneming evenwel niet al- leen voor. Zowel op nationaal en regionaal vlak, als op het niveau van de rechtbanken van koop- handel zijn initiatieven tot opsporing van onderne- mingen in moeilijkheden genomen. Op nationaal vlak zijn er bij de Nationale Bank van België onder andere de Centrale voor Kredieten aan Onderne- mingen en de Centrale Verwerking Handelspapier.1 Op regionaal niveau is er de Vlaamse Commissie voor Preventief Bedrijfsbeleid.2

Soms houden ondernemingen of afdelingen ervan op te bestaan.

Zij kunnen daartoe gedwongen worden, of het zelf beslissen.

Indien de onderneming, de werkgever, het zelf beslist, dan is die beslissing meestal ingegeven door economische motieven. De onderneming heeft evenwel ook een sociale dimensie. Er werken werknemers en voor die werknemers is de arbeid die zij verrich- ten essentieel. Niet alleen verwerven ze er een levensnoodzake- lijk inkomen door, maar ook hun zelfbeeld en hun gevoel van eigenwaarde wordt er in grote mate door bepaald. Daarom zijn er in het recht een aantal bepalingen die de werknemers een zekere bescherming verschaffen wanneer de werkgever besluit de onderneming te sluiten. Deze bijdrage zet beknopt de belang- rijkste wettelijke regelingen dienaangaande uiteen.

(2)

De griffie van de rechtbank van koophandel houdt dossiers bij met nuttige inlichtingen en gegevens betreffende de kooplieden die in haar rechtsgebied gevestigd zijn en die betaalmoeilijkheden onder- vinden welke de continuïteit van hun onderneming kunnen bedreigen. De gegevens voor die dossiers worden verschaft door de rechtbanken, de Rijks- dienst voor Sociale Zekerheid, de Administratie van Financiën, enzovoort. De betrokken koopman kan op elk ogenblik kennis nemen van de aldus verzamelde gegevens.3Verder zijn er bij de recht- banken van koophandel Kamers voor Handelson- derzoek. Op basis van de informatie die wordt verzameld op de griffie van de Rechtbank van Koophandel, volgen zij de toestand van de kooplieden in moeilijkheden. Zij kunnen ambtshal- ve onderzoeken of deze voldoen aan de voorwaar- den voor een gerechtelijk akkoord. Hun rol bestaat erin door tussenkomst en bemiddeling het juiste klimaat te scheppen ter bevordering en verwezen- lijking van de nodige sanering en eventuele voor- stellen die door de handelaar worden voorgelegd naar hun haalbaarheid te evalueren.4

Hun onderzoek kan verschillende gevolgen heb- ben. Ten eerste kan het zijn dat het dossier zonder gevolg wordt geklasseerd omdat de koopman kan bewijzen dat hij enkel te maken had met betalings- moeilijkheden van voorbijgaande aard. Ten twee- de kan blijken dat de koopman voldoet aan alle voorwaarden voor een gerechtelijk akkoord. Er wordt dan echter niet noodzakelijk overgegaan tot een gerechtelijk akkoord. Het is onder andere mo- gelijk dat de koopman opteert voor een stopzetting (en dus beslist de onderneming te sluiten) of dat hij meent zonder de bijzondere maatregelen die mo- gelijk zijn in het kader van een gerechtelijk ak- koord, de situatie van zijn onderneming te kunnen rechttrekken. In dat geval zal hij de Kamer voor Handelsonderzoek moeten kunnen overtuigen en zal hij een degelijk saneringsplan moeten kunnen voorleggen.

Belang van Renault Vilvoorde

Wat ook de reden is die de werkgever ertoe brengt om de onderneming, of een afdeling ervan, te slui- ten, het resultaat blijft hetzelfde: een aantal werk- nemers verliest zijn job. Dit heeft niet alleen op individueel vlak verregaande gevolgen. Ook de

maatschappij in zijn geheel kan erdoor worden ge- raakt. De sluiting van Renault Vilvoorde in 1997 maakte dit duidelijk. Zij is in het collectieve geheu- gen gegrift. Er zijn verschillende redenen waarom deze sluiting zo’n grote impact heeft gehad.

Vooreerst was een groot aantal werknemers be- trokken. Ten tweede waren de redenen voor de sluiting moeilijk aanvaardbaar: niet een te hoge kostprijs of een te lage productiviteit, maar ‘slechts’

de bedrijfspolitiek lagen aan de basis van de beslis- sing (Renault wilde de productie minder spreiden).

En dat nadat er heel wat inspanningen waren ge- daan om de flexibiliteit in de vestiging te Vilvoorde te vergroten. Ten derde werd de sluiting op een heel brutale manier en in strijd met verschillende informatie- en raadplegingsprocedures aangekon- digd.

Op 27 februari 1997 om 11.00u ‘s morgens kondig- de Renault België de bijeenroeping van de onder- nemingsraad om 17.00u diezelfde dag aan. Om 15.00u op diezelfde dag kondigde Renault Frank- rijk een persconferentie om 17.00u in Brussel aan.

Daar werd het nieuws bekend gemaakt dat Renault beslist had de vestiging in Vilvoorde te sluiten. De chronologie van de gebeurtenissen had tot gevolg dat het publiek eerder op de hoogte was dan de werknemers van Renault Vilvoorde zelf.

De gevolgen die deze sluiting teweegbracht, zijn bekend. Renault Vilvoorde werd meerdere dagen lang bezet, de Belgische politieke kringen, en met hen de hele Belgische bevolking, reageerden ge- schokt en verontwaardigd, de politici probeerden vruchteloos Renault te overtuigen zijn beslissing te herzien, er werd opgeroepen tot een boycot van Franse producten, heel wat bestellingen van Re- nault-wagens werden geannuleerd en de sluiting was meer dan een week lang voorpaginanieuws.

Zowel in België als in Frankrijk werden gerechtelij- ke procedures gestart. De rechters beslisten dat Renault verschillende informatie- en raadplegings- procedures had geschonden. De Nationale Arbeids- raad werd om advies gevraagd. De vraag bij de Na- tionale Arbeidsraad resulteerde in advies nr. 1 183.

De Nationale Arbeidsraad was in zijn advies van oordeel dat de informatie- en raadplegingsproce- dures in geval van collectief ontslag (cf. infra) vol- doende waarborgen inhielden en dat er derhalve niet moest aan geraakt worden. De Raad wees erop

(3)

dat er evenwel een probleem rees van aansluiting met het individueel ontslagrecht. Om dit probleem te verhelpen stelde de Raad voor een bijzondere wettelijke regeling tot stand te brengen krachtens dewelke de arbeidsovereenkomst blijft voortbe- staan en het loon verschuldigd blijft zolang de pro- cedures niet zijn nageleefd. In navolging van dit advies stemde de wetgever nieuwe wettelijke be- palingen in verband met het collectief ontslag: de Renault-wet zag het daglicht.

Deze wet en andere belangrijke reglementerende instrumenten die kunnen van toepassing zijn bij een sluiting van de onderneming worden hierna beknopt uiteengezet. Eerst wordt een overzicht ge- geven van de wetgevende instrumenten die de sluiting van de onderneming en het collectief ont- slag regelen. Daarop volgt een uiteenzetting van de regeling betreffende de sluiting van onderne- mingen. Vervolgens komt de regeling betreffen- de het collectief ontslag aan bod. Ten slotte wordt kort ingegaan op de problematiek van de verzoe- ning van de toepassing van de beide regelin- gen.

In vele multinationale ondernemingen moet op ba- sis van Europese regelgeving informatie gegeven en overleg georganiseerd worden over grensover- schrijdende problemen, onder andere over sluiting- en van afdelingen en de daarmee gepaard gaande ontslagen. Daartoe moet ofwel een informatie- en raadplegingsprocedure ingesteld worden, ofwel een Europese ondernemingsraad opgericht wor- den. Het kan dus zijn dat de werkgever die zijn on- derneming, of een afdeling ervan sluit, ook deze procedure moet naleven of de Europese onderne- mingsraad informeren en raadplegen. Omdat een behandeling van de betreffende regels te ver zou leiden wordt er in deze bijdrage niet verder op in- gegaan.

‘Sluiting van de onderneming’ en

‘collectief ontslag’:

twee begrippen, twee regelingen

‘Sluiting van de onderneming’ en ‘collectief ont- slag’ zijn twee verschillende juridische begrippen en de wettelijke bepalingen dienaangaande zijn opgenomen in afzonderlijke teksten die op ver-

schillende tijdstippen en los van elkaar tot stand gekomen zijn:

– ‘Sluiting van de onderneming’ is geregeld in de Wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloos- stelling van de werknemers die ontslagen wor- den bij de sluiting van ondernemingen (kortweg de Sluitingswet 1966), de Wet van 30 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van on- dernemingen ontslagen werknemers (de zoge- naamde Sluitingswet 1967) en een aantal ko- ninklijke besluiten.

– ‘Collectief ontslag’ is geregeld in een al even groot amalgaam van regelgevende teksten:

Richtlijn5 98/59/EG van de Europese Unie, hoofdstuk VII van de Wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de te- werkstelling (ook wel de Renault-wet), CAO6nr.

10 betreffende de procedure van inlichting en raadpleging van werknemersvertenwoordigers met betrekking tot het collectief ontslag en CAO nr. 24 betreffende het collectief ontslag en ver- schillende koninklijke besluiten.

Daarnaast kunnen in beide gevallen een deel van de bepalingen van de CAO nr. 9 van 9 maart 1972 houdende ordening van de nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden en van het Koninklijk Be- sluit van 27 november 1973 houdende reglemente- ring van de economische en financiële inlichtingen te verstrekken aan ondernemingsraden van toepas- sing zijn.

De regeling betreffende de ‘sluiting van de onderneming’

Voor een goed begrip van de reglementering be- treffende de ‘sluiting van de onderneming’ moet men voor ogen houden dat zij wordt gekenmerkt door twee soorten bepalingen. Vooreerst zijn er de bepalingen die de verplichtingen van de werkge- ver reglementeren. Daarnaast zijn er de bepalingen die de financiële rechten van de werknemer waar- borgen indien de werkgever zijn financiële ver- plichtingen niet nakomt. Die verschillende bepa- lingen liggen vervat in de hierboven vermelde reglementerende instrumenten. Deze hebben niet altijd hetzelfde toepassingsgebied. Daarom past het daar eerst even bij stil te staan.

(4)

Het toepassingsgebied van de verschillende reglementerende instrumenten

Het toepassingsgebied van de bepalingen die de verplichtingen van de werkgever regelen

Voor de toepassing van de Sluitingswet 1966 is er sprake van ‘sluiting van de onderneming’ wanneer – in geval van definitieve stopzetting van de

hoofdactiviteit

– van de onderneming of van een afdeling ervan – het aantal tewerkgestelde werknemers wordt

verminderd beneden het vierde van een aantal werknemers dat er gemiddeld was tewerkge- steld tijdens het kalenderjaar dat datgene vooraf- gaat waarin de stopzetting van de activiteit zich voordoet.

De hoofdactiviteit is de activiteit die bepalend is voor de vaststelling van het bevoegde paritair co- mité.7Als op die manier de hoofdactiviteit niet kan vastgesteld worden, dan is het de activiteit die het grootste aantal werknemers tewerkstelt. Het is be- langrijk dat het om een definitieve stopzetting moet gaan. Bepaalde situaties kunnen met de ‘sluiting van de onderneming’ worden gelijkgesteld.

De ondernemingen waarop de Sluitingswet van toepassing is, zijn de ondernemingen met winst- oogmerk die gedurende het laatste verlopen kalen- derjaar gemiddeld ten minste 20 werknemers te- werkstelden. De non-profit sector is dus volledig uitgesloten uit het toepassingsgebied.8

Als onderneming geldt de technische bedrijfseen- heid. Deze wordt bepaald op grond van econo- mische en sociale criteria. In geval van twijfel primeren de sociale criteria. De technische bedrijfs- eenheid is dus niet noodzakelijk gelijk aan de rechtspersoon (de NV, BVBA, CVBA...). Meerdere rechtspersonen kunnen één technische bedrijfs- eenheid uitmaken, en één rechtspersoon kan uit meerdere technische bedrijfseenheden bestaan.

Het gemiddelde van het aantal werknemers dat tij- dens het vorige kalenderjaar was tewerkgesteld be- rekent men op basis van de trimesteriele aangifte bij de RSZ en bij de Rijkskas voor Jaarlijks Verlof (voor personen met een leerovereenkomst). Het totaal aantal aangegeven werknemers wordt ge- deeld door het aantal trimesters waarvoor aangifte

is ingediend.9Tenzij zij vaste werknemers vervan- gen, worden ook uitzendkrachten in aanmerking genomen. Hun gemiddelde aantal wordt vastge- steld door het aantal arbeidsdagen die door uit- zendkrachten gedurende het betrokken kalender- jaar zijn gepresteerd te delen door driehonderd.10

Elke afdeling waar tijdens het voorbije kalenderjaar ten minste twintig werknemers werkten, wordt met een onderneming gelijkgesteld.

Het toepassingsgebied van de regelingen die de financiële rechten van de werknemers waarborgen

De bepalingen die de financiële rechten van de werknemers waarborgen in het geval dat de werkge- ver zijn financiële verplichtingen niet nakomt liggen vervat in de Sluitingswet 1966 en de Sluitingswet 1967. Het toepassingsgebied van deze laatste wet verschilt enigszins van dat van de Sluitingswet 1966:

– De Sluitingswet 1966 en de Sluitingswet 1967 hanteren in beginsel hetzelfde ondernemingsbe- grip. Voor wat het brugpensioen betreft, is de waarborg van de Sluitingswet 1967 evenwel uit- gebreid tot ondernemingen zonder winstoog- merk. Verder is er voor de toepassing van de Sluitingswet 1967 geen minimumvereiste wat betreft het aantal werknemers dat het vorige ka- lenderjaar werd tewerkgesteld.

– De regeling van de Sluitingswet 1967 is van toe- passing in geval van sluiting van onderneming zoals die wordt gedefinieerd in de Sluitingswet 1966, met inbegrip van de gelijkstellingen. Daar- naast is de regeling ook nog van toepassing in alle andere gevallen waar een onderneming op- houdt te bestaan, ten voordele van de werkne- mers die niet door een nieuwe werkgever wor- den overgenomen met behoud van alle rechten die zij ten aanzien van hun gewezen werkgever kunnen laten gelden wanneer deze laatste zijn verbintenissen niet nakomt.

De bepalingen die de verplichtingen van de werkgever reglementeren

De verplichtingen ingevolge de Sluitingswet 1966 Ten eerste moet de werkgever die beslist de onder- neming te sluiten ingevolge de wet voorafgaande-

(5)

lijke informatie verstrekken aan de werknemers en aan de betrokken overheden en instellingen. In be- ginsel bepalen de paritaire comités hoe dit moet gebeuren.11Zij bepalen ook de methodes volgens dewelke de plaatsing van de werknemers georga- niseerd wordt. Heeft het paritair comité niets be- paald, dan is de volgende procedure12van toepas- sing. De werkgever die beslist tot sluiting over te gaan moet die beslissing onverwijld ter kennis brengen aan de werknemers door aanplakking, aan de ondernemingsraad (of als die er niet is, de vakbondsafvaardiging) en aan een aantal opge- somde overheden en instellingen, waaronder het Sluitingsfonds, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorzie- ning, een aantal ministers en de voorzitter van het paritair comité. Er zijn een aantal verplichte inlich- tingen. Zo moet de vermoedelijke datum van de stopzetting van de hoofdactiviteit vermeld wor- den en moet er algemene info betreffende de on- derneming en de werknemers opgegeven zijn.

Naast deze algemene informatieverplichting, is er nog een bijkomende, verdergaande informatiever- plichting ten aanzien van het Sluitingsfonds. Er moeten onder andere meer gedetailleerde inlich- tingen verschaft worden over de werknemers die ten minste vijf jaar anciënniteit hebben en die een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hadden die binnen een bepaald tijdsbestek werd beëin- digd.

Ten tweede moet de werkgever een bijzondere vergoeding betalen aan bepaalde werknemers die naar aanleiding van de sluiting van de onderne- ming worden ontslagen.13

De vergoeding mag gecumuleerd worden met op- zeggingsvergoedingen voortspruitend uit de beëin- diging van de arbeidsovereenkomst, de werkloos- heidsuitkeringen en de bijzondere ontslagvergoe- ding voor beschermde werknemers.14

Op niet-naleving van de vermelde verplichtingen staan strafsancties. Sinds de wet van 4 mei 1999 is ook de rechtspersoon strafrechtelijk aansprakelijk.

Er kunnen ook administratieve geldboetes opge- legd worden en er zijn burgerlijke sancties op grond van het ontslagrecht (schadevergoeding) mogelijk.

Verplichtingen ingevolge CAO nr. 9 en het Koninklijk Besluit van 23 november 1973

Ingevolge CAO nr. 9 moet de ondernemingsraad worden geïnformeerd en geraadpleegd vooraleer de sluitingsbeslissing kan worden genomen. Deze informatie- en raadplegingsplicht geldt dus vóór de Sluitingswet 1966 toepassing krijgt. Op basis van de verschafte inlichtingen moet de ondernemings- raad met kennis van zaken kunnen overgaan tot gedachtewisselingen tijdens dewelke de leden van de ondernemingsraad adviezen, suggesties of be- zwaren kunnen formuleren.

Het Koninklijk Besluit van 27 november 1973 ver- plicht de werkgever occasionele informatie te ver- schaffen aan de ondernemingsraad in alle geval- len waarin interne beslissingen die een belangrij- ke weerslag kunnen hebben op de onderneming tot stand komen. Zo mogelijk worden deze beslis- singen meegedeeld alvorens ze worden uitge- voerd.

Ook op niet-naleving van deze verplichtingen staan strafsancties, kunnen administratieve geld- boetes opgelegd worden en zijn burgerlijke sanc- ties op grond van het ontslagrecht mogelijk (scha- devergoeding).

De bepalingen die de financiële rechten van de werknemer waarborgen indien de werkgever zijn financiële verplichtingen niet nakomt

De schuldenaar van de waarborgverplichting:

Het Sluitingsfonds

De wet verzekert in bepaalde gevallen dat de werk- nemer bij sluiting van de onderneming wordt be- taald ondanks het feit dat de werkgever zijn finan- ciële verplichtingen niet nakomt. In die gevallen wordt de betalingsplicht in beginsel opgelegd aan het Sluitingsfonds.15

De regeling betreffende het ‘collectief ontslag’

Collectief ontslag impliceert dat een groot aantal ontslagen wordt doorgevoerd in een relatief korte periode. Dat zal bij een sluiting van de onderne-

(6)

ming dikwijls het geval zijn. De reglementering betreffende het collectief ontslag bevat vooreerst procedurele bepalingen. Daarnaast is de werkge- ver ook in het geval van collectief ontslag een bij- zondere vergoeding verschuldigd. Ook de verschil- lende regelingen in verband met collectief ontslag hebben een verschillend toepassingsgebied.

Het toepassingsgebied van de reglementerende instrumenten betreffende het collectief ontslag

Net zoals dat bij de reglementering betreffende de sluiting van de onderneming het geval is, rust op de werkgever de occasionele voorlichtingsplicht van het Koninklijk Besluit van 23 november 1973.

Daarvoor kan verwezen worden naar wat reeds bij de reglementering van de sluiting van de onderne- ming werd geschreven. Daarnaast regelen CAO nr.

24, het Koninklijk Besluit van 24 mei 1976 en de Renault-wet de procedurele verplichtingen van de werkgever.

Deze reglementeringen definiëren collectief ont- slag als elk ontslag om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer, dat in de loop van een periode van zestig dagen een aantal werknemers treft dat:

– ten minste 10 bedraagt in ondernemingen, waar tijdens het kalenderjaar dat het ontslag vooraf- gaat, gemiddeld meer dan 20 maar minder dan 100 werknemers zijn tewerkgesteld;

– ten minste 10% van het aantal werknemers be- draagt in ondernemingen, waar tijdens het ka- lenderjaar dat het ontslag voorafgaat, gemiddeld ten minste 100 maar minder dan 300 werkne- mers zijn tewerkgesteld;

– ten minste 30 bedraagt in ondernemingen, waar tijdens het kalenderjaar dat het ontslag vooraf- gaat, gemiddeld ten minste 300 werknemers zijn tewerkgesteld.

De regelingen zijn van toepassing op onderne- mingen die gedurende het laatste verlopen kalen- derjaar gemiddeld ten minste 20 werknemers te- werkstelden.

Als onderneming geldt de technische bedrijfseen- heid. Wat dat inhoudt werd hoger al uiteengezet bij sluiting. De regeling van collectief ontslag is ook van toepassing op ondernemingen zonder winst-

oogmerk. Een aantal ondernemingen is met betrekking tot een aantal werknemerscategorieën uitgesloten. Het gaat onder andere om onderne- mingen die werknemers tewerkstellen krachtens arbeidsovereenkomsten gesloten voor een bepaal- de tijd of voor een duidelijk omschreven werk, be- halve indien het collectief ontslag van deze werk- nemers plaatsvindt voor het verstrijken van de termijn of voor de voltooiing van het werk.

Het aantal werknemers wordt op gelijkaardige wij- ze berekend als dat voor de sluiting van de onder- neming het geval is. Voor de berekening van het aantal uitzendkrachten zijn er geen uitdrukkelijke bepalingen. De wetgeving betreffende de uitzend- arbeid verplicht nochtans de uitzendkrachten mee in rekening te nemen.

De vergoeding die de werkgever verschuldigd is aan werknemers die worden ontslagen naar aanlei- ding van een collectief ontslag is geregeld in CAO nr. 10. Het ondernemingsbegrip en het vereiste aantal werknemers zijn voor toepassing van deze CAO hetzelfde als voor de regelingen betreffende de procedure van het collectief ontslag. Het begrip collectief ontslag wordt evenwel ruimer gedefi- nieerd.16Een aantal werknemers geniet dus de ver- goeding zonder dat de procedure betreffende het collectief ontslag moet worden nageleefd. Sommi- ge werknemers worden echter uitdrukkelijk uitge- sloten. Het gaat onder meer over de werknemers die zijn aangeworven voor een bepaalde duur of voor een bepaald werk. Zij hebben geen recht op de vergoeding.

De procedure bij collectief ontslag

De werkgever op wie CAO nr. 24 van toepassing is en die voornemens is tot collectief ontslag over te gaan moet vooraf de werknemersvertegenwoordi- gers inlichten en hen daarover raadplegen. Dit moet hij doen in de ondernemingsraad. Als er geen ondernemingsraad is, dan moet hij zijn verplich- tingen vervullen ten aanzien van de vakbondsaf- vaardiging.17

CAO nr. 24 bepaalt uitdrukkelijk dat de inlichting en raadpleging ten aanzien van de ondernemings- raad of ten aanzien van de vakbondsafvaardiging gebeurt overeenkomstig CAO nr. 9. De inlichtin-

(7)

gen moeten dus verstrekt worden alvorens de beslis- singen worden getroffen. Zij moeten toelaten met kennis van zaken over te gaan tot gedachtewisse- lingen tijdens welke de leden hun adviezen, sug- gesties of bezwaren kunnen formuleren. De werk- gever moet jaarlijkse, trimesteriële en occasionele inlichtingen verschaffen. De jaarlijkse inlichtingen bevatten onder andere informatie over de tewerk- stellingsvooruitzichten voor het komende dienst- jaar. Het ondernemingshoofd moet meedelen tot welke sociale maatregelen de bewegingen die zich in de onderneming hebben voorgedaan of zijn voorzien, aanleiding hebben gegeven of zullen ge- ven. De trimesteriële inlichtingen moeten de leden van de ondernemingsraad toelaten over precieze gegevens te beschikken betreffende de stand en de evolutie van de tewerkstelling en onder meer over de geplande afdankingen en aanwervingen. Wan- neer in afwijking van de vooruitzichten inzake te- werkstelling, het ondernemingshoofd zich genood- zaakt ziet over te gaan tot collectieve afdankingen of aanwervingen om economische of technische redenen, dan zijn er occasionele inlichtingen ver- schuldigd. Het ondernemingshoofd moet de on- dernemingsraad of de vakbondsafvaardiging zo spoedig mogelijk en in elk geval vóór de beslissing op de hoogte brengen.

CAO nr. 24 bepaalt verder nog dat de raadpleging moet betrekking hebben op de mogelijkheden om het collectief ontslag te voorkomen of te verminde- ren, alsook op de mogelijkheid om de gevolgen er- van te verzachten. Daartoe moet de werkgever aan de werknemersvertegenwoordigers alle nuttige ge- gevens verstrekken. Hij moet hun minimaal het volgende schriftelijk meedelen: de redenen van de voorgenomen ontslagen, de criteria die aangelegd zullen worden bij het selecteren van de voor ont- slag in aanmerking komende werknemers, het aan- tal en de categorieën werknemers die hij gewoon- lijk in dienst heeft, de wijze van berekening van de eventuele afvloeiingsuitkeringen en de periode tij- dens dewelke tot het collectief ontslag zal worden overgegaan.

De Renault-wet specificeert aan welke voorwaar- den de werkgever minimaal moet voldoen opdat hij zijn verplichtingen zou naleven:

– de werkgever moet een schriftelijk verslag voor- leggen waarin hij zijn voornemen te kennen geeft om over te gaan tot een collectief ontslag;

– hij moet het bewijs kunnen leveren dat hij over dat voornemen heeft vergaderd;

– hij moet aan de werknemers(vertegenwoordi- gers) de mogelijkheid bieden vragen te stellen en argumenten te formuleren of tegenvoorstel- len te doen;

– hij moet de argumenten en tegenvoorstellen on- derzoeken en beantwoorden.

De werkgever moet het bewijs leveren dat hij aan deze voorwaarden heeft voldaan.

Op de niet-naleving van deze verplichtingen staan strafsancties. Er kan ook een administratieve geld- boete worden opgelegd. Sinds de Renault-wet zijn er ook uitgebreide burgerlijke sancties (zie verder).

Ingevolge een Koninklijk Besluit van 24 mei 1976 moet diezelfde werkgever op de dag dat hij de werknemers(vertegenwoordigers) schriftelijk in kennis stelt, een kopie van die mededeling opsturen naar de directeur van de VDAB (of For.Em. of BGDA).

Als de informatie- en raadplegingsprocedure is af- gerond stuurt hij ingevolge datzelfde Koninklijk Besluit een tweede kennisgeving naar die direc- teur. Deze kennisgeving moet onder andere het bewijs bevatten dat de werkgever aan de hoger vermelde voorwaarden van de Renault-wet heeft voldaan. De werknemersvertegenwoordigers moe- ten een afschrift krijgen van die kennisgeving, en zij moet worden aangeplakt in de onderneming.

De werkgever mag de werknemers ten vroegste 30 dagen na die kennisgeving opzeggen. In bepaalde gevallen kan deze termijn worden verkort of ver- lengd tot maximum 60 dagen.

Op niet-naleving van de kennisgevingverplichting staan strafsancties. Er kunnen ook burgerlijke sanc- ties opgelegd worden.

Door de Renault-wet wordt een band ingevoerd tus- sen de informatie- en raadplegingsprocedures en de ontslagen waarvan de werknemers het slachtof- fer kunnen zijn bij collectief ontslag. Er worden aan de werkgever zware burgerlijke sancties opgelegd indien hij werknemers ontslaat zonder de boven- vermelde verplichtingen na te leven. De Renault- wet is een gevolg van de plotse sluiting van de Re- nault-fabriek in Vilvoorde in 1997.

(8)

De werknemer die tijdens de in de wet bepaalde periode wordt ontslagen, kan de naleving van de informatie- en raadgevingsverplichtingen betwis- ten op grond dat de hoger vermelde Renault-wet- voorwaarden niet zijn nageleefd. Deze periode be- gint te lopen op de eerste dag van de 60 dagen die worden in aanmerking genomen om te bepalen of er sprake is van een collectief ontslag. Zij eindigt 60 dagen nadat die 60 dagen zijn afgelopen als er niet tegelijk een sluiting is van de onderneming, en op de dag van de sluiting van de onderneming in het andere geval. De betwisting moet gebeuren via een aangetekende brief binnen 30 na zijn ontslag of na- dat zijn ontslag een collectief karakter heeft verkre- gen. Indien zijn arbeidsovereenkomst intussen ge- ëindigd is, moet hij in die brief ook reïntegratie in de onderneming aanvragen. De mogelijkheid het ontslag te betwisten vervalt echter indien de werk- nemersvertegenwoordigers niet binnen 30 dagen na de aanplakking van de kennisgeving aan de di- recteur van de VDAB (...) aan de werkgever bezwa- ren hebben bekendgemaakt betreffende de nale- ving van de Renault-wet-voorwaarden. Indien de

betwisting van de werknemer gegrond is, dan moet de werkgever loon blijven betalen tot minimum 60 dagen nadat een geldige kennisgeving is gebeurd aan de directeur van de VDAB (...), of tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur normaal zou geëindigd zijn.

De verzoening van de toepassing van de procedures die gelden voor de sluiting van de onderneming en deze die gelden voor collectief ontslag

Het is duidelijk dat de regeling betreffende de slui- ting van de onderneming en de regeling betreffen- de het collectief ontslag in bepaalde gevallen sa- men kunnen van toepassing zijn. De vraag rijst hoe de verschillende procedures betreffende de infor- matie, raadpleging en kennisgeving met elkaar kunnen verzoend worden. Er is dienaangaande geen wettelijke regeling. Het gevolg is dat elk van de procedures moet worden toegepast volgens de chronologie die haar eigen is van zodra de toepas- singsvoorwaarden daartoe zijn vervuld. Dit kan tot gevolg hebben dat eerst de procedures van sluiting van onderneming en later die van collectief ontslag moeten nageleefd worden. Het kan ook omge- keerd zijn. Of het is mogelijk dat alleen de proce- dures van sluiting van onderneming moeten nage- leefd worden.

Het cumulatief naleven van de verschillende proce- dures die niet noodzakelijk op hetzelfde moment zijn begonnen kan een hele opgave zijn. Sommige juristen hebben zich niet ingehouden kritiek te ge- ven op de ‘legislatieve inflatie’ van regelgevende teksten die informatie- en raadplegingsprocedures opleggen. Dat er veel verschillende teksten zijn, is op zich geen probleem. Pas als deze teksten niet op elkaar zijn afgestemd ontstaan de problemen.

Wéry wijst op incoherenties binnen de verschillen- de teksten en op incoherenties tussen de verschil- lende teksten.18 Bij een letterlijke lezing spreken sommige teksten zichzelf en andere teksten tegen.

Het is duidelijk dat dit een moeilijk te verantwoor- den situatie is.

De kritiek van Wéry gaat echter verder. Niettegen- staande de verschillende incoherenties, komt de inhoud en de bedoeling van vele van de besproken teksten erop neer dat aan de werkgever de ver- De vergoeding die de werkgever

verschuldigd is aan werknemers die naar aanleiding van een collectief ontslag worden ontslagen: CAO nr. 10 betreffende het collectief ontslag

De werknemers die collectief worden ontslagen in de zin van CAO nr. 10 in een onderneming waarop die CAO van toepassing is, genieten een vergoeding bovenop hun werkloosheidsuitkering. Sommige werknemers die geen werkloosheidsuitkering genieten, hebben toch recht op de vergoeding. Dit zijn gelijkgestelde werkne- mers. Het gaat onder meer om werkloze werknemers die om redenen onafhankelijk van hun wil geen werkloos- heidsuitkeringen genieten en werknemers die een nieu- we job hebben maar een lager loon ontvangen dan wat zij hadden. De vergoeding moet in beginsel gedurende vier maanden betaald worden. De schuldenaar is de werkgever. De vergoeding is niet cumuleerbaar met de wettelijke uitkeringen voorzien in geval van sluiting van ondernemingen en met de bijzondere ontslagver- goedingen voor beschermde werknemers en vakbonds- afgevaardigden.

(9)

plichting wordt opgelegd de werknemers vooraf- gaandelijk aan de beslissing te informeren en te raadplegen. Volgens de auteur geeft dit blijk van een zekere hypocrisie. Vanuit pragmatische over- wegingen en zonder, naar eigen zeggen, een prin- cipiële stellingname te willen innemen, pleit hij voor een interpretatie of wijziging van de teksten in die zin dat de werkgever de werknemers slechts voorafgaandelijk moet informeren en raadplegen met betrekking tot de sociale gevolgen van reeds genomen beslissing. Dorssement trekt hiertegen van leer en pleit voor een meer sociaal-demo- cratische interpretatie die gemakkelijker met de verschillende teksten te verzoenen is en volgens dewelke tijdige en voorafgaande informatie en raadpleging moet gebeuren alvorens herstructure- ringsbeslissingen worden genomen.19 Over deze belangrijke materie is het laatste woord duidelijk nog niet geschreven.

Mathieu van Putten

Assistent Instituut voor Arbeidsrecht K.U.Leuven

Noten

1. Voor meer informatie: zie de website van de Nationale Bank van België: www.nbb.be, link ‘Kredietcentrales’

(26 maart 2002).

2. De Vlaamse Commissie voor Preventief Bedrijfsbeleid is geregeld door het Decreet van 31 juli 1990 tot reorga- nisatie van de Vlaamse Commissie voor Preventief Bedrijfsbeleid. Deze commissie heeft tot taak zich syste- matisch te informeren over de financiële en econo- mische toestand van ondernemingen met vestigingen in Vlaanderen en met een tewerkstelling hoger dan 50 per- soneelsleden. Haar opdracht bestaat erin de onderne- mingen aan te sporen tot een beleid gericht op het ver- komen van moeilijkheden die hun leefbaarheid kunnen bedreigen. Zie ook het artikel “Preventief bedrijfsbeleid, effectief bedrijfsbeleid?”

3. Zie art. 5 e.v. Wet van 17 juli 1997 betreffende het ge- rechtelijk akkoord.

4. Gedr. St. Senaat, 1996-97, nr. 498/4, 6.

5. Een richtlijn is een wetgevende akte van de instellingen van de Europese Unie. Zij is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties wordt de

bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen (art.

249 EG-verdrag).

6. CAO of collectieve arbeidsovereenkomst: dit is een ak- koord dat gesloten wordt tussen één of meer werkne- mersorganisaties en één of meer werkgeversorganisaties of één of meer werkgevers. In een CAO worden de indivi- duele en collectieve betrekkingen in een onderneming of in een bedrijfstak vastgesteld en worden de rechten en verplichtingen van de contracterende partijen gere- geld. Een CAO gesloten in de Nationale Arbeidsraad of in een paritair (sub)comité, kan door de Koning algemeen verbindend verklaard worden. De CAO is dan bindend voor alle werknemers en werkgevers die ressorteren on- der het paritair orgaan waarin hij is gesloten. Een alge- meen verbindend verklaarde CAO die werd gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad is dus bindend voor de werknemers en werkgevers van alle bedrijfstak- ken in België. CAO nr. 10 is een dergelijke CAO. Dat is ook het geval voor de verder vermelde CAO’s nr. 9 en nr. 24.

7. Een paritair comité is een orgaan dat evenredig is sa- mengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties en dat is opgericht voor een bepaalde bedrijfstak of voor een bepaalde beroepenca- tegorie. Het heeft tot opdracht de vraagstukken van so- ciale aard die de werkgevers en werknemers van die be- drijfstak of beroepencategorie betreffen te behandelen.

In het paritair orgaan kunnen CAO’s gesloten worden die algemeen verbindend verklaard kunnen worden (zie ook noot 2).

8. Op voorstel van de Minister van Werkgelegenheid kende de ministerraad een voorontwerp van wet goed betref- fende de sluiting van ondernemingen. Wat nieuw is aan dit wetsontwerp is dat vanaf zijn inwerkingstreding de tussenkomst van het Fonds eveneens zal worden toege- past op de werknemers van de non-profitsector, indien de werkgever de achterstallige lonen of de ontslagver- goedingen en de brugpensioenen niet kan betalen.

(Persbericht 01/03/02, Ministerie van Werkgelegen- heid.)

9. Voor de trimesteriële aangiften die ontbreken, wordt het rekenkundig gemiddelde van de ingediende aangif- ten in aanmerking genomen (Koninklijk besluit van 20 februari 1968 waarbij de wijze wordt bepaald waarop het gemiddelde van de tijdens een kalenderjaar tewerkge- stelde werknemers wordt berekend).

10. Wanneer de gebruikende onderneming haar activiteit in de loop van het jaar aanvangt, is het gemiddelde gelijk aan het maandelijks gemiddelde van het totaal van de arbeidsdagen die door de uitzendkrachten tijdens dat gedeelte van het jaar werden gepresteerd, gedeeld door

(10)

25 (Koninklijk besluit van 12 april 1977 tot vaststelling, voor de toepassing van de wetgeving op de sluiting van de ondernemingen, van de wijze van berekening van het gemiddeld aantal uitzendkrachten die gedurende een kalenderjaar ter beschikking van een gebruikende on- derneming zijn gesteld).

11. De paritaire comités voor de diamantnijverheid, de ga- ragebedrijven, de tabaksindustrie, de textielindustrie in het arrondissement Verviers en voor de levensmiddelen- bedrijven met talrijke bijhuizen hebben dit gedaan.

12. Zij is bepaald in een Koninklijk Besluit van 20 september 1967.

13. Meer informatie omtrent de voorwaarden waaraan werk- nemers moeten voldoen om hiervoor in aanmerking te komen, evenals de hoogte van de vergoedingen, vindt men in het artikel “Fonds voor sluiting van onderne- mingen: een portret”.

14. Hiermee wordt bedoeld: de werknemers die meegedaan hebben aan de verkiezingen voor de ondernemingsraad of het comité voor preventie en bescherming op het werk en die al dan niet verkozen waren.

15. Meer informatie omtrent de werking en de bevoegdhe- den van het Sluitingsfonds, vindt men in het artikel

“Fonds voor sluiting van ondernemingen: een portret”.

16. Meer informatie omtrent deze ruimere definitie wanneer het gaat om het toepassingsgebied van CAO nr. 10, vindt men in het artikel “Fonds voor sluiting van onder- nemingen: een portret”.

17. Is er ook geen vakbondsafvaardiging, dan hebben de in- lichting en raadpleging plaats met het personeel of met de vertegenwoordigers ervan.

18. Zie de in de bibliografie vermelde teksten van Wéry.

19. Zie de in de bibliografie vermelde teksten van Dorsse- ment.

Bibliografie

Ballon, E., De Leenheer, J., Denef, M., en Desimpelaere, M. D., De nieuwe wet op het gerechtelijk akkoord, Die- gem, ced.samson, 1997, 359 p.

Dorssemont, F., “Het moment waarop de werknemers moeten worden geïnformeerd en geraadpleegd: de Belgische rechtspraak als baken in de (herstructure- rings)storm”, in: Soc. Kron. 2001, pp. 496-499.

Dorssemont, F. en Rigaux, M., “De afdwingbaarheid van het grondrecht op informatie en raadpleging. Enkele beschouwingen in de marge van de zaak Renault”, Soc. Kron. 1997, pp. 313-324.

Goldfays, M. en Craeninckx, H., “Chronique d’une mort annoncée. Affaire Renault”, in: Ors. 1998, pp. 49-62.

Matthijssens, R., Herstructureren: collectief ontslag en an- dere alternatieven, in Actuele voorinformatie. Over- legorganen. Sociaal dossier, Diegem, ced.samson, 2001, 128 p.

Rigaux, M. (ed.), De nieuwe procedure collectief ontslag.

Naar een efficiëntere bescherming van het recht op in- formatie en raadpleging?, Antwerpen-Groningen, Intersentia Rechtswetenschappen, 1998, 151 p.

Robert, F., “Non-respect de la procédure d’information et de consultation dans le cadre du licenciement collec- tif: comment évaluer les impacts sur le plan juridique et financier?”, in: Ors. 2000, pp. 177-199.

Salomez, K., “De aanspraken van de ontslagen werkne- mer naar aanleiding van een schending van de infor- matie en raadplegingsplicht in de procedures collec- tief ontslag en sluiting van ondernemingen”, in: M.

Stroobant, M. De Samblanx en P. Van Geyt (eds.), Be- drijfsorganisatie aan de vooravond van de 21ste eeuw, Antwperpen-Groningen, Intersentia Rechtswe- tenschappen, 2000, pp. 125-148.

Van Eeckhoutte, W., Sociaal Compendium ‘01-’02. Ar- beidsrecht, met fiscale notities, II, Diegem, Kluwer/

Ced.Samson, 2001, pp. 1 723-1 769.

Van Limberghen, G. en Salomez, K., “Sluiting van de on- derneming”, in: B. Mergits, O. Vanachter, W. Van Eeckhoutte en D. Votquenne (eds.), Aanwerven, Te- werkstellen, Ontslaan (ATO), Diegem, Kluwer Rechts- wetenschappen België Ced.Samson, 1998, O 301 pp.

10-125.

Wéry, O., “Le moment venu d’informer les travailleurs en cas de restructuration d’entreprise: la jurisprudence sans repères clairs”, Soc. Kron. 2001, pp. 57-62.

Wéry, O., “L’information des travailleurs en cas de re- structuration d’entreprise, mais à quel moment?”, in:

J.T.T. 2000, pp. 145-154.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het realiseren van waterdoelen in projecten van stedelijke vernieuwing kan worden ingeschat als zeer complex, vooral als de waterinbreng moet komen van het waterschap en er bij

Bij bunzing is er weliswaar nog geen sprake van inteelt, maar bunzings uit West- Vlaanderen vertonen wel een lagere genetische diversiteit dan bunzings uit Limburg!. Op vlak

In the periodical table, Ag forms part of the copper triad in group 11, and is located two groups from Rh and Co, which are in group 9. Rh and Co are known hydroformylation

Veertig jaar later noteerde hij als prominente herinneringen aan die conferentie zijn ontmoeting met Karl Popper en gesprekken met allerlei significi die tot zijn

1 Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: art. 1 EP) ge- waarborgde recht op eigendom van de nertsenhouders. De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen. 4.1) dat de waarde van

Via de omweg van de geloofsleer probeer ik te verhelderen dat een justitiepastoraat, dat niet alleen Gods liefde maar ook Gods rechtvaardigheid op het leven van gedetineerden

Roept ALLE partijen op om fatsoenlijk, met respect en als goed voorbeeld voor onze samenleving met elkaar in debat te gaan. Deze motie ter kennis te brengen van de

Uit een eerste inspiratiesessie georganiseerd door KPMG kwam naar boven dat SWN zich als doel stelt om de meerwaarde van sociaal werk in Nederland aan te tonen middels data.. Dit