• No results found

VAN DE BETALINGSBALANS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "VAN DE BETALINGSBALANS "

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INHOUDSOPGAVE JAARGANG 1950

Soçialisme en Democratie

Pag. Pag.

Arbeidsverhoudingen in Ameri- I. Vraagstukken van de socialis-

tische theorie. ka: H. Ponsen ........... 458

Sociale democratie in Engeland:

prof. R. H. Tawney ... 65 De nieuwe industriële revolutie en de maatschappij van mor- gen: dr H. Umrath ... .78 Macht en vrijheid in het econo- misch leven: drs A. A. van Ameringen . . . .. 239, 268 Het probleem der mensenrech- ten: B. W. Schaper . . . .. 481

11. 'Binnenlandse politieke vraag-

stukken

Afschaffing van de Onderne- mIngsbelasting?: H. J. Hofstra

215, 315 Gedachten tijdens de bezetting:

Dr W. Drees ... 497 Naar verbetering? J. de Kadt 571 Om de toekomst van Nieuw- Guinea: Prof. mr K. ,L. J. Ent- hoven ....... 625 K.V.P. en sociale rechtvaardig- heid: J. M. den Uyl ...... '637 Isolement en conformatie in het katholieke Zuiden~ Dr H.· Ver- wey-Jonker ... 715 Socialistische mogelijkheden in Friesland: J. Smit ... : 731 Bezwaren tegen het beleid van de P. v. d. A.: J. J. Buskes .. 736 III. Soaiale en economische vraag- '

stukken

Optimisme en pessimisme ten aanzien van de betalings- balans: prof. dr J. Tinbergen 1 Het vraagstuk van de "maat- schappelijk ongrijpbaren": A.

Hoekstra ... 44 De industrialisatie en de vraag:

Wat denkt ge van de mens?:

dr J. F. de Jongh ... 193 Afschaffing van de Onderne- nemingsbelasting?: H. J. Hof- stra ... . . . .. 215, 315

De sociale wortels van het socialisme in Nederland: dr H.

Verwey-Jonker ... . Rapport in zake de organisatie van de sociale verzekering ..

De "maatschappelijk ongrijp- barén" in de grote stad: A. Kaan K.V.P. en sociale rechtvaardig- heid: J. M den Uyl ... . Het scheppen van meer gelijke kansen: F. Hartog ... . De kwalitatieve aspecten van het bevolkingsvraagstuk I: dr P.

J. Waardenburg ....... . IV. Culturele vraagstukken

Het ontwerp-Film- en Bioscoop- wet: P. J. van Mullens ... . Reorganisatie van het Hoger Onderwijs: prof. dr H. R. Kruyt Het vraagstuk der winkelbiblio- theken: E. H. de Waal ..... . Bij het graf van de cineast':

J. A. Wiersma ... . M.O. en de opleiding der leer- krachten: prof. dr M. J. Lange- veld ............... . De opleiding van onderwijzers bij het L.O.: C. Kleywegt ....

De industrialisatie en de vraag:

wat denkt ge van de mens?:

dr J. F. de Jongh ... . Geschiedenis als nationaal bezit:

mr J. v. d. Hoeven ... . Van film naar literatuur: Adri- aan Morriën .......... . Academische curiosa: prof. mr dr J. Barents ... 306, Het onderwijscongres 1950: L.

van Gelder ... . De aspecten van de strijd tegen het communisme: prof. dr J.

Barents ... . De recrutering van het intellect:

llll' A. de Roos ... . Romein en de geschiedenis:

516 532 611

637 658

752

5

13 153 160

168 174

193 206 232 400 312

352 368

(2)

prof. dr P. Geyl ... . Bij de wieg van de cinegrafische kunsthistorie: J. A. Wiersma ..

De opleiding van leraren: dr A.

Brink ... . Reinhold Niebuhr in Amerika:

prof. dr W. Banning ... . Aspecteö van onderwijsvernieu- wing in Amerika: dr J. Koning

De positie der natuurweten- schappelijke onderzoekers in de U.S.A.: prof. dr C. J. Gorter ..

De sociale wortels van het socialisme in Nederland: dr H.

Verwey-Jonker ... . De toegang tot de Universiteit:

prof. dr M. Minnaert ... . Aantekeningen bij de critiek van prof. dr M. Minnaert: mr A. de Roos ... . Literatuur in uniform: Valentin Toma

V. Buitenlandse politiek

De positie van West-Duitsland:

Pag.

379 392 '408 453 465

473

516 547

552 597

prof. dr J. Barents ... 18 Het Federalisme in de bran- ding: Geert Ruygers ... 32 De zonde tegen de vrijheid:

Valentin Toma . . . 38 IndonesiË;, Zuid-Oost-Azië en Nederland: J. de Kadt ... 86 Indonesië en het buitenland: mr H. V~rsloot ... 100 Benesj en de Sudetenduitse tra- gedie: Karl Kern ...... 104 Meer getuigenissen over meer tragedies zijn noodzakelijk: Miles Veri ... 108 De illusie van de veiligheid:

prof. dr J. Barents ... 129 In de spiegel. van Labour's teruggang: J. M. den Uyl .... 288 Politiek overzicht van Frankrijk:

S. Tas ... 294 De aspecten van de strijd tegen het communisme: prof. dr J.

Barents ...... 352 Het Plan-Schuman: Alfred Mo- zer ... 362 Van weifeing tot weerstand: J.

de Kadt ... 418 Atl;mtische Unie, de enige op- lossing; prof. M. Allais 437

~ag.

Reinhold Niebuhr in Amerika:

Prof. dr W. Banning ... 453 Arbeidsverhoudingen in AlneJ rika: H. Ponsen ....... 458 Aspecten van onderwijsvernieu- wing in Amerika: dr J. Koning 465 De positie der natuurweten- schappelijke onderzoekers in de U.S.A.: prof. dr C. J. Gorter 473

Het probleem der mensen- rechten: B. W. Schaper ...... 481 Het einde- van het lied: prof dr J. Barents .. "'... 506 Asylverlening en Asylrecht: mr

J. v. d. Hoeven ... 579 Literatuur in uniform: Valentin Toma . .... .. .. ... ... 597 Frankrijk, de oorlog en Amerika:

S. Tas ... 650 Straatsburg 1950: Geert Ruygers 705 De korte en de lange termijn:

prof. mr dr- J. Barents .... 721 VI. Indonesië

Indonesië, Zuid-Oost-Azië en Nederland: J. de Kadt ... 86 Samenwerking na souvereiniteits- overdracht: J. de Waard .... 98

Indonesië en het buitenland:

mr H. Verslaat ... 100 Indonesië na de souvereiniteits- overdracht:. rnr H. Versloot .. 337 Om de toekomst van Nieuw- Guinea: prof. mr K. L. J. Ent- hoven ... 625

VII. Juridi~che vraagstukken Een critiek op de zuivere rede:

rnr H. Drion ... 144 Democratie en verkiezings- systeem: mr J. A. W. Burger 235 Zuivere rede ~n haar wenseLijk- heid: prof. mr dr G. 'van den Bergh ... 277 Het probleem van de mensen- rechten: B. W. Schaper ... 481 De positie van de rechterlijke macht in het staatsbestel: mr A. D. Belinfante ... 561 Asylverlening en Asylrecht: lhr J. v. d. Hoeven ... 579 Een nieuwe rol voor de Eerste K<\lner: mr J. den Tex ... 590

(3)

Een statuut voor politieke par- tijen: dr Wiardi Beckman-Stich-

Pag.

ting ... 674

VIII. De pen op papier

Pag. 54, 56, 184, 185, 247, 250 411, 621

IX. Het buitenlandse tijdschrift Pag. 119, 186, 252, 325, 412,

5.54, 671, 764

X. Boekbesprekingen

Galeazzo Ciano: l'Europa verso la catastrofe, bespr. door J.

Barents ... 59 Piero Saporiti: Het lege balkon, de laatste maanden van Musso- lini, bespr. door J. Barents ., 60 C. R. Fay: Co-operation at home and abroad, bespr. door J. Barents ... 61 Confucius: De grote leer, bespr.

door J. B\Uents ... 62 G. Lukacs: Existentialisme ou Marxisme, bespr. door J. Z.

Baruch ... 62 S. Witteboon: Evert Kupers, Werk«fr, Strijder, Bouwer, bespr.

door J. M. den Uyl ... 63 Erich Kuttner, Het hongerjaar 1566, bespr. door G. W. ?uy- geus ... 123 H. A. Gomperts: Jagen om te leven, bespr. door J. de Kadt 124 Hans JCelsen: The political theory of Bolsheyjsm. A critical analy- sis, bespr. door J. -Barents .... 125 Alexander Clifford and J enny Nicholson: The Sickle and the stars, bespr. door J. Barents .. 125 Suzanne Labin: Stalin's Russia, bespr. door J. de Kadt ... 189 H. Meng: Dwang en vrijheid in de opvoedllg, bespr. door D. L. Daalder _ .... _ . . . . .. 190 Prof. dr C. A. Mennicke: So- ciale psychologie, bespr. door W.Banning ... 191 Mr Th. J. A. M. van Lier:' eD sociale boodschap der pauselijke Encyclieken, bespr. aoor W.

Banning _ ... _ . . . 191

Pag.

Dr J. C. C. Rupp: De sociaal- economische boodschap der pro- testantse kerken, bespr. door W.

Banning '.' . . . .. 191 Dr-C. A. van Peursen: Riskante philosophie, een karakteristiek van het hedendaagse existen- tiële denken, bespr. door W.

BaTllring ... 192 Emil Brunner: Gerechtigheid, een leer van de grondbeginse- len ener maatschappelijke orde, bespr. door W. Banning .... 192 William Vogt: De laatste kans der mensheid, bespr. door E.

Vercruysse . . . .. 228 Max Beloff: The foreign policy of Soviet Russia 11, bespr. door J. Barents . . . .. 253 Communism, revolution and war, an analysis of the aims and doctrines of Stalins foreign policy, by Westerner. Bespr.

door J. Barents ... 255 Ir Ernst Hijmans~ De toekomst van onze arbeid, bespr. door J. F. de Jongh ... 255 Prof. mr dr. Barents: De weten- schap der politiek, een terrein- verkenning. Bespr. door W.

Banning .. . . . . . .. 256 Dr Hugo Sinzheimer: Theorie der Gesetzgebung. Die Idee der Evolution

hu

Recht. Bespr.

door R. Kranenburg ... 328 John Gunther: Achter het gordijn, bespr. door J. Barents 329 Prof. mr. J. Valklloff: Een eeuw rechtsontwikkeling, 2e druk.

Bespr. door J. Barents ... 330 Menno ter Braak: Verzameld werk (deel 3 en 5), bespr. door J. de Kadt ... 331 W. F. Wertheim: In gesprek met mijzelf. Bespr. door J. de Kadt ... 322 Nigel Birch: The Conservative Party. Willi\'}l1 Clenvil Hall.

The Labour Party. R. J. Cruiks- hank: The Liberal Party, be- sproken door J. Barents ... 333 Dr W. H. Nagel: De crinlinali- teit van Oss, bespr. door J. F.

de Jongh ... 334

(4)

Pag.

Dr K. F. Proost: Aanvaárding, bespr. door A. Brink .... 414 H. Gh. G. J. van der Mandere, mr J. A. Mommersteeg en J. C.

van Wageningen: Politieke En- cyclopaedie, feiten, personen, organisaties, stelsels en begrip- pen op het terréin der nationale en internationale politiek. Be- spr. door J. Barents ..... 416 Mr A. J. S. Douma: Hoofdzaken en strijdpunten van de Publiek- rechtelijke Bedrijfsorganisatie, . bespr. door J. Barents .... 416

Dr. J. S. Bartstra. Handboek tot de staatkundige geschiedeniS der landen van onze beschavings- kring van 1648 tot heden, deel I (1648-1763) en deel 11 (1763 -1815). Bespr. döor C. D. J.

Brandt .............. 491 A. H. Gerhard: Vrijdenker, socialist en opvoeder, een keur van zijn opstellen. Bespr. door W. Banning. .. .. .. .. .. ... 493 Dr ir J. Bergmans: Rechtszeker- heid in de arbeid, bespr. door W. Banning... .. ... 493 Francis Williams: Fifty year's march, the rise of the Labour Party. Bespr. door J. Barents 494 Dr. B. W. Kranenburg: De hart-

slag van ons buitenlands beleid.

Bespr. door H. Versloot ... 529 De Rijksbegroting, zeven weten- schappelijke beschouwingen over actuele economische en staatsrechtelijke vraagstukken, de Nederlandse volkshuishou- ding betreffende, bespr. door H. J. Hofstra .......... 556 E. H. Carr Studies in revolu- tion, bespr. door J. Barents .. 558 P. S. Florence: Labour, bespr.

door H. Versloot ...... 559 D. G. van der Poel: Inleiding tot de sociologie van Nederland.

Bespr. door W. Banning .... 560 Dr Edvard Benesj: Herinnerin- gen: van München tot de nieu- we oorlog en de nieuwe over- winning. Bespr. door J. Barents 602 J. de Kadt: De consequenties

Pag.

van Korea, bespr. door C. D. J.

Brandt ... 605 F. S. Meijers: Inleiding tot de Sociale Psychiatrie, bespr. door P. van Wirdum ... 623

Mr A. Stempels: De parlemen- taire geschiedenis van het Indo- nesische vraagstuk. Bespr. door J. de Kadt ... 623

Dr P. C. J. van Loon: Doel- matigheid van het maatschap- pelijk werk, bespr. door J. F.

de Jongh ................ 656 Prof. dr H. de Vos: Het Chris- telijk geloof. Bespr. door J. G.

Bomhoff .. . . .. 700 Prof. dr J. Presser: Amerika uit de verte (Amerika van kolonie tot wereldmacht). Bespr. door H. Unrrath ... 701 R. F. Tredgold: Human rela- tions in modern industry, bespr.

door H. Versloot ... 703

J. Diederich: De bevolking van Zaandam, een demografie op sociografische grondslag. Bespr.

door W. Steigenga. ......•. 704 P. J. Troelstra: Gedenksclrriften bespr. door J. A. Hes ... 747 Prof. dr H. N. ter Veen: Japan, bakermat van het Aziatisch iinperialisme. Bespr. door J.

Barents . . . .. 765 J. B. Samson: The 'Western world and Japan. Bespr. door

J. B<.Uents ... 765 Dr H. Klompma1.<er: Studieën over de geschiedeniS van het kapitalisme. Bespr. door J.

Barents ... 767 Rodrigues Brent: Federatie van de wereld. Bespr. door D. L.

Daalder . . . .. 767

XI. Bibliografie 64, 126, 335, 496

XII. Necrologie

Bij de dood van Leon Blum:

Prof. dr H. BrugmanS 257 H. J. Laski t: Kingsley Martin 263 Emmanuel Mounier t: Geert Ruygers . . . . . . . . . .. 266

(5)

J. TINBERGEN

OPTIMISME EN PESSIMISME TEN AANZIEN

VAN DE BETALINGSBALANS

I

n zijn Economische Beschouwingen II in het vorige nummer heeft ir Vos zijn oordeel uitgesproken over de prae-adviezen, uitgebracht ter vergadering van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek. Hij heeft ~en belangwekkende vergelijking gemaakt tussen de opvatt:tngen van de heer HoItrop, van mij en van hem zelf. Gaarne voldoe ik aan het verzoek van de redactie, mijn gezichtspunt ook nog eens voor de lezers van Socialisme en Democratie uiteen te zetten. .

Het is langzamerhand wel bekend genoeg, dat wij in 1949 een tekort op de betalingsbalans hebben van ongeveer 600 millioen gulden. Het zgn.

valuta-tekort, dat is het tekort aan dollars of daarmede gelijk te stellen valuta, was echter gl'oter, omdat de vorderingen op Indonesië, die wij in verband met een export-overschot daarheen hebben, niet zijn om te zetten in dollars. Men kan zeggen dat het valuta-tekort van de orde van grootte is van 800 millioen à 1 milliard gulden of circa 8

%

van ons n8:tionale inkomen.

Van de zomer was, zoals ir Vos met recht opmerkt, het tekort vrijwel verdwenen. Daarbij hebben echter enkele gunstige omstandigheden mee- gespeeld op welks voortbestaan wij niet mogen rekenen. Dit jaar is onze oogst zeer gunstig gewee'st, terwijl daarentegen de landbouwproductie in de ons omringende landen schade heeft ondervonden van de droogte.

Bovendien is de uitvoer naar Duitsland vrijgegeven en het is waarschijnlijk da,t daardoor ineens een uitvoer tot stand is gekomen, die niet op dit hoge peil kan blijven bestaan. Ook om seizoensinvloeden te vermijden, kunnen we beter een cijfer voor een geheel jaar als uitgangspunt nemen. Wij staan dus nog voor de 8

%.

Of deze door de devaluatie op korte termijn zal verminderen, lijkt mij op zijn minst genomen onzeker. Het is evengoed mogelijk, dat het op korte termijn nog zou· vermeerderen, al is het wel waarschijnlijk, dat op langere duur, d.w.z. ' na enkele jaren, gunstiger invloeden op de betalingsbalans zullen uitgaan; wanneer wij ten minste de voorsprong, die wij door de devaluatie hebben verkregen, zullen weten te bewarén.

Over drie jaren is het met de Marshall-hulp gedaan. Bovendien hebben wij een sterk toenemende bevolking, waarvoor wij moeten zorgen dat de productiemiddelen en de huizen er zijn om hun het leven mogelijk te maken op ongeveer hetzelfde peil als wij tot nu toe hebben bereikt. En ten slotte willen wij toch allemaal gaarne enige vooruitgang zien in onze

(6)

welvaart. Er is nog zo ontzaglijk veel, dat voor verbetering vatbaar is.

Zowel de levensomstandigheden van de minimumlijders - gepensionneer- den, een aantal groepen ongeschoolden met jonge kinderenendergelijken- als ook een aantal voorzieningen ten bate van ons allen (ik denk bijv. aan meer goedkope vacantieverblijven) zijn daarvan voorbeelden.

De vraag, die door ir Vos aan de orde was gesteld, zou men aldus kunnen herhalen: is er nu reden tot pessimisme? Vos meent, &at ik een pessimist ben; op de vergadering van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek hebben enkelen mij als een zonnige optimist afgeschilderd.

Beide uitlatingen zijn, naar mijn mening, ten onrechte geschied, alleen al omdat ik geen stellige verwachtingen heb uitgesproken; mijn cijfers waren taakstellingen en ik heb over de mogelijkheid van hun uitvoering niet erg veel gezegd, omdat ik het niet weet.

Wel kan ik aanstonds opmerken, dat verschillende taakstellingen, die het Centraal Planbureau vroeger heeft uitgestippeld, lang niet zijn gehaald.

Dit geldt in het bijzonder voor de vermeerdering. van de arbeidsproduc- tiviteit in Nederland. Ten dele zijn daarvoor wel verklaringen te geven.

Er hebben zich ongetwijfeld tegenslagen voorgedaan, die. ook anders hadden kunnen uitvallen. Zo is bijv. de oogst van het jaar 1947 een tegen- valler geweest op een kritiek moment. Evenzeer is de opheffing, vroeger dan velen verwachtten, van de prijsbeheersing in de Verenigde Staten een tegenvaller geweest. De grootste invloed is uiteraard uitgegaan van de gebeurtenissen in Indonesië, waaromtrent ook aanmerkelijk optimistischer verwachtingen, met name omtrent de duur van de moeilijkheden, in het

• jaar 1947 circuieerden. Ik laat daar of· deze tegenslagen een voldoende verklaring vormen. De invloed van de meeste daarvan is thans uitgewerkt:

een zeer goede oogst hebben wij, zoals gezegd, in 1949 gehad en de prijzen in de Verenigde Staten zijn nu aan het dalen. Doch de ervaringen met deze vroegere taakstellingen moeten m.i. aanleiding zijn tot een voorzichtigheid te dien aanzien.

Het is duidelijk, dat er een aantal onzekerheden is in onze naaste economische toekomst. Aan de ene kant lijkt de taak, waarvoor wij geplaatst staan, niet zo formiäabel. Een tekort van 8

%

lijkt 'betrekkelijk eenvoudig te oVerwinnen. Toch mo~t men niet denken, dat wij er met een productievermeerdering van 8

%

zouden zijn. Deze productievermeerdering zou nl. moeten worden uitgevoerd en, om te worden afgenomen door onze clientèle zal zij tegen lagere prijzen moeten worden aangeboden. Dit betekent dan echter tévens, dat wij, om dezelfde import -en dezelfde con- sumptie mogelijk te maken, meer tegenprestaties zullen moeten leveren dan. voorheen. Minister Van den Brink heeft in de Tweede Kamer schat- tenderwijze gesproken van 16

%

vermeerdering. Intussen is deze prijs- verlaging van onze goederen reeds door de devaluatie opgetreden en neemt de vraag naar onze goederen sterk toe. Het zal er dus op aankomen de 16'% te honoreren in de loop van enkele jaren. Er kunnen daarbij zelfs nog meevallers optreden. Een der mogelijke meevallers is gelegen in een extra-

, \

(7)

stijging van de arbeidsproductiviteit, waarop ik nog nader terugkom.

Het kan echter ook tegenvallen. Het kan tegenvallen-wat betreft de afzetbaarheid van onze productie. Dit is nl. niet alleen een kwestie van prijzen, maar ook een kwestie van kwaliteiten. 'Een der moeilijkheden van de industrialisatie is juist daarin gelegen, dat een aantal nieuwe producten moet worden vervaardigd en dat men daarmede altijd een zeker risico loopt.

Het kan ook tegenvallen wat de conjunctuur betreft. Weinig mensen zijn zo pessimistisch, dat zij een zware depressie verwachten als na 1929. Doch er is ongetwijfeld de kans, dat een zekere ter~lgslag zich zal voordoen, die de concurrentieverhoudingen voor ons niet zal vergemakkelijken.

Een andere moeilijkheid waarvoor wij ohs bevinden, is die van een zekere starheid en onbeïnvloedbaarheid van ons volk. Het Nederlandse volk is zeer nuchter en critisch en wat zuur en zelfgenoegzaam; ~an de andere kant degelijk; hetgeen iets anders is dan snel. Er is dus bepaaldelijk niet een groot élan, een soort algemeen enthousiasme om de oorlogsgevol- gen snel te overwinnen. Er is ook nauwelijks de mogelijkheid om 'dat van overheidswege te bevorderen, want de gemiddelde Nederlánder is voor propaganda van de zijde van de overheid zeer weinig gevoelig. Een groot deel van het Nederlandse volk leeft langs de problemen van het land heen.

Men hedt in dit opzicht een merkwaardige taaiheid van gewoonten en levenswijze. In bepaalde kringen, die verstandig deden hun bescheiden inkomen zo goed mpgelijk te besteden, wordt dit op ondoelmatige wijze besteed. In andere kringen, die een belangrijke bijdrage tot investeringen zouden kunnen leveren, zijn er allerlei conventies, die leiden tot een nutte- loos besteden van het inkomen; conventionele cadeau's, het aanhouden van gewoonten uit prestige of overwegingen van "stand" zijn er enkele

voorbeelden van. .

In grote lagen van het Nederlandse volk heeft zich als reactie op de oorlogsomstandigheden een neiging tot consumeren getoond, die niet in overeenstemmiilg is met de tijdsomstandigheden. Een der voorbeelden, niet het enige, is de stijging van het alcoholverbruik. Er is een groot aantal Nederlanders, dat zidt momenteel niet inspant en dat daartoe eerst zal komen, wanneer de persoonlijke omstandigheden dit nodig 'zullen maken.

Er zijn ook gelukkig andere ervaringen, Er zijn ook jubilea gevierd zonder dure feestèn, vergaderingen gehouden zonder dure maaltijden. Er worden in. Eindhoven huizen gebouwd in de avonduren. Er is dus geen reden om bijzonder bitter te zijn; trouwens-men moet dit alles met een zeker gevoel van humor zien en er bij denken, zo is het Nederlandse beestje nu eenmaal (de meeste buitenlandse beestjes trouwens o~k). Men moet zich echter aan de andere kant niet voorstellen dat men het gemakkelijk anders krijgt.

Gedeeltelijk is het ook een gevolg van onze gecompliceerde maatschappij.

De man die denkt dat hif door harder werken "alleen zijn baas meer winst laat maken", vergeet, dat zijn productie ook nog in zekere behoeften moet voorzien. Men denke aan woningen, aan steenkool. Niet ieder heeft een voldoende inzicht in de samenhang in onze maatschappij.

(8)

Maar doet dit alles er veel toe? Is het bepaald nodig optimist te zijn ten einde in beweging te komen? Ik' geloof het niet. Ook zonder dat men zeKer is van het succes moet men- de goede weg gaan en wat die weg is, is lang- zamerhand voor ons wel duidelijk. In dit opzicht biedt het Nederlandse .volk de juiste kans: want wij weten wat doorzetten is. Diezelfde onver-

stoorbaarheid, die in de afgelopen jaren het onmogelijk heeft gemaakt om een aantal mensen van hun gewoonten af te krijgen, zal er toe leiden, dat men rustig verder gaat met de verbetering van de productie, ook al is er tegenwind. Ten slotte zijn voldoenden onder ons niet zo Kinderlijk om alleen een taak op zich te willen nemen wanneer het sU9ces zeker is en gegarandeerd. Vandaar ook dat ik meende, dat het uitstippelen van de taken van ons volk het belangrijkste is en dat het er weinig toe doet of wij daarbij optimist of pessimist zijn.

Vermeulen heeft op het congres van het N.V.V., op 17 December, tegen- over elkaar gesteld de oplossing van dr Holtrop en die. van de vakbeweging.

Het verschil lag daarin, dat de heer Holtrop, die niet durfde rekenen op een extra-toeneming van de arbeidsproductiviteit, heeft geconcludeerd:

dan moeten wij met het verbruik omlaag. Vermeulen heeft gekozen voor een extra-inspanning, zodat het verbruik gelijk kan blijven. Het spreekt vanzelf, dat wanneer het N.V.V. er in zou slagen te zamen met de andere . vakcentrales om enthousiasme te kweken voor "harder aanpakken", deze oplossing de voorkeur verdient. De afgelopen jaren hadden een zeker scepticisme over deze mogelijkheid bij de economen doen. ontstaan. Kan de vakbeweging dit doorbreken, des te beter. Het zou een bijzonder con- structieve bijdrage zijn, waarover iedere econOQm zich slechts zou kunnen verheugen. Daarpij zal een goede voorlichting van veel nut kunnen zijn, want zoals ik al zeide, velen weten toch nog niet precies waarom het gaat.

Het N.V.V. heèft in de laatste jaren in zijn blad de voorlichting steeds verbeterd. Ook de regering heeft met de gepop~lariseerde. millioenennota en de gepopulariseerde it:ldustrialisatie-nota een stap in de betere richting gezet. Ten aanzien van verdçre mogelijkheden in deze richting ben ik, wat dit betreft. ... optimistisch!

,

..

(9)

P. J. VAN MULLEM

HET ONTWERP

FILM- EN BIOSCOOPWET

Een onaanvaardbaar wetsontwerp

R

eeds op 1 Juni 1948 was de commissie in zake de. herziening van de Bioscoopwet, de Commissie-Sassen, met haar arbeid gereèd gekomen en had zij een uitvoerig rapport benevens een ontwerp van wet aan de ministers van Binnenlandse Zaken en van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aangeboden. Sindsdien is deze aangelegenheid blijven rusten, zodat het schéen, alsof de belangstelling er voor bij de regering was verflauwd.

Hoewel nog kort voor de indiening van het thans bij de Kamer ingediende ontwerp een wijziging betreffende een onderdeel van de huidige Bioscoopwet aan de Kamer was voorgelegd, waardoor de indruk ' werd gewekt, dat de herziening der Bioscoopwet in haar geheel voorlopig nog niet aan de orde zou komen, werd kort daarop toch een nieuw ontwerp Film- en Bioscoopwet bij de volksvertegenwoordiging ingediend.

Zowel de aanvankelijk mindere belangstelling als de thans plaats gehad hebbende plotselinge indiening van een ontwerp wekt verwondering.

Het kan niet de bedoeling zijn, het wetsontwerp in alle onderdelen te behandelen. Wij zullen ons bepalen tot de hoofdzaken, waaruit moge blijken, dat in dit ontwerp niet geringe gevaren schuilen.

Het ogenschijnlijk onschuldige artikel 1 leidt tot consequenties, die dit ontwerp-wet alleen op grond daarvan al onaanvaardbaar maken. Dit artikel zegt namelijk: Deze wet is van toepassing op het vertonen van films in het openbaar en in besloten gezelschappen van meer dan 25 personen.

Hiermede wordt het steeds geld~nde verschil tussen openbare en besloten fil.mvertoningen practisch geheel opgeheven. Filmkringen, film- liga's, culturele verenigingen van allerlei aard, amateurs-filmkringen enz.

geven bijna steeds filmvoorstellingen, waarbij meer dan ' 25 personen aanwezig 'zijn; zelfs bij particuliere smalfilmvertoningen in woonhuizen is het aantal van 25 in de meeste gevallen spoedjg bereikt. De regering is thans nog een belangrijke stap verder gegaan dan de Commissie-Sassen' door het minimum-aantal personen in een besloten vertoning van 50 (waar- tegen eveneens grotendeels dezelfde bezwaren golden) op 25 te verlagen.

Dit betekent een verscherping, welke practisch alle besloten voorstellingen

onder deze wet zou doen vallen. ,

In de Memorie van Toelichting zegt de regering: "Dit houdt in, dat.

anders dan in de Bioscoopwet (de tegenwoordige wet), het toèzicht op de

(10)

plaatsen, waar films worden vertoond~ de keuringsvoorschriften, het toezicht op de naleving daarvan en de stra~sancties, ook voor de vertoning van films in besloten gezelschappen van meer -dan 25 personen, geldt."

Dit laat aan duidelijkheid niets te wensen over, maar toont meteen, welk een gevaarlijke weg hier wordt ingeslagen.

Als dit ontwerp wet zou worden, zou men deze toestand krijgen, dat men in besloten kring vrijwel alles kan doen; vergaderen, spreken, toneel- spelen, zingen, lezingen houden enz., alleen geen films vertonen. Dit betekent o.i. een aantasting van het recht van vergaderen, kortom een om hals brengen van de geestelijke vrijheid, die de Grondwet aan alle burgers waarborgt. Onder de vigueur van de huidige Bioscoopwet keurde de Rijks- filmkeuring alleen op toelaatbaarheid voor openbare vertoningen. Een uitspraak van deze Rijksfilmkeuring i~pliceerde niet, dat een film in besloten kring niet mocht worden vertoond. Op deze wijze heeft men indertijd nadrukkelijk het censuur-karakter aan deze Rijksfilm}<euring willen ontnemen, welke censuur onze Grondwet niet kent. Als het ontwerp van de regering wet zou worden, zou van dit standpunt worden afgeweken met alle consequenties daaraan verbonden.

Waarom voor de film deze strenge uitzondering dient te worden gemaakt is in de Memorie van Toelichting niet duidelijk geworden. Indien het hierbij alleen ging om veiligheidsvoorschriften, dan kan o.i. daarin door brand- weerbepaHngen worden voorzien, zoals trouwens nu reeds geschiedt. Dit brandgevaar geldt intussen niet voor de smalfilm, die van onbrandbaar materiaal is vervaardigd. Een smalfilm levert veel minder brandgevaar op dan (zoals iemand geestig heeft opgemerkt) bijv. een krant of een katoenen jurk.

Een ánder argument, dat in de toelichting voor het practisch gelijk stellen van openbare en besloten voorstellingen wordt gebezigd, is, dat niet-gekeurde of niet-toegelaten films vertoond worden "in publieke bijeen- komste~, waaraan slechts naar de uiterlijke vorm het karakter van besloten gezelschap wordt gegeven". Is dit euvel in de practijk nu werkelijk zo algemeen verbreid om zulke stringen1;e maatregelen te rechtvaardigen?

Een bij uitstek deskundig man als de heer D. van Staveren, die twintig jaren lang voorzit er is geweest van de Rijksfilmkeuring, en die dus wel op de hoogte geacht kan worden te zijn van de omvang van besloten film- voorstellingen, schrijft hierover het volgende:

"Het zou de moeite waard zijn aan de regering omtrent deze kwasi- besloten vertoningen met niet-toegelaten films nadere inlichtingen te vragen. Wie meent, dat zulke ontduikingen niet tot de zeldzame uitzonde- ringen behoren, vergist zich naar onze vaste overtuiging ten zeerste en wij weten waarlijk wel, wat er op dit gebied te koop is. Daarom zijn we erg benieuwd naar de' feitelijke gegevens, die de regering hieromtrent zou kunnen overleggen. De communisten hebben vroeger soms wel ongekeurde' films in kwasi-besloten bijeenkomsten vertoond. Tegenwoordig laten zij al hun films keuren.

1: t a

~ 2

(

,

t

( ( 2 t

(11)

Maar zelfs als het waar zou zijn, dat sommigen hier de vrijheid van de besloten kring zouden misbruiken, dan zijn zulke overtredingen aan de hand der huidige wettelijke bepalingen door een oplettende controle te achterhalen of te voorkomen. Men bezigt ook wel voor andere, minder gewenste, doeleinden het middeJ der besloten bijeenkomst; VOOr de film zeker niet erger dan voor andere dingen. En het gaat bovendien niet op, om op grond van die ontduikingen nu maar ineens het gehele instituut van de vrijé, besloten kring op te heffen en de "goeden met de kwaden"

te laten lijden." ("Mens en Wereld", 22 December 1949.)

Bovendien is voor elke vertoning in besloten kring waar meer dan 25 personen aanwezig zijn, een vergunning van Burgemeester en Wethou- ders nodig (artikel 2). Behalve dat deze wet aanleiding kan geven tot ontduiking op grote schaal, hetgeen nimmer de bedoeling van een wet kan zijn, wordt daardoor alle culturele filmarbeid en filmamateurisme op ernstige wijze belemmerd. .

Amateurfilms zullen moeten worden gekeurd, waarvoor keuringskosten zullen moeten worden voldaan. Wanneer in deze films wijzigingen worden aangebracht, zoals met amateurfilms nogal eens het geval kan zijn, moeten deze films opnieuw voor keuring worden aangeboden en opnieuw keurings- kosten worden betaald. Het is duidelijk, dat het zo te waarderen film- amateurisme om hals wordt gebracht. Wij hebben hier het. oog op het . amateurisme zoals dat in smalfilmkringen wordt beoefend. Maar ook wanneer door een particulier een liefhebberijfilmpje wordt gemaakt, bijv.

van zijn kinderen of van een vacantiereisje en de maker wil deze film aan familie en kennissen vertonen, dan moet ook hij, wanneer het gezelschap groter is dan 25 personen, een vergunnin~ van B. & W. aanvragen en de film vool'3.f laten keuren!

Filmkringen en filmliga's vertonen vaak films, die voor enkele weken uit buitenlandse archieven worden· betrokken. Als deze films eerst nog moeten worden gekeurd of eerst nog ontheffing voor vertoning in besloten kring moet worden verleend, is grotendeels, zo niet geheel, de tijd, waar- voor zij worden uitgeleend, verstreken, om van de staketsels, die een nakeuring in de weg kan leggen, maar niet te spreken; Voor religieuze films, die jn kerken, op gemeente-avonden of andere kringen worden vertoond, gelden dezelfde hinderlijke en volkomen overbodige bepalingen.

Voor al deze besloten voorstellingen, zowel van culturele verenigingen en

ins~ellingen als van amateurs, gelden dus de bepaling~n van dit ontwel'P.- wet: vergunningstelsel, keuring, strafbepalingen enz., doch zelfs ook de nakeuring (art. 15). De Commissie-Sassen had voorgesteld om de gemeen- telijke nakeuring van films, zoals de huidige wet die mogelijk maakte, geheel te.laten vervallen. In het onderhavige wetsontwerp gaat de regering veel verder dooi deze nakeuring' niet meer als een mogelijkheid open te laten, maar door haar wettelijk te regelen. De minderheid der commissie, bestaande uit de heren Algera (A.R.), Sassen en Sweens (beiden R.K.), had voorgesteld om de nakeuring wel te handhaven, doch slechts voor openbare 7

(12)

voorstellingen. In het wetsontwerp gaat de regering nu nog weer verder dan de minderheid der commissie en wil de nakeuring nu ook instellen voor besloten vool1Stellingen. Als men de mentaliteit van sO!llmige gemeentebesturen en de practijk van de (R.K.) nakeuring kent, kan dit een fraaie toestand worden. Om een concreet voorbeeld te noemen: als door een protestantse kerk of vereniging in Brabant of Limburg een film- avond \'Oor haar leden zou worden gege,ven, dan zou de daar te vertonen film onderworpen zijn aan de (R.K.) nakeuring. Stel dat een zendings- of een Lutherfilm zou worden vertoond, die de rooms-katholieken om de een of andere reden niet welgevallig zou zijn, dan kan men op grond daarvan deze filmvoorstelling verbieden. Doch ook in minder frappante gevallen kan dezé nakeuring vertoning van films verhinderen, waartegen andere dan r.k. kringen geen enkel bezwaar hebben of een andere houding, bijv. op artistieke gronden, menen te moeten aannemen. Het is duidelijk, dat dit een ondragelijke toestand is, die ook op deze wijze aantoont hoe zeer door dit ontwerp van wet de geestelijke vrijheid wordt aangetast.

Wel is waar kan door of vanwege de minister met betrekking tot besloten voorstellingen ontheffing worden verleend van het bepaalde in art. 13 11Ste en 2de lid en art. 14 lste lid (d.w.z. van de verplichting tot keuring en de vermelding ~oor welke personen de vertoning mag plaats hebben) - op welke ontheffing wij straks nog terugkomen - doch' deze ontheffing is' niet van toepassing op de nakeuring. Ook de vertonings- vergunning (art. 2) wordt door zo'n ontheffing niet overbodig gemaakt.

-.

Over artikel 2, waarin h~t vergunningstelsel vanwege B. & W. wordt geregeld, is in het voorgaande al reeds voldoende gezegd. Onder de tegen- woordige wet is er slechts een vergunning van B. & W. nodig voor "het ondernemen van het geven van bioscoopvoorstellingen in het openbaar".

Dat wil dus zeggen, dat alleen, bioscoopondernemel'ls zulk een vergunning moeten 'hebben. Voor alle andere, ook openbare voorstellingen dus, ongeacht de aard van de films of het aantal der bezoekers, is zulk een vel'gunning niet vereist zolang er slechts niet van een ondl';rneming sprake is. Zelfs als in een openbare bioscoopvoorstelling, ook al berust zij op commeriëlc grondslag, uitsluitend films vertoond worden, welke door de Rijksfilmkeuring als ;,cultureel" zijn toegelaten, dan is ook daar geen ver- gunning voor nodig. In het onderhavige ontwerp heeft de vergunning voor het ondernemen va~ het geven van bigscoopvoorstelliógen plaats gemaakt voor een vergunning op de plaatsen, waar films in het öpenbaar dan wel in besloten gezelschappen van meer dan 25 personen worden vertoond.

Van deze vergunning wordt geen ontheffing als bedoeld in artikel 18 verleend, zelfs kunnen door B. & W. aan deze vergunning "rechten" worden verbonden, ter bestrijding van de kosten van administratie en toezicht.

Nogmaals; welk een belemmering en verzwaring voor alle mogelijke cultu- ' rele filmarbeid en amateur-filmvertoningen dit betekent, is ook hiermede duidelijk.

8

s

"

c

(

(

I

~

f

,

(13)

Artikel 10. De meergenoemde commissie-Sassen, waarin de geestelijke stromingen vertegenwoordig<\ wàren, kwam na breedvoerige discussie tot de conclusie, dat het in de huidige Bioscoopwet bestaande zgn. negatieve' criterium bij de keuring van film (niet in strijd met de openbare orde of goede zeden) gehandhaafd diende te blijven. Het toepassen van een positief criterium is bij de bestaande geestelijke veI1Scheidenheid van het N eder- landse volk, niet goed mogelijK, terwijl het ook niet wenselijk is, een dergelijke subtiele toetssteen in handen te .leggen van een staatsapparaat.

De staat dient niet aan zich te trekken wat de taak i'S van voorlichting en opvoeding. De regering heeft dan ook o.i. te recht bij de indiening van haar ontwerp de zgn. negatieve keuring van overheidswege gehandhaafd, zoals deze ook in de huidige Bioscoopwet is neergelegd.

Het eerste lid van artikel 10 zegt nu, dat een film als niet in strijd met de goede zeden of de openbare orde voor vertoning kan worden toegelatcn:

a. bepaaldelijk voor kinderen beneden de leeftijd van 14 jaren;

b. voor pel1S0nén, onverschillig voor welke leeftijd; ,

c. uitsluitend voor personen, die de leeftijd van 14 jaren hebben bèreikt;

d. uitsluitend voor personen, die de leeftijd van 18 jaren hebben beraikt_

Met het genoemde sub a. wordt een nieuw element in de wet ingevoerd, namelijk het genre kinder- of jeugdfilms.

In verband met sub b. (films voor alle leeftijden) zonden daarnaast dus films worden toegelaten, die speciaal geschikt worden geacht voor kinderen beneden de 14 jaar.

Wij vragen ons af, of dit niet in strijd is met het criterium van dit ontwerp, dat spreekt van toelaatbaarheid, doch' ten opzichte van de categorie sub a., thans een geschiktheidsnorm wil aanleggen. Met de woor- den "bepaaldelijk toelaatbaar" heeft men blijkbaar de term "ge,sehikt"

willen omzeilen, doch in werkelijkheid zal er tussen. beide begrippen geen verschil blijken te bestaan en neemt de overheid met het aanvaarden van de voorgestelde terminologie de volle verantwoordelijkheid op zich voor deze kinder- of je'Ugdfilms.

Wij achten dit principieel niet juist en het kan aanleiding geven tot voort- durende critiek op de Rijksfilmkeuring, omdat nu eenmaal bij de verschil- lende bevolkingsgroepen verschillende opvattingen bestaan over wat voor een kind be'neden 14 jaar geschikt kan worden geacht, afgezien. nog van het feit, dat elk kind weer op een bijz0!ldere wijze op een bepaalde film kan reageren. 'Zelfs voor een commissie van jeugd-psychologen is het ondoen- lijk om een bepaalde kinderfilm voor allen geschikt te verklaren. Bovendien wil men van de overheid desnoods wel aanvaarden wat zij bepaaldelijk' ontoelaatbaar acht voor kinderen, doch als de overheid een bepaalde kinderfilm gaat aanbevelen (waarop sub a. eigenlijk neerkomt) of een film als een ,specifieke kinderfilm gaat waarmerken, zullen critiek en oppositie niet uitblijven. Naar onze mening begeeft de overheid zich dan op een terrein dat niet het hare is.

Terloops merken wij daarbij op, dat zich bovendien de' zonderlinge

(14)

toestand kan voordoen, dat een dergelijke door de Rijksfilmkeuring aan- .gewezen kinderfilm door de nakeuring. (artikel 15) nog kan worden ver- hoden, of boven de 14 jaar kan worden gesteld.

Lid 3, eveneens van artikel 10, bepaalt "onverminderd het bepaalde in de voorgaande leden kan de Rijkscommissie bij toelating van een film bepalen, dat zij uitsluitend mag worden vertoond voor door haar aan te wijzen groepen van personen".

Kennelijk is dit artikel geïnspireerd door de gedachte, dat er zodanig specialistische films kunnen zijn, dat zij beter uitsluitend voor een bepaalde .geïnteresseerde groep van personen vertoond dienen te worden.

Het gevaar is echter niet denkbeeldig, dat deze bepaling wordt aan- .gewend om films, die een moeilijk keuringsgeval kunnen opleveren, aan

het Nederlandse publiek te onthouden om -ze tot films voor bepaalde 'categorieën te bestemmen. Zeker mag deze bepaling niet worden aange- wend om films, die op serieuze wijze bepaalde problemen stellen en waar- .over men in verschillende kringen van het Nederlandse volk verschillend kan denken, daar onder te brengèn, als zijnde de weg van de minste weer- stand. De film Rubens bijv., die beschouwd kan worden als een instructieve film, als een inleiding tot de appreciatie van de kunst van deze schilder, .dient niet alleen uitsluitend toegelaten te worden voor leerlingen van kunst- .academies e.d. Daarmede' zou het doel van deze film als algemene volks- .ontwikkeling en -voorlichting verloren gaan. Het betreffende lid dient dan .ook niet op beperkende, maar op soepele wijze te worden aangewend. Alles hangt hier af van de toepassing. Het zal dus 'nodig zijn, dat de minister :zich daarover nader verklaart, liever ware het ons nog indien alle mis- verstand wordt uitgesloten en een willekeurige toepassing wordt voorkomen door het betreffend~ lid zodanig te redigeren, dat het enkel betrekking heeft op kennelijk specialistische films bijv. medische of wetenschappelijke films.

Artikel' 11 lid 1 bepaalt, "dat een toegelaten film opnieuw zal worden .onderworpen aan een keuring, wanneer na de toelating feiten bekend worden of omstandigheden zich voordoen' van dien aard, dat er gegronde .aanleiding is pm aan te nemen, dat, zo zij ten tijde der toelating bekend waren geweest, onderscheidenlijk zich hadden voorgedaan, tot niet-toelating van de film, tot toelating onder voorwaarde of beperkingen, dan wel onder .andere voorwaarden of beperkingen zou zijn besloten". ' . Naar wij menen te weten is dit artikel opgenomen, 'omdat de behoefte werd gevoeld, voornamelijk om politieke redénen, een film opnieuw te doen keuren. Aange~ien deze restrictie ontbreekt, draagt de bepaling thans .een algemeen karakter, zodat hieronder ook films kunnen kOIJlen te vallen, .die wel is waar verschillend beoordeeld kunnen worden of wtarop verschil- lende volksgroepen verschillend kunnen reageren, doch die toch niet alWl ,de vertoning behoeven te worden onttrokken. Het zal gewenst zijn, dat .een nadere verklaring wordt gegeven en een' o.i. onjuiste toepassing wordt voorkomen.

(15)

In artikel 15 wordt de gemeentelijke nakeuring thans wettelijk geregeld.

Wij herhalen nog eens, dat de Commissie-Sassen had voorgesteld om de gehele nakeuring te laten vervallen. De minderheid der commissie heeft in een afzonderlijke nota voorgesteld de nakeuring te handhaven, echter alleen voor openbare vertoningen. In samenhang met artikel 1 zal nu echter, w,nneer dit ontwerp wet zou worden, de nakeuring ook gelden voor

besloten vertoningen. . '

Er zij aan herinnerd, dat in het wetsontwerp, dat tot de thans bestaande wet heeft geleid, de gemeentelijke nakeuring niet was opgenomen. Dit is bij amendement in de wet (artikel 4) opgenomen, ten einde ruimte te laten voor de gemeentelijke autonomie. De practijk heeft aangetoond, dat gemeentelijke nakeuring niet op betekenende schaal voorgekomen is. De voorsteller van dit amendement zal ongetwijfeld niet hebben voorzien en o.i. ook zeker niet hebben bedoeld, het onjuiste gebruik dat van artikel 4 in verband met de artikelen 20, 21 en 22 van de bestaande wet door de rooms-katholieken is gemaakt. O.i. is door de rooms-katholieken, in strijd met de bedoeling van de toenmalige wetgever, aan de genoemde artikelen een toepassing ontleend, waardoor de Rijksfilmkeuring door een richtings- kc:.yring in het Zuiden is vervangen, hetgeen ten gevolge heeft, dat de inwoners van de betrokken gemeenten de gelegenheid ontnomen wordt, andere dan door de katholieke film centrale gekeurde films. te zien. Wij zijn van mening, dat de nakeuring uit de wet geheel dient te verdwijnen.

Zo ooit, dan geldt hier: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.

(Wij verwijzen in dit verband ook naar het artikel van ds W. G. Over- bosch: "De geschiedenis der "nakeuring van films" in Nederland op haar hoogtepunt?", opgenomen in "Wending", van December 1949.) .

Voorts wijzen wij nog op het volgende:

1. De rooms-katholieken in het Zuiden hebben zich tot nog toe genood- zaakt gezien om via de "Vereniging van Nederlandse gemeenten voor gemeenschappelijke keuring op katholieke grop.dslag" de nakeuring op te dragen aan de Katholieke Filmcentrale. In het onderhavige wetsontwerp wqrdt nu de zaak zodanig geregeld, dat zelfs deze omweg niet meer nodig is en dat men zonder meer de nakeuring ineens kan opdragen aan de Katholieke Filmcentrale.

2. Gesteld dat in andere provincies. eveneens een richtingsnakeuring, bijv. een protestantse, in het leven zou worden geroepen, dan zouden voor filmvertoningen in deze streken des lands de door deze instantie vast- gestelde normen gelden en aan R.K. minderheden f~lms onthouden kunnen worden, die de rooms-katholieken aan hun geloofsgenoten juist gaarne ' zouden willen vertonen. De rooms-katholieken zouden zich van hun kant

te recht daar tegen verzetten, doch dan eerst zou ook blijken, dat de bewering van die zijde, dat de Katholieke Filmcentrale niet volgens katho- lieke maar volgerus algemeen christelijke normen keurt, geen steek houdt.

Bovendien zou men zich zeker dàn niet neerleggen bij het van die zijde gebruikte argument, dat de minderheid voor de meerderheid dient te wijken

(16)

(in geestelijke zaken is dit zeker onjuist en tevens ondemocratisch).

3. Volgens de bestaande Biosco'Opwet kan de (R.K.) nakeuring een film

aa~nemen of verwerpen, doch zij mag geen coupures aanbrengen. Ook dit beletsel wordt in het ontwerp van wet opgeruimd door voor te stellen.

dat het nakeuringsorgaan coupures mag aanbrengen (zie lid 2~·" .... dat in de gemeenten geen films mogen worden vertoond dan indien en voor zover zij door het door de raad daartoe aangewezen orgaan of lichaam :ls niet in strijd met de goede zeden of de openbare orde, voor vertoning in de gemeente zijn toegelaten"). In de Memorie van Toelichting wordt ons wel verzekerd, "d!M deze keuring, welke reeds gedurende 20 jaren aan veler behoeften blijkt te voldoen, dient te blijven gehandhaafd", doch dit is onjuist, omdat geen bestaande toestand wbrdt gehandhaafd, maar zelfs veel verder dan het bestaande. (het niet in overeenstemming met de oorspronkelijke bedoeling der wet uitgegroeide) wprdt gegaan.

4. Door aan de nakeuring het coupure·recht te verlenen, zal men in de practijk al spoedig de toestand 'zien ontstaan, dat de filmverhuurkantoren zich eerst tot de (R.K.) nak'euring zullen wenden en in de vorm, waarin de film door deze nakeuring is toégela1en, haar vervolgens aan de Rijksfilm- keuring aanbieden. Deze laatste worclt hiermede volkomen tot een farce gedegradeerd, doch het allerergste is, dat op deze wijze de (R.K.) nakeuring practisch gaat uitmaken / welke films en in welke vorm de films in heeT Nederland zullen worden vertoond. In feite wordt de (R.K.) nakeuring normbepalend.

Artikel 18 regelt de ontheffing welke kan worden verleend van het verbod om niet-gekeurde films te ·vertonen. Deze ontheffing wordt ver- leend door de plÎnister, voor plaatselijke verenigingen, blijkens de Memorie van Toelichting eventueel door de burgemeester. Als men optimistisch wil zijn, zou men kunnen zeggen, dat landelijke filmliga's of culturele verenigin- gen algemene ontheffing van de minister zouden kunnen verkrijgen, doch zal dit het geval zijn? Bovendien kan de ontheffing' door de ene minister

,

verleend, door zijn opvolger weer ongedaan worden gema~kt. Maar zelfs met de ontheffing is men er nog niet, want de minister kan er allerlei (niet nader aánge~uide) voorwaarden aan verbinden. Blijkens de Memorie van Toelichting geldt de ontheffing dan ook slechts van enkele verbodsbepalin- gen. Men behoeft zich dus óver de betekenis van deze ontheffing niet al te veel illusJes te maken. Wel is waar kan men tegen een weigering van een ontheffing door de minister in beroep gaan bij de Kroon. Wat dit in de practijk betekent is duidelijk: enorm tijdsverlies, vermoedelijk zonder resultaat. Zoals reeds gezegd, wordt van de nakeuring geen ontheffing verleend (artikel 18), evenmin van de vertoningsvel'gunning (artikel 2).

Het bovenstaande moge. aangetoond hebben, dat tegen het ontwerp- Film- en Bioscoopwet niet alleen op onderdelen bezwaren zijn in te bren- gen, maar dat de gehele opzet en strekking een zodanige is en het een zo nauw met het ander samenhangt, dat het wetsontwerp in zijn geheel onaan- vaardbaar moet warden geacht.

(17)

H. R. KRUYT

REORGANISATIE

,

VAN HET HOGER ONDERWIJS

H

et is niet gemakkelijk het werk, waar een Staatscommissie ongeveer 500 bladzijden voor nodig had, in enkele kolommen weer te geven.

Het is trouwens onmogelijk, bmdat deze materie uiterst ingewikkeld is, zodra men haar in details wil bekijken. Wie zich daarom voor deze zaken interesseert, zal l}.et oorspronkelijke rapport ter hand moeten nemen óf wel om het in zijn geheel te lezen, Of wel zijn aandacht te wijden aan die gedeelten, welke hem in het bijzonder interesseren. Mijn opstel kan dus alleen dienen als een opwekking daartoe; een werkelijk beeld van de inhoud van het rapport laat zich niet in klein bestek geven.

Vooraf Inogen enige woorden gaan over de voorgeschiedenis van dit rapport. In de twintiger jaren heeft prof. Huizinga een pleidooi gehouden voor een meer zelfstandig karakter van onze universiteiten en ik heb zelf in het begin der dertiger jaren gepleit voor een verjonging der universiteit, speciaal met het oog op haar bedoeling in maatschappelijke zin. Voor deze beide geschriften bestond ten tijde van hun verschijning maar matige belangstelling en in de kringen van het Hoger Onderwijs, speciaal in die der hoogleraren, had men het veel te druk om deze principes een meer concrete vorm te geven. Eerst in de bezettingstijd, toen het Hoger Onderwijs vrijwel lamgeslagen was, kreeg men tijd om ~r zich op tè befinnen, hoe de vernieuwing van onze univé'rsiteiten na de bevrijding zou moeten worden uitgewerkt. Daartoe werd een illegale commissie gevormd, die in de jaren 1942 tot 1944 hard heeft gewerkt. De heren Reinink, Van der Leeuw, Schermerhorn, Sassen, Klopper en ik waren ër leden van. De commissie bestond oorspronkelijk uit zes leden, maar zij heeft zich geleidelijk tot een dozijn uitgebreid. Ook in Leiden werkte een groep en later hebben de beide groepen elkander ontmoet en van gedachten gewisseld.

Toen na de bevrijding prof. Van der Leeuw minister van Ond~rwijs

werd, heeft hij onmi~de11ijk ons werk willen voortzetten en daartoe een Staatscommissie in het leven geroepen. Deze commis~ie was van den beginne af nogal groot; zij telde een 70-tal leden, dat later tot bij de honderd is uitgegroeid. Uiteraard kan men met zo'n grote commissie niet vruchtbaar werken en daarom werd zij in een twintigtal secties gesplitst van tien à twintig leden elk; verscheidene leden waren lid van meer dan één sectie. Het geheel werd gecoördineerd door de Centrale Sectie, die gevormd werd door de voorzitters van de twintig secties. Elk dezer secties heeft een rapport uitgebracht, waarvan zij zelf de verantwoordelijkheid draagt. Wel is waar werden deze rapporten in de Centrale Sectie behandeld, maar het stond de sectie vrij, de daar.-voorgestelde amendemen-

13

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Men kan niet beweren dat die honderden huizen in aanbouw in Beuningen en Ewijk nodig zijn om aan de behoefte van deze twee kernen te voldoen.. In die twee kernen is er geen

     Is mede ondertekend door zijn echtgenote en zoon. Kerssies heet Erik van zijn voornaam en niet Johan..  4) Piet Smits is van de HBD en niet van de

42 RvO inzake achterstallig onderhoud, scheve balkons, schimmelproblematiek, lekkage, liberalisatie en verkoop sociale huurwoningen Boermandestraat door Lefier.. Groningen, 1

1) De ene boom van deze twee diende dus tot de vorming van de menselijke geest, door oefening in gehoorzaamheid aan het Woord van God; de mens moest door deze tot een kennis komen

&#34;Maar hoe kwam u in deze ongelegenheid?&#34; vroeg CHRISTEN verder en de man gaf ten antwoord: &#34;Ik liet na te waken en nuchter te zijn; ik legde de teugels op de nek van mijn

&#34;Als patiënten tijdig zo'n wilsverklaring opstellen, kan de zorg bij het levenseinde nog veel meer à la carte gebeuren&#34;, verduidelijkt Arsène Mullie, voorzitter van de

&#34;Patiënten mogen niet wakker liggen van de prijs, ouderen mogen niet bang zijn geen medicatie meer te krijgen. Als een medicijn geen zin meer heeft, moet je het gewoon niet

De betrokkenheid van gemeenten bij de uitvoering van de Destructiewet beperkt zich tot de destructie van dode honden, dode katten en ander door de Minister van