• No results found

Jan Swammerdam, Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jan Swammerdam, Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1 · dbnl"

Copied!
1168
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bybel der natuure of historie der insecten.

Deel 1

Jan Swammerdam

bron

Jan Swammerdam,Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1. De Banier, Utrecht / De Groot, Goudriaan 1980.

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/swam001bybe01_01/colofon.htm

© 2008 dbnl

(2)

V

Nobilissimis, Amplissimis, Viris, Urbis Amstelaedami Consulibus D.D. Joanni van de Poll, J.U.D.

D.D. Joanni Six, J.U.D.

Hillegomi, et Vromadae, Toparchae.

D.D. Lieve Geelvinck, J.U.D.

Castrici, Myndae, et Loosdregten, Toparchae.

D.D. Gulielmo Munter, J.U.D.

Immortale hoc Civis Amstelaedamensis Opus, Vestra genitum in Urbe & perfectum, Vobis a me inscribi, oro, patiamini! quippe Quibus unice debebatur proprium;

Quorumque auspiciis olim, & tutela, conditum fuerat.

Sed & eximius Autor, si modo fata sivissent, non alii cuiquam ipse consecravisset:

prima enim inchoamenta tanti moliminis dicavit Reipublicae Amstelaedamensis constituendae Quatuor Viris, anno seculi elapsi sexagesimo nono. Putavi ergo, meum esse, ea quoque in re, Optimi Viri propositum sequi; neque prorsus desperavi, quin ea benignitate accepturi essetis librum jam ad unguem elaboratum, qua Decessores Amplissimi prius rudimenta ejus susceperant.

Praeterea quoque, fatebor enim, sponte propria animum induxi meum, quod non penitus displiceret, si auderem Consulibus Amstelaedamensibus hunc offerre librum:

namque intelligit unusquisque Batavorum, ut summa ope nitamini, Urbis, quae alias omnes inter caput effert, veras amplificare laudes. Quid autem gloriam ejus magis extollat, quam quod Virum produxit, aluitque, quem Universi, qua late patet, Orbis sapientes, sola ob merita, certatim honorant?

(3)

VI

Quin & spem conceptam firmabat justa consideratio documentorum, quae datis luculentissima, ingentis amoris, quo Musarum sacra, Artium praeclarissimas, fovetis.

Aequo certe scientiis promovendis studio adestis, quo Asiae, Europae, Africae, &

novi Orbis, Gazas in gremium opulentae Urbis deferendas curatis. Atqui inter Amstelaedamenses alius non exstitit, qui cognitionem rerum Naturalium,

Disciplinarum facile principem, felicius excoluit, provexit fortunatius. Si hortus Urbanus superbo stirpium spectaculo contemplantium animos abripit; si inventis Anatomicis haec Urbium Princeps jam diu inter omnes micat; dum liberaliter subsidia utrisque sussicitis; esto & gratum, quod erectum hic admiramur, hoc quoque monumentum.

Id Natura ipsa suo pollice, Amstelaedami, per civem Amstelaedamensem, finxerat quidem, sed quod, eheu! fere interierat. Quaesivi, inveni, ad almam Matrem reduxi prolem, postliminio reversam Laribus restituo propitiis, Diisque porro Tutelaribus committo. Qua equidem in re, si non inprobatur dedicantis animus, laetus meas laudabo fortunas, qui opportunitatem quaesitam nactus fuerim testificandi publice, qua Vos, Nobilissimi, Amplissimi, Viri, reverentia colam.

Faxit D E U S , diu, fortiter, sapienter, & feliciter, Publicis Patriae, & Urbis, invigiletis commodis, ne quid detrimenti capiant! Vobis Ducibus, & Auspicibus Libertas, Aequitas, Justitia, Pax, & Artes liberales floreant. Hae, si alibi proscriptae, tutis receptae moenibus, Vestro munere, opere Vestro, sedes inveniant quietas! Haec ego contendo Votis sinceris obtinere, & supplicibus, qui sum, & ero semper, NOBILISSIMI, AMPLISSIMI, VIRI,

Ordinis Vestri, Vestraramque Virtutum, Venerabundus Cultor.

Leydae A. AEr. Christ.

MDCCXXXVI.XV. Decembris.

HERMANNUS BOERHAAVE.

(4)

VII

Aan deWel Edele, Grootagtbare Heeren, De Burgermeesteren der Stad Amsterdam

De Heer, en Mr. Jan van de Poll.

De Heer, en Mr. Jan Six,

Heere van Hillegom en Vromade.

De Heer, en Mr. Lieve Geelvink,

Heere van Castricum, Mynden, en de Loosdregten.

De Heer, en Mr. Willem Munter.

IK bidde, gelievt goediglyk te dulden, dat ik aan Uw Wel Ed. Gr. Agtb mag opdraagen dit onstervelyk Werk van een Amsterdams Burger ontworpen en volmaakt, in deselve stad! So, om dat het aan Uw Edel Gr. Agtb. alleenlyk in eygendom toequam; als ook, dewyl het, wel eer, onder derselver aanmoediginge, en bescherminge, is opgesteld.

Seker, de voortreffelyke Maker van dit boek soude het aan niemand anders toegëeygend hebben, by aldien de Hemei syn voorneemen hadde toegestaan:

dewyl hy selve de eerste beginseleu van so swaare onderneeminge, in het jaar sesthien hondert negen en sestig, heeft opgedraagen aan de Vier Heeren, de Regeerende Burgermeesteren van dese heerelyke Stad. Daarom dagte ik, het myn pligt te syn, ook hier in, het opset van die hoogwaarde Man op te volgen; en ik heb eenigsins gehoopt, dat U wel Edele Groot Agtbare dit werk, nu geheel volmaakt synde, wel souden willen aannemen med die goedgunstigheid, med de welke derselver Groot Agtbare Voorsaaten de ruwe ontwerpen daar van hadden ontvangen.

Dog ik moet ook daarby bekennen, dat ik, uyt eygene gemoedsbeweeginge, gedagt hebbe, hoe het mogelyk niet geheel soude mishagen, by aldien ik my verstoute, dit selve Boek aan de Burgermeesteren van Amsterdam aan te bieden:

aangemerkt synde, hoe yder Batavier seer wel weet, med hoe groote yver die Heeren alles in het werk stellen, om te verheerlyken den waaren roem van een stad, die so hoog boven alle andere uytmunt. En waar over dog mag sy sig meer beroemen, dan dat sy heeft voortgebragt, en gevoed, een man, die, enkelyk om syn verdiensten alleen, om stryd geagt, en gëeerd werd van alle wyse Mannen, waar die ook mogen leeven in de bekende wereld.

(5)

VIII

Ja ook werd ik nog meer in die hope gesterkt, als ik in regtmatigheid betragte de bewysen, welke U Wel Edele Grootagtbare so baarblykelyk geven, van de tedere sugt, med dewelke sy so kragtig begonstigen, en opqueeken, het Heyligdom der menschelyke wysheid, de voortreffelyke weetenschappen. Waarlyk ik bevind dan, dat Derselver lust so seer strekt tot het voortsetten der nutte, en vrye konsten, als Haar sorge uytwerkt, dat de rykste schatten van de vier wereldgewesten overvloedig toevloeyen in de milde schoot van die magtige Koopstad. Maar nooit is imand in Amsterdam geboren, die de kennisse der saken, welke de Natuur voortbrengt, dese dog is waarlyk de voorneemste der weetenschappen, gelukkiger doorwrogt, of med meerder vrugt heeft voortgegeset. So dan de Stads-thuyn, door de luysterryke vertooninge van de aansienelykste gewasschen, den Aanschouwer syn gemoed in verwonderinge wegvoerd; so de Stad, die verre boven alle andere uytsteekt lang gepraald heeft door uytvindingen der Ontleeakunde, die binnen haar muuren al voor lang sijn wereldkundig geworden; door dien al, wat tot dese vereischt is, aldaar so rykelijk werd gegunt; wel laat dan ook niet onaangenaam syn dit gedenkteken, dat yder een med de uyterste verwondering aansiet! Immers hadde de Natuur selve, door eygen handen en konst, in dese stad, door dese Stadsburger, het geboetseerd, opgemaakt, en opgeregt. Hela as hoe na by was het verloren geweeft! Ik heb het nagespoord, gevonden, en aan de milde Moeder hersteld. Ik heb het verloren, en in slaaverny vervallen Kind, wedergebragt in sijne eygene, gelukkige, woonstede, en levere het nu gerust over aan sijne magtige, en goedertierene, Beschutsheeren!

So myne onderneminge tot dese opdragt niet werd verworpen, dan sal ik verheugd roemen myn geluk daar in, dat ik hebbe gevonden de lang gesogte gelegenheid, om te mogen betuygen in het openbaar, de eerbiedigheid, dien ik toedraage aan U Wel Edele, Grootagtbaare, Heeren.

God geeve, dat GY lang, dapper, wijs, en gelukkig bewaakt het Gemeene best van Vaderland, en Stad, die behoedende voor verval! dat de vryheid, billijkheid, geregtigheid, vrede, en edele Konsten, onder uwe segen, en voortsettinge, bloeijen!

So die, elders verbannen, souden vlugten, laat die dan, onder UWE begonstiging, en handhavinge, binnen de vijlige bolwerken van dese magtige Stad ontvangen, aldaar een vredige schuylplaats genieten! Dit is de opregte, en nedrige, bede van my, die ben en altyd blyve, in eerbied voor Uwe Hooge aansienelijkheid, en deugden, Wel Edele, Groot Agtbare, Heeren

U.W.E. Gr. A.

Leyden 17 15/12 36.

Ootmoedigste Dienaar HERMAN BOERHAAVE.

(6)

IX

Vita D. Joannis Swammerdammii.

Het Leven van den Heer Jan Swammerdam.

(7)

X

Vita Auctoris.

NAtus estJacobus Theodori in pago Swammerdamme, qui situs est ad Rhenum, inter Leydam, & Wourdam, in Hollandia. Ille, quum postea Amstelaedami negotiatione lignaria victum quaeritabat, a cognomine pago appellatus fuit. Atque habitanti ibidem, annoMDCVI, Januarii ultimo filius nascitur, quiJoannes Jacobi Swammerdam dictus.

Exercuit hic in eadem civitate artem Pharmaceuticam. Qua quidem opportunitate, quum esset rerum Naturalium apprime studiosus, & peritus, constanti solidos per annos quinquaginta diligentia, magnificam sibi paravit supellectilem: neque labori pepercit, neque sumtibus, quo materiem, ad Historiam Naturalem quae pertinet, undique sibi colligeret. Locupletissima sane copia Animalium, Insectorum, Stirpium,

& Fossilium, in aedibus ejus spectabatur. Neque vero turbata haec, aut confusa, sed justo digesta ordine. Potissimum tamen ornatum adferebant rariora Indiae utriusque, atque in his Myrrhina vasa. Cives, & peregrini, haec, spectatum admissi, admirabantur. Principes Viri, peragrantes Patriam nostram, ducebantur crebro ad haec spectacula: quos inter aliqui sibi propria facere ea, pretio oblato, conabantur, allecti thesauri pulchritudine; obtinere autem non potuerunt. Sexaginta quippe millibus florenis, monetae Batavae, addicere modo voluit possessor; dum interim post mortem ejusdem vix decem millenis publice distracta venierunt.

Patre hoc, & MatreBarendina Corvera, Jani secundi Corveri filia, genitus Joannes Swammerdam, Amstelaedami nascitur, Februarii duo-decimo, anni a Servatore nato

MDCXXXVII, qui evasit deinde praeclari hujus Operis Autor celeberrimus.

Pater eum destinabat praedicandis sacris, pueroque jam praeceptorem dedit, qui elementis linguae Latinae, & Graecae eum imbueret; quo aptior evaderet divinis intelligendis: ille autem ponderans gravitatem muneris, animumque suum serio excutiens, inde statuit, tanto oneri se fore imparem. Id & Patri ita quidem persuasit, ut & hic assentiret filio, concederetque Medicinae potius colendae animum addicere.

Dum itaque hisce jam deditum, domi suae aleret filium, crebro illum mundandis, &

ordinandis, iis rebus, quae thesauris ejus continebantur, adhibuit. Quare etiam, tenella jam aetate, incepit res Naturales contemplari intento quidem animo. Mox &

Insecta diligentius observare, venari, redimere, permutando cum aliis augere, colligere, sibique propria digerere, cum scriptis Autorum praestantissimorum conferre, posteaque in classes certas disponere. Adolescens Anatomicis & Medicis quam diligentissime studuit, & vel tum maxima quaeque moliebatur. Simul tum in Dioecesi Ultrajectina, in Gueldria, totaque Hollandia, noctes impendit, diesque, quae-

(8)

XI

Het Leven van den Schryver.

JAcob Dirkzis geboren in het dorp Swammerdamme, gelegen tusschen Leyden, en Wourden, aan den Rhyn in Holland. Als dese naderhand sig te Amsterdam med de Houtkopery erneerde, is hy genoemd na syn geboorteplaats. Terwyl hy woonde te Amsterdam, wierd hem aldaar geboren een Soon, op de laatste Januarius 1606, die genoemd is Jan Jacobz Swammerdam. Hy heeft gehouden in die Stad een Aptekers winkel. En, by die gelegenheid, synde bysonder lievhebber der saken, die door de Nature werden voortgebragt, en te gelyk groot kender der selve, heeft hy in volle vyvtig jaren, med bestendige naarstigheyd, sig verkregen een seer ryke te samensamelinge van dese schatten. Hy spaarde nog moeyte, nog kosten, om te vergaderen by een, van alle kanten, al, wat behoorde tot kennis deser dingen. In syn huys wierd gesien eene volkome opgaderinge van Dieren, Dierkens,

Aardgewassen, en Bergwerken. Hier was alles net geschikt, niets in wanorder, of over hoop. Dog boven al bestond het cieraad daar in, dat het seldsaamst van Oost, en West-Indië, daar was by een, voor al het keurlykst Porcelyn. Burger, en

vremdeling, wien het vry stond, dit te beschouwen, stonden daar over verbaast. Ja veele Vorsten, om Vaderland doorreysende, wierden gelokt, om het te besien: onder welke eenige syn geweeest, die een bod deden, om het alles by een voor sig te kopen, dewyl sy sin hadden in de schoonheid van dit Kabinet. Maar niemand heefthet konnen verkrygen: om dat de eygenaar daar voor niet minder wilde, dan sestig duysend gulden; dog, naa 's mans dood, opentlyk by opveylinge verkoft, mogt het naauwelyks tien duysend gulden halen.

Van dese Vader, en Barentje Corver, dogter van Jan Jansz Corver, als Moeder, wierd geboren Jan Swammerdam, op de twaalvde Februarius des jaars 1637 na Christus geboorte. Dewelke naderhand is geworden de seer beroemde Schryver van dit voortreffelyk boek.

Syn Vader nam voor hem te bequamen tot een Predikant, en gav het kind een Meester, die hem de gronden der Latynsche, en Grieksche, taal mogt leeren, op dat hy te beter de Heylige Schrivten soude verstaan: dog hy, overwegende de gewigtigheid van dit ampt, en syn gemoed ernstig ondersoekende, besloot, dat hy soude onmagtig syn tot dese last. En dit deed hy syn Vader ook soo wel begrypen, dat deese het geloovde, en ook toestond aan syn Soon, om syn werk te maken van de Geneeskunde. Onderwylen dat hy nu syn Soon, hier toe sig begevende, by sig in huys had, gebruykte hy den selven, om te rynigen, en te schikken, de saken van syn Kabinet. Waar door dan dese ook al van jongs af begost agt te geven med alle oplettenheid op de saken by de Natuur voortgebragt. Aanstonds viel hy op het naarstig waarnemen, opvangen, opkopen, verruylen voor andere, vermeerderen, by een samelen, voor sig selve. Hy schikte syn eygen schatten, vergeleek die med de schriften der beste Schryvers, schikte alles onder sekere hoovden. Wat ouder geworden betragte hy op het naarstigste al, dat de Ontledinge, en de Heelkonst, betrof, selv toen al naa het hoogst dingende. Op die tyden bestede hy dag, en nagt, om na te speuren, op te vangen,

(9)

XII

rendis, capiendis, examinandis, animalculis, tam interdiu, quam noctu, volitantibus.

Aërem, aquas, terras, agros, campos, pascua, sata, inculta, colles arenarios, ripas, littora, flumina, stagna, puteos, lacus, maria, arbores, plantas, rudera, specus, loca habitata, foricas, perscrutabatur: ut ova, vermes, nymphas, papiliones, indagaret, horumque nidos, alimenta, mores, morbos, mutationes, copulas, addisceret. Et sane in his, vel prima jam juventute, plus detexit certi, verique, quam seculorum omnium Autores cogniti simul. Incredibile quidem narro, sed tamen verissimum: idonei sic censuere judices.

Ita jam instructus, annoMDCLXILeydam venit, Academiae Batavae frequentandae gratia, ibidemque, Octobris undecimo, civium Academicorum albo inscriptus, integro biennio gnaviter operam dedit Viro ClarissimoJoanni van Horne, Chirurgica profitenti.

Francisci Sylvii de le Boe Scholas diligentissime coluit, ut Medicinam ab eo disceret Fuitque horum sttudiorum ille progressus, ut undecima Octobris anniMDCLXIII, exploratus juxta leges in codicem Candidatorum Artis Medicae in hac Academia legitime insereretur. Toto hoc tempore amicitiam contraxit cumNicolao Stenone, magno illo Anatomico, quam integram deinceps cum eo servavit ad mortem usque.

Coluit & amicitiam hic cumRegnero de Graaf, insigni sane quoque Anatomes cultore:

sed haec in acerba dein odia, ex aemulatione, exivit. Dulcedo scientiae Anatomicae tunc pelliciebat ingenium ejus, ad haec sacra unice natum: velocissimo statim in his profectu, ultra fidem, lactus, incepit deliberare, quonam modo posset illibatas conservare partes corporis, dissecando paratas ad usum perennem demonstrationis Anatomicae: ut ita levaretur a repetendo semper novo labore; ut careret fastidio putrescentium ilico cadaverum noxio; ut succurreret difficultati crebro obtinendi corpora recens mortuorum. Felix fuit in his: qui dudum artificia subtilia in tractandis repererat Infectis. Evenit, ut sollertem in iis se daret ClarissimoSylvio, quo vix ullus, ea quidem tempestate, magis industrius in Anatomicis. Nulla vero in re placuit adeo, quam dum Ranas coram eo artificiosissime incideret: decimo quinto Januarii hujus jam anni ostenderat Illi experimentum, quo monstrabat, aërem in inspiratione posse duci ex bronchiis in arteriam & venam pulmonis, atque inde utrosque cordis thalamos versus. Vid. Sylv. Disp. Med.VII. §.LXXIX-LXXXVIII.

Profectus post haec in Gallias, habitavit aliquandiu Salmurii, in aedibusTanaquilli Fabri; ubi varias instituit observationes super Insectis. IbidemqueXIXJunii, anno sexagesimo quarto, detexit valvulas in vasis Lymphaticis, ope exilium valde tubulorum. Depictas propria manu has misitXXVIIIJunii adStenonem, Hafniae ut puta-

(10)

XIII

en te ondersoeken, de Dierkens, die dag, en nagt, vliegen, in Gelderland, in het Stigt van Utregt, en in Holland. Hy doorsogt lucht, water, aarde, land, veld, wyde, akkers, woesteny, duyn, rivierkant, strand, rivier, stilstaand water, meeren, zée, put, kruyd, puynhoop, holen, bewoonde plaatsen, jaa selvs geheyme vertrekken: op dat hy de eyerkens, wurmkens, popkens, capellekens, sogte; haar nesten, voedsel, levenswyse, siektens, veranderingen, en versamelingen mogt leeren. En waarlyk hy heeft, in syn eerste jeugd, in dit alles ontdekt meer sekers, en waaragtigs, dan de bekende Schryvers van alle de eeuwen te samen. Ik verhaal yet ongelovelyk, dog even wel seer waaragtig: immers soo oordeelen de bequame Regters in dese.

Dus onderleyd quam hy wonen te Leyden in het jaar 1661, om aldaar de Academie van Holland by te wonen; op den elvden October wierd hy in de burgerrolle der Academy-leden ingetekend, en hoorde twee volle Jaaren den beroemdsten heer Jan van Horne,die de Ontledinge van 's menschen lighaam, en de handwerkelyke Heelkonst onderwees. Hy woonde ook ten naarstigste by de onderwysinge van Franciscus de le Boe Sylvius,om de Geneeskonst te leren. Waarin hy so vorderde, dat hy, na de wet, wel ondersogt op den 11 October 1663 is aangenomen op de rolle der Candidaten der Geneeskunde op dese Academie. In dese gantsche tyd maakte hy bysondere vriendschap med Nicolaus Steno, dien grooten konstenaar in de Ontledinge, en heeft die hylig onderhouden med deselve tot syn dood toe. Hy wierd ook toen alhier vriend med Rynier de Graaf, mede uytmuntend oeffenaar der Ontleedkunde, dog dit brak uyt in bittere haat naderhand, uyt nyd. De smaak deser wetenschap besat nu so seer syn geest, dat die daar toe alleen scheen geschapen te syn. Buyten gelovelykheid snel was de voortgang, dien hy hier in deed; dies hy blyd begost te overleggen, hoe hy mogt onbedorven bewaren de deelen der lyken, die hy door 't ontleden bereid had, tot een blyvende bequaamheid, ter vertoning.

Hy sogt bevryd te blyven van den arbeid, om steeds het selvde te herhaalen; en van de schadelyke walgelykheid der lyken, die so haast rotten; ook voor te komen de swarigheid, om vaak te krygen lighaamen van versch gestorvenen. Hy slaagde hier in, die voor heen de fynste konstgreepen had gevonden, in het behandelen der Dierkens. Het geviel, dat hy hier in voldeed aan den beroemsten Sylvius, die, op die tyd, naawelyks imand had syns gelyk in het werk der Ontledinge. Niets behaagde dien heere meerder, dan als hy de Kikvorschen ten konstigste voor hem ontlede.

Het was al op den 15 Januarius 1663, dat hy toonde, hoe de lucht, by inademinge, kost werden gebragt uyt de longpypen, in de slagader, en bloedader, der long, en door die weg, in de byde holligheden des herts. Siet Sylv. Med. Disp. 7. §. 79.--88.

Daar naa trok hy na Vrankryk, woonde eenige tyd te Saumuur, ten huyse van d' Heer Tanaquil Faber, daar hy veele aanmerkingen maakte over de Dierkens. Op de 19 Junius, ontdekte hy aldaar, door behulp van seer dunne buyskens, de Klapkens in de water-vaten. Hy tekende die af met eygen handen, en sond deselve, op de 28Junius, aan Steno te Koppenhage toen aanwesig,

(11)

XIV

verat, tunc versantem. Vid. Tract. Ejusdem de Respir. pag.XC.XCI. Scripsit Thevenoto postea,XXIV. Septembris anniLXV, quod hae icones forte visae fuissent Celeberrimo Frederico Ruyschio prius, quam hic sua de his edidisset. Id autem Thevenoto dixit, ea occasione, qua illi mittebat Amstelaedamo Parisios libellum eum, quemRuyschius eodem hoc anno super his evulgaverat Hagae Comitum. Insinuat quidem oblique suspicionem hanc, sed tamen addit, se id asserere nunquam posse; Se amare Ruyschium quam maxime, & gaudere serio, quod vera harum Valvularum cognitio per illum innotuerit. Et, qui rem considerat, videt, id fieri vix potuisse: quiaRuyschius diu ante editionem libelli sui aliis, ipsiqueBilsio, has Valvulas ostenderat. Literae autem Stenoni datae Hafniam, inde in Bataviam missae adStenonem sero venissent,

& si visae fuissent ab illo, quomodo ausus fuisset publice, vivente jam & praesente Swammerdammo, tabulas eas evulgare, nulla mentione facta de inventore. Interim, praeter alia, in Galliis, ad flumen Ligerum Libellam, Insectum volitans, observatam descripsit, atque Hemerobia quaedam. Vixit dein & Lutetiis Parisiorum, in eodem cumStenone contubernio, eo tum quam familiarissime usus. Fruebatur ibidem intima amicitiaMelchisedeci Thevenoti, Viri Amplissimi, qui legatus fuerat Regis Galliarum ad Remp. Genuensem. In amoenissima ejus villa Yssi, haud procul Parisiis, una cumStenone, hospitaliter exceptus, varia Insecta observavit. Spectabat egregius Vir dotes singulares genii Swammerdammiani, & felicem industriam, qua illas expoliverat. Obtulit ideo liberalissime omnia Viro, quae censebat posse juvare ejus studia. Tota ergo vita memor benefactorum, novisque semper auctus, scripsit non adeo diu ante mortem, in unoThevenoto invenisse se, certum, fidum, verum amicum, cui neminem parem inter mortales usquam reperisset. ProducebatThevenotus hunc suum hospitem in consessum eruditorum, qui habebatur crebro in aedibus ejusdem, ad colendas artes liberales. Ibi semper auditor tantum, taciturnus semper, neque excitari poterat, ut rumperet silentium. Magnis tandem actus clamoribus, invitus exhibuit unum, & alterum, exemplum dissecandi Insecta, horumque interiora oculis exponendi; tunc vero admirabilis omnibus, & laudatus, loquacitatem garrulorum muta arte compescuit. Commendabat Viri peritiamThevenot Amplissimo Viro Conrado vau Beuningen, Senatori, & Consuli, Amstelaedamensi, Legato tum a Rep.

nostra ad Regem Galliarum. Qui postea effecit, ut redux obtineret facultatem cadavera secandi eorum, qui in nosocomio Amstelaedami moriebantur. Ea vero libertas summopere illi profuit ad promovenda studia Anatomica. Amstelaedamum reversus incubuit sedulo scrutandis cadaveribus, occasione utens data in nosocomio.

(12)

XV

hy meende. Siet hem ove de Ademhalinge p. 90. 91. Naa die tyd schreev hy, op de 24September 1665, dat mogelyk de wydberoemde heer Frederik Ruysch wel mogt gesien hebben die tekeningen, eer dat hy de syne uytgav, over deselve sake. Dit was by geval, dat hy sond, van Amsterdam na Parys, aan d' Heere Thevenot, het boekske, dat d' Heer Ruysch, dit jaar, in den Hage, had uytgegeven; hy scheen daar by bedekt te willen doen nadenken, of niet wel die Heer sig had bediend van syn werk, en uytvindinge; dog voegd aanstonds daar op, dat hy dit nooit soud konnen staande houden; dat hy den Heere Ruysch ten hoogste beminde, en dat hy wel seer verheugd was, dat door dese man de regte kennis deser Klapjes was bekend geraakt. En, so wie op de sake let, siet, dat het niet syn kost. Want Ruysch had die lang getoond aan de Bils, en aan andere, eer hy syn boekje uytgav. Maar de briev aan Steno na Koppenhage, van daar gesonden aan hem te Amsterdam, was te laat gekomen. En so deselve was gesien van Ruysch, hoe soud die bestaan hebben, die tekeningen uyt te geven, sonder gewag te maken van den uytvinder, daar Swammerdamleevde, en tegenwoordig was? Onderwylen beschreev hy, boven andere saken, in Vrankryk aan de Loyre, het vliegend dierken, Jufferken genaamd, en eenige soorten van het Haft. Te Parys leevde hy met Steno, in het selvde huys;

in de uyterste gemeensaamheid. Te gelyk genoot hy daer de vriendschap van den Groot Agtbare Heer, Melchizedec Thevenot, gewesen Gesant der Franse Kroon aan de Republicq van Genua. Op desselvs vermakelyke lustplaats Yssi, digt by Parys, wierd hy vergast med Steno, en vond aldaar verscheyde Dierkens. De Heer Thevenot,in dese omgang, doorsag het bysondere van de Geest deses Mans, en de gelukkige schranderheid, door welke hy die ten hoogste hadde vercierd. Dies bood hy hem aan op het edelmoedigste al, dat hy oordeelde te konnen doen tot het voorstellen van syne liefhebbery. hy bleev ook syn leven lang gedagtig deser weldaaden, en daar mede altyd meer en meer overhoopt, schreev hy niet lang voor syn dood, dat hy in Thevenot alleen, een vast, getrouw, waaragtig, vriend, en onder alle menschen niemand hem gelyk, gevonden had. De Heer Thevenot leyde hem in het geselschap der geleerden, die veeltyds t' samen quamen in syn huys, tot voortsettinge der vrye konsten. Daar luisterde hy toe, altyd swygend, en kost niet bewogen werden, om een eenig woord te spreken. Eyndelyk door veel aanporren, tegen wil, en dank, gav hy een bewys, of twee, van de ontledinge der klyne Dierkens, waar hy der selver ingewanden voor oogen stelde. Toen wierd hy van yder med de uyterste verwonderinge geroemd; maar hy keerde dus de kakelaary der snappers, door syn stomme konst. De Heer Thevenot bragt hem hier in de gonst van den Grootachtbare Heer Koenraad van Beuningen, Vroedschap, en Burgermeester, der Stad Amsterdam; in die tyd Afgesant der Staaten Generaal aan het Fransche Hov.

Dese maakte, dat hy vryheid kreeg, om te mogen snyden de lyken der gestorvene in het Gasthuys te Amsterdam; welke toelaating hem ten hoogste diende, om syne oeffeninge in de konst voort te setten. Te Amsterdam wedergekeerd begav hy sig geheel over tot het ondersoeken der doo-

(13)

XVI

Utilissima occasio erat incitando animo Ejus hoc tempore Amstelaedami: quia Medici Doctissimi ibidem collegium instituerant, ut altera hebdomade convenirent simul ad colloquia, & experimenta, instituenda super rebus Medicis, atque Anatomicis quidem praecipue. Observationes, illic factae, postea sunt editae aCasparo Commelino, annoMDCLXVI, &MDCLXVII, priusquamSwammerdammius Doctor Medicinae erat creatus. Hic tamen primas contulit ad confectionem hujus opusculi. Figuram medullae spinalis, quamBlasius ibi edidit, solus delineavit suapte manu, in illo ipso collegio.

Scripsit, super ea re, adThevenotum, quod sic deprehenderit. I. totam medullam spinalem mere fibrosam. 2. fibras ejus distinctas in aliqua cerebri parte convenire, ibi terminari. 3. nervos, pariter fibrosos, de fibris medullae oriri. 4. piam matrem totam porrigi in vaginas cavas. 5. medullam, adhuc calentem, una cum vertebris, eam continentibus, ocyssime imponendam frigidae, ibi relinquendam spatio nucthemeri; dein vertebris cautissime diffractis, cerni haec omnia. Data fuit haec epistola 1. April.MDCLXVI. Eodem tempore tentavit plurima, inpellendo liquores varios in vasa Animalium viventium. (vid de Resp. p. 103. 107.) Etiam Chemica, de ebullitione frigida inter salem urinae, & spiritum salisGlauberi. (ibid. p. 111.) Conscripsit tum dissertationem illam laboriosam de Respiratione, quam defenderet pro obtinenda laurea Apollinari in Arte Medica; cujus lectio docet, quod propria modo cogitata, experiundo tantum nota, perque experientiam undique fulta, sequeretur, nec vero quidquam ex aliis depromptum Auctoribus immiscuerit. Quibus actis, ad finem anniMDCLXVI, reversus Leydam: ut legitime reciperetur in ordinem Medicorum.

Et, ea occasione, necessitudinem coluit arctissimam cum celeberrimovan Horne, suo prius in Anatomicis Praeceptore. Anatomica cum eo tunc exercuit, & varia modis diversis praeparavit: aperte enim cogitata, & inventa, habebant communia. Professor omnia, quae requirebantur, liberalissime suppeditabat; alter opus dirigebat, simulque inventa omnia manu propria, summo artificio, depingebat, omnesque sic paratas iconas statim mittebatMatthaeo Slado, una cum observationibus. Quid enim dëerat?

Materies, instrumenta, locus, inpensae, liberalitateVan Horniana uberrime

sufficiebantur.Swammerdammii diligentia, industria, exercitatissima dextra, noctes diesque occupabatur. Primo hic, in ipsis aedibusVan HornianisXXII. Januarii, anno

MDCLXVIIVasa uterina mulieris ceracea materia implevit, incepto utilissimo, quod deinceps perpolivit. Promotus dein fuit in ordinem Medicorum,XXII. Februarii eodem anno, atque defendit publice suam de Respiratione diatriben. Eam tunc brevibus modo lemmatibus conceptam protulit, sed Martio sequenti amplificatam edidit libelli forma apudGaasbekios; atque Amplissimo Thevenoto dicavit. Ibi in icone tituli figura elegan-

(14)

XVII

de lighamen, gebruykende syne verkregene vryheid ten dien eynde in het Gasthuys.

Te deser tyd was voor hem te Amsterdam de beste gelegenheid tot syn oogmerk:

dewyl de geleerdste Geneesheeren aldaar een geselschap maakten, om by een te vergaderen om de andere week, tot het houden van t' samenspraaken, en het doen van konst-proeven over Geneeskundige, en Ontleedkundige saken vooral. De aanmerkingen, daar gedaan, syn na die tyd gedrukt by Caspar Commelin, in 't jaar 1666, & 1667,eer de Heer Swammerdam nog was gemaakt Doctor der Geneeskonst.

Evenwel heeft hy toegebragt het voorneemst, tot opmakinge van dit werkje. De afbeeldinge van het ruggegraats merg, die Blasius daar geeft, had onse Schryver alleen getekend med eygen hand, in die selve byeenkomst. dus schreev hy hier over aan den Heer Thevenot op de 1 April 1666; dat hy so had gevonden. 1. dat het gantsche ruggegraat merg bestond uyt enkele veselkens. 2. dat die vesels, onderscheiden van den ander, te samen quamen, en eyndigden, in seker deel der herssenen. 3. dat ook de senuwen veselagtig sprooten uyt de veselen van 't ruggemerg. 4. dat de dunne vliesen der herssenen sig heel uyt spreyden in holle scheden. 5. dat het ruggemerg, nog warm, med de wervelbeenen, waar in het bevat is, ten spoedigsten moet gelegd in koud water, en 24 uuren daar in gelaten; waar na de wervels omsigtig gebroken moeten werden; dan werd dit alles so gesien.

Selver versogt hy veel saken, med verscheyde vogten te spuyten in de aders der levende dieren. (Siet hem over de Ademhaling. p. 103. 107.) Ook rakende de Chemy, nopende de koude opkoking door menginge van 't pis-sout med de geest van zésout van Glauber. (aldaar p. 111.) Hy beschreev toen syne behandelinge, so doorwrogt, over d' Ademhalinge, om te verweeren, ten eynde hy mogt wettiglyk werden Doktor der Geneeskonst. Het lesen daar van toond, dat hy enkel syn eygen gedagten, door ondervindinge geboren, en dan door bevindinge van alle kanten gesterkt, volgde, sonder yet te mengen daar by, dat gebaald was uyt andere Uytvinders. Dit afgedaan hebbende keerde hy na Leyden op het eynd des jaars 1666, om wettiglyk Doctor te werden. En het was, by die gelegenheid, dat hy maakte de aldernaauwste vriendschap med syn oude Onderwyser in de Ontleedkonst, de alderberoemdste Heere Jan van Horne. Med hem oeffende hy nu de konst, en beryde seer veel saken, op veelderly wysen. Openhartig hadden sy gemeen alle hunne bedenkingen en uyvindingen. Al dat nodig was beschikte de Professor med alle mildadigheid. Den ander deed het werk, en tekende af alle de uytvindingen, door eygen handen, med de uyterste konst, en sond aanstonds alle de opgemaakte aftekeningen, aan Mattheus Sladus,daar by voegende syne aanmerkingen. Wat ontbrak hier dog? de werkstof, de werktuigen, kosten, en plaats, wierden geleverd, ten overvloed, door de edelmoedigheid van den Heervan Horne; aan de andere syde, was de

naarstigheid, schranderheid, en de doorgeoeffende hand van den Heere

Swammerdam,nagt, en dag, aan het werk. Hier was het, in van Hornes huys, op de 21 Januarius, 1667, dat hy de eerste reys, med wasch opvulde de vaten des Lyvmoeders van eene Vrouw, door een seer nutte onderneminge, dien hy daar naa heeft verbeterd meer, en meer. Hy wierd daar op Doctor, op de 22 Februarius in het selvde jaar, naa dat hy opentlyk had beweert zyn opstel over de Ademhaling.

Op dien tyd had hy die

(15)

XVIII

tissima depingit Limacis Cochleati, hermaphroditi, coitum reciprocum. Contra hanc ejus differtationem, magno molimine, librum scripsit, minus felici exitu,Joannes Baptista a Lamsweerde, cui titulum fecit Respirationis Swammer dammianae Exspiratio. Si quid enim in libello nostri Viri minus forte rectum obrepsit, id ab aequis condonabitur, ob pulchritudinem bonorum, quae ubique in opere excellunt. Jam vero artificium excolebat diligenter, quo partes corporis, rite evacuatas prius, deinde aëre inflato turgidas, exsiccabat ita, ut formam hanc suam stabilem, firmamque, retinerent, atque hac arte accuratissime observari postea, atque describi possent.

Inventum hercle quam utilissimum in arte, ad erigenda, quae collapsa putrent, vel repleta per ceram confunduntur. Sic acerrime excoluit Anatomica, commercium fideliter tenens cum clarissimoVan Horne. Atqui quartana eodem hocce anno correptus, debilitabatur quam maxime, ut penitus contabesceret; eaque de causa coactus fuit abstinere ab Anatomicis. Refectus utcunque a diro morbo, annis duobus, qui sequebantur, adeo totus se demersit in scrutinium Insectorum, ut nihil quidquam Anatomici attigerit. Contingebat annoMDCLXVIII, ut Magnus DUXHETRUSCORUM, Patriae nostrae visendae gratia, in Rep. praesens, comiteThevenoto, Thesauros Swammerdammianos tam patris, quam filii, intentis lustraret oculis, & acutis videndo res Naturales. Anatomicas tunc Insectorum dissectiones elegantissimo talium spectatori, PRINCIPIHETRUSCOexhibuit. Ad quae obstupuit artium peritissimus Judex,

& rerum Naturalium amantissimus. Tum vero omnium maxime, quando Autor noster Magno Heroi praesentibusMagalloto, & Thevenoto, coram ostenderet, Papilionem latere, cum omnibus convolutis partibus, in ipsa jam Eruca; dum solertia incredibili, instrumentis ultra fidem subtilibus, separato exuviarum tegumento, absconditum Papilionem extricaret de latebris, ejusque impeditas partes quam distinctissime, &

tam liquido, explicaret, ut occultum manifestaretur lucidissime. Offerebat quidem Serenissimus PRINCEPSduodecim millia florenorum Autori nostro, pro iis Thesauris, qui illi proprii erant; ea tamen lege, ut ipse eos in Hetruriam deferret, utque deinde in aula degeret. Sapienter itaPrinceps, quippe qui cogitabat, brevi peritura haec, nisi tantus Artifex, & pervigil Custos, ipse praesens adesset conservandis;

praevidebat, gaudium haud durabile fore sibi possidenti, absente magno magistro,

& unico quidem, qui singula memorabilia curiose indicaret, explicaretque.

Swammerdammius contra nihil quidem detestabatur magis, quam vitam aulicam.

Amabat etiam perdite libertatem sentiendi, & disserendi de sacris, eademque colendi ex animi sui religione, non ex autoritate, atque imperio alieno: igitur horum nihil factum fuit. Sed interim ingentem Acipenserem dum dissecat, invenit in

(16)

XIX

alleen in beknopte stellingen ontworpen, maar in Maart daar aan volgend gantsch vermeerdert uytgegeven by de Gaasbeeken, en nu een boekske synde opgedragen aan den aansienelyken Heere Thevenot. Op de titulplaat staat net afgebeeld de wedersydsche t' samen komst der Hoornslak, die Man en Wyv is. Jan Baptist van Lamsweerdeschreev, med grote opheftegen dit werk, onder de naam van de Geestgeving van Swammerdams Ademhaling; maar het was med geen gelukkige uytslag. So al yet in het werkje van onse Schryver niet al te regt was ingeslopen, dat wierd van billyke Lesers ligt vergeven om de schoonheid van al het goede, dat over al daar in doorscheen. Hy verder oeffende vlytig een bysondere konstgreep, door welke hy de deelen der lighaamen suyver rynigde van al, wat daar in was; hier naa blies hy die op, dat sy vol lucht waren, droogde die dan; waar door die, styv geworden, haare gedaante behielden, en door die konst naauwkeurig kosten beschouwd werden, jaa ook net beschreven. Eene uytvinding waarlyk van de uyterste nuttigheid, dewelke die deelen aldus onderscheydentlyk deed bestaan, die anders toevallend rotten, of door wasch opgeset onder malkander in een vloeyen. Terwyl hy sig nu so noest in het Ontleden ophield onderhield hy getrouwelyk

brieven-wisselinge med de vermaarde van Horne. Dog, in het eyge jaar besogt door de derdedaagsche koortse, verswakte hy ten uyterste, en vermagerde t' eenemaal;

door die oorsaake wierd hy gedwongen op te houden med de Ontledingswerken.

Naa dat hy van die quaadaartige siekte was bekomen, viel hy de twee volgende jaaren so geheel, en al, op het ondersoeken der Dierkens, dat hy niets ter wereld aantaste, dat na de ontleding geleek. Maar in 't jaar 1668 geviel het, dat de GR O O T

HE R T O G V A N TO S C A N E N in Holland quam, om ons Vaderland te besien. Hy quam tegenwoordig, geleyd door den Heer Thevenot, ten huyse van Swammerdam, besag daar de kabinetten van Vader, en Soon, med alle naauwkeurigheid, en med oogen wel afgerigt om die saken, na waarde, te oversien. De Heer Swammerdam deed eenige ontledingen van Dierkens voor den HE R T O G V A N FL O R E N C E N, die de keurigste waardeer der was over sulke dingen. En waarlyk dese kundigste Oordeelaar, en opperste Liefhebber in dese saak stond verbaast, over dat het gunt hy sag. Maar wanneer onse Schryver, in 't bysyn van de Heer Magallotti, en Thevenot,aan dien grooten Vorst opentlyk aantoonde, hoe een Kapel, med alle syne opgerolde, en te samen gevouwene, deelen, verborgen legt binnen in een rupse, en als hy med ongelovelyke konstigheid, en med werktuygen fynder, dan men begrypen kost, het buyten bekleedsel afschydende, de ingeslote Kapel selv uythaalde uyt die schuylplaats, en desselvs ingewikkelde deeltjens, op het

onderschydelykst, en op het baarblykelykst, ontvoude, so dat het verborgen openbaar wierd; toen was de verwonderinge van syne Koninglyke Hoogheid op het hoogste.

Die bood hem twaalf duysend gulden voor syn bysonder Kabinet alleen; dog onder beding, dat hy het selv moest brengen in Florence, en aan het Hov blyven wonen.

Dit was voorsigtig van den Prince, die dagt, dat het haast soud te niet lopen, als die konstenaar, en wakkere Opsiender, daar niet by bleev, om het te bewaren; hy voorsag, dat hy niet lang blyd soude syn med dit besit, als de grootte Meester weg was, de eenigste voorwaar, die aan syne liefheb-

(17)

XX

illo pancreas valde magnum, quod uberrimam copiam succi pancreatici fundens, per diversa, & ampla, emissaria, in primum intestinum patula, praebuit gratissimam occasionem succum eum, adeo famosum hoc tempore, examinandi: observavit accurate, acidi nihil in eo reperit, sed rancidi potius, & amarescentis, saporis invenit, ut Garum spiraret. Libere id monuit contraGrafii, & Sylvii, dogmata. Quin & pauca quaedam in nosocomio notavit, sed fere ut parerga. Princeps jam opus, diligentia infinita prosequi Insecta, nec vel horae momentum remittere ab his. Unde anno 1669 eorum historiam generalem edidit, laborem incepti audacissimi, felicissimi exitus. LibrumAmplissimis, & Nobilissimis, urbis Amstelaedami CO N S U L I B U S

dedicavit. Quum vero perficere studeret immensum opus, atque Syllogen Insectorum amplificare, ex omni orbis plaga coëmendo, inque loculis disponendo, quotidianae erant effundendae expensae, neque interea vel obolum captabat lucri. Id Patri displicere incepit, qui Gnatum semper domi aluerat, tulerat sumtus ad omnia; dum ille interim triginta jam annis major, optimam vitae partem perdiderat in iis curandis, quae nihil lucri, nihil ad vitam necessarii adferrent. Quotidie ideo objurgabat filium, urgebatque serio, ut Medicinae aegris faciendae tandem aliquando se accingeret.

Filius contra tanto acrius instabat, quo absolveret ocyus; causabatur interim brevi ad umbilicum perducere posse, quod jam agebat, negotium; promittebatque, se deinde Arti Medicae exercendae incumbere velle quam maxime gnaviter. Quando igitur Pater cernebat, filio sedere, ut persisteret, neque finem facere ceptorum, severe minatus est, ni praxi Medicae ocyssime se dedat, Anatomica omittat, ab Insectis, & experimentis abstineat, sed ultra in his suo more pergat, se nec vestes quidem porro, neque nummos, praebiturum esse. Sed simul quoque amputabat misero omnem prorsus occasionem deinceps aliquid proficiendi. Exhaustus tot laboribus, a morbo diuturno languens, censebat tamen, Parentem justa dicere, animumque induxit monitis paternis morem gerere. Atqui imbecilla valetudo impar erat ferendo Praxios labori. Instituit ergo rus petere, firmandae valetudinis gratia, quo refectus alacriter exercitandae arti se dederet. Quae quidem dum Junio mense anniMDCLXXagebat, vix ruri fuit, quin extemplo, absque momenti jactura, denuo Insecta omni modo indagaret; scilicet solitudo libera, praesens occasio Insecta observandi, impellebant, quo sponet sua ruebat ingeniumThevenotus interim, horum omnium gnarus per familiares, urgebat amicissimum Virum, ut in Gallias reverteretur.

Offerebat illi generosissime omnia illa, quae necessaria judicaret, ut studia sua, in rebus Naturalibus, ex animi sententia promoveret. Sed, si haec movissent gnatum, prohibebat Genitor, utXXXOctobris, eodem anno scripsitThevenoto. Ut vero indignanti Patri aliquid prae-

(18)

XXI

bery kost aanwysen, en uytleggen, dat, het geen aanmerkelyst was. Swammerdam daar en tegen verfoeyde niets meer dan het leven van een Hoveling. Hy beminde ook ten uyterste de vryheid van gevoelen, en spreken, over de Godsdienst, en wilde die oeffenen na syn eygen gemoed, geensins volgens gesag, en gebied, van een ander. Dies viel hier niet van. Omtrent dien tyd ondersogt hy een grote Steur, waar in hy vond, dat de klier Pancreas seer groot was. Dese storte seer veel sap, door verscheyde, groote, buysen in de eerste darm. Dit gav hem de aangenaamste gelegenheid, om te ondersoeken dit vogt, daar toen ter tyd so veel over te seggen viel. Hy lette daar sorgvuldig op, vond daar niet suurs in, maar wel dat het garstig, bitteragtig, smaakte, en naa Haring pekel trok. Dit berigte hy vry uyt, tegen het gevoelen van Sylvius, en van de Graaf. Nog deed hy in 't Amsterdamsch Gasthuys eenige opmerkingen; dog het was slegts bywerk. Syn hoovdwerk bleev, te vervolgen med oneyndige vlyt de Dierkens, hier bleev hy geen oogenblik af. So dat hy in 't jaar 1669 uytgav haar algemeene beschryvinge. Dit was een werk van de stoutste onderneming, dog van de gelukkigste uytslag. Het boek droeg hy op aan de Wel Edele, Grootagtbare, Heeren, BURGERMEESTERENvan Amsterdam. Daar na sogt hy dit oneyndig werk volkome af te doen, de opgaderinge der Dierkens te vergroten, uyt alle hoeken der wereld die op te kopen, en in syne kabinetten te schikken. Ten dien eynde moest hy dagelyks geld uytschieten, en kreeg geen penning winst daar voor. Dit begost syn Vader te mishagen, die syn Soon altyd had, tot nu toe, de kost gegeven; en hem ook beschikt alle de kosten tot alles; daar hy, reeds over de dertig jaaren geworden, syn beste leevtyd verloren had in het waarnemen van saken, daar niet een duyt winst van quam, en die niets aanbragten van dat, het geen noodsakelyk was om te leven. Het was daarom dat hy alle dag syn Soon bekeev, en aandreev, om eyndelyk sig eens te begeven tot de Practycq. Maar de Soon bevlytigde sig des te beviger, om syn werk ras af te doen; hy gav voor, dat hy het haast soud volbragt hebben, dat hy onder handen hadde; beloofde ook, dat hy daar naa op het yverigst de konst soude oefsenen. Als de Vader nu sag, dat syn Soon bleev staan, om voort te gaan, en geen eynde maakte aan syn voorgenomen werk, heeft hy hem scherp gedrygd, dat, so hy sig niet aan de Practycq med ten eerste begav, en de

Ontledingen, en Dierkens, naliet, maar koppig daar in voort ging, hy hem verders nog kleederen, nog geld, soude geven. Ja maar hy sneed te gelyk af aan dese verlegene alle gelegenheid, waar door hy eenigsins hier in soude konnen vorderen.

Hy was afgesloovd door soo veel werk, hy was quynend aan syn slepende siekte, dog evenwel dagt hy, dat syn Vader waarheid sprak: dies hy voornam te luysteren na syne vermaningen. Nogthans was syne swakke gesteldheid niet magtig tot de last der Practycq. Waarom hy sig begav op het land, tot versterking van syne gesondheid, om verquikt te lustiger aan het oeffenen der konst te gaan. Hy deed sulks in Junius 1670, maar was naauwlyks op het land, of aanstonds, sonder tydverlies, sogt hy, op alle wyse, naa de bloedelose Dierkens. Seker, de vrye eensaamheid, de tegenwoordige gelegenheid van die te ondersoeken, dreeven syn Geest derwaards, daar die van selv naa toe helde. Theve-

(19)

XXII

staret grati, mundum ejus omnem, atqui locupletissimum, excussit, ordinavit, omniumque conscripsit quam accuratissimum indicem. In quo taediosissimo labore onus sustinuit incredibile, temporisque tristem fecit jacturam nimis magni; ut saepenumero acerbe doluit. Anno sequenti,LXXI, jam parturiebat tractatus de Chamaeleonte, & de Hemerobio; quoniam rem jam totam absolverat. Distulit tamen editionem usque in annumLXXV, cujus initia, olim in Galliis, annoLXVII, atque etiam Kuylenburgii dudum inchoaverat.

AnnoLXXII, primo Maji dedit, dicavitque, Collegio sapientum in Britanniis, tres tabulas, figuras sex, in quibus uterum depinxit foemininum. Addidit exquisitam delineationem vasorum spermaticorum, tubarum uteri, & ovariorum. Fuerant quidem haec utcunque adumbrata jamXXIJanuarii, annoMDCLXVIIin aedibus Professoris van Horne, sed fuerunt modo consummata, una cum explicatione idonea,VIIMaji, annoLXXI. Sic in theatrum prodiit vice prima, exemplum Artis, qua arteriae, venae, harumque ramuli, impleti materia ceracea, cerni non modo, sed conservari incorrupti poterant, vel in secula. Ut vero constaret sua tabulis fides, ipsum quoque uterum illum, arte hac praeparatum nova, simul misit ad Regiam dictam Societatem.

Movebatur quidem, ut hoc ita ageret: quo justi, inque his sacris versatissimi, Viri sententiam ferrent, de ipso opere. Etiam studebat evincere per haec, quod ea, quae Clarissimusvan Horne de vasis spermaticis evulgaverat in prodromo, a se praecipue inventa primo. Omnium tamen urgentissima ratio fuit, ut illa, quaeRegnerus de Graaf acerbissime conscripserat contra illum, de gloria inventi circa genitalia, refelleret: quare etiam Britannici Collegii Sapientes, judices hac in re, & arbitros, rogavit, & constituit, plena cum potestate decidendi super hac lite.

Eodem fere tempore alia plurima, eaque utilissima, in Anatomicis observavit.

Pisces inprimis varios incidit, ut horum hepar, pancreas, lienem, praecipue

cognosceret. Reperit vero frequentissime pancreas in iis maximum, & pancreaticos ductus valde insignes plerumque, plures numero, & valde patulos in intestina.

Pancreaticum humorem sollicite jam, & de industria, omni modo examinavit. Reperit nihil acidi in illo unquam adesse. Misit integras ampullulas excepti liquoris ad Celeberrimum Virum,Carolum Drelincurtium, Professorem Medicinae, & Anatomes, in Academia Lugduno-Batava: omnia haec videri queunt, in parte secunda collegii privati Amstelaedamensium, edita apud C. Commelinum annoMDCLXXIII. Totus enim libellus ille unice fere debeturSwammerdammio praecipue. Ibidem autem leniter,

& modeste Graafiana, atque Sylviana, de Succo pancreatico refellit. Enimvero, ante

(20)

XXIII

notondertusschen, door vriendelyke briev-wisselinge, dit alles wetende, drong syn goede vriend aan, om weder na Vrankryk te keren. Daar toe bood hy hem aan, med d' uyterste adelhartigheid, al, dat hy soude nodig agten, om na syn sin voort te setten syn yver tot het ondersoek der saken, die de Natuur voortbrengt. Schoon dit de Soon al mogt aanstaan, verbood syn Vader hem, sulks te doen; gelyk hy aan den Heere Thevenot schreev, op den 30 October 1670. Hy onderwylen, om syn vergramden Vader eenig genoegen te geven, doorsag desselvs konstkabinet, dat seer ryk was, dit bragt hy in eene nette schikkinge, en bragt alles op een

naauwkeurige naamrolle. In welke verdrietige arbeyd hy een ongelovelyke last droeg, en deed een treurig verlies van al te veeltyd gelyk hy dikmaal seer smertelyk sig daar over beklaagd heeft.

In het volgend jaar 1671, wilde hy al uytgeven syn schrivten over de Chamaeleon, en over het Oeveraas; dewyl hy dese sake ten volle had afgehandeld. Evenvenwel heeft hy dat uytgesteld tot in het jaar 1675, daar hy al lang te voren, in 't jaar 1667 in Vrankryk, en nog al voor heen te Kuylenburg, daar aan had begonnen.

In 't jaar 72, op de 1 May, gav, en droeg hy op, aan de Koninglyke Maatschappy in Engeland, drie plaaten, waar op ses aftekeningen van de Lyvmoeder van een Vrouw. Hier was by de netste afschilderinge der Saadvaten, Trom-petten, en Eyer-stokken. Dit alles was wel enigsins afgeschetst geweest op den 21 Januarius 1667ten huyse van Professor van Horne, dog het is maar eerst ten volle opgemaakt, en med eene behorelyke uytlegginge vercierd geworden op de 7 May 1671. Siet, so quam voor de eerste reys, ten toon in het openbaar, een bewys van die konst, door de welke, de slagaders, bloedaders, derselver takskens, opgevuld stonden med wasch; hier door kost men die niet alleen sien, dog ook onbedorven bewaren soo lang men wilde. En ook, op dat hy bewees de waarheid van dese afbeeldingen, sond hy deselve Lyvmoeder, aldus toebereyd aan deselve Koninglyke Maatschappy.

Hy wierd bewogen, om dit so te doen: op dat dese regtvaardige, en der sake doorkundige, Mannen mogten hun oordeel vellen over het werk selve. Ook sogt hy daar mede te bewysen, dat de saken, die de beroemde van Horne had uytgegeven, in syn Voorloper nopende de Saadvaten, door onse Schryver selv, eerst, en voornamentlyk waren uytgevonden. Eyndelyk was wel de kragtigste drangreden daar toe dese, op dat hy mogte aldus wederleggen, het geen de Heer Reynier de Graafseer vinnig had geschreven tegen hem, over de eere der uytvindingen omtrent de Teeldeelen. Hierom was het dan, dat hy de wyse Leden van de Engelsche Maatschappy uytkoos, en volmagtigde, daar toe, dat sy, des versogt, dese twist beslissen, en by uytwysinge, ten eynde brengen mogten.

Omtrent de eyge tyd ondersogt hy veele andere, seer nuttige, dingen in de Ontleedkonst. Hy opende voor al verscheyde Vissen, om de lever, milt, en pancreas, daar in te leren kennen. Hy vond meestentyd het pancreas in deselve seer groot, en de buysen van het selve ook seer aanmerkelyk, en dat sy veele gelyk, seer wyd in 't gedarmte quamen. Toen ondersogt hy, med opset, en ten naauwkeurigste, het sap van dit deel, op alle wyse. Hy bevond, dat in het selve nooit yet was, dat na suur geleek. Ook sond hy ten dien eynde geheele fleskens vol van

(21)

XXIV

haec quidem tempora acerbe satis eos tractabat, qui aliquid scribebant contra ipsum, quod patuit in iis, quae cumGraafio, Casparo Bartholino, aliisque acciderant. Sed lenierat animum Viri protervum Pietatis erga D E U M ardentior cultus. Legerat libros quosdam, quos Virgo tunc celebrisAntonia Bourignona, ediderat: unde sollicitabat eum quam maxime deinceps officii Christiani cura. Cepit & mentem ejus fuga, odiumque, eorum, quae homines detinent, praecipue quidem animi affectuum, interque illos ambitionis insatiabilis, qua quis semper supremus esse cupit. Hanc ideo, plurimorum malorum radicem, exstirpare penitus voluit. Erat tunc temporis Virgo illa in Holsatia, inque comitatu suo habebat secumJoannem Tielens,

Amstelaedamensem, notum diuSwammerdammio. Hic ergo, avens consulere dictam Virginem de iis, quae eum sollicitum habebant super animi religione, scripsitXVIII

Martii anniMDCLXXIIIamico illi, ut vellet se insinuare favori illius Virginis, atque impetrare ab illa veniam scribendi ad illam super his, quibus angebatur. Facta hac copia, scripsitBourignonaeXXIXAprilis ejusdem anni, recepitque responsum, datum ab eaXVIIAugusti. Ab eo quidem tempore, multum mutatus ab illo, qui fuerat prius;

vix aliud deinceps curavit, nisi obtinendam a DEO pacem animae suae, quam hactenus meris rebus humanis serviisse, dolebat acerbissime. Plurimas deinde literas adAntoniam scripsit super his, quibus & responsa habuit. Circa eadem tempora, primus mortalium, si non fallor, rem detexit summi momenti. Reperit enim, Hernias in corpore hominis, tam maris quam foeminae, nunquam oriri ex ruptura peritonaei. Sed peritonaeum, simplex, supertendi loco, ubi vasa seminalia, uni thecae inclusa, hactenus peritonaeo supposita, a peritonaeo recedunt scrotum versus, ibique deserere peritonaeum. Si vero hoc Peritonaeum, ibidem laxae illi viae, per quam funiculus spermaticus descendit ad testes, forte se insinuat, quacunque causa pressum format tum sacculum caecum: quum membrana haec sit mire extensilis,

& quia intra viam illam, mollem satis, facile admittitur. Pergente vero eadem causa producitur magis, magisque, semel nata Ecphysis, pergitque, eadem via, funiculo seminali semper accumbens extrinsecus per musculos, supra os pubis, in scrotum:

si haeret in unguine bubonocelen, si in scrotum usque movetur, oscheocelen, dictam facit. Dein ab omento, intestino, flatu, vel aqua, illapsis in hunc saccum caecum alia varia nomina sortitur. Neque in foeminis dispar ratio, nisi quod ibi juxta vasa femoralia eant. (Vid.Schraderi observ. Decad.II. Observ.IV.V.) Ubi & icon vera rei exstat.

Pulcherrimi quidem hujus inventi gloriam Clarissimi Viri asserere sibi postea conati sunt; videtur vero hic originem habuisse. Sed & eodem in libro, legitur a-

(22)

XXV

dit opgegaderd vogt aan den Hoogvermaarden Heer Carel Drelincourt, Professor der Ontledinge, en Geneeskunde, op de Hollandsche Academy te Leyden. Dit alles kan werden gesien, in het twede deel van het Amsterdamsch Collegie, gedrukt by C. Commelyn 1673.Want dit heel boekske is men meest enkel verschuldigd aan d' Heer Swammerdam. Het is aldaar, dat hy sagt, en sedig wederlegt de gevoelens van Sylvius, en van de Graaf, over dit sap. En waarlyk voor dese tyd behandelde hy vry scherp yder een, die yets tegen hem schreef; als gebleken is in syn geschillen med de Graaf, Casper Bartholyn, en andere. Maar de yverige oeffeninge van Godsvrugt had syn barsse geest seer vermurruwd. Hy had gelesen eenige boeken, die Juffrouw Antoinette de Bourignon, in dese tyd seer bekend, had uytgegeven:

die bekommerde hem seer naa die tyd over de Christen pligt. Syn geest vlugte, en haate, de saken die den mensch meest ter harte gaan, vooral de drivten des gemoeds, en onder dese wel voornamentlyk die der onversadelyke eergierigheid, waar door elk de opperste wil syn. Daarom sogt hy dese, een wortel synde van veel sonden, t' eenemaal uyt syn siel uyt te roeyen. Dese Jongvrouw was toen in Holstyn, en had in haar gevolg een Amsterdamsch Koopman, Jan Tielens, die oude kennis was van d' Heer Swammerdam. Daar aan versogt hy door een briev, op de 18 Maart 1673,als aan een vriend, dat hy wilde verwerven die gonst voor hem by gemelde Juffrouw, dat hy verlof mogt krygen aan haar te schryven over de bekommeringen, die syn gemoed pynigden, nopende de staat syner siel. Als hem dit was toegestaan, schreev hy daar over aan die Juffrouw op den 29 April voor de eerste reys, en kreeg antwoord van haar op den 17 Augusti. Van die tyd af was hy een geheel ander man geworden, dan hy te voren had geweest; hy moeyde sig naauwelyks med eenige sake, dan hoe hy voortaan vrede mogt verkrygen by God voor syn gemoed, en betreurde bitterlyk, dat hy tot hier toe was geweest een slaav der wereld. Hy heeft naa dien tyd veel andere brieven gewisseld med deselve Juffrouw over dese eyge saken. Omtrent de selvde tyd, soo ik niet mis, vond hy de eerste onder de menschen uyt eene sake van het uyterste belang. Namentlyk hy ontdekte, dat de so genaamde Breuken der menschen, so in mans, als vrouwen, nooit spruyten uyt eene scheuringe van het buykvlies. Maar dat dit vlies, enkel, gespannen over deplaats, daar de Saadvaten, in eene schede bevat, van het selve afwyken, naa de balsak toe, en van het buykvlies afgaan. So dan dit buykvlies, aldaar, door eenige oorsaake gedrukt, sig inslipt in de losse weg, door welke de streng der Saadvaten nederdaald na de ballen, maakt het een blinde sak. Want het vlies is ligt uytsettelyk, en het uytgesette werd ligt ingelaten in dese weg, die week genoeg is. By aanhouden nu van de eyge oorsake, werd die sak meer en meer voortgestuwd, en eens tot dese uytsettinge gekomen, dringd al voort, door de selve weg, altyd leggende van buyten, tegen de saadstreng aan, tot door de spieren, over 't schaambeen in de balsak. Blyvt het in de lies, het word liesbreuk, vald het in de balsak, het word de beursbreuk. Na dat hier in nu valt het net, de darm, water, of wind, krygt dese blinde uytsetting andere naamen. In de Vrouwen is het even eens; alleen lopen daar de breuken volgens de dyevaten. (Siet Schraders Aan-

(23)

XXVI

lia observatio, haud levior, dum Autor noster describit, in puerpera, quae gemellas enixa fuerat, visas sibi binas in ovario ejusdem cicatrices. Id autem probe notandum, quod eo jam tempore contigerit. Habetur in eodem libello artificium, quo partes balsamo condire solitus erat. Ideoque etiam librum huncSwammerdammio inscripsit annoMDCLXXIV. Porro etiam, anno jamLXXIII, folliculos seminales filicum Clarissimo Arnoldo Syen, Professori Botanices in Academia Lugduno Batava, ostenderat, depinxeratque. Quaeso Te, mi lector, intento considera animo, & oculo, descriptiones,

& figuras, quae hoc in libro proponuntur; confer postea cum his, quae longo post tempore dederunt Viri in Botanicis principes. Non ovum similius ovo est. Potuere in Galliis videri, describi potuisse, haud impossibile est. Ultimo Septembris hujus anni perfecerat opus suum de Apibus: illi sic incubuerat ut penitus inde esset defectus viribus, neque unquam postea vigoris pristini vel vestigia habuit. Indagandi labor suprahumanus. Observandi cura interdiu sine ulla remissione. Noctu opus erat describere, & delineare, visa interdiu. A sexta matutina, tempore aestivo, incipiebat sat lucis a sole accipere, ut posset oculis subtilitates rerum assequi. Occupabatur ad duodecimam, in pleno die, capite nudo, ne lucem impediret, in ipso solis aperto lumine, ut caput perpetuo profusissimis sudoribus, prae aestu difflueret. Oculi autem tanta utentes luce, & microscopiis praeterea adjuti, ita hebescebant, ut, decedente post mediam diem sole, non posset acute cernere corpuscula examinanda, quamvis jam lucem haberet aeque splendentem, quam antemeridiano tempore: non quod lux esset minus clara; sed quoniam oculi fatigati non amplius afficerentur tam vivide.

Tali labore integrum per mensem assidue continuato usus est, ad sola intestina Apum cognoscenda, describenda, depingenda. Sic plurimos menses, totosque in iis dies, observationes continuando, quamdiu lumen sufficiens favebat; noctes vigilatas, commentando, & pingendo, inpendens perfecit tractatum de Apibus. Opus, cui aliud simile aut secundum exstitisse, a nata historia naturali in nostra usque tempora, nemo temere probaverit. Legite, perpendite, judicate. Annum optasset aestiva semper luce, & diuturna, splendere sibi indaganti, saepe voluisset noctem hybernam ad lucubrationes. Scribit ipse in dissertatione de Hemerobio, & confitetur candide, ut inter mille animi angores, mille inter pectoris tormenta, & ingesta menti devotae ad pietatem opprobria sponte enata, inter suspiria, singultus, & lachrymas haec peregerit. Hinc genius urgebat, ut scrutaretur Opificis supremi miracula naturae insita; inde vero Amor erga DEUM cordi infixus inspirabat, ut DEUM

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Megen antwoordde ‘dat 'er maar drie middelen waren om het kwaad, dat den Landen dreigde, af te weeren: of, terstond de wapenen op te vatten; 't welk nogtans niet zonder 's Konings

op den naam der Gendsche Edelen, * aanzienlyken en gemeente, een Geschrift in 't licht, waarin, de gevangen' Heeren beschuldigd werden ‘dat zy den Prins van de Ruwaardy over

zat zo dra niet, of Reingoud bragt te wege, dat de Raad van Staate aan de Staaten van Holland schreef ‘men hadt Paret, met zyne papieren, terstond naar Utrecht te zenden, op dat hy

Ook zou hy verbieden, dat eenige Hollandsche of Zeeuwsche schepen, Persoonen of goederen, naar Spanje, of eenige Spaansche waaren, naar Holland of Zeeland, gevoerd werden, door

Augustyn kantte zig tegen deeze Leer, beweerende ‘dat bekeering en volharding niet van 's menschen vryen wil; maar van Gods volstrekt Besluit af hingen: ook, dat men 't aan dit

Niet omdat Leuven tot een graefschap verheven werd, zoo min als tot een hertogdom, alhoewel Lamberts nakomelingen dikwerf aengeduid worden onder den naem van dux Lovaniensis;

woonden, in handels-betrekkingen stonden, lydt geen' twyfel; dat zy met Italië zelf handel dreven sedert de eerste en tweede eeuw der christelyke tydrekening, zulks is al mede

Gevochten werd er anders weinig; de Germanen zagen wel dat zy met geenen Varus meer te doen hadden, en boden nergens wederstand; maer onderworpen waren zy nimmer, en moesten