• No results found

Natuur.focus 2002-2 Welk water voor welke natuur?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2002-2 Welk water voor welke natuur?"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VLAAMS DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT OVER NATUURSTUDIE & -BEHEER - APRIL 2002 - JAARGANG 1 - NUMMER 2

a uur. Deus

(2)

NatulJrJoclIs 1(2): 76-78

FORUM WELK WATER VOOR WELKE NATUUR? BoEYE 2002

Welk water voor welke natuur?

DIRK BOEYE

Water vormt in vele natuurgebieden een zorgenkind. Naast te weinig water of verdro- ging, is het vooral water van een slechte kwaliteit dat zorgen baart voor de overleving van tal van levensgemeenschappen. Nu integraal waterbeheer enerzijds en natuur- ontwild<eling anderzijds voorzichtig terrein winnen, groeien de mogelijkheden om natuurbehoud te koppelen aan waterberging en -zuivering. Toch is voorzichtigheid geboden. In het veel te voedselrijke Vlaanderen zijn inspanningen voor meer voedse- larme levensgemeenschappen prioritair, zo wordt in dit forumartikel bepleit.

De waterkwaliteit in Vlaande- ren

Door het belang van waterrijke gebieden is water altijd een aandachtspunt voor het natuur- behoud geweest. Ook bij het publiek wordt zui- ver water als een belangrijke indicatie voor het succes van het milieubeleid gezien. Op milieu- hygiënisch vlak is er ontegensprekelijk een posi- tieve evolutie aan de gang. De trieste situatie van dejaren 1970 met vele rivieren als zuurstof- loze, open riolen wordt geleidelijk gekeerd. Door belangrijke inspanningen voor afvalwatercollec- tie en -zuivering wordt op steeds meer - maar lang niet alle - plaatsen de basismilieukwaliteit gehaald. In sommige bekkens blijft de toestand echter ronduit slecht (bv. Leiebekken, VMM

2001). Bovendien wordt duidelijk dat de huidige aanpak op basis van de zuivering van puntlozin- gen een limiet heeft. Lozingen van waterzuive- ringsinstallaties en voortschrijdende diffuse ver- ontreiniging verhinderen een verdere verbetering van de waterkwaliteit. Hoewel de gemiddelde kwaliteit verbetert, zien we ook dat sommige waterlopen die een zeer goede water- kwaliteit hadden nu afglijden naar een meer gemiddelde kwaliteit (Schneiders et al. 2001).

De huidige toestand van de oppervlaktewaters is dus matig: ruim de helft (57%) van de door VMM onderzochte Vlaamse oppervlaktewateren behoorde in 2000 tot de klasse "matig veront- reinigd". Drie op tien van de meetplaatsen wordt als "verontreinigd" beoordeeld; voor een op

Figuur 1 : (a) Kleine zeggenvegetatie met o.a. Breedbladig Wollegras. een laagproductieve.

soortenrijke vegetatie - (b): Gelijkaardige vegetatie na één jaar accidentele overstroming met voedselrijk oppervlaktewater. Explosieve groei van Veldrus en vestiging van o.a. KonInginne- kruid, Witte Waterkers en Wolfspoot.

zeven meetpunten is de waterkwaliteit "aan- vaardbaar" of "niet verontreinigd" (VMM 2001).

In contrast met de geleidelijke verbetering, van de waterkwaliteit, is de toestand van de water- bodems in onze beken en rivieren ronduit slecht, vooral door accumulatie van zware metalen of andere toxische stoffen (De Cooman et al. 1998, De Deckere et al. 2000). Maar ook de kwaliteit van het grondwater gaat er nog steeds op ach- teruit, o.a. verhoogde nitraatgehalten door bemesting. Zo stelde de Vlaamse overhei~ (AMI- NAL) in 2000 vast dat 32% van de MAP-grond- watermeetpunten nitraatgehalten boven de drinkwaternorm (50 mg/l) hadden en in 41 % van de gevallen boven de richtwaarde van 25 mg/l (Dua 2001).

Waterkwaliteit en levensge- meenschappen

Uit de inleidende schets blijkt dat het met de waterkwaliteit in Vlaanderen lang niet schitte- rend gesteld is. Wat betekent dit nu voor levens- gemeenschappen die ervan afhankelijk zijn? Er is een belangrijk onderscheid tussen gemeen- schappen van stromend water en deze van stil- staand of zeer traag stromend water (plassen en moerassen). In stromend water wordt door de waterbeweging veel zuurstof in oplossing gehouden. Daardoor kan het water, zelfs bij redelijk sterke verontreiniging, nog zuurstofaf- hankelijke organismen bevatten. Bovendien zorgt de snelle doorstroming er voor dat tijdelij- ke verontreinigingen relatief snel doorspoelen.

Door het gebrek aan waterbeweging zijn gemeenschappen in stilstaande wateren gevoe- liger voor verontreiniging. Zuurstof raakt er snel-

(3)

WELK WATER VOOR WELKE NATUUR?

Ier uitgeput. Algenbloei na voedselverrijking (bv.

door afvalwater) leidt dan tot de gekende pro- blemen van eutrofiëring met vissterfte en een kwalijke sulfide- of ammoniakgeur. Lang voor deze drastische effecten merkbaar zijn, treden er al belangrijke wijzigingen op in de levensge- meenschappen van moerassen en stilstaande wateren. De meeste verontreinigingen gaan gepaard met een toename in de beschikbare voedingsstoffen voor planten.

Voor de vegetatie is het in het algemeen zo dat voedselarme of laagproductieve omstandighe- den de kans op soortenrijkdom en op de aanwe- zigheid van zeldzame soorten vergroten (Wheel-

er & Shaw 1991, Moore et al. 1989). Bij lage

beschikbaarheid van voedingsstoffen wordt de plantengroei geremd waardoor voldoende licht de bodem kan bereiken. Dit geldt trouwens zowel voor land biotopen als ondiepe waterbiotopen.

Als de beschikbaarheid van licht geen probleem vormt, wordt de kieming en groei van planten gereguleerd door het toeval (beschikbaarheid van zaden) en door de micro-eigenschappen van de groeiplaats (bodem, waterdiepte en microtopo- grafie, biologische interacties, enz.). In waterbio- topen kan dan een ondergedoken, wortelende watervegetatie zich vestigen. Een toename van de voedingstoffen leidt in moerassen tot domi- nantie van algemene, hoogproductieve soorten (bv. Liesgras, Rietgras, Lisdodde, Riet, Pitrus, Fig. 1), terwijl in oppervlaktewaters de kans op vertroebeling - en daardoor ook verdwijnen van ondergedoken vegetatie - toeneemt (Scheffer 1998). Extra aanvoer van plantenvoedingsstoffen heeft dus een sterk egaliserend effect (Moore et al. 1989). Vanuit het natuurbehoud wil je weten vanaf welke belastingen negatieve effecten optreden. Het antwoord op die vraag is echter niet eenvoudig omwille van de complexe bodem- processen die de beschikbaarheid van voedings- stoffen reguleren. Toch kan gesteld worden dat kritische drempelwaarden vrij laag liggen. Ellen- berg (1968) en Gorree et al. (1995) geven groot- te-ordes van de onverstoorde stikstof belastings- niveaus waarbij een aantal (half)natuurlijke vegetaties voorkomen. Die liggen vaak in een bereik van 0 tot 50 kg stikstof (N)/ha per jaar.

Ook Martens en Kuijken (1998) vonden reeds bij mestgiften van 30 kg N/ha per jaar effecten op de botanische kwaliteit van graslanden. Een een- voudige rekensom toont aan dat wanneer opper- vlakte- of grondwater 10 mg N/I bevat - en dus een basismilieukwaliteit heeft - een éénmalige overstroming met 10 cm water een belasting van 10 kg N/ha levert en dat een kwelstroom van 1 mm/dag een belasting van 37 kg N/ha per jaar inhoudt. Met dergelijke belastingen schuift een grasland eerder op in de richting van 'vruchtbare'

BoEYE 2002

graslanden die zonder beheer snel in ruigten ver- anderen. In deze schatting werd ~ovendien geen rekening gehouden met de depositie van bijvoor- beeld fosfaten die aan sedimenten gebonden zijn en die een extra stimulerend effect hebben wan- neer ze samen met stikstof worden afgezet, noch met de hoge atmosferische stikstofdepositie in Vlaanderen. De relatief lage belastingen waarbij de voor het natuurbehoud erg waardevolle voed- selarme vegetaties kunnen gedijen, verklaart hun zeldzame status in Vlaanderen (Van Landuyt et al. 2000, Denys 2001). Natuurlijk kunnen voe- dingsstoffen of nutriënten via beheersmaatrege- len weer afgevoerd worden. Maar het verschra- lend effect daarvan mag bij een voordurende aanvoer van nieuwe voedingsstoffen vanuit de omgeving niet overschat worden. Bovendien impliceert dit extra werk en/of kosten voor de beheerder. Koerselman et al. (1990) berekenden dat de stikstofaanvoer naar twee trilvenen vanuit de lucht (d.i., atmosferische depositie) te groot was om te compenseren via jaarlijks maaibeheer.

In enigszins voedselrijkere plassen kan door actief biologisch beheer getracht worden om de water- kolom opnieuw helder te krijgen. Maar ook hier is succes bij blijvende nutriëntenaanvoer niet ver- zekerd (Declerck et al. 2001). Bovendien zullen vegetatietypes die aan echt voedselarme omstandigheden aangepast zijn ook bij dit beheer niet behouden blijven.

Dat een goede waterkwaliteit ook voor de fauna voordelig is, staat buiten kijf: zuurstofgebrek leidt tot sterfte van waterdieren en verontreini- gingen kunnen in de voedselketen accumuleren.

Bij matige verontreiniging - en dus enige toena- me in de beschikbaarheid van voedingsstoffen - is er echter een belangrijk verschil met vegeta- ties. De verhoogde productiviteit van ecosyste- men leidt niet automatisch tot een daling van het aantal diersoorten. Het toegenomen voed- selaanbod kan net complexere voedselketens ondersteunen. Daarenboven kan een goed ont- wikkelde strooisellaag een prima leefomgeving vormen voor kleine fauna, terwijl die laag voor de kieming van planten een hinderpaal vormt.

Meerdere dieren kunnen dus beter af zijn met een lichte tot zelfs sterke aanrijking in vergelij- king met de (half)natuurlijke, voedselarmere toestand. Dit is wellicht één van de redenen waarom sommige diersoorten, zoals bepaalde watervogels, het in Vlaanderen relatief goed doen (Ysebaert et al. 2001). De relatie tussen dieren en productiviteit van ecosystemen is ech- ter niet eenduidig, mede door het gebrek aan ecologische kennis van vele soorten (vooral van ongewervelden). Sommige soorten, zoals bepaalde libellen, zijn zeker gebonden aan voed- selarme waters.

FORUM

Integraal waterbeheer

De cijfers tonen dat de waterkwaliteit in Vlaan- deren op zijn best matig kan genoemd worden.

Voor het natuurbehoud is een verdere verbete- ring van de waterkwaliteit essentieel. Drie stra- tegieën zijn in dit verband mogelijk. Ten eerste is er een aanpak aan de bron. Preventieve actie voorkomt dat er achteraf moet gezuiverd wor- den. De recente heisa rond de kwetsbare gebie- den met beperkte bemesting in het kader van de Europese nitraatrichtlijn, toont echter dat dit niet altijd zonder slag of stoot gaat. Ten tweede is er een verdere uitbreiding en verbetering van de collectie en zuivering van afvalwaters. En ten- slotte is er een verhoging van het zelfreinigend vermogen van onze waterlopen. Beken en rivie- ren zijn vaak verworden tot nauwe kanalen. Oor- deelkundige inrichting van de beek en de vallei kan het zelfreinigend vermogen van waterlopen aanzienlijk verhogen. Dit is een belangrijk aspect van het integraal waterbeheer, te meer omdat door herinrichting van beken en valleien tegelijk aan de overstromingsproblematiek én de ver- droging kan gewerkt worden. De bevoegde over- heden inzake waterbeheer zijn nu, veel meer dan vroeger, bereid om na te denken over alternatie- ve vormen van oppervlaktewaterbeheer waarbij terug rneer ruimte aan een rivier wordt gegeven.

Ook het natuurbehoud heeft de laatste decen- nia een opvallende evolutie doorgemaakt. Het behouden en beheren van waardevolle restan- ten is niet langer de enige strategie; het inrich- ten en ontwikkelen van 'nieuwe natuur' door het stimuleren van natuurlijke processen op een grotere schaal dan één of enkele percelen, wint terrein. Ook die trend past goed in de nieuwe opvattingen over het waterbeheer.

De noodzaak van gefundeer- de planvorming en keuzes

Realisatie van het waterbeheer 'nieuwe stijl' vergt kennis van zaken bij het opstellen, concre- tiseren en evalueren van plannen. Het natuurbe- houd dient zich daarbij te baseren op het netto resultaat voor de aanwezige of te ontwikkelen levensgemeenschappen. Dat is om verschillende redenen niet eenvoudig. Bij (her)inrichting is het einddoel niet (meer) aanwezig en dus minder concreet dan bij beslissingen over een bestaan- de toestand. Er wordt vaak gewerkt op een gro- te schaal en voor de realisatie zijn grote inspan- ningen (middelen en machinekracht) nodig. Bij integraal waterbeheer zijn er veel partners betrokken die van het belang en de noodzaak van natuurgerichte maatregelen dienen over- tuigd te worden. Dit kan onbedoeld tot schets- matige en weinig heldere formuleringen van keuzes leiden. Zonder inhoudelijk op de concre- te projecten in te gaan, kunnen de artikels in

(4)

FORUM

NatuUt.(ocus WELK WATER VOOR WELKE NATUUR? BoEYE 2002

1(2): 76-78

Natuurreservaten van Symens (2000) en Ver- verschillen tussen diverse soortengroepen en helft van de vorige eeuw zo rijk aan weidevogels:

licht bemeste percelen lagen er in een matrix van voedselarrne natte heiden en vennen (De Bont 1947). In het huidige Vlaamse landschap is de situatie omgekeerd: voedselarme eilanden liggen er in een voedselrijke matrix. Men dient zich te realiseren dat de gewenste niveaus van voedsel- rijkdom voor vele van onze bijzondere vegetaties eerder laag zijn in vergelijking met de huidige Vlaamse milieu kwaliteit. Een rol in de waterzui- vering en/of -berging is voor die vegetaties meestal ongewenst. Op gronden die momenteel weinig natuurwaarde hebben, of die reeds zeer voedselrijk zijn, valt er wel 'natuurwinst' te boe- ken via een meekoppeling met andere functies zoals waterzuivering en -berging. Die winst kan, door een grondige voorstudie van het terrein en evaluatie van de ruimtelijke inrichtingsvarianten, alleen maar toenemen. Een goed uitgewerkte ecosysteemvisie zoals die bijvoorbeeld voor de Demervallei werd opgesteld (Martens & Hermy 2000), is daarvoor een eerste stap.

stuyft & Boogaerts (2000) als voorbeelden aan- bovendien is de appreciatie van die effecten ook gehaald worden. Met enkele algemene schetsen binnen het natuurbehoud vaak sterk met per- wordt een schitterende toekomst gesuggereerd; soonlijke voorkeuren verbonden.

geen woord over mogelijke problemen. Dat staat in schril contrast met de dagelijkse problemen die in de reservaten worden ondervonden. In het

Kiezen voor voedselarm

vaak langdurend onderhandelingsproces is het van groot belang om telkens terug te koppelen naar de ecologische gevolgen van verschillende scenario's om te vermijden dat een uiteindelijk compromis lang niet meer aan de oorspronkelij- ke ecologische doelstellingen beantwoordt. In het natuurinrichtingsproject Turnhouts Vennen- gebied bleek het niet mogelijk orn de gronden nabij het reservaat het Zwart Water - groei- plaats van o.a. Waterlobelia en Drijvende Water- weegbree - uit landbouwproductie te nemen.

Nochtans is isolatie van bemestingsinvloeden een noodzakelijke voorwaarde voor het behoud van dergelijke kwetsbare venecosystemen (de Louw et al. 2001). Ten slotte, kunnen effecten

Om de waterproblematiek bij het beheer van een reservaat of een natuurontwikkelingsproject te betrekken, is er enerzijds een grondige voor- studie nodig en anderzijds moeten er duidelijke keuzes gemaakt worden welke levensgerneen- schap waar wenselijk en/of mogelijk is. Ik pleit ervoor om bij de opmaak van plannen - waar dit mogelijk is - voldoende voorrang te geven aan het behoud of de ontwikkeling van eerder voed- selarme situaties. Deze plaatsen zijn tegenwoor- dig zeldzaam en aanrijking leidt tot moeilijk omkeerbare veranderingen. In een 'voedselarrn' landschap zal lokale, matige aanrijking met voe- dingsstoffen leiden tot hogere fauna-dichtheden en ook een grotere soortenrijkdom. Wellicht daardoor was het Turnhouts Vennengebied in de

SUMMARY BOX:

Boeye D. 2002. How to choose water to conserve or restore nature? [in Dutch] Natuur.focus 1(2): 76-78.

Surface water quality in Flanders has improved in recent years, but remains poor in many basins. The quality of river sediments is problematic and ground water is increasingly enriched with nitrates. Severe disturbance of aquatic life due to anoxia is now less frequent, but moderate pollution effects cause nutrient enrichment of wetland ecosystems. The botan- ical quality of wetlands is particularly sensitive for nutrient

AUTEUR:

Dirk Boeye is wetenschappelijk medewerker aan het Insti- tuut voor Natuurbehoud. Hij is ecohydrologisch expert bin- nen het team dat het Natuurrapport samenstelt.

CONTACT:

D. Boeye, Instituut voor Natuurbehoud, Kliniekstraat 25,

\,., B-1070 Brussel, (dirk.boeye@instnat.be)

Referenties

Dua V. 2001. Persconferentie "Nitraten in water en bodem in Vlaanderen". Maandag 28 mei 2001. http://www.vmm.be/vmm/Pers_MAPmeetnet.doc.

Deelerck S., De Meester L.,Geenens V., VyvermanW" Rommens W. & Deeleer K. 2001.

Experimenteel ecologisch onderzoek naar de herstelkansen van het aquatisch ecosys- teem van de Blankaart door hydrologische isolatie en voedselwebmanipulatie. KULeu- ven, Laboratorium voor Aquatische Ecologie, Leuven.

De BontA.F. (1947). Changement de la faune ornithologique de la Campine Turnhoutoi- se. Le Gerfaut 37, 172-187.

De Louw P" Boeye D., van der Aa M" Vanderhaeghe F. & Stuurman R. 2001. Ecohydrolo- gische systeemanalyse van het Turnhouts vennengebied. Deelrapport 2: Actuele en gewenste grond- en oppervlaktesituatie. TNO-rapport NITG 01-069-B, Delft.

Denys L. 2001. Stilstaande zoete wateren. In: Kuijken et al. (red.) Natuurrapport 2001.

enrichment, while wetland fauna might profit from moderat~

enrichment in some cases. Further improvement of water quality in Flanders caUs for integrated water management combining pollution source control, water treatment and increased self purification of river basins (buffer strips, wet- land creation etc.). Plans and projects should be based on knowledge ofbasin status and processes and requires sound investigation. Designs should attribute water purification aner storage to low value ecosystems or to nutrient rich systehts.

These functions should not be assigned to nutrient poor sys- tems because they would further deteriorate these rare habi- tats.

Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud nr. 18, Brussel, p. 79-84.

Martens L. & Hermy M. 2000. Ontwerp van ecosysteemvisie voor de Demervallei tussen Werchter en Diest, deel I: omgevingsanalyse. MINA/l 05/98/01. AMINAL, Brussel.

Martens K. & Kuijken E. 1998. Behoud en herstel van soortenrijke graslanden.ln:Van Huy- lenbroeck G & jacobs G. (red.). Naar een duurzame grasland- en groenvoederuitbating.

Ministerie van Middenstand en Landbouw, Nationaal Centrum voor Grasland- en Groenvoederonderzoek. Brussel, p. 109-139.

Moore D.R.j., Keddy P,A., Gaudet C.L.& Wisheu I.c. 1989. Conservation of wetlands: do infertile wetlands deserve a higher priority? Biological Conservation 47: 203-217.

Schneiders A., Breine J. & Simoens I. 2001. Waterlopen. In: Kuijken et al. (red.) Natuur- rapport 2001. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Medede- lingen van het Instituut voor Natuurbehoud nr. 18, Brussel. p. 69-79.

Scheffer M. 1998. Ecology of shallow lakes. Chapman & Hall. London.

Van Landuyt W., Heylen 0., Vanhecke L., Van den Bremt P., & Baeté H. 2000. Vlaams Impulsprogramma Natuurontwikkeling: verspreiding en evolutie van de botanische kwaliteit van ecotopen gebaseerd op combinaties van indicatorsoorten uit Florabank.

Flo.wer, Instituut voor Natuurbehoud, Nationale Plantentuin van België, Universiteit Gerit. Brussel.

Symens P. 2000. Nieuwe kansen voor natuur. Het gecontroleerd overstromingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde. Natuurreservaten 22 (1): 18-19.

Verstuyft I. & Bogaert S. 2000. De Dijie, wild en kronkelend. Natuurreservaten 22(1): 20- 22.

VMM 2001. Waterkwaliteit -lozingen in het water 2000. Vlaamse MilieuMaatschappij, Erembodegem.

Wheeler B.D. & Shaw S.c. 1991. Above-ground crop mass and species richness of the principal types of hebraceous rich-fen vegetation of lowland England and Wales.journ- al of Ecology 79: 282-301.

Ysebaert T., Van den Bergh E., Vandevoorde B. & Meire P. 2001. Zeeschelde.ln: Kuijken et al. (red.) Natuurrapport 2001. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud nr. 18, Brussel, p. 92-99,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

3p 21 Geef de naam van het proces waarbij in groene planten glucose wordt gevormd en geef de namen van de twee stoffen waaruit glucose bij dit proces wordt gevormd.. Noteer

Determineren (op naam brengen van dieren en planten) m.b.v. zoekkaarten, flora

The current generation of Imaging Atmospheric Cherenkov Telescopes (IACTs) arrays of &gt; 10 4 m 2 effective area above a few tens of GeV is able to detect higher-energy photons..

The studies in the preceding chapters have shown that traffic behaviour and the attitude of young children at pre schools can be successfully modified if teachers

Exopod not extending to end of endopod, 2.6 times as long as greatest width, apically rounded, lateral margin convex, mesial margin weakly convex or weakly concave,

The results of these studies indicated that compound 10f had a reversible mode of binding to both the hMAO-B and hMAO-A isoforms, since enzyme activities were recovered after

Findings pertain to activities of Free State artists more than ten years after closure of the PACOFS Drama Department and provide insights into the accessibility of new

Er kan maar één antwoord zijn, dat het eerst door Dooyeweerd gegeven is, en her- haald is door filosofen en theologen die getracht hebben zijn inzichten naar de theologie door