John Harris, Prentgeschenk voor de jeugd om het A-B al spelende te leeren · dbnl

(1)

Prentgeschenk voor de jeugd om het A-B al spelende te leeren

John Harris

bron

John Harris, Prentgeschenk voor de jeugd om het A-B al spelende te leeren. G.J.A. Beijerinck, Amsterdam 1823

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/harr006pren01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

(3)

1

[Prentgeschenk voor de jeugd, om het A-B al spelende te leeren.]

A a

Aanvallige Antje.

Antje vriendlijk zacht en goed, Deelt mede van haar overvloed.

John Harris, Prentgeschenk voor de jeugd om het A-B al spelende te leeren

(4)

4

B b

Bezige Betje.

Betje is altijd weltevreden Bij hare drukke bezigheden.

(5)

5

C c Cecilia:

Cecilia die angstig treedt,

Schoon dat de brug is vast en breed.

(6)

6

D d

Dappere Dirk.

Zoo fier zoo wakker en behendig, Ziet gij hier dapperen Dirk bestendig.

(7)

8

E e

Edelmoedige Evert.

Na zware ziekte pas hersteld, Geeft Evert d'armen makker geld.

(8)

9

F f

Frissche Francijntje.

Francijntje, die gezond en frisch, Ook weltevreên en vrolijk is.

(9)

10

G g

Grillige Grietje.

Mama, zeit Grietje, kijk, hoe vies.

'k Vrees, dat 'k mijn eetlust heel verlies.

(10)

11

H h

Haastige Hendrik.

Al te haastig, dat is kwaad, Bedenk dit wel, O Heintje-maat.

(11)

12

I i Iedele Ida.

Opgeschikt van top tot teen, Treedt Ida als een paauw daar heen.

(12)

13

J j

Jaloersche Jansie.

Mama, roept Jansje, ik zie het klaar, Gij hebt mij niet zoo lief als haar.

(13)

14

K k

Kwade Kaatje.

Ei, zie hier aan de booze Ka, Hoe lelijk elk de boosheid sta.

(14)

15

L l

Laffe Leendert.

Leendert, altijd forsch en straf, Blijkt op de proef verwijfd en laf.

(15)

17

M m

Morsige Mietje.

Zegt kindren, ziet gij niet aanstonds In deze Mie een vuile slons?

(16)

18

N n

Nijdige Neeltje.

Wangunstig Neeltje, die 't verveelt, Dat haar zuster vrolijk speelt.

(17)

19

O o

Ongehoorzame Otto.

Of Otto hoog of laag moog springen, Zijn moeder weet hem wel te dwingen.

(18)

20

P p

Pronkerige Pieter.

Kijk Piet, die als een meisje pronkt, En telkens naar den spiegel lonkt.

(19)

22

Q q

Quintijn Quast.

Quintijn, dees snaaksche kermisgast Draagt wel te regt den naam van kwast.

(20)

24

R r

Ruwe Robbert.

Het goed verschoppen en verdoen, Dat staat, meent Robbert, fraai en koen.

(21)

25

S s

Speelzieke Simon.

'k Vrees Siemon's schoolwerk vordert niet, Speelt hij zoo vlijtig met zijn piet.

(22)

26

T t Trage Tijs.

Kom, kom, zegt Tijs, staag loom en lui, Ik staak't. wie kruijen wil, die krui.

(23)

27

U u

Uitgelatene Ulrika.

Ulrike maak niet zoo 'n getier;

'k Hoor anders van de les geen zier.

(24)

29

V v

Vrolijke Valentijn.

Hoe oud, schijnt goede Valentijn Zoo speelsch nog als een kind te zijn.

(25)

30

W w

Weenende Willem.

Zie toch, hoe Willem zit en schreid.

Wie weet, of hem geen straf verbeidt.

(26)

31

X x Xenophon.

'k Zou ligt met de X verlegen wezen, Had ik nooit Xenophon gelezen.

Maar 'k vond daar menig gouden les, Van de ouden, wijzen Socrates.

(27)

32

Y y

Yskoude Ysbrand.

Doodstil en met gevouwen handen, Zit deze knaap hier, als een steen;

Ziet ge ooit het ijs met vlammen branden, Dan raakt ook Ysbrand op de been.

(28)

33

Z z

Zwervende Zacharias.

Wie ver van huis en hof gaat zwerven, Zal ligt het regte wegje derven.