• No results found

Bosvitaliteitsinventaris 2004: resultaten van de kroonbeoordelingen in het level I meetnet

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bosvitaliteitsinventaris 2004: resultaten van de kroonbeoordelingen in het level I meetnet"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bosvitaliteitsinventaris 2004

Resultaten van de kroonbeoordelingen in het level I meetnet

(2)

Geert Sioen, Peter Roskams

Gaverstraat 4, 9500 Geraardsbergen www.ibw.vlaanderen.be

e-mail: geert.sioen@lin.vlaanderen.be

Wijze van citeren: Sioen, G., Roskams, P., Verschelde, P. 2005. Bosvitaliteitsinventaris 2004. Resultaten van de kroonbeoordelingen in het Level I meetnet. IBW Bb R 2005.005. Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, Geraardsbergen.

Druk: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement L.I.N. A.A.D. afd. Logistiek – Digitale drukkerij Depotnummer

D/2005/3241/065

Trefwoorden: bosvitaliteitsmeetnet, gezondheidstoestand, monitoring, kroonconditie, bladverlies, verkleuring Keywords: level I survey, forest health, monitoring, crown condition, defoliation, discolouration

Foto voorpagina: Beuk met zaadzetting (Schilde, proefvlak 512), juli 2004 (foto IBW)

Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer

(3)

Inhoud

1 Inleiding ... 2

2 Gegevens over meetnet, proefvlakken en steekproefbomen ... 2

2.1 Meetnet, steekproef en inventarisatie... 2

2.2 Vervangen bomen ... 5

2.3 Afgestorven bomen ... 6

2.4 Gemeenschappelijke steekproefbomen ... 7

2.5 Leeftijd van de steekproefbomen ... 7

3 Methodiek ... 9

3.1 Jaarlijkse beoordeling... 9

3.2 Verwerking van de gegevens ... 10

3.2.1 Algemeen ... 10 3.2.2 Statistische verwerking ... 10 4 Resultaten... 12 4.1 Kroontoestand 2004 ... 12 4.1.1 Blad-/naaldverlies... 12 4.1.1.1 Totale steekproef... 12 4.1.1.2 Loofbomen ... 12 4.1.1.3 Naaldbomen ... 13 4.1.1.4 Leeftijd ... 16

4.1.1.5 Gegevens per proefvlak... 17

4.1.2 Verkleuring ... 22

4.1.3 Beïnvloedende factoren - opgevolgd bij de kroonbeoordeling... 23

4.1.3.1 Zaadzetting... 23

4.1.3.2 Insecten ... 25

4.1.3.3 Schimmels ... 26

4.1.3.4 Andere factoren... 27

4.1.4 Relatie bladverlies en beïnvloedende factoren: een statistische analyse ... 28

4.1.5 Beïnvloedende factoren - niet opgevolgd bij de kroonbeoordeling... 35

4.1.5.1 Weersomstandigheden (bron: maandberichten KMI) ... 35

4.1.5.2 Luchtverontreiniging... 36 4.1.5.3 Standplaats ... 37 4.2 Evolutie vitaliteitstoestand 2003-2004... 38 4.2.1 Blad-naaldverlies... 38 4.2.1.1 Algemeen ... 38 4.2.1.2 Loofbomen ... 38 4.2.1.3 Naaldbomen ... 39

4.2.1.4 Wijzigingen in blad-of naaldverlies van individuele bomen... 40

4.2.1.5 Evolutie per proefvlak... 43

4.2.2 Verkleuring ... 44

4.2.3 Evolutie 2003-2004: een statistische analyse ... 46

4.3 Evolutie 2002-2004 (gemeenschappelijke bomen) ... 47

4.4 Evolutie 1987-2004 (volledige steekproef)... 49

5 Besluit ... 52

(4)

1 Inleiding

De bosvitaliteitsinventaris is één van de lange termijn monitoring-projecten van het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer. De inventarisatie van de gezondheidstoestand van de bossen in het Vlaams gewest werd in 1987 gestart. Dit gebeurde in het kader van EU Verordening 3528/86 betreffende de bescherming van de bossen in de Unie tegen luchtverontreiniging. Deze Verordening werd tot op heden verlengd en aangepast door de Verordening ‘Forest Focus’ (EC N° 2152/2003).

Het doel van de inventarisatie in het bosvitaliteitsmeetnet (Level I) is:

- een algemene beschrijving geven van de gezondheidstoestand van de bossen;

- de gezondheidstoestand van enkele veel voorkomende boomsoorten afzonderlijk bespreken; - wijzigingen in de evolutie van de gezondheidstoestand vaststellen.

Het aangeven van de oorzaken van wijzigingen in de bosgezondheidstoestand is geen primaire doelstelling van de inventarisatie. Indien er duidelijke verklaringen zijn voor de evolutie van de gezondheidstoestand worden deze weergegeven. De invloed van luchtverontreiniging op het bosecosysteem wordt in het ‘intensieve meetnet voor monitoring van bosecosystemen’ opgevolgd (Level II-meetnet).

In dit rapport wordt de methodiek, toegepast bij de jaarlijkse bosvitaliteitsinventaris, slechts in beperkte mate besproken. Voor meer info over het onderzoek wordt verwezen naar volgende websites:

* http://www.ibw.vlaanderen.be/: onder onderzoeksgroepen/bosbeheer/bosbescherming/bosvitaliteitsinventaris (vanaf april 2005: www.inbo.be)

Op de IBW-website staan ook de rapporten van voorgaande jaren (2001, 2002, 2003). * http://www.icp-forests.org/: internationaal meetnet, internationale rapporten,…

2

Gegevens over meetnet, proefvlakken en steekproefbomen

2.1

Meetnet, steekproef en inventarisatie

Het internationale level I - bosvitaliteitsmeetnet werd in 1987 opgericht. Dit internationaal 16 x 16 km net telde in 2003 niet minder dan 131503 bomen waarvan 240 steekproefbomen in Vlaanderen in 10 meetpunten. In Vlaanderen werd een regionaal meetnet met een dichtere bedekking uitgezet. Het 8 x 8 km meetnet bestond in 1994 uit 42 meetpunten. In 1995 werd het meetnet nogmaals selectief verdicht tot 4 x 4 km. Daarbij werden 30 extra meetpunten in loofbossen (excl. populier) geselecteerd. De huidige 72 meetpunten van het bosvitaliteitsmeetnet worden weergegeven in tabel 1 en op figuur 1. De proefvlakken worden in de tabel per houtvesterij weergegeven, met in het vet de 10 meetpunten die deel uitmaken van het internationale 16 x 16 km-meetnet. In 53% van de proefvlakken behoren alle steekproefbomen tot dezelfde soort. In de overige punten varieert het aantal boomsoorten van 2 tot 7. Het proefvlak in Pulle (pv 508) telt het hoogste aantal boomsoorten. Per proefvlak zijn 24 bomen geselecteerd. Hierdoor bevat de totale steekproef 1728 bomen (72 x 24). De steekproef bestaat voor 2/3 uit loofbomen (tabel 2). De meest voorkomende soorten zijn Zomereik en Grove den, die respectievelijk 31% en 25% van de steekproef uitmaken. Zomereik, Beuk, Amerikaanse eik, populier, Grove den en Corsicaanse den zijn de boomsoorten die afzonderlijk besproken worden. De overige soorten worden gegroepeerd in een groep overige loofboomsoorten (elf soorten) en een groep overige naaldboomsoorten (drie soorten).

(5)

Tabel 1: De proefvlakken in het bosvitaliteitsnet (vet: proefvlakken internationaal meetnet)

Nr. proefvlak Plaats Houtvesterij Eigendom Hoofdboomsoort(en)

101* Wijtschate Brugge privé Tamme kastanje, Zomereik

102 Zerkegem Brugge privé Grove den

103 Hertsberge Brugge openbaar Grove den

104* Zwevezele Brugge privé Populier

111 Ieper Brugge openbaar Zomereik

112 Torhout Brugge openbaar Zomereik, Beuk

201* Maldegem Gent privé Zomereik

202 St.Laureins Gent privé Grove den

203 Oosteeklo Gent privé Grove den

205 Gontrode Gent openbaar Zomereik

206 Moerbeke Gent privé Grove den

207* Serskamp Gent privé Zomereik

211 Wortegem-Petegem Gent privé Zomereik

212 Kluisbergen Gent privé Beuk

213 Maldegem Gent privé Ruwe berk, Zomereik

214 Maarkedal Gent openbaar Gewone es, Beuk, Zomereik

215 Ronse Gent privé Beuk

301* Steenhuffel Groenendaal privé Populier

302 Halle Groenendaal openbaar Zomereik, Beuk

303 Tervuren Groenendaal openbaar Beuk

311 Meise Groenendaal privé Zomereik

312 Hoeilaart Groenendaal openbaar Beuk

402* Perk Leuven openbaar Zomereik

403 Averbode Leuven privé Grove den

404* Binkom-Lubbeek Leuven openbaar Amerikaanse eik, Zomereik

406* Deurne Leuven privé Grove den

411 Herent Leuven openbaar Amerikaanse eik, Beuk

412 Leuven Leuven openbaar Zomereik

413 Lubbeek Leuven privé Zomereik, Amerikaanse eik

414 Aarschot Leuven privé Amerikaanse eik

415 Tielt-Winge Leuven openbaar Zomereik

416 Zoutleeuw Leuven privé Gewone es, Zomereik

501 Kapellen Antwerpen privé Zomereik, Amerikaanse eik

502 Brasschaat Antwerpen openbaar Grove den

504 Brecht Antwerpen openbaar Zomereik

505* Schilde Antwerpen privé Grove den

506 Oostmalle Antwerpen openbaar Grove den

507 Oelegem Antwerpen openbaar Grove den

508 Pulle Antwerpen privé Gewone es, Zomereik

511 Putte Antwerpen openbaar Beuk

512 Schilde Antwerpen privé Beuk, Zomereik

513 Wuustwezel Antwerpen openbaar Beuk

514 Zandhoven Antwerpen privé Zomereik

515 Zoersel Antwerpen openbaar Zomereik

516 Herentals Antwerpen openbaar Zomereik

601* Merksplas Turnhout openbaar Amerikaanse eik

602* Beerse Turnhout openbaar Grove den

603* Arendonk Turnhout openbaar Grove den, Corsicaanse den

604 Rouw Turnhout openbaar Populier

611 Beerse Turnhout openbaar Zomereik

612 Herselt Turnhout privé Zomereik, Beuk

613 Ravels Turnhout privé Tamme kastanje, Zomereik

701* Houthalen Bree openbaar Grove den, Corsicaanse den

702* Bocholt Bree openbaar Zomereik

703* Opglabbeek Bree openbaar Grove den

711 Houthalen-Helchteren Bree privé Zomereik

712 Meeuwen-Gruitrode Bree openbaar Zomereik

713 Bocholt Bree openbaar Zomereik

714 Bocholt Bree openbaar Zwarte els

801 Wimmertingen Hasselt privé Populier

802 Zutendaal Hasselt openbaar Grove den

803* Gellik Hasselt openbaar Grove den

804 Dilsen Hasselt openbaar Grove den

805 Dilsen Hasselt openbaar Amerikaanse eik

811 Genk Hasselt openbaar Zomereik

812 Lanaken Hasselt openbaar Wintereik

901* Eksel Hechtel openbaar Corsicaanse den

902 Leopoldsburg Hechtel openbaar Grove den

903 Eksel Hechtel openbaar Corsicaanse den

904 Lommel Hechtel openbaar Corsicaanse den

906* Eksel Hechtel openbaar Amerikaanse eik

910 Overpelt Hechtel openbaar Corsicaanse den

(6)
(7)

Tabel 2: Absolute en procentuele soortensamenstelling van de steekproef

Soort Aantal Percentage

Zomereik Beuk Amerikaanse eik Populier Overige lbs.* Totaal overige lbs.* Gewone es Tamme kastanje Zwarte els Ruwe berk Wintereik Valse acacia Gewone esdoorn Zachte berk Grauwe abeel Trilpopulier Zoete kers 539 197 145 99 50 33 31 25 25 11 11 1 1 1 1 190 31,2 11,4 8,4 5,7 2,9 1,9 1,8 1,4 1,4 0,6 0,6 0,1 0,1 0,1 0,1 11,0 Loofbomen 1170 67,7 Grove den Corsicaanse den Overige nbs.* Totaal overige nbs.* Europese lork Japanse lork Fijnspar 433 120 2 2 1 5 25,1 6,9 0,1 0,1 0,1 0,3 Naaldbomen 558 32,3 Totaal 1728 100,0 *: lbs.=loofboomsoorten; nbs.=naaldboomsoorten

2.2 Vervangen

bomen

Om een representatief aantal steekproefbomen te behouden, worden jaarlijks een aantal bomen vervangen. Dit kan om verschillende redenen zoals kapping, onderdrukking, sterfte,…

In vergelijking met de voorgaande inventaris werden 37 bomen vervangen (tabel 3). Bovenop deze vervangingen kwamen nog eens 8 vervangingen omwille van sterfte in 2003.

Opvallend is het aandeel vervangen populieren in proefvlak 801 (Wimmertingen). In een deel van het proefvlak werd er een eindkap uitgevoerd waardoor 17 van de 24 steekproefbomen vervangen moest worden. Bovendien stierf er zowel in 2003 als in 2004 een populier in dit proefvlak (tabel 5).

In de proefvlakken 214 (Maarkedal) en 811 (Genk) vond een normale dunning plaats. Occasionele vellingen waren er in de proefvlakken 512 (Schilde) en 514 (Zandhoven). In het proefvlak 512 gaat het om een beschadigde Zomereik (met exploitatieschade en slijmuitvloei) en een verzwakte beuk die na jarenlange aftakeling uit het bestand gehaald werden.

In de proefvlakken 901 (Eksel) en 403 (Averbode) werden verdrongen of ingesloten bomen vervangen.

In totaal werden 8 bomen vervangen na stormschade (windval, windbreuk). Een zware voorjaarsstorm op 23 juni 2004 zorgde op verschillende plaatsen voor schade.

(8)

Tabel 3: Vervangen bomen in de steekproef in vergelijking met 2003

Proefvlak Plaats Vervangen boom nr. Vervanger nr. Reden

203 Oosteeklo Grove den 6 Grove den 28 kroontop uitgewaaid

214 Maarkedal Zomereik 2 Zomereik 25 dunning

214 Maarkedal Gewone es 4 Zomereik 26 dunning

214 Maarkedal Zomereik 7 Gewone es 27 dunning

215 Ronse Beuk 2 Beuk 25 kroon opengescheurd

301 Steenhuffel Populier 24 Populier 34 afgekraakt aan stamvoet

403 Averbode Grove den 8 Grove den 31 verdrongen

416 Zoutleeuw Ruwe berk 22 Gewone es 25 windval

506 Oostmalle Grove den 4 Grove den 34 windval

506 Oostmalle Grove den 28 Grove den 35 windval

512 Schilde Zomereik 13 Zomereik 35 gekapt

512 Schilde Beuk 26 Beuk 36 gekapt

514 Zandhoven Zomereik 6 Zomereik 26 gekapt

604 Rouw Populier 2 Populier 37 stormschade (opengebarsten)

604 Rouw Populier 20 Populier 38 stormschade (opengebarsten)

801 Wimmertingen Populier 1 Populier 27 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 2 Populier 28 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 3 Populier 29 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 4 Populier 30 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 5 Populier 31 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 6 Populier 32 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 13 Populier 33 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 15 Populier 34 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 16 Populier 35 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 17 Populier 36 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 18 Populier 37 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 19 Populier 38 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 20 Populier 39 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 21 Populier 40 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 22 Populier 41 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 23 Populier 42 eindkap deel proefvlak

801 Wimmertingen Populier 24 Populier 43 eindkap deel proefvlak

811 Genk Zomereik 1 Zomereik 30 dunning

811 Genk Zomereik 21 Zomereik 31 dunning

901 Eksel Corsicaanse den 11 Corsicaanse den 34 verdrongen

901 Eksel Corsicaanse den 17 Corsicaanse den 35 verdrongen

901 Eksel Corsicaanse den 24 Corsicaanse den 36 ingesloten

2.3 Afgestorven

bomen

In 2004 werden 3 afgestorven bomen aangetroffen, dit betekent een mortaliteitscijfer van 0,2% (tabel 4). Deze afgestorven bomen worden in 2005 vervangen. Het aandeel afgestorven bomen lag in 2003 een stuk hoger. De eik die in proefvlak 207 (Serskamp) afstierf, was al jarenlang beschadigd (bladverlies periode 2000-2002: 40-45%, 2003: 60%). Op de stam werden boorgaten van de Eikenprachtkever (Agrilus biguttatus) aangetroffen. In proefvlak 513 (Wuustwezel) stierf een beuk af. Ook deze boom was jarenlang beschadigd (bladverlies 2000: 35%, 2002: 45%, 2003: 50%). Tenslotte stierf in proefvlak 801 (Wimmertingen) een populier. In dit beekbegeleidend populierenbos komt reeds jarenlang aantasting door roestschimmel (Melampsora

larici-populina) voor. Sinds enkele jaren is er ook een verzwakte gezondheidstoestand door Schorsbrand (Dothichiza,

(9)

Tabel 4: Afgestorven bomen in de steekproef

Jaar Proefvlak Plaats Afgestorven boom Nr. Vervanger Nr.

2002 301 311 603 902 Steenhuffel Meise Arendonk Leopoldsburg Populier Zomereik Grove den Grove den 20 15 8 4 Populier Zomereik Grove den Grove den 33 30 27 31 2003 104 206 211 311 311 411 611 801 Zwevezele Moerbeke Wortegem-Petegem Meise Meise Herent Beerse Wimmertingen Populier Grove den Zomereik Zomereik Zomereik Zomereik Zomereik Populier 19 6 6 14 22 6 8 12 Populier Grove den Zomereik Zomereik Zomereik Zomereik Zomereik Populier 26 30 25 31 32 25 25 25 2004 207 513 801 Serskamp Wuustwezel Wimmertingen Zomereik Beuk Populier 6 3 7 Zomereik* Beuk* Populier* 30 26 44 * vanaf 2005 op te nemen in de inventaris

2.4 Gemeenschappelijke

steekproefbomen

Van de 1728 steekproefbomen werden 1683 bomen zowel in 2003 als in 2004 beoordeeld. In totaal werden 45 bomen vervangen: 8 afgestorven bomen uit 2003 en 37 overige vervangingen. De steekproef met gemeenschappelijke bomen voor de periode 2002-2004 telt 1654 bomen.

2.5

Leeftijd van de steekproefbomen

De gemiddelde leeftijd van de steekproefbomen bedraagt 71 jaar. De loofbomen zijn met gemiddeld 78 jaar het oudst. Naaldbomen hebben een gemiddelde leeftijd van 57 jaar. Beuk is de oudste loofboomsoort, met een gemiddelde leeftijd van 103 jaar. Geen enkele beuk is jonger dan 60 jaar (tabel 5). De populieren zijn het jongst, hoewel de gemiddelde leeftijd voor een soort als populier al vrij hoog ligt (44 jaar). De Zomereiken zijn gemiddeld ouder dan de Amerikaanse eiken (respectievelijk 84 jaar en 76 jaar). De groep met de overige loofboomsoorten heeft een gemiddelde leeftijd van 56 jaar.

Het verschil tussen de dennensoorten is gering. Grove den (58 jaar) heeft gemiddeld een iets hogere leeftijd dan Corsicaanse den (55 jaar). Opvallend is de hogere leeftijd van de overige naaldboomsoorten (76 jaar, slechts 5 bomen).

Tabel 5: Procentuele verdeling van de steekproefbomen per soort en per leeftijdsgroep

Soort Leeftijd (gem.) < 60 jaar (%) ≥ 60 jaar (%)

Totaal Loofbomen Naaldbomen Beuk Populier Zomereik Amerikaanse eik Overige lbs. Corsicaanse den Grove den Overige nbs. 71 78 57 103 44 84 76 56 55 58 76 36,5 31,4 47,3 0,0 93,9 21,9 31,7 57,9 50,0 47,1 0,0 63,5 68,6 52,7 100,0 6,1 78,1 68,3 42,1 50,0 52,9 100

Voor de verwerking van de resultaten van de kroonbeoordelingen worden de bomen dikwijls opgesplitst in jonge en oude bomen. Daarvoor wordt bij internationale overeenkomst de leeftijdsgrens van 60 jaar aangenomen. Bij een opdeling van de naaldbomen in een groep jonger dan 60 jaar en een groep met bomen van minstens 60 jaar is er weinig verschil tussen beide steekproeven. Het aandeel Grove den is telkens het hoogst (tabel 6). De overige naaldboomsoorten zijn allen ouder dan 60 jaar.

(10)

loofboomsoorten sterk vertegenwoordigd (resp. 25% en 30%). Amerikaanse eik komt in beide leeftijdscategorieën procentueel gezien even veel voor.

Tabel 6: Procentuele soortensamenstelling van beide leeftijdsgroepen bij naaldbomen

< 60 jaar (%) Grove den Corsicaanse den Overige nbs. 77,3 22,7 0,0 ≥ 60 jaar (%) Grove den Corsicaanse den Overige nbs. 77,9 20,4 1,7

Tabel 7: Procentuele soortensamenstelling van beide leeftijdsgroepen bij loofbomen

(11)

3 Methodiek

3.1 Jaarlijkse

beoordeling

Met behulp van een verrekijker wordt de kroontoestand van 24 bomen per proefvlak beoordeeld. De inschatting van de bladbezetting (of het bladverlies) is het belangrijkste onderdeel van de kroonbeoordeling. Het bladverlies wordt in trappen van 5% geschat en de bomen worden in bladverliesklassen ondergebracht (tabel 8, zie 3.2.1.). Bladverkleuring wordt onmiddellijk aan de hand van verkleuringklassen bepaald (tabel 9). Ook bloei-effect, kroonsterfte en insectenaantasting wordt gekwantificeerd en in klassen ondergebracht (tabel 10). In 2004 werd voor het eerst de zaadzetting ingeschat (tabel 11). Van elke boom werd de zaadproductie met behulp van een verrekijker beoordeeld. De bomen werden in 4 klassen ingedeeld: 0 (geen zaadzetting, geen zaad of kegels zichtbaar), 1 (enkel met verrekijker waarneembaar), 2 (met blote oog waarneembaar) en 3 (kroon volledig met zaad/kegels bezet). Daarbij werden enkele moeilijkheden gesignaleerd, zoals de moeilijke zichtbaarheid gedurende de beginperiode van de kroonbeoordelingen en de moeilijke zichtbaarheid van jonge kegels. Daarom werd de bezetting met oudere kegels ingeschat (zie 4.1.3.1).

Bij het inschatten van het naaldverlies van Grove den wordt rekening gehouden met het bloei-effect. Naarmate de omvang van de bloei (% van de kroon met bloei) wordt er een compensatie voor het schijnbaar naaldverlies uitgevoerd. Bij de verwerking van de gegevens wordt enkel met het netto-naaldverlies gewerkt. Het bloei-effect wordt verder in deze tekst niet behandeld. De aanwezigheid van schimmelaantasting, vorstscheuren en exploitatieschade wordt tijdens het terreinwerk opgenomen maar niet gekwantificeerd. Waterscheutvorming wordt gelokaliseerd en, naargelang van de plaats van voorkomen, in categorieën genoteerd. Tenslotte wordt van elke boom de omtrek gemeten. Een aantal algemene gegevens in verband met het opnamepunt wordt eveneens bijgehouden.

Tabel 8: Klassenindeling voor blad-/naaldverlies

Klasse Blad-/naaldverlies (%) Mate van blad-/naaldverlies Toestand

0 1 2 3 4 2-4 0-10 11-25 26-60 61-99 100 26-100 Geen Licht Matig Sterk Dood matig-dood gezond risicoboom licht beschadigd ernstig beschadigd dood beschadigd

Tabel 9: Klassenindeling voor verkleuring

Klasse Verkleuring (%) Mate van verkleuring

0 1 2 3 4 1-4 0-10 11-25 26-60 61-99 100 11-100 geen licht matig sterk dood abnormale verkleuring

Tabel 10: Klassenindeling voor bloei-effect, kroonsterfte en insectenaantasting

Klasse Bloei-effect (%) Kroonsterfte (%) Insectenaantasting (%) Graad

0 1 2 3 1-10 11-30 31-60 >60 0 1-10 11-30 >30 0 1-20 21-40 >40 geen licht matig sterk

Tabel 11: Klassenindeling voor zaadzetting

Klasse Zaadzetting Graad

0 1 2 3

geen zaad waarneembaar zaad of kegels met verrekijker zichtbaar

zaad of kegels met blote oog zichtbaar volledige kroon met zaad of kegels bezet

geen licht matig

(12)

3.2

Verwerking van de gegevens

3.2.1 Algemeen

Bij de gegevensverwerking worden de bomen in bladverliesklassen ondergebracht. Gezonde bomen hebben een bladverlies van maximum 10%. Bomen met 11 tot en met 25% bladverlies zijn nog niet beschadigd maar verkeren evenmin in een optimale gezondheidstoestand (de zogenaamde risico- of waarschuwingklasse). Bomen met meer dan 25% blad-/naaldverlies worden als beschadigd beschouwd, met een opdeling naargelang de mate van het bladverlies. Tot en met een bladverlies van 60% worden beschadigde bomen in een klasse met ‘matig bladverlies’ ondergebracht. Ernstig beschadigde bomen vertonen meer dan 60% blad- of naaldverlies. Afgestorven bomen komen in een afzonderlijke klasse terecht. De afgestorven bomen worden slechts 1 jaar bij de gegevensverwerking opgenomen. In het volgende inventarisatiejaar worden zij vervangen. Gekapte of verdrongen bomen, of bomen met zware mechanische schade, worden onmiddellijk vervangen. De verschillende bladverliesklassen krijgen een nummer van 0 tot 4 (tabel 8). De klassengrenzen zijn dezelfde voor de bladverkleuring (tabel 9). Bomen worden als abnormaal verkleurd beschouwd wanneer meer dan 10% van de kroon bladverkleuring vertoont. Bij de gegevensverwerking wordt meestal de opdeling beschadigd / niet beschadigd en verkleuring / geen verkleuring gebruikt.

De verwerking van de gegevens en de bespreking van de resultaten gebeurt afzonderlijk voor de volgende (sub)steekproeven:

• alle bomen: totaal van alle soorten • alle loofbomen

• alle naaldbomen

• de leeftijdsgroepen: <60 jaar en ≥60 jaar

• de meest voorkomende boomsoorten: Beuk, populier, Zomereik, Amerikaanse eik, Corsicaanse den, Grove den en de 'overige loofboomsoorten'1

• de verschillende proefvlakken Volgende resultaten worden vermeld:

• verdeling over de verschillende blad-/naaldverliesklassen • percentage beschadigde bomen

• percentage bomen met abnormale verkleuring • gemiddeld blad-/naaldverlies

• beïnvloedende factoren ( insectenaantasting, schimmelinfectie,...) • evolutie 2003-2004, 2002-2004, 1987-2004

3.2.2 Statistische

verwerking

Het percentage blad-/naaldverlies of blad-/naaldverkleuring van de steekproefbomen volgt geen normale verdeling. Om deze reden kunnen enkel niet-parametrische toetsen gebruikt worden en niet de gebruikelijke toetsen waarbij gemiddelden worden vergeleken. Niet-parametrische toetsen maken gebruik van de mediaan. Dit is de waarde waar de helft van de waarnemingen boven ligt en de andere helft onder. De Wilcoxon-toets is de equivalent van de t-toets bij normale verdelingen en Kruskal-Wallis van ANOVA.

Volgende toetsen worden gebruikt:

• Wilcoxon-toets: voor niet gepaarde waarnemingen, d.w.z. om twee populaties te vergelijken die een verschillend aantal individuen tellen (vb. het bladverlies van de bomen jonger dan 60 jaar vergelijken met het bladverlies van de bomen van minstens 60 jaar).

• Wilcoxon signed rank toets: voor gepaarde waarnemingen, d.w.z. waarnemingen van twee aan twee vergelijkbare individuen (vb. het bladverlies in 2003 vergelijken met het bladverlies in 2004 voor de gemeenschappelijke bomen).

(13)

• Kruskal-Wallis toets: voor het vergelijken van twee verschillende data-sets met betrekking tot een zelfde populatie (vb. graad van kroonsterfte en graad van bladverlies).

• Spearman toets: voor het berekenen van correlaties tussen bladverlies en beïnvloedende factoren.

Bij het percentage beschadigde bomen werden betrouwbaarheidsintervallen berekend. Er werd nagegaan of het aandeel beschadigde bomen significant verschilt van het voorgaande jaar (betrouwbaarheidsinterval op het verschil tussen beide jaren).

(14)

4 Resultaten

4.1 Kroontoestand

2004

4.1.1 Blad-/naaldverlies

4.1.1.1 Totale steekproef

Het gemiddeld bladverlies bedraagt 21,9%. De mediaan van het bladverlies is 20% (tabel 14). De

densiteitsverdeling van de waarnemingen toont aan dat het bladverlies bij de meeste bomen tussen 10% en 30% ligt (fig. 2). Het merendeel van de bomen heeft een bladverlies van maximaal 30%. Slechts 10,3% van de steekproefbomen blijkt een bladverlies hoger dan 30% te vertonen (tabel 13). Het hoogste aandeel bomen vertoont 11 à 20% bladverlies (42,5%). -20 0 20 40 60 80 100 120 blad-/ naaldverlies (%) 0.00 0.01 0.02 0.03 0.04

Beuk Populier Zomereik Am. eik Overige lbs. Cors. den Grove den

0 20 40 60 80 100 p e rc e n ta g e bl adv erl ies

Figuur 2: a: densiteitsverdeling van het bladverlies - b: bladverlies per boomsoort

Het aandeel beschadigde bomen bedraagt 20,8% (tabel 12). Het gaat vooral om bomen met matig bladverlies (20,1%). Sterk bladverlies wordt slechts bij 0,5% van de bomen waargenomen. 0,2% van de steekproefbomen is afgestorven.

Het percentage gezonde bomen bedraagt 14%. Het grootste deel van de steekproef bestaat uit bomen met licht bladverlies. 65,2% bevindt zich in de risicoklasse (figuur 3).

4.1.1.2 Loofbomen

Er zijn met 23,5% beschadigde loofbomen procentueel gezien meer beschadigde loof- dan naaldbomen.

Ook het gemiddeld bladverlies ligt met 22,2% hoger (mediaan 20, tabel 14). De beschadigde bomen vertonen meestal een matig bladverlies (klasse 2: 22,6%). 0,6% van de loofbomen is ernstig beschadigd. Alle afgestorven bomen zijn loofbomen (0,3%). Het aandeel gezonde bomen ligt dubbel zo hoog als bij de naaldbomen (16,8%). Ook hier bevindt het merendeel van de bomen zich in de risico- of waarschuwingsklasse (59,7%).

Het hoogste aandeel beschadigde bomen wordt nog steeds bij populier waargenomen (46,5%). Ook het gemiddelde bladverlies ligt bij populier het hoogst (28,8%, mediaan 25, zie fig. 2b). Net als voorgaande jaar stierf er een steekproefboom in het proefvlak n° 801 (Wimmertingen). Populier telt ook het laagste aandeel gezonde bomen.

De mediaan van het bladverlies bedraagt ook 25% bij Beuk, maar het gemiddeld bladverlies ligt lager (23,8%). Het aandeel beschadigde beuken ligt opvallend hoog (28,4%). Eén beuk stierf af (pv 513, Wuustwezel).

Zomereik vertoont gemiddeld een hoger bladverlies dan Amerikaanse eik (respectievelijk 22% en 19,8%). De

(15)

Het aandeel beschadigde bomen ligt opvallend hoger bij Zomereik: 22,7% in vergelijking met 14,5% bij Amerikaanse eik. Er stierf één zomereik in pv 207 (Serskamp).

Amerikaanse eik vertoont samen met de groep overige loofboomsoorten de beste kroonconditie. De overige loofboomsoorten hebben gemiddeld een nog lager bladverlies (19,1%, mediaan 20), maar het percentage beschadigde bomen ligt iets hoger (15,8%).

4.1.1.3 Naaldbomen

Het aandeel beschadigde naaldbomen is vrij laag. 15,1% van de naaldbomen vertoont meer dan 25% naaldverlies en het gemiddeld naaldverlies bedraagt 21,4% (mediaan 20). In vergelijking met de loofbomen zijn er procentueel gezien minder gezonde bomen (slechts 8,1%) en meer bomen in de waarschuwingsklasse (76,8%). Geen enkele naaldboom stierf af. De beschadigde bomen vertonen vooral matig naaldverlies (14,7% in klasse 2; 0,4% in klasse 3).

Het lage aandeel beschadigde naaldbomen is het gevolg van de goede kroonconditie bij Grove den. Het aandeel beschadigde dennen is zeer laag (10,9%; laagste aandeel van alle boomsoorten). Het gemiddeld naaldverlies bedraagt 20,7% (mediaan 20). Er zijn geen bomen met sterk naaldverlies. De Corsicaanse den doet het slechter, maar de gezondheidstoestand verbetert in vergelijking met voorgaande jaren. Het aandeel beschadigde bomen bedraagt 30%, het gemiddeld naaldverlies 23,8% (mediaan 20).

De groep overige naaldboomsoorten bevat slechts 5 bomen en wordt verder niet afzonderlijk besproken.

Tabel 12: Procentuele verdeling per blad/naaldverliesklasse

blad-naaldverliesklasse Totaal bomen loof bomen naald Beuk populier Zomereik Am. eik overige lbs. Cors. den Grove den overige nlb.

klasse 0 (0-10%) 14,0 16,8 8,1 14,2 2,0 16,0 16,6 30,0 5,0 8,8 20,0 klasse 1 (11-25%) 65,2 59,7 76,8 57,4 51,5 61,3 68,9 54,2 65,0 80,3 60,0 klasse 2 (26-60%) 20,1 22,6 14,7 27,4 45,5 21,9 14,5 14,2 28,3 10,9 20,0 klasse 3 (61-99%) 0,5 0,6 0,4 0,5 0,0 0,6 0,0 1,6 1,7 0,0 0,0 klasse 4 (100%) 0,2 0,3 0,0 0,5 1,0 0,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 kl. 2-4 (beschadigd) 20,8 23,5 15,1 28,4 46,5 22,7 14,5 15,8 30,0 10,9 20,0

Tabel 13: Procentuele verdeling van de steekproefbomen in 10%-klassen (volgens blad/naaldverlies)

blad-naaldverliesklasse Totaal bomen loof bomen naald Beuk populier Zomereik Am. eik overige lbs. Cors. den Grove den overige nlb.

(16)

Tabel 14: Gemiddeld blad/naaldverlies (%), standaardafwijking (s.a.) en mediaan, uitgesplitst naar type en soort

Gem. s.a. mediaan

Totaal 21,9 10,1 20 < 60 jaar 20,8 9,8 20 ≥ 60 jaar 22,5 10,3 20 Loofbomen 22,2 11,3 20 < 60 jaar 20,3 11,6 20 ≥ 60 jaar 23,0 11,0 20 Beuk 23,8 12,5 25 populier 28,8 11,8 25 Zomereik 22,0 10,6 20 Amerikaanse eik 19,8 8,2 20 Overige loofboomsoorten 19,1 11,9 20 Naaldbomen 21,4 7,2 20 < 60 jaar 21,6 6,4 20 ≥ 60 jaar 21,2 7,8 20 Corsicaanse den 23,8 9,3 20 Grove den 20,7 6,3 20 Overige naaldboomsoorten 19,0 9,6 20

(17)

totaal 0 10 20 30 40 50 60 70 kl.0 kl.1 kl.2 kl.3 kl.4 blad- of naaldverliesklasse aand eel b om en ( % ) loofbomen 0 10 20 30 40 50 60 70 kl.0 kl.1 kl.2 kl.3 kl.4 bladverliesklasse aand eel b om en ( % ) Beuk 0 10 20 30 40 50 60 70 kl.0 kl.1 kl.2 kl.3 kl.4 bladverliesklasse aand eel b om en ( % ) populier 0 10 20 30 40 50 60 70 kl.0 kl.1 kl.2 kl.3 kl.4 bladverliesklasse aand eel b om en ( % ) Zomereik 0 10 20 30 40 50 60 70 kl.0 kl.1 kl.2 kl.3 kl.4 bladverliesklasse aand eel b om en ( % ) Am. eik 0 10 20 30 40 50 60 70 kl.0 kl.1 kl.2 kl.3 kl.4 bladverliesklasse aand eel b om en ( % ) naaldbomen 0 10 20 30 40 50 60 70 80 kl.0 kl.1 kl.2 kl.3 kl.4 naaldverliesklasse aand eel b om en ( % ) Corsicaanse den 0 10 20 30 40 50 60 70 kl.0 kl.1 kl.2 kl.3 kl.4 naaldverliesklasse aand eel b om en ( % ) Grove den 0 10 20 30 40 50 60 70 80 kl.0 kl.1 kl.2 kl.3 kl.4 naaldverliesklasse aand eel b om en ( % )

(18)

4.1.1.4 Leeftijd

Er wordt aangenomen dat de vitaliteit van bomen afneemt met de leeftijd. Oudere bomen zijn minder stabiel, vertonen vlugger wortelsterfte,… Wanneer de bomen in leeftijdsklassen van 20 jaar ingedeeld worden, blijkt het bladverlies tussen de klassen weinig te verschillen. Opvallend is wel het laag bladverlies in de leeftijdsklasse 0-20 jaar (figuur 4a). Alle bomen uit deze klassen bevinden zich in de proefvlakken 713 en 714 (Bocholt, Zomereik en Zwarte els).

Voor de rest van de analyse werden de bomen in twee leeftijdsgroepen ingedeeld. Bij internationale conventie wordt 60 jaar als grens tussen beide groepen genomen. De bomen met een leeftijd van minder dan 60 jaar worden vergeleken met de bomen die minstens 60 jaar oud zijn. Er worden verschillen tussen de groepen vastgesteld maar het verschil is enkel bij Amerikaanse eik en de groep overige loofboomsoorten significant met minstens 5% verschil in bladverlies (tabel 16).

Het bladverlies is significant hoger bij oudere bomen. Het bladverlies ligt bij oude bomen gemiddeld 1,7%-punten hoger en het aandeel beschadigde bomen 1,4%-1,7%-punten (tabel 15). Bij een opdeling in leeftijdsklassen van 20 jaar blijkt dat het bladverlies vooral bij bomen tot 20 jaar het laagst ligt. De mediaan van het bladverlies is enkel bij leeftijdsklasse 2 (toevallig) hoger en ook bij de oudste bomen (leeftijdsklasse 7).

Het verschil tussen de twee leeftijdsgroepen (<60j. en ≥60j.) is alleen bij loofbomen significant. Zowel gemiddeld bladverlies als percentage beschadigde bomen liggen het hoogst bij de oudere loofbomen. Bij de naaldbomen is het omgekeerd. Het percentage beschadigde naaldbomen ligt het laagst bij de oudste bomen. Het gemiddeld naaldverlies verschilt amper tussen beide leeftijdsgroepen.

1 2 3 4 5 6 7 leeftijdklasse 0 20 40 60 80 100 perc entage bl a d v e rl ie s 0 1 0 1 leeftijd (<60 j., >=60 j.) 0 20 40 60 0 20 40 60 0 20 40 60 0 20 40 60 per cent age bladver lie s Beuk Populier

Zomereik Am. eik

Overige lbs. Cors. den

Grove den

Figuur 4: a: bladverlies per leeftijdklasse (1-20j., 21-40j., 41-60j., 61-80j., 81-100j., 101-120j., >120j.) - b:

bladverlies per boomsoort (0: <60 jaar, 1: ≥60 jaar)

Op boomsoortniveau is een vergelijking tussen de leeftijdsgroepen soms onmogelijk. Er zijn geen jonge beuken en ook te weinig oude populieren om een goede vergelijking mogelijk te maken (daarom werd ook geen significantietoets uitgevoerd bij populier). De weinige oude populieren hebben wel een hoog bladverlies (figuur 4b). Bij de eikensoorten is er een uiterst significant verschil tussen de leeftijdsgroepen. Er zijn bijna geen beschadigde jonge Amerikaanse eiken. Bij de overige loofboomsoorten zijn er meer beschadigde bomen in de jongste categorie. Het bladverlies ligt echter beduidend hoger in de oudste leeftijdsgroep omdat er in deze groep meer ernstig beschadigde bomen zijn (bladverlies > 60%).

Zowel bij Corsicaanse den als bij Grove den zijn er procentueel minder beschadigde oude bomen. Bij Corsicaanse den ligt het gemiddeld naaldverlies hoger bij oudere bomen omdat er geen ernstig beschadigde jonge bomen zijn. Het verschil in naaldverlies tussen de leeftijden is, net als bij Grove den, niet significant.

Tabel 15: Percentage beschadigde steekproefbomen per leeftijdsgroep (2004, volledige steekproef)

Beschadigd totaal bomen loof- bomen naald- Beuk Populier Zomereik Am. eik overige lfb. Cors. den Grove den

< 60 jaar 19,9 21,9 17,0 - 43,0 17,8 2,2 16,4 31,7 12,7

≥ 60 jaar 21,3 24,2 13,3 28,4 100,0 23,9 20,2 15,0 28,3 9,2

(19)

Tabel 16: Vergelijking van het percentage blad-/naaldverlies tussen de leeftijdsgroepen per boomsoort in 2004 (Wilcoxon test, α=0.05, *=p<0.05, **=p<0.01, ***=p<0.001, n.s.= niet significant)

<60 jr. : gem. % bl.verlies (s.a.) + mediaan ≥60 jr. : gem. % bl.verlies (s.a.) + mediaan Sign.

Totaal 20,8 (9,8) 20 22,5 (10,3) 20 ** Loofbomen 20,3 (11,6) 20 23,0 (11,0) 20 *** Naaldbomen 21,6 (6,4) 20 21,2 (7,8) 20 n.s. Beuk - - 23,8 (12,5) 25 - Populier 27,7 (11,2) 25 45,8 (7,4) 45 - Zomereik 19,1 (10,4) 20 22,9 (10,5) 20 *** Amerikaanse eik 15,3 (6,5) 15 21,8 (8,1) 20 *** Overige loofboomsoorten 17,2 (11,9) 15 21,8 (11,5) 20 *** Corsicaanse den 23,2 (6,7) 20 24,5 (11,3) 20 n.s. Grove den 21,2 (6,2) 20 20,3 (6,4) 20 n.s. Overige naaldboomsoorten - - 19,0 (9,6) 20 -

4.1.1.5 Gegevens per proefvlak

Het aandeel beschadigde bomen varieert van 0% (11 proefvlakken) tot 71% (1 proefvlak). Het hoogste percentage beschadigde bomen werd in proefvlak 612 (Herselt) genoteerd.

In 13 proefvlakken is 1 à 10% van de geselecteerde bomen beschadigd. In bijna een derde van de proefvlakken (n=25) is 11 à 25% van de bomen beschadigd. Meer dan een kwart tot de helft van de proefbomen is beschadigd in 19 proefvlakken. Het aandeel beschadigde bomen ligt hoger dan de helft in 4 proefvlakken (figuur 5). Dit zijn uitsluitend proefvlakken met loofbomen: pv 301 (Steenhuffel, populier), pv 311 (Meise, Zomereik), pv 512 (Schilde, Beuk) en pv 612 (Herselt, Zomereik en Beuk). Alleen in het proefvlak 311 (Meise) lag het aandeel beschadigde bomen het voorgaande jaar ook hoger dan 50%.

Wanneer alleen naar het gemiddeld bladverlies per proefvlak gekeken wordt, blijkt dat het gemiddeld bladverlies het hoogst in het proefvlak 512 ligt (Schilde). Figuur 6 geeft een overzicht van het gemiddeld bladverlies in de proefvlakken.

Het gemiddeld blad-/naaldverlies bedraagt 0 à 10% in 1 proefvlak (pv 713, Bocholt, Zomereik) Het gemiddeld blad-/naaldverlies bedraagt 11 à 20% in 25 proefvlakken.

Het gemiddeld blad-/naaldverlies bedraagt 21 à 30% in 44 proefvlakken.

In 2 proefvlakken ligt het gemiddelde boven de 30% (pv 512, Schilde; pv 612, Herselt).

Het gemiddeld bladverlies bedraagt juist 30% in de proefvlakken 301 (Steenhuffel), 311 (Meise), en 801 (Wimmertingen, populier).

Proefvlakken waarvan meer dan 25% van de bomen beschadigd is, kunnen als ‘beschadigde proefvlakken’ beschouwd worden. Dit is het geval voor 17 proefvlakken of 23,6% van de proefvlakken (tabel 17). Hiervan zijn er slechts 2 beschadigde naaldboomproefvlakken (901, Eksel en 603, Arendonk).

Het aandeel beschadigde proefvlakken blijft hetzelfde als in 2003.

Tabel 17: ‘Beschadigde’ proefvlakken in 2004

proefvlak plaats bladverlies 2004 (gem. %) bladverlies 2003 (gem. %)

(20)

Bespreking per boomsoort

Voor een afzonderlijke bespreking van de proefvlakken volgens de boomsoort is het noodzakelijk dat er voldoende exemplaren van een soort in het proefvlak voorkomen. Als minimumaantal werd 5 vooropgesteld. Per proefvlak waar minstens 5 bomen van een bepaalde soort beoordeeld werden, werd het gemiddeld blad-/naaldverlies berekend. Wanneer dit gemiddelde boven de 25% ligt, wordt het proefvlak voor deze boomsoort als ‘beschadigd’ beschouwd.

Er zijn minstens 5 beuken in 13 proefvlakken. In 5 van deze proefvlakken ligt het gemiddeld bladverlies hoger dan 25%. Het betreft de beuken in pv 214 (Maarkedal), pv 312 (Hoeilaart), pv 512 (Schilde), pv 513 (Wuustwezel) en pv 612 (Herselt). In 2003 lag enkel in proefvlak 512 het gemiddelde boven de 25%.

4 proefvlakken zijn in populierenbossen gesitueerd. Het bladverlies is hoger dan 25% in de proefvlakken 301 (Steenhuffel) en 801 (Wimmertingen). In 2003 lag het gemiddelde ook in pv 104 (Zwevezele) hoger.

Zomereik is in 33 proefvlakken voldoende vertegenwoordigd. Net als in 2003 kan bijna een derde van deze

proefvlakken (9) als beschadigd beschouwd worden: pv 101 (Wijtschate), pv 111 (Ieper), pv 112 (Torhout), pv 311 (Meise), pv 415 (Tielt-Winge), pv 501 (Kapellen), pv 601 (Merksplas), pv 612 (Herselt) en pv 811 (Genk). In 2003 lag het gemiddelde ook hoger dan 25% in pv 211 (Wortegem-Petegem), pv 402 (Perk) en pv 515 (Zoersel). Het gemiddelde lag toen echter lager in de proefvlakken 111, 501 en 811.

Van de 8 proefvlakken met Amerikaanse eik is er slechts 1 proefvlak waarvan het gemiddeld bladverlies meer dan 25% bedraagt, namelijk pv 601 (Merksplas). In 2003 betrof het een ander proefvlak, namelijk pv 906 (Eksel).

Er zijn 6 proefvlakken met minstens 5 Corsicaanse dennen. De Corsicaanse dennen in pv 603 (Arendonk) en pv 901 (Eksel) hebben de slechtste kroonconditie. In 2003 lag het gemiddeld naaldverlies ook hoger dan 25% in pv 701 (Houthalen) en pv 904 (Lommel).

Geen enkel van de 19 proefvlakken met Grove den heeft een gemiddeld naaldverlies dat hoger dan 25% bedraagt. In 2003 was dit nog 1 proefvlak (pv 602, Beerse).

Alleen bij Zomereik zijn er 2 proefvlakken die als ‘gezond’ bestempeld kunnen worden, dit wil zeggen dat het gemiddeld bladverlies er maximum 10% bedraagt (jong eikenbestand in Bocholt, pv 713; jong bestand in Ravels, pv 613).

(21)
(22)
(23)

Beuk 23% 62% 15% 0-10% 11-20% 21-30% 31-40% populier 100% 0-10% 11-20% 21-30% 31-40% Zomereik 6% 37% 45% 12% 0-10% 11-20% 21-30% 31-40% Amerikaanse eik 62% 38% 0-10% 11-20% 21-30% 31-40% Corsicaanse den 33% 50% 17% 0-10% 11-20% 21-30% 31-40% Grove den 42% 58% 0-10% 11-20% 21-30% 31-40%

Figuur 7: Overzicht van het aandeel proefvlakken met een gemiddeld blad-/naaldverlies van de hoofdboomsoort

in de categorieën 0-10%, 11-20%, 21-30% en 31-40% (min. aantal van de hoofdboomsoort per proefvlak = 5).

(24)

4.1.2 Verkleuring

Het aandeel bomen met abnormale verkleuringverschijnselen bedraagt 3,3% (tabel 4.1). 2,7% van de bomen vertoont lichte verkleuring. De kroon is matig verkleurd bij 0,3% en sterk verkleurd bij 0,1% van de bomen. 0,2% van de bomen is afgestorven. Aan 96,7% van de bomen werd geen verkleuring van de kroon vastgesteld.

Tabel 18: Procentuele verdeling per verkleuringklasse

verkleuringklasse Totaal bomen loof bomen naald Beuk populier Zomereik Am. eik overige lbs. Cors. den Grove den overige nlb.

kl.0 96,7 96,7 96,6 92,9 97,0 97,9 99,3 95,2 94,2 97,2 100,0 kl.1 2,7 2,3 3,4 6,1 0,0 1,7 0,0 3,2 5,8 2,8 0,0 kl.2 0,3 0,5 0,0 0,5 1,0 0,0 0,7 1,6 0,0 0,0 0,0 kl.3 0,1 0,2 0,0 0,0 1,0 0,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 kl.4 0,2 0,3 0,0 0,5 1,0 0,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 kl. 1-4 3,3 3,3 3,4 7,1 3,0 2,1 0,7 4,8 5,8 2,8 0,0

De verkleuring is vergelijkbaar bij loofbomen en naaldbomen. Bij respectievelijk 3,3% van de loofbomen en 3,4% van de naaldbomen is meer dan 10% van de boomkroon verkleurd. Bij naaldbomen komt er enkel lichte verkleuring voor. Een (beperkt) aantal loofbomen vertoont matige tot sterke verkleuring van de kroon.

Het percentage bomen met verkleuring van de kroon ligt het hoogst bij Beuk (7,1%), gevolgd door Corsicaanse den (5,8%) en de groep overige loofboomsoorten (4,8%). Het aandeel ligt iets lager bij populier (3,0%), Grove den (2,8%) en Zomereik (2,1%). Bij Amerikaanse eik wordt verkleuring het minst waargenomen (0,7%).

Het aandeel bomen met verkleuring is het hoogst in de proefvlakken 403 (Averbode) en 513 (Wuustwezel) (tabel 19).

Tabel 19: Proefvlakken met meer dan 10% verkleurde bomen in 2004

proefvlak plaats verkleuring 2004 (%) verkleuring 2003 (%)

403 513 910 812 202 712 801 Averbode Wuustwezel Overpelt Lanaken St. Laureins Meeuwen-Gruitrode Wimmertingen 37 37 25 17 12 12 12 0 29 0 4 71 4 4

In de proefvlakken 202 en 513 lag het aandeel bomen met verkleuring ook in 2003 boven de 10%.

De proefvlakken 513 en 801 scoren eveneens slecht voor wat betreft de bladbezetting. Er zijn 10 proefvlakken die in 2003 abnormale verkleuring vertoonden, maar waar de toestand nu verbeterd is: pv 101, pv 102, pv 103, pv 206, pv 402, pv 404, pv 416, pv 512, pv 602 en pv 603.

In tegenstelling tot het bladverlies komt verkleuring procentueel gezien meer voor bij jonge bomen (tabel 20). 4,8% van de jonge bomen zit in de verkleuringklassen 1-4 tegenover 2,5% van de oude bomen. Bij de loofbomen is er amper een verschil (3,1% bij jonge bomen; 3,2% bij oude exemplaren).

Tabel 20: Percentage abnormaal verkleurde steekproefbomen per leeftijdsgroep (2004, volledige steekproef)

Abn. verkleurd totaal bomen loof- bomen naald- Beuk Populier Zomereik Am. eik overige lfb. Cors. den Grove den

< 60 jaar 4,8 3,1 7,2 - 3,3 1,7 0,0 5,4 11,7 5,9

≥ 60 jaar 2,5 3,2 0,0 7,1 0,0 2,1 1,0 3,8 0,0 0,0

Totaal 3,3 3,3 3,4 7,1 3,0 2,1 0,7 4,8 5,8 2,8

(25)

4.1.3 Beïnvloedende factoren - opgevolgd bij de kroonbeoordeling

4.1.3.1 Zaadzetting

In 2004 werd voor het eerst een inschatting van de zaadzetting gemaakt. In totaal wordt zaad- of kegelvorming aan 63,2% van de bomen waargenomen (tabel 21). Het gaat hoofdzakelijk om lichte (34,1%) tot matige zaadzetting (26,3%). Sterke zaadproductie wordt veel minder waargenomen (2,8%). Kegelvorming bij naaldbomen (rijpe kegels) wordt meer waargenomen dan zaadzetting bij loofbomen. Bij naaldbomen gaat het hoofdzakelijk om matige kegelproductie. Het aandeel naaldbomen met lichte en sterke zaadzetting is lager dan bij de loofbomen.

2004 was een duidelijk mastjaar voor de Beuk. Mastjaren zijn jaren met een uitzonderlijke zaadzetting. Meestal wordt de zaadzetting uitgedrukt in kg zaad per m² (Van der Aa, 2001). Het aandeel bomen met matige zaadzetting bedroeg in 2004 29,4% en bij 15,2% van de bomen werd extreme zaadzetting waargenomen. In vergelijking met de andere boomsoorten is dit een zeer hoog aandeel. In totaal wordt aan 83,2% van de beuken zaad waargenomen. Bij Grove den wordt het hoogste percentage bomen met kegels waargenomen. Er zijn echter weinig dennen met een dichte bezetting van kegels in de kroon.

Beukenmastjaren kwamen sinds de uitbreiding van het meetnet (1995) in 1995, 2000, 2002 en 2004 voor. Dit ging telkens gepaard met een verminderde bladbezetting. In 2004 ligt het waargenomen bladverlies hoger dan in 2000 en 2002, maar lager dan in 1995. In 1995 was de bladbezetting nog geringer omdat er meer bomen aangetast waren door de bladschimmel Apiognomonia. Drie zaadjaren gedurende 5 opeenvolgende jaren (2000-2004) is een frequentie die bij Beuk nooit eerder vastgesteld werd. Ook in het buitenland (o.a. Duitsland, Hessen, Waldzustandsbericht) werd in 2004 massale zaadproductie waargenomen. Er bestaat wellicht een verband tussen de zaadproductie en de warme zomer van 2003. Ook in de literatuur wordt verwezen naar de klimatologische invloed van het voorafgaande jaar (Hilton, 1997; Piovesan, 2001; Van der Aa, 2001). Warm en droog zomerweer zou de vorming van de bloemknoppen bevorderen. Bij het uitblijven van vorst gedurende de bloei wordt er dan een hoge zaadproductie verwacht. Twee opeenvolgende zaadjaren komen echter zelden of nooit voor.

Zaadvorming van populier is bij het tijdstip van de beoordelingen niet meer waarneembaar.

De zaadzetting is duidelijker bij Zomereik dan bij Amerikaanse eik. Bij Amerikaanse eik werd zaadzetting enkel met de verrekijker waargenomen en dit aan 35,2% van de bomen. Bij Zomereik werd aan meer dan de helft van de bomen zaadzetting gezien (53,6%), waarvan bij 4,1% matige tot sterke zaadproductie.

Ook de overige loofboomsoorten produceren veel zaad. Aan bijna de helft van de bomen is zaadzetting waarneembaar (47,9%). 16,8% vertoont matige tot sterke zaadzetting.

Grove den produceert meer kegels (94%) dan Corsicaanse den (70,8%). Het aandeel bomen is in alle categorieën hoger voor Grove den. Het gaat om in beide gevallen om oude kegels. De pas gevormde kegels zijn op het ogenblik van de beoordeling nog moeilijk waarneembaar. Dennenkegels kunnen twee jaar of meer aan de boom blijven.

Tabel 21: Procentuele verdeling van de steekproefbomen volgens zaadzetting

zaadzetting totaal loofbomen naaldbomen Beuk populier Zomereik Am. eik overige lfb. Cors. den Grove den

0 - geen 36,8 49,1 11,1 16,8 - 46,4 64,8 52,1 29,2 6,0

1 - licht 34,1 38,7 24,4 38,6 - 49,5 35,2 31,1 10,0 28,4

2 - matig 26,3 8,9 62,7 29,4 - 3,5 0,0 14,2 60,0 63,5

3 - sterk 2,8 3,3 1,8 15,2 - 0,6 0,0 2,6 0,8 2,1

Totaal (1-3) 63,2 50,9 88,9 83,2 - 53,6 35,2 47,9 70,8 94,0

Matig tot sterk

(2 – 3) 29,1 12,2 64,5 44,6 - 4,1 0,0 16,8 60,8 65,6

(26)

Zaadjaren in het Zoniënwoud

Uit de ingevulde formulieren van de bosvitaliteitsinventaris blijkt dat 1990, 1995, 2000, 2002 en 2004 goede zaadjaren waren. Aan de hand van de resultaten van het bladverlies werd steeds verondersteld dat 1987 en 1991 ook zaadjaren waren. Aangezien er toen geen aparte rubriek voor zaadzetting op het invulformulier stond, was dit niet met zekerheid te stellen. Ook bij de rubriek ‘opmerkingen’ werd niet aangegeven dat er veel zaad geproduceerd werd.

Dit blijkt ook niet uit de cijfers van de zaadoogsten, het aantal geringde jongen bij Bosuil (1 jaar na een mastjaar is er normaal gezien meer broedsucces) en ook niet uit gesprekken met de houtvester en de boswachters. De cijfers van de zaadoogsten komen van de afdeling Bos en Groen. In het Level II proefvlak in het Zoniënwoud zijn gegevens van bladval (strooisel ) en vruchten (zaden en napjes) vanaf 1999 beschikbaar (tabellen 22, 23 en 24).

Tabel 22: Overzicht van de zaadoogst in het Zoniënwoud in de periode 1989-2000 (bron: afd. Bos & Groen)

Jaartal Hoeveelheid geoogst beukenzaad (kg)

1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 1950 16700 - 15310 850 - 24313 - - 5100 - 14600

Tabel 23: Biomassa van bladval en vruchten/zaden in het Level II proefvlak Zoniën (kg/ha)

Jaartal Bladeren (kg/ha) Vruchten en zaden (kg/ha)

1999 2000 2001 2002 2003 2004 1003 837 896 444 705 739 11 805 28 1112 17 1199

Tabel 24: Broedsucces van Bosuil in het Zoniënwoud in de periode 1982-2004 (aantal geringde jongen in nestkasten) bron: DE BOE, J.

Jaartal Aantal nestkasten Aantal geringde jongen Gem. aantal jongen per geslaagd broedgeval

1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 49 33 57 45 58 83 83 90 97 102 102 104 104 105 111 112 110 110 105 99 102 geen controle 98 13 4 29 2 33 60 24 19 43 44 1 102 40 53 124 10 98 106 38 90 8 22 1,9 1,3 2,6 2 2,2 2,7 2 2,4 1,9 2,4 1 3 1,7 1,6 3,3 1,6 2 2,4 1,8 3,2 2 1,4

(27)

verkoopdossier opgesteld voor zaadoogst in 1986. Gegevens over de hoeveelheid verkocht zaad ontbreken echter.

Een boswachter meldde dat ook 1983 een zaadjaar voor de Beuk was. 1984 blijkt ook een jaar met een hoger broedsucces bij Bosuil, vergeleken met de jaren ervoor en erna.

Uit het aantal geringde jongen in bosuilennestkasten blijkt dat 1992, 1995, 1998 en 2000 goede zaadjaren waren. Door het hoge zaadaanbod was er het jaar daarop (resp. ’93, ’96, ’99 en 2001) een verhoogde muizenpopulatie en werd er bijgevolg ook een groot aantal jongen grootgebracht. Het zaadjaar 1990 valt wat minder op tussen de overige resultaten.

De jaren waarbij per geslaagd broedgeval gemiddeld minstens 2,4 jongen grootgebracht werden zijn 1984, 1987, 1989, 1991, 1993, 1996, 1999 en 2001. Met uitzondering van 1989 (1988 wordt niet als zaadjaar beschouwd) klopt de theorie dat er gedurende het jaar na een mastjaar een hoger broedsucces bij Bosuil is.

In de periode 1980-1989 kwamen 1 à 3 zaadjaren voor, maar de gegevens zijn onvolledig. Normaal gezien kan 1989 geen mastjaar geweest zijn. Uit de literatuur blijkt dat goede zaadjaren nooit twee jaar na elkaar voorkomen en 1990 was al duidelijk een mastjaar. In de jaren 1990-1999 kwamen 3 à 4 goede zaadjaren voor. Het valt op dat in de eerste helft van de volgende decade (2000-2004) al 3 mastjaren voorkwamen.

Ook in het buitenland wordt vastgesteld dat de frequentie van zaadjaren verhoogd is (Huss, 2004: bijdrage studiedag natuurlijke verjonging van Beuk in het Zoniënwoud).

4.1.3.2 Insecten

Bijna de helft van de proefbomen vertoont insectenaantasting (46,7%). De mate van aantasting is in de meerderheid van de gevallen gering (tabel 25). Bij 7,1% van de proefbomen is er matige vraat, waarbij 21 tot 40% van de kroon insectenaantasting vertoont. 4% van de bomen vertoont ernstige vraat. Bij deze bomen is meer dan 40% van de bladeren door insecten aangetast.

Onderzoek heeft uitgewezen dat er meestal vanaf klasse 2 sprake is van een zodanige insectenvraat, dat de bladbezetting of het bladverlies beïnvloed wordt. Opvallend is het hoog percentage eiken met vraat.

Bij Zomereik is er aan 22,6% van de bomen matige tot sterke vraat, bij Amerikaanse eik aan 16,5%. 12,1% van de beuken zit in aantastingklasse 2 of 3. Bij de overige loofboomsoorten is dit 10,6%. Populieren vertonen bijna uitsluitend lichte vraat (1% met matige vraat). Bij de naaldboomsoorten wordt enkel lichte vraat waargenomen en dit alleen bij Grove den.

Het aandeel zomereiken met matige tot sterke vraat is toegenomen in vergelijking met voorgaande jaar (tabel 26). Ook in 2002 was er minder matige tot sterke vraat dan in 2004.

Voor de andere boomsoorten nam het aandeel bomen met matige tot ernstige vraat eveneens toe in vergelijking met voorgaande jaar. Bij Beuk is er een toename van 2,5% naar 12,1%; bij populier van 0% naar 1%; bij Amerikaanse eik van 10,4% naar 16,5% en bij de overige loofboomsoorten van 2,6% naar 10,6%. Wanneer alle klassen van insectenaantasting samengeteld worden (1-3) is er een afname merkbaar ten opzichte van 2003. In totaal zijn er dus minder bomen met insectenaantasting maar de aantasting is heviger dan vorig jaar.

Tabel 25: Procentuele verdeling van de steekproefbomen volgens insectenaantasting

insectenvraat totaal loofbomen naaldbomen Beuk populier Zomereik Am. eik overige lfb. Cors. den Grove den

0 - geen 53,3 33,1 95.9 56,9 22,2 24,3 24,2 45,7 0,0 94,9

1 - licht 35,6 50,6 4,1 31,0 76,8 53,1 59,3 43,7 0,0 5,1

2 - matig 7,1 10,4 0,0 9,1 1,0 12,6 11,7 9,5 0,0 0,0

3 - sterk 4,0 5,9 0,0 3,0 0,0 10,0 4,8 1,1 0,0 0,0

totaal (1 – 3) 46,7 66,9 4,1 43,1 77,8 75,7 75,8 54,3 0,0 5,1

matig tot sterk

(2 – 3) 11,1 16,3 0,0 12,1 1,0 22,6 16,5 10,6 0,0 0,0

Tabel 26: Overzicht van het aandeel Zomereik met insectenaantasting gedurende de laatste 10 inventarisatiejaren (%).

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004

kl 2 - matig 7,5 12,5 17 16,1 15,1 22,6 15 12,8 9,8 12,6

kl 3 - sterk 0,4 0,9 6,2 20,6 21,3 12,9 16,3 7,3 5,2 10,0

kl 2-3 (matig tot sterk) 7,9 13,4 23,2 36,7 36,4 35,5 31,3 20,1 15,0 22,6

(28)

Van de steekproefbomen vertoont 11,1% matige tot ernstige insectenaantasting. In de volgende proefvlakken ligt dit aandeel nog hoger:

pv 612 - Herselt (83%) pv 111 - Ieper (79%) pv 601 - Merksplas (67%) pv 711 - Houthalen-Helchteren (50%) pv 311 - Meise (50%) pv 211 - Wortegem-Petegem (46%) pv 513 - Wuustwezel (46%) pv 811 - Genk (46%) pv 413 - Lubbeek (33%) pv 213 - Maldegem (29%) pv 112 - Torhout (25%) pv 702 - Bocholt (25%) pv 714 - Bocholt (25%) pv 412 - Leuven (21%) pv 215 - Ronse (21%) pv 411 - Herent (21%) pv 415 - Tielt-Winge (21%) pv 104 - Zwevezele (17%) pv 514 - Zandhoven (17%) pv 212 - Kluisbergen (12%) pv 205 - Gontrode (12%)

Het merendeel van deze proefvlakken zijn eiken- of beukenproefvlakken. Alleen in de proefvlakken 104 en 714 gaat het om aantasting aan Zwarte els.

4.1.3.3 Schimmels

In 2004 vertoont 17,8% van de bomen schimmelaantasting (tabel 27). Op ongeveer 1 op 4 loofbomen wordt schimmelinfectie waargenomen (24,5%). Dit is opvallend meer dan bij naaldbomen (3,8%). In vergelijking met 2003 neemt het percentage bomen met schimmelaantasting bij alle soorten toe. De toename is het grootst bij Beuk, Corsicaanse den, populier en de overige loofboomsoorten.

Bladschimmelaantasting wordt het meest bij Zomereik vastgesteld (35,1%). Het gaat daarbij hoofdzakelijk om meeldauwaantasting (Microsphaera alphitoïdes).

Ook bij Beuk komt geregeld aantasting van de bladeren voor (23,4%). Meestal betreft het de bladvlekkenziekte, veroorzaakt door de schimmel Apiognomonia errabunda.

12,1% van de populieren vertoont schimmelaantasting. In het proefvlak 801 (Wimmertingen) werd aantasting door de schimmel Dothichiza (huidige naam Discosporium populeum) aangetroffen. De ziekte is ondermeer herkenbaar aan de schorsbarsten op de stam. 42% van de bomen in dit proefvlak vertoonden beschadiging van de schors. Hoewel er in het algemeen meer roestaantasting was in vergelijking met 2003, bleven de proefvlakken van intense aantasting gespaard.

Schimmelaantasting wordt bij Amerikaanse eik minder genoteerd (10,3%). Bij de overige loofboomsoorten vertoont 13,2% van de bomen schimmelaantasting.

Aantasting door Sphaeropsis-scheutsterfte (Sphaeropsis sapinea) komt vooral bij Corsicaanse den voor (12,5%). Bij Grove den is schimmelaantasting slechts sporadisch aanwezig (1,4%).

Tabel 27: Percentage bomen met aantasting van schimmels, exploitatieschade, vorstscheuren of slijmuitvloei

totaal loofbomen naaldbomen Beuk populier Zomereik Am. eik overige lfb. Cors. den Grove den

Schimmels 17,8 24,5 3,8 23,4 12,1 35,1 10,3 13,2 12,5 1,4

Exploitatieschade 2,1 2,7 0,9 5,6 0,0 2,4 0,7 3,7 0,0 1,2

Vorstscheuren 3,0 4,4 0,0 0,0 5,1 4,8 4,8 6,8 0,0 0,0

(29)

Het aandeel bomen met schimmelaantasting varieert van proefvlak tot proefvlak. In volgende meetpunten ligt het percentage aangetaste bomen hoger dan het algemeen aandeel (17,8%):

pv 511 - Putte (79%) pv 811 - Genk (75%) pv 111 - Ieper (71%) pv 612 - Herselt (67%) pv 311 - Meise (63%) pv 415 - Tielt-Winge (63%) pv 416 - Zoutleeuw (63%) pv 207 - Serskamp (58%) pv 513 - Wuustwezel (54%) pv 801 - Wimmertingen (50%) pv 901 - Eksel (50%) pv 112 - Torhout (50%) pv 812 - Lanaken (50%) pv 413 - Lubbeek (46%) pv 412 - Leuven (42%) pv 601 - Merksplas (37%) pv 711 - Houthalen-Helchteren (37%) pv 205 - Gontrode (33%) pv 712 - Meeuwen-Gruitrode (33%) pv 201 - Maldegem (29%) pv 213 - Maldegem (29%) pv 713 - Bocholt (25%) pv 512 - Schilde (25%)

Net als bij insectenaantasting gaat het vooral om aantasting in eiken- en beukenproefvlakken, met uitzondering van pv 901 (Cors. den), pv 801 (populier) en pv 416 (verschillende soorten).

4.1.3.4 Andere factoren

2,1% van de bomen vertoont exploitatieschade (tabel 27). Er is meer exploitatieschade bij loofbomen (2,7%) dan bij naaldbomen (0,9%). Alleen bij Beuk vertoont meer dan 5% van de steekproefbomen beschadiging door exploitatie (5,6%). Aan populier en Corsicaanse den wordt geen exploitatieschade waargenomen.

Bij Zomereik komt exploitatieschade regelmatiger voor dan bij Amerikaanse eik (resp. 2,4% en 0,7%). Tenslotte vertoont 3,7% van de overige loofboomsoorten exploitatieschade en 1,2% van de grove dennen.

Vorstscheuren komen enkel bij de loofboomsoorten voor (4,4%, tabel 27). Het hoogste aandeel bomen met

vorstscheuren wordt bij de groep overige loofboomsoorten genoteerd (6,8%). Het gaat voornamelijk om Tamme kastanje en Gewone es. Ook bij populier vertoont meer dan 5% van de steekproefbomen vorstscheuren (5,1%). Het aandeel bomen met vorstscheuren is gelijk bij Zomereik en Amerikaanse eik (4,8%).

Slijmuitvloei wordt bij 3,2% van de steekproefbomen waargenomen (tabel 27). Er zijn even veel loofbomen met

slijmuitvloei als loofbomen met vorstscheuren (4,4%). Er zijn echter ook naaldbomen met harsuitvloei (0,7%). Alleen bij Zomereik komt slijmuitvloei regelmatig voor (7,2%). Bij Beuk (2,5%) en de overige loofboomsoorten is er zelden slijmuitvloei (1,6%). Bij Corsicaanse den en Grove den komt harsuitvloei in dezelfde mate voor (resp. 0,8% en 0,7%).

Slechts weinig bomen vertonen opgerolde bladeren (1,3%). Alleen bij de groep overige loofboomsoorten ligt het aandeel hoger dan 5% (8%). Het gaat bijna uitsluitend om Gewone es en Tamme kastanje. Er zijn van deze soorten echter te weinig bomen in de steekproef om een afzonderlijke analyse uit te voeren.

Meer dan de helft van de geïnventariseerde bomen vertoont kroonsterfte (54,3%). De kroonsterftegraad is echter hoofdzakelijk gering (47%). 6,3% van de bomen vertoont matige kroonsterfte en 1% ernstige kroonsterfte (tabel 28).

(30)

kroonsterfte steekt de soort ver boven de anderen uit. De kroonsterfte is vooral de laatste jaren toegenomen. In 2003 bedroeg het aandeel bomen met matige tot sterke kroonsterfte slechts 27,2%.

Bij Amerikaanse eik vertoont 7,6% van de bomen matige tot ernstige taksterfte, terwijl dit bij Zomereik 6,5% is. Zomereik heeft wel meer bomen met sterke kroonsterfte.

Ook bij de groep overige loofboomsoorten is er belangrijke taksterfte aan meer dan 5% van de bomen (5,8%). Beuk en de dennensoorten halen minder dan 5%. Bij Beuk vertoont 4,6% van de bomen matig tot sterke kroonsterfte. Bij Corsicaanse den is dit 4,2% en bij Grove den 3,4%.

Waterscheutvorming is typisch voor populier en de eikensoorten (tabel 28). Bij naaldbomen worden geen

waterscheuten aangetroffen. 1,2% van de loofbomen vertoont alleen waterscheuten op de stam. Scheutvorming enkel in de kroon komt bij 27% van de loofbomen voor. Bij 17,2% van de loofbomen wordt tegelijkertijd waterscheutvorming op de stam en in de kroon vastgesteld.

82,8% van de populieren vertoont waterscheuten. Het gaat hoofdzakelijk over de combinatie van waterscheuten op de stam en in de kroon. Waterscheutvorming komt iets meer bij Amerikaanse eik (66,2%) dan bij Zomereik (58,8%) voor. Zomereik telt weliswaar meer bomen met waterscheuten op de stam, ook in combinatie met waterscheuten in de kroon. Amerikaanse eik heeft dan weer een hoger aandeel bomen met enkel waterscheuten in de kroon. Beuk en de overige loofboomsoorten vertonen opvallend minder waterscheutvorming (resp. 9,1% en 9,5%).

Tabel 28: Voorkomen van kroonsterfte en waterscheuten (% bomen)

Kroonsterfte totaal bomen loof- bomen naald- Beuk populier Zomereik Am. eik overige lfb. Cors. den Grove den

1 - licht 47,0 55,0 30,5 34,0 55,6 63,5 66,2 43,7 12,5 35,3 2 – matig 6,3 7,8 3,0 3,6 36,4 5,2 6,9 5,3 2,5 3,2 3 – sterk 1,0 1,2 0,5 1,0 3,0 1,3 0,7 0,5 1,7 0,2 totaal (2 -3) 7,3 9,0 3,5 4,6 39,4 6,5 7,6 5,8 4,2 3,4 totaal (1 - 3) 54,3 63,9 34,1 38,6 94,9 69,9 73,8 49,5 16,7 38,8 Waterscheuten 1 – stam 0,8 1,2 0,0 0,0 0,0 2,4 0,0 0,5 0,0 0,0 2 - kroon 18,3 27,0 0,0 8,6 22,2 36,4 49,7 4,7 0,0 0,0

3 - stam & kroon 11,6 17,2 0,0 0,5 60,6 20,0 16,6 4,2 0,0 0,0

totaal (1 - 3) 30,7 45,4 0,0 9,1 82,8 58,8 66,2 9,5 0,0 0,0

4.1.4 Relatie bladverlies en beïnvloedende factoren: een statistische analyse

Sommige beïnvloedende factoren worden slechts bij een beperkt aandeel bomen waargenomen. Wanneer minder dan 5% van de (sub)steekproefbomen een bepaalde factor vertoonde, werden geen tests uitgevoerd om de relatie met het bladverlies te onderzoeken. Om na te gaan of het bladverlies significant verschilt wanneer een factor voorkomt of in graad toeneemt, werd een Kruskal Wallis toets uitgevoerd. Normaal gezien neemt het bladverlies toe wanneer een boom voor een bepaalde factor in een hogere klasse terechtkomt (m.u.v. waterscheutvorming). Wanneer het bladverlies significant toeneemt met een minimum van 5% wordt het verschil als ‘praktisch significant’ aangenomen. De correlaties werden met behulp van een Spearman rang correlatie toets berekend. Ook hier werden enkel de boomsoorten, waarbij een factor aan minstens 5% van de bomen waargenomen werd, weerhouden.

De factoren ‘opgerolde bladeren’, ‘exploitatieschade’, ‘slijmuitvloei’ en ‘vorstscheuren’ halen zelden de 5%-norm. Bij boomsoorten waarvan toch minstens 5% deze factor vertoonden, werd soms een significante relatie met het bladverlies waargenomen (zie verder).

(31)

0 1 2 3 kroonsterfteklasse 0 20 40 60 80 100 per c ent age bladv erlies 0 1 2 3 0 1 2 3 kroonsterfteklasse 0 20 40 60 80 100 0 20 40 60 80 100 0 20 40 60 80 100 0 20 40 60 80 100 perc e n tag e bla d v e rl ies Beuk Populier

Zomereik Am. eik

Overige lbs. Cors. den

Grove den

Figuur 8: a: bladverlies per kroonsterfteklasse (0, 1-10, 11-30, >30) - b: idem, opgesplitst per boomsoort

Tabel 29: Relatie tussen kroonsterfte en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) per kroonsterfteklasse (Kruskal Wallis toets)

Sign. Klasse 0 (%) Klasse 1 (%) Klasse 2 (%) Klasse 3 (%)

Totaal Loofbomen Naaldbomen Beuk Populier Zomereik Amerikaanse eik Overige lbs. Corsicaanse den Grove den *** *** *** *** *** *** *** *** *** *** 17,9 (20) 15,7 (15) 20,5 (20) 18,4 (20) 34,0 (40) 15,1 (15) 14,3 (15) 13,0 (10) 22,0 (20) 19,9 (20) 23,4 (25) 23,7 (25) 21,9 (20) 29,3 (30) 23,6 (25) 23,7 (25) 20,4 (20) 23,6 (20) 28,7 (30) 21,3 (20) 33,2 (30) 34,0 (30) 28,5 (30) 47,9 (45) 33,5 (30) 32,0 (30) 31,0 (30) 35,0 (35) 30,0 (30) 28,2 (30) 65,3 (70) 66,8 (70) 58,3 (65) 87,5 (87,5) 61,7 (45) 65,0 (70) 50,0 (50) 70,0 (70) 70,0 (70) 35,0 (35)

Significantie: *= p<0.05, **=p<0.01, ***=p<0.001, - = niet van toepassing

De correlatie tussen verkleuring en bladverlies is veel minder groot in vergelijking met de kroonsterfte (tabel 39). Verkleuring is steeds positief gecorreleerd met blad-/naaldverlies (fig. 9). Het verband is duidelijker bij loofbomen dan bij naaldbomen. Geen enkele toets geeft een significant verband weer voor Amerikaanse eik en de naaldboomsoorten.

Verkleuring komt over het algemeen weinig voor. Alleen bij Beuk en Corsicaanse den vertoont meer dan 5% van de bomen verkleuringverschijnselen. Enkel bij Beuk komen er bomen in alle verkleuringklassen voor (tabel 30). Het gemiddeld bladverlies bedraagt 22,8% in verkleuringklasse 0. Beuken met lichte bladverkleuring hebben gemiddeld 31,7% bladverlies. Matige bladverkleuring komt overeen met een gemiddeld bladverlies van 35% en bij sterke verkleuring is het gemiddeld bladverlies 70%. Bij Corsicaanse den ligt de mediaan van het naaldverlies een stuk hoger wanneer er lichte verkleuring is. Het verschil in naaldverlies is echter niet significant. Matige tot sterke naaldverkleuring komt niet voor.

0 1 2 3 4 verkleuringklasse 0 20 40 60 80 100 perc entage bl a d v e rl ie s 0 1 2 3 4 0 1 2 3 4 verkleuringklasse 30 80 30 80 30 80 30 80 p erc e n ta g e bl adv erl ies Beuk Populier

Zomereik Am. eik

Overige lbs. Cors. den

Grove den

Figuur 9: a: bladverlies per verkleuringklasse (0-10, 11-25, 26-60, 61-99, 100) - b: idem, opgesplitst per

(32)

Tabel 30: Relatie tussen verkleuring en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) per verkleuringklasse (Kruskal Wallis toets)

Sign. Klasse 0 (%) Klasse 1 (%) Klasse 2 (%) Klasse 3 (%) Klasse 4 (%)

Totaal Loofbomen Naaldbomen Beuk Populier Zomereik Amerikaanse eik Overige lbs. Corsicaanse den Grove den *** *** n.s. * * * n.s. *** n.s. n.s. 21,5 (20) 21,6 (20) 21,3 (20) 22,8 (25) 27,7 (25) 21,7 (20) 19,5 (20) 18,4 (15) 23,7 (20) 20,7 (20) 29,0 (27,5) 33,2 (30) 23,2 (20) 31,7 (27,5) - 28,9 (30) - 42,5 (37,5) 25,7 (30) 21,7 (20) 30,0 (27,5) 30,0 (27,5) - 35,0 (35) 50,0 (50) - 50 (50) 15 (15) - - 57,5 (57,5) 57,5 (57,5) - 70,0 (70) 45,0 (45) - - - - - 100,0 (100) 100,0 (100) - 100,0 (100) 100,0 (100) 100,0 (100) - - - -

Significantie: *= p<0.05, **=p<0.01, ***=p<0.001, - = niet van toepassing

Hoe groter de zaadproductie van de bomen, hoe geringer de bladbezetting wordt verwacht (of hoe hoger het ‘bladverlies’ ingeschat wordt). Dit klopt niet bij de naaldbomen. Bomen die meer kegels dragen, vertonen niet noodzakelijk een hoger naaldverlies (tabel 31). Bij het totaal van alle bomen ligt het bladverlies enkel hoger bij een sterke zaadzetting (fig. 10). Bij de naaldboomsoorten bedraagt het verschil in naaldverlies tussen de klassen steeds minder dan 5%.

0 1 2 3 zaadzetting 0 20 40 60 80 100 p e rc ent age bl adv erl ie s 0 1 2 3 0 1 2 3 zaadzetting 0 20 40 60 80 100 0 20 40 60 80 100 0 20 40 60 80 100 0 20 40 60 80 100 p e rc e n ta g e bl adv erl ies Beuk Populier

Zomereik Am. eik

Overige lbs. Cors. den

Grove den

Figuur 10: a: bladverlies per zaadzettingklasse (geen, licht, matig, sterk) - b: idem, opgesplitst per boomsoort

De duidelijkste relatie is er bij Beuk, Zomereik en het totaal van alle loofbomen. Het verschil in bladverlies tussen de zaadzettingklassen bedraagt niet altijd minstens 5%-punten. Op het tijdstip van de waarnemingen kan bij populier geen zaadzetting meer waargenomen worden.

Tabel 31: Relatie tussen zaadzetting en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) per zaadzettingklasse (Kruskal Wallis toets)

Sign. Klasse 0 (%) Klasse 1 (%) Klasse 2 (%) Klasse 3 (%)

Totaal Loofbomen Naaldbomen Beuk Zomereik Amerikaanse eik Overige lbs. Corsicaanse den Grove den *** *** *** *** * ** * n.s. * 21,9 (20) 21,6 (20) 24,9 (25) 17,9 (15) 21,7 (20) 18,2 (20) 18,4 (15) 25,4 (25) 24,0 (25) 21,6 (20) 22,0 (20) 20,4 (20) 22,2 (20) 22,1 (20) 22,6 (20) 20,7 (20) 20,8 (20) 20,5 (20) 21,5 (20) 22,6 (20) 21,2 (20) 26,0 (25) 22,6 (25) - 15,2 (15) 23,5 (20) 20,6 (20) 29,6 (30) 32,0 (30) 20,5 (20) 30,3 (30) 41,7 (40) - 36,0 (30) 25,0 (25) 20,0 (20)

Significantie: *= p<0.05, **=p<0.01, ***=p<0.001, - = niet van toepassing

Uit een Wilcoxon test blijkt dat, voor het totaal van alle bomen, het bladverlies alleen significant hoger ligt voor bomen in klasse 3, dat zijn de bomen waarvan de volledige kroon met zaden/kegels bezet is. De mediaan van het bladverlies bedraagt 30 in de klasse met sterke zaadzetting. Bij Beuk neemt de mediaan van het bladverlies bij elke klassenovergang toe. Bij Zomereik is er vanaf klasse 2 een toename van de mediaan.

De relatie met insectenaantasting is het duidelijkst bij de loofboomsoorten en meer bepaald bij de eiken (tabel 39). Bomen die een hogere graad van insectenaantasting vertonen, halen een hoger bladverlies.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het totaal van alle loofbomen daalt het aandeel beschadigde bomen met 4%-punten en het gemiddeld bladverlies met 1,8%-punten. Naargelang de leeftijd van de steekproefbomen zijn

Het gemiddeld naaldverlies neemt misschien niet zo veel af (-0,2%-punten), maar het aandeel beschadigde bomen vermindert met 3,3%-punten. De afname van het naaldverlies is

De jonge bomen vertonen een significant hoger bladverlies (gemiddeld +2,6%-punten), maar het aandeel beschadigde bomen neemt niet in grote mate toe (+0,7%-punten)... Bij de

Het aandeel bomen met verkleuring neemt ook significant toe voor het geheel van alle bomen, het totaal van de oude bomen, alle deelsteekproeven met loofbomen (totaal, jong, oud) en

Alleen bij het totaal van de loofbomen, beuk, zomereik, Amerikaanse eik en de overige loofboomsoorten bedraagt het verschil in bladverlies tussen de kroonsterfteklassen

Bij de naaldbomen is er wel een afname van het aandeel beschadigde bomen, maar het gemiddeld naaldverlies neemt niet af.. Er is zowel qua aandeel beschadigde bomen als qua

Bij populier, Amerikaanse eik en de overige loofboomsoorten ligt het aandeel bomen met verkleuring het hoogst in de jongste leeftijdscategorie; bij Zomereik is het andersom (geen

Bij populier, Amerikaanse eik en de overige loofboomsoorten ligt het aandeel bomen met verkleuring het hoogst in de jongste leeftijdscategorie; bij Zomereik is het andersom (geen