COLOFON
Opgraving n Prospectie ☐
Vergunning nr. 2013/251
Naam aanvrager Ben Terryn
Naam site Italiëlei 237-‐239
Opdrachtgever
Building Today for Tommorow
Pater Nuyenslaan 1 -‐ 2970 ’s Gravenwezel Opdrachtnemer Fodio bvba Turnhoutsebaan 277 B -‐ 2110 Wijnegem Projectuitvoering
Ben Terryn, Jan De Beenhouwer, Gerben Bervoets en Marleen Arckens Fodio rapport 4 Wettelijk Depot D/2014/13.179/4 © 2014 Fodio bvba
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd of aangepast worden, opgeslagen worden in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden in enige vorm of wijze ook, elektronisch, mechanisch, door fotokopie of enige andere wijze, zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van Fodio.
Fodio aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
INHOUD
1. Inleiding ... 5
1.1 Administratieve fiche ... 6
1.2 Aanleiding en doel van het onderzoek ... 8
2. Werkwijze en opgravingsstrategie (onderzoeksstrategie) ... 9
2.1 Aanleg van de werkput ... 9
2.2 Documentatie van de werkput ... 10
2.3 Inzamelen van de monsters ... 10
2.4 Basisverwerking ... 11
3. Situering van het onderzoeksgebied ... 12
3.1.Geografische, topografische en bodemkundige situering ... 12
3.2 Historische situering ... 12
3.3 Archeologische situering ... 17
4. Resultaten van het archeologisch onderzoek ... 19
4.1 Situering van de muurresten en de gracht ... 19
4.2 De bastionmuur uit de 16de eeuw ... 20
4.2.1 De kern van de muur ... 20
4.2.2 Het parement ... 21
4.2.3 De afbraak van de omwalling in de 19de eeuw ... 24
4.3 De keldermuur van de tweede helft van de 19de eeuw ... 25
4.4 Bouwelementen uit een 20ste-‐eeuwse verbouwing ... 26
4.5 De zandvulling van de gracht ... 26
4.6 Mortels ... 27
4.7 Harrismatrix ... 30
5. Beantwoorden van de onderzoeksvragen ... 31
6. Conclusies en aanbevelingen ... 33
7. Bibliografie ... 34
8. Glossarium ... 36
9. Lijst van afbeeldingen ... 38
10. Bijlagen ... 39
10.1 Alle-‐sporenplan ... losse bijlage 10.2 Sporenlijst ... 40
10.3 Monsterlijst ... 43
10.4 Fotolijst ... 44
10.5 Lijst van plannen en tekeningen ... 48
1. INLEIDING
Van 12 tot 17 september 2013 voerde een team van Fodio een archeologisch onderzoek uit op de terreinen van de opdrachtgever, Building Today for Tommorow, gelegen aan de Italiëlei 237-‐239 te Antwerpen. De geplande bouw van moderne studentenkamers snijdt, volgens de beschikbare informatie over de ligging van de Spaanse Omwalling, het Kipdorpbastion ter hoogte van de noordelijke face. Het archeologisch onderzoek heeft tot doel de aanwezige resten te documenteren en de kennis in verband met de Spaanse Omwalling verder te verfijnen (Figuur 1).
Dit rapport schetst, naast de aanleiding en het doel van het onderzoek, ook de archeologische voorkennis van het terrein en de onderzoeksmethode. Vervolgens worden de resultaten van het veldwerk toegelicht en worden de conclusies geformuleerd. Bij dit rapport wordt een digitale bijlage geleverd met het grondplan met alle spoornummers, sporen-‐, monster-‐ en fotolijsten en de foto’s.
Verschillende personen droegen bij tot het goed verloop van dit vooronderzoek. Fodio bedankt Dirk Van Houteghem en David De Munter van Building Today for Tomorrow en Joris Olbrechts, architect voor de aangename samenwerking. Leendert van der Meij en Dirk Pauwels van het agentschap Onroerend Erfgoed en Femke Martens en Karen Minsaer van de Dienst Archeologie van de Stad Antwerpen stonden in voor de archeologische trajectbegeleiding. De opdrachtgever leverde een bemande kraan. De opmeting van de sleuven en muurresten gebeurde door landmeter-‐expert Jonas Artois.
Figuur 1. Projectie van de noordelijke face van het bastion van de Kipdorppoort op de topografische kaart 1:10000 © NGI 2013. Het projectgebied is aangeduid in het blauw. Gebaseerd op het Primitief Plan van 1823 en de bevindingen van het archeologisch onderzoek door de Dienst Archeologie van de Stad Antwerpen.
1.1. Administratieve fiche
Locatie Provincie Antwerpen
Gemeente Antwerpen
Site Italiëlei 237-‐239
Kadastrale gegevens Antwerpen Afdeling 5, Sectie E, 1281b8 en 1281k7 XY Lambert 72-‐coördinaten R9 x=153358.26 y=212281.25
(zie algemeen sporenplan) R10 x=153361.71 y=212295.29 R11 x= 153379.16 y= 212291.10 R12 x=153375.97 y=212276.87
Onderzoek Archeologische opgraving
Opdrachtgever Building Today for Tommorow
Uitvoerder Fodio bvba
Vergunninghouder Ben Terryn
Archeologen Jan De Beenhouwer, Gerben Bervoets, Marleen Arckens
Wetenschappelijke Begeleiding Femke Martens en Karen Minsaer Stad Antwerpen Dienst Archeologie
Vergunningsnummer 2013/251
Vergunning metaaldetectie 2013/251(2)
Projectcode ANIT13
Begindatum terreinwerk 12 september 2013
Einddatum terreinwerk 17 september 2013
Oppervlakte projectgebied 406,32 m2
Oppervlakte onderzoeksgebied 265,14 m2
Bewaarplaats archief Stad Antwerpen, Dienst Archeologie
Den Bell Francis Wellesplein 1 2018 Antwerpen Bewaarplaats vondsten Stad Antwerpen, Dienst Archeologie
Havanastraat 5 2030 Antwerpen
Kadasterplan Figuur 2
Topografische kaart Figuur 3
Figuur 2. Uittreksel uit het grootschalig referentiebestand (GRB) met aanduiding van het projectgebied in het blauw © agiv.be
1.2 Aanleiding en doel van het onderzoek
Dit archeologisch onderzoek is een archeologische opgraving, waarvoor vergunning 2013/251 verkregen werd van de Vlaamse Gemeenschap, Agentschap Onroerend Erfgoed. Van 12 tot 17 september 2013 voerde een team archeologen van Fodio het veldwerk uit.
De directe aanleiding voor het archeologisch onderzoek was de geplande bouw van campus Alma op de percelen Antwerpen, Italiëlei 237-‐239, Afd. 5, Sectie E, E1281b8 en 1281k7. Het gaat om een gebouw met acht bouwlagen dat plaats biedt aan 69 studentenkamers en een conciërgewoning. Deze bouwwerken hebben een grote impact op het bodemarchief. Voor de geplande nieuwbouw zal het kelderniveau ten opzichte van de bestaande kelders naar schatting 60 cm verdiept worden. De resten van het 16de-‐ eeuwse Kipdorpbastion die binnen het projectgebied verwacht werden op basis van de informatie verzameld tijdens het waarderend onderzoek op de site Brabo 2 – Leien Fase 2 met archeologische sonderingen ter hoogte van het Operaplein, dreigden tijdens de bouwwerkzaamheden verstoord te worden. Omwille van de grote cultuurhistorische waarde van deze resten werd daarom een archeologische opgraving gepland vooraleer de bouwwerken van start konden gaan. De afbraakwerken van de bestaande panden werden archeologisch begeleid om de aanwezigheid, bewaringstoestand, aard en datering van de aanwezige archeologische sporen te onderzoeken.
Deze opgraving had tot doel het bastion van de Kipdorppoort verder in kaart te brengen en zoveel mogelijk informatie te registreren met betrekking tot de opbouw, het muurprofiel en de bewaringstoestand van de bouwresten van dit deel van de Spaanse omwalling. De exacte locatie, de bewaringstoestand en de opbouw van de bewaarde muren werden onderzocht en geregistreerd.
Op de volgende onderzoeksvragen formuleert het onderzoek een antwoord: - Zijn er restanten van de Spaanse omwalling aanwezig ?
- Wat is hun bewaringstoestand ?
- Waar zijn de resten te situeren in het geheel van de Spaanse omwalling ?
- Zijn er opvallende bouwkundige kenmerken qua muuropbouw, muurprofiel, gebruikte materialen of gebruikte technieken waar te nemen ?
2. WERKWIJZE EN OPGRAVINGSSTRATEGIE
Er werd voorzien in een team van vier archeologen: Ben Terryn, vergunninghouder (BAAC Vlaanderen), Jan De Beenhouwer (Fodio), Gerben Bervoets (Synergie Interim voor Fodio), en Marleen Arckens (Fodio). Landmeter-‐expert Jonas Artois stond in voor de digitale opmeting van het onderzoeksgebied, de sporen en de muurresten.
2.1 Aanleg van de werkput
Vooraleer het archeologisch onderzoek van start kon gaan werd de bestaande kelder afgebroken en werd de stabiliteit van de naburige gebouwen verzekerd. Parallel met de perceelgrens grenzend aan de Italiëlei werd een secanspalenwand aangebracht die dienst doet als fundering voor de nieuwbouw. Ook op de oostelijke perceelgrens werd een rij secanspalen geboord.
Tijdens de startvergadering van woensdag 19 juni 2013 werd in overleg met de erfgoedconsulent, Leendert van der Meij, en Karen Minsaer en Femke Martens van de Dienst Archeologie van de Stad Antwerpen beslist enkel de zone van de nieuw aan te leggen kelder aan de straatzijde te onderzoeken. Deze zone met een oppervlakte van 14,73 x 18m, zal tijdens de bouwwerkzaamheden naar schatting 60 tot 70 cm verlaagd worden. Het is ook op deze plaats dat de resten van de Spaanse Omwalling verwacht werden. In de zones daarbuiten gaan de bouwwerkzaamheden niet dieper dan de huidige verstoringsdiepte en wordt eventueel aanwezig archeologisch erfgoed niet verstoord.
Aangezien de mogelijkheid bestond dat het archeologisch niveau zich onmiddellijk onder de 19de-‐ eeuwse keldervloer bevond, gebeurde het graafwerk vanaf dit niveau onder toezicht van het archeologisch team.
Vermits de muurresten verwacht werden in het zuidwestelijk deel van de bouwput, werd in het noordelijk deel een aanrijstrook voorzien voor de kraan.
De uitgraving van de bouwput gebeurde met een 16-‐tons kraan op rupsbanden. Voor de graafwerken in de buurt van de historisch muurresten werd gebruik gemaakt van een bemande mini-‐graver, ter beschikking gesteld door de opdrachtgever. Hierbij werd omzichtig te werk gegaan zodat de kraan geen schade toebracht aan het parement in kalkzandsteen.
De bewaarde resten van de bastionmuur werden vrij gelegd over een hoogte van één meter in een strook met een breedte van één meter.
De bovengrens van de registratie is het niveau tot waarop de muur werd afgebroken voor de aanleg van de kelders van de 19de en 20ste-‐ eeuwse woonhuizen en is te situeren op 5.77 m TAW. De ondergrens van het onderzochte niveau valt onder de verstoringsdiepte van de nieuw aan te leggen betonnen bodemplaat voor de geplande bouwwerken, rond 4,60 m TAW.
Vermits de muurresten zoals verwacht in de zuidwestelijke hoek van de bouwput aangetroffen werden, werd in samenspraak met de Dienst Archeologie van de stad Antwerpen beslist om de aanrijstrook van de kraan in het noordelijk deel van het onderzoekgebied niet verder op te graven.
Figuur 4. Situering van de werkput. Achtergrond topografische kaart 1:10000 © NGI 2013
2.2 Documentatie van de werkput
De noodzakelijke opmetingen op het terrein werden uitgevoerd door een landmeter-‐expert die hiervoor gebruik maakte van een Robotic Total Station Leica TCRP1203 + R1000. Deze registratie omvat de sleufwanden, de omtrek van de sporen, de locatie van de monsters, de plattegrond van het muurwerk en de hoogtes van zowel het loopvlak als het archeologisch vlak. Al deze gegevens werden gemeten in Lambert 72-‐coördinaten. De hoogtematen werden op het algemeen sporenplan weergegeven volgens de Tweede Algemene Waterpassing.
De restanten van het bastion werden volledig vrij gelegd, opgekuist, gefotografeerd en ingemeten. Foto’s van de sporen werden voorzien van het nummer van de opgravingsvergunning, datum, put-‐ en vlaknummer, schaallat en noordpijl. De muur van de face van het bastion werd beschreven: opbouw, parement, metselwerk, bouwnaden en mortel.
De plattegrond en de parementzijde van de opstaande muurresten werden ingetekend op schaal 1:20, waarbij het parement in detail werd getekend en het metselwerk schematisch. Van de muur werd tevens een profieltekening gemaakt op schaal 1:20.
Van de bewaarde muurresten werd een fotoset aangemaakt waaruit 3D beelden kunnen gegenereerd worden. Het aanbrengen van referentiepunten maakt het georefereren van het 3D beeld mogelijk.
De zone onmiddellijk voor de muur, met de dempingslaag van de omwallingsgracht en sporen van negentiende en twintigste-‐eeuwse bouwactiviteit, werd eveneens in kaart gebracht en bemonsterd.
2.3 Inzamelen van de monsters
Bij het aanleggen van de werkput werden van de archeologisch relevante delen van de resten van het bastion monsters ingezameld volgens context en verpakt volgens de geldende normen. Na afronding van het veldwerk werden de monsters gedetermineerd, beschreven en opgelijst.
Om informatie te verwerven over de opbouw van de face van het Kipdorpbastion en tegelijkertijd toekomstige steendeterminatie toe te laten van de verschillende stenen onderdelen van het bastion werden twee verticale kernboringen geplaatst: één in het baksteenmetselwerk en één in het natuurstenen parement.
2.4 Basisverwerking
De vlaktekeningen van de 16de-‐eeuws muur en de latere verstoringen werden analoog getekend. De referentiepunten van de tekeningen werden nadien met behulp van een total station ingemeten, samen met de andere sporen. Het vooraanzicht en de profieltekening van de muur werden analoog aangemaakt op het terrein en daarna gedigitaliseerd. Ook de veldlijsten voor sporen en monsters werden digitaal aangemaakt op het terrein. Hetzelfde geldt voor het velddagboek. De gemaakt foto's werden geordend en opgelijst.
3. SITUERING VAN HET ONDERZOEKSGEBIED
3.1.Geografische, topografische en bodemkundige situering
Het onderzoeksgebied bevindt zich in het centrum van Antwerpen. De te onderzoeken percelen liggen aan de oostzijde van de Italiëlei, huisnummer 237-‐239, tussen de Franklin Rooseveltplaats en de Violierstraat. Het onderzoeksgebied is terug te vinden op de topografische kaart 1:10000, kaartblad 15/3 (Figuur 3).
De Italiëlei werd na een gemeenteraadsbesluit van 1866 aangelegd op de Spaanse omwalling, tussen de Kipdorpbrug en de Noorderplaats en heette tussen 1868 en 1919 eerst Handelsboulevard en later Handelslei (Inventaris bouwkundig erfgoed ID 12881).
De rechter Scheldeoever, waarop de stad zich ontwikkelde is zeer vlak. Microreliëf is er nagenoeg onbestaande. Het voetpad van de Italiëlei ligt ter hoogte van de te onderzoeken zone op een hoogte van 8.46 m TAW.
De zone juist buiten de Spaanse Omwalling, met daarin de te onderzoeken percelen, was tussen het midden van de 16de eeuw en de afbraak van de omwalling enkel voor militaire doelen bestemd en in die periode onbebouwd. Sinds de tweede helft van de 19de eeuw is het gebied opgenomen in het stadsareaal en permanent bebouwd. Op de bodemkaart is het dan ook geclassificeerd onder de code OB, kunstmatige gronden – bebouwde zone.
3.2 Historische situering
Het belang van de Spaanse omwalling kan niet worden onderschat. In Antwerpen stond vanaf het midden van de 16de eeuw een imposante stadsomwalling, waar nu de leien zijn gelegen. Deze vijf kilometer lange omwalling werd gebouwd tussen 1542 en 1552, tijdens het Spaanse bewind, toen Antwerpen de grootste stad van de Nederlanden, een welvarende handelsstad was. De vervanging van de middeleeuwse vestingmuren door een indrukwekkend nieuw defensiesysteem maakte van het economisch centrum van de Nederlanden, ook het modernste militaire bolwerk van het Habsburgse Rijk (Voet et al 1978, 136).
De bouw van een volledig nieuwe omwalling was in de 16e eeuw uniek. Voor het eerst werd in Europa rondom een bestaande stad een volledig nieuw versterkingssysteem toegepast (Antwerpen versterkt 1, 59). De Italiaanse architect/ingenieur Donato Boni di Pellizuoli werd door het hof van keizer Karel aangesteld om de nieuwe vesting uit te tekenen. Hij hanteerde daarbij het gebastionneerd stelsel, de stijl van de vroege Italiaanse vestingbouw. Dit resulteerde in een monumentale omwalling die bestond uit negen bastions (vijfhoekige uitsprongen) verbonden door acht courtines (rechte muurstukken) en voorzien van een gracht met buitengrachtmuur. Vijf stadspoorten gecombineerd met bruggen over de gracht controleerden de toegang tot de stad. De bastions liggen op vrij regelmatige afstanden van elkaar. De Kipdorppoort met bastion vormde naast de Keizerspoort een hoofdtoegang tot de stad. Het Kipdorpbastion werd gebouwd tussen februari 1549 en januari 1551 (Lombaerde 2009, 24-‐31)(Figuur 5).
De kaart van Virgilius Bononiensis van 1565, waarvan het origineel bewaard wordt in het Museum Plantijn Moretus, geeft een voorstelling van de stad Antwerpen in vogelvlucht, gezien vanuit het oosten (de landzijde) en vanop een zekere hoogte. Het stratenpatroon en de bebouwing worden in detail weergegeven. Het panoramisch zicht dateert van onmiddellijk na de oprichting van de nieuwe omwalling (Voet et al 1978, 133 en 136). De Kipdorppoort gecombineerd met een bastion is terug te vinden tussen de Keizerspoort of St. Jorispoort en de Rode Poort. Beide poorten zijn op de kaart aangeduid met een bijschrijft. Voor de Kipdorppoort is alleen het bijschrijft ‘porta’ te zien. Het origineel exemplaar van de kaart is op deze plaats beschadigd. De overtekende versie geeft de beschadigingen en scheuren van het origineel niet weer (Figuur 6).
Figuur 5. Kaart van Bononiensis met toevoeging van bijschriften die de Kipdorpbastion situeren binnen het geheel van de Spaanse omwalling. © Museum Plantin-‐Moretus Unesco Werelderfgoed.
De kaart van Bononiensis is een vrij nauwkeurig topografisch instrument. Er moet wel rekening mee gehouden worden dat de auteur een schaal gebruikte die zowat de helft kleiner is in de hoogte (1:500) dan in de breedte (1:1000) (Voet et al 1978, 136). Op de kaart is duidelijk weergegeven dat de bastions voorzien waren van een geschutsplatform met rechte flanken en een holle achterwond of oreillon die ruimte boodt aan geschut dat de gracht voor de courtine en de face van het tegenoverliggende bastion kon bestrijken. De hoofdwal was ongeveer 10 meter hoog en bekroond met een borstwering van circa 1,30 meter.
Vanaf het midden van de 16de eeuw werd het stadsgebied van Antwerpen dus omschreven door de Spaanse omwalling. Daarbuiten lag ‘De Vrijheid’ van Antwerpen, een gebied dat grotendeels samenviel met de latere 19de-‐eeuwse stadsuitbreiding.
Het gebastionneerd stelsel bereikte begin 18de eeuw een hoge graad van volmaaktheid. De Spaanse Omwalling, met haar kleine bastions en lange courtines, voldeed niet meer aan de nieuw verworven inzichten waardoor gebastionneerde tracés geëvolueerd waren tot wiskundige constructies. Daarom werd bij de aanvang van de 18de eeuw de Spaanse Omwalling voorzien van aarden voorwerken, die de zwakheden van de omwalling, moesten opheffen. De werken om de versterking te verbeteren werden vanaf 1701 uitgevoerd onder leiding van Prosper Verboom. Bijzondere aandacht werd verleend aan de Kipdorppoort. Daar werd voor het bastion een hoornwerk toegevoegd, voorafgegaan door een ravelijn (Antwerpen versterkt 1, 57-‐58). Op het Plan des attaques d’ Anvers en 1746, is het hoornwerk met ravelijn aangelegd voor het Kipdorpbastion, duidelijk te zien (Gils 2009, 95).
De Spaanse Vesten ondergingen in de loop van de eeuwen die volgden op hun bouw verschillende uitbreidings-‐ en restauratiewerken, tot zij in de loop van de 19de eeuw verouderd bleken en een keurslijf voor de sterk groeiende stad. De stad besliste onder invloed van de gewijzigde sociale, economische en stedenbouwkundige stedelijke context, waarin vanaf 1847 stadvergroting een weerkerend thema werd, de omwalling te slopen en op haar tracé een eigentijdse boulevard aan te leggen.
Tussen 1864 en 1866 startte het slopen van de bovengrondse delen van de omwalling onmiddellijk naast de poorten om het transport te bevorderen zoals blijkt uit het bestek en de voorwaarden van de aanbesteding voor het realiseren van een doorbraak in de wallen in het verlengde van de Sint-‐Jabocbsmarkt in de richting van de Carnotstraat (Felixarchief MA#80960). Vanaf 1866 volgde de systematische afbraak van de omwalling en haar poorten (Bertels & Van Goethem 2009, 121-‐124).
Het Felixarchief in Antwerpen bewaart stukken die de manier waarop de omwalling ontmanteld werd documenteren. Doorgaans werd de baksteenstructuur tot op het straatniveau verwijderd met behulp van springstof en houweel. Daar waar nieuwe straten of pleinen de oude muren zouden dwarsen werden deze tot een halve meter onder het straatniveau afgebroken. De afbraakmaterialen, uitgezonderd de blauwe en de witte steen, werden gebruikt om de grachten te dempen. Uit deze archiefstukken blijkt ook dat de maatschappij die instond voor de afbraak, de puinen verwerkte in macadam en vervolgens nieuwe aarde aanvoerde om de grachten op te vullen (Felixarchief MA#77541, Felixarchief MA#77537, Bertels & Van Goethem 2009, 133-‐135).
Figuur 7. Situering van het Kipdorpbastion (zwarte cirkel) binnen het geheel van de Spaanse omwalling. Beau Plan. Plan van Antwerpen en omgeving. Toestand 1853. Gedetailleerde weergave van de Spaanse omwalling en haar latere toevoegingen. © Felixarchief 2013.
Figuur 8. Gegeorefereerd uittreksel uit het Primitief Plan (1823) met centraal het Kipdorpbastion met poort en daarvoor het hoornwerk met ravelijn. Het projectgebied is aangeduid in het blauw © 2013 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie.
3.3 Archeologische situering
Doordat de leien het tracé volgen van de Spaanse Omwalling is de kans groot dat bij ingrepen in de bodem in de onmiddellijke omgeving van de leien resten van de vesting worden aangetroffen.
Verschillende recente archeologische onderzoeken tonen de goede bewaringstoestand van het archeologisch erfgoed. Tijdens de heraanleg van Leien fase 1 (2002-‐2006) zijn grote onderdelen van de omwalling, zoals de Keizerspoort, het Sint Jorisbastion en de citadel van Alva aan het licht gekomen. De reeds gekende resten getuigen van architecturale en cultuurhistorische kwaliteiten met een meer dan stedelijk belang (Lombaerde 2009, Lombaerde 2011, Minsaer & Martens 2012).
Naar aanleiding van de afbraak van de ijzeren noodbrug aan de Franklin Rooseveltplaats en de heraanleg van het kruispunt Kipdorpbrug-‐Italiëlei, voerde de stedelijke dienst archeologie in 2006 een archeologisch vooronderzoek uit met als doel de locatie, de bewaringstoestand en de omvang van restanten van de 16de -‐ eeuwse omwalling in deze zone in kaart te brengen. Van de Kipdorpbrug werd een segment vrijgelegd. De resten bleken nog net tot onder het oude loopniveau bewaard te zijn. Daarnaast kon dit onderzoek ook één van de torens van de 14de-‐ eeuwse Kipdorppoort lokaliseren (Minsaer & Martens 2012, 9-‐10). Bij de proefsleuven in de noordelijke zone werden de noordelijke flank van het Kipdorpbastion en de aanzet van het bastionoor aangesneden. Het parement in Ledische kalkzandsteen van beide onderdelen bleek aan grachtzijde bewaard en in goede staat. De opgraving bracht ook de fundering en het vloerniveau van het zestiende-‐eeuwse platform van de teruggetrokken flank van het bastion aan het licht (Minsaer 2009, 173).
In augustus 2012 werd in voorbereiding van de heraanleg van de Leien Fase 2 een archeologische sondering uitgevoerd op het Operaplein. Door middel van een aantal smalle maar diepe inspectieputten werd de opbouw, bewaringstoestand, exacte locatie en diepte van de muurresten van de omwalling onderzocht. De archeologische resten bleken tot zeven meter diep onder de leien bewaard te zijn (Minsaer & Martens 2012, 9).
De bevindingen van het archeologisch onderzoek op de Kipdorpsite, in verschillende fasen uitgevoerd tussen 2006 en 2012, lieten toe om de projectie van het tracé van de stadsomwalling, gebaseerd op historische kaarten, te bepalen ten opzichte van de huidige stadsplattegrond. Daardoor kon de positie van een gedeelte van de voorzijde van het bastion gelokaliseerd worden binnen het geplande bouwproject. Het gaat meer bepaald om een stuk van de linker face, niet ver van de saillant (Figuur 1 en 10).
Uit het voorgaande kan besloten worden dat onder de bestaande kelders, schuin nabij de rooilijn, een stuk van de
bastionmuur te verwachten is van 7 tot 9m lengte (CAI locaties 366115 en 366334: bastion en courtine)(Minsaer & Martens
2012,6 en primitief plan)(Figuur 1, Figuur 9, Figuur 10).
De te onderzoeken percelen bevinden zich in de zone juist buiten de 16de-‐ eeuwse stadsmuur, tussen het bastion aan de Kipdorppoort (Borgerhoutsepoort) en de buitenwerken die in de eeuwen na de bouw aan de omwalling werden toegevoegd om de evolutie van de artillerie te blijven volgen, met name het hoornwerk voor de Kipdorppoort of Borgerhoutsepoort (CAI locatie 366118) voorzien van ravelijn (CAI locatie 366301) (Figuur 9).
Figuur 9. Situering van het onderzoeksgebied (rood) op de kaarten van de Centrale Archeologische Inventaris. © AGIV 2013
Tot het midden van de 19de eeuw mocht in deze zone, 585 meter voor de muren, niet gebouwd worden omwille van de vrijwaringsplicht van de militaire verdedigingslijn (Bertels & Van Goethem 2009, 121). In de tweede helft van de 19de eeuw, na het slopen van de Spaanse Omwalling, werden op deze plaats, grenzend aan de pas aangelegde leien, de eerste gebouwen opgericht.
Figuur 10. Situering van het onderzoeksgebied (blauw) binnen de Kipdorpsite. Gebaseerd op het Primitief Plan van 1823 en de bevindingen van het archeologisch onderzoek uitgevoerd door de Dienst Archeologie van de Stad Antwerpen. Achtergrond topografische kaart 1:10000 © NGI 2013.
4. RESULTATEN
4.1. Situering van de muurresten en de gracht
De opgraving bevestigde de hypothese dat een deel van de noordelijke of linker face van het Kipdorpbastion in het onderzoeksgebied zou gelegen zijn. De totale lengte van de noordelijke face van het bastion berekend op basis van het primitief kadasterplan is 55m. Daarvan werd bij de opgraving een strook van 6.15 m vrij gelegd in de zuidwesthoek van de bouwput. Door de aanleg van de kelder van een woonhuis in het laatste kwart van de negentiende eeuw was de bastionmuur sterk verlaagd. De resten kwamen tevoorschijn vanaf 5.77 m TAW, ongeveer 2.70 meter onder het huidige voetpad (8.45 m TAW). Onder het voetpad van de Italiëlei zette de muur zich in noordwestelijke richting voort en onder de fundering van het buurhuis in zuidoostelijke richting. De brede bakstenen kern was aan de grachtzijde bekleed met een natuurstenen parement van regelmatige bekapte zandige kalksteenblokken. De achterzijde van de muur werd niet bereikt. De maximaal geregistreerde dikte van het muurstuk bedroeg 2.45 m (Figuur 11).
Figuur 11. Doorsnede van de muur door referentiepunten R6 en R7.
Het natuurstenen parement aan de voorzijde werd onderzocht over een hoogte van 1.10 m. De onderzijde van het onderzochte deel ligt ter hoogte van 4.60 m TAW. Dit is nog ongeveer 1.5 meter boven de oorspronkelijke waterspiegel van de gracht. Het oorspronkelijk niveau van het grachtwater kon tijdens het onderzoek op het Operaplein gereconstrueerd worden op ca. 3.00 m TAW. De aanwezigheid van 'zeepokken' vanaf ca. 3.15 m TAW vormde daar een indicatie voor de bovengrens van het oorspronkelijk grachtniveau (Minsaer & Martens 2012, 45). De eigenlijke grachtlaag werd bijgevolg niet bereikt en het te verwachten aantal archeologische vondsten was dan ook gering. Voor de muur bevond zich op deze hoogte de negentiende-‐eeuwse demping van de gracht, waarvan de afbraakresten van het 16de eeuwse bakstenen muurwerk werden teruggevonden (sporen S6 en S10). Het grootste deel van de dempingslaag bestond op dit niveau uit glauconiethoudend schelpzand, waarin zeven ronde betonnen funderingskolommen werden teruggevonden uit een verbouwingsfase van het woonhuis in de eerste helft van de twintigste eeuw.
Vooraleer de opgravingen op een veilige manier konden starten, werden funderingswerken uitgevoerd ter hoogte van de zijmuren en de gevel. Daarbij werd de bestaande voorgevel uitgeboord en voorzien van een betonnen kern. De resten van het oudere muurwerk zijn aan de buitenkant van deze betonnen wand nog zichtbaar. Boven de restanten van de bastionmuur gaat het om 16de-‐ eeuws muurwerk van de bakstenen kern en ten noorden daarvan zijn het resten van het metselwerk van de keldermuur en fundering van het 19de-‐ eeuwse woonhuis. Het is dan ook duidelijk dat de bastionmuur in een eerste fase werd afgebroken tot onder het straatniveau en dat nadien de vorm van de 19de-‐ eeuwse kelder daarin werd uitgehouwen. De resten van de muurkern bleven dienst doen als fundering voor het nieuwe gebouw en het is ook de verwachting dat de achterzijde van de muur minstens twee meter hoger bewaard bleef onder het huidige voetpad.
De bewaringstoestand van het geregistreerde muurstuk was zeer goed. De mortels waren hard en hadden een goede cohesie. De bakstenen gebruikt voor de kern van de muur waren meestal minder hard dan de mortel, wat te wijten is aan de oorspronkelijke kwaliteit van het baksel. Het parement was weinig verweerd. Hiervan getuigt het gefrijnde oppervlak van de bouwstenen dat meestal bewaard bleef. In de bovenste steenlaag sprongen enkele stenen licht vooruit en waren aan de randen spanningsbarsten te zien. Deze verschuivingen en barsten ontstonden bij de afbraak van de 19de-‐ eeuwse keldervloer die onmiddellijk op het bewaarde bovenvlak van de bastionmuur rustte (spoor S21). Vergeleken met de diepte van de muur op andere plaatsen waar het Kipdorpbastion onderzocht werd, is te verwachten dat nog ongeveer 2,20 meter van het parement bewaard bleef onder het geregistreerde muurwerk. Het natuurstenen parement van de omwallingsmuur start daar op een hoogte van ongeveer 2,35 m TAW (Minsaer & Martens 2012, 28-‐29).
4.2. De bastionmuur uit de zestiende eeuw
De muur (spoor S1) heeft een kern die grotendeels uit baksteen bestaat (spoor S13) maar waarin ook delen gevuld werden met kalkmortel en bouwpuin (spoor S20). De grachtzijde is bekleed met een natuurstenen parement (spoor S12).
4.2.1. De kern van de muur (sporen S12 en S13)
Het grootste deel van de muurkern bestaat uit baksteen metselwerk. De hoogte van de bakstenen bedraagt 4 tot 4,5 cm en de breedte van de voeg 1 tot 2,5 cm. Deze maten werden in de diepte genomen op basis van een kernboring (monster M11).
Meerdere kleuren baksteen werden door elkaar gebruikt. De tinten variëren van rood tot geel. Het baksel is homogeen en heeft een geringe hardheid. Gelijkaardige bakstenen in een combinatie van zachte rode, roze en gele tinten werden gebruikt voor andere delen van de vestingmuur, onder andere aan de Sint-‐Jorispoort. Mogelijk gaat het om specifieke productie bedoelt voor de aanleg van de omwalling (Minsaer 2009, 171).
De bakstenen liggen ter hoogte van het afbraakniveau met de lange zijde vrijwel haaks op het parement georiënteerd. De zichtbare stenen op het bovenvlak van de muur zijn meestal negatieve afdrukken van de afgebroken laag.
Boven het bewaarde muurstuk, zijn resten van het metselwerk van de kern van de muur zichtbaar op het oppervlak van de betonnen secanswand. Deze laten duidelijk zien dat niet heel de muurkern zorgvuldig werd gemetst. Dicht tegen het parement is een regelmatig metselwerk zichtbaar, maar meer in de diepte werden de stenen ordeloos gestort in de kalkmortel. Dit onregelmatig patroon kon gevolgd worden over een hoogte van 1.3 meter op de secanswand. Het gaat om een opvulling met recuperatiemateriaal die bestaat uit baksteenbrokken, overvloedig met kalkmortel gebonden.
De bakstenen liggen gevat in een mortel met kalk als bindmiddel. Die bevat grote brokken kalk tot 1 cm en verder fijn zand en weinig houtskool. De kleur van de mortel is gebroken wit (monsters M11 en M18). De hoge hardheid van de mortel en de geringe hardheid van de bakstenen, maakt dat geen volledige stenen konden worden gerecupereerd.
Het metselverband wordt onderbroken door een zone met gestorte kalkmortel (spoor S20). Het spoor met een lengte van 1.5 m lag tussen twee partijen metselwerk in de muurkern. Restanten van dit spoor zijn ook bewaard op het oppervlak van de secanswand (spoor S18). In de mortel bevinden zich weinig fragmenten van bouwstenen. Net onder het geregistreerde muuroppervlak lag in het mortelpakket een laag platte 2 cm dikke bakstenen. Het mortelspoor loopt gedeeltelijk over de bouwstenen van het parement. Hieruit kan worden afgeleid dat het metselwerk van de muurkern en het parement in gelijk
tempo werden opgetrokken. De witte kalkmortel bevat fijn zand en weinig houtskoolspikkels. De textuur van de mortel is soms compact met weinig zichtbare kalkbrokjes en soms brokkelig met grote kalkfragmenten.
4.2.2. Het parement (Spoor S12)
Aan de grachtzijde was de muur afgewerkt met een parement in natuursteen. Het parement werd vrij gelegd over een lengte van 6.15 m en een hoogte van 110 cm. De muur heeft een hellingsgraad van 6°. Het blootgelegde stuk van de muur vertoonde geen bouwnaden (Figuur 11).
Zes lagen van zorgvuldig gehouwen grote rechthoekige blokken kalkzandsteen wisselden elkaar af in hoogte, waarbij de hoogte van de smallere lagen ongeveer de helft bedroeg van de hoogte van de bredere lagen. Ter hoogte van het midden van het muurstuk bedroegen de maten van boven naar beneden achtereenvolgens 25, 12, 24, 14 en 25 cm. Van de onderste laag was slechts een gedeeltelijk zichtbaar. De lengte van de blokken kan sterk variëren. Voor de bredere lagen liggen de maten tussen 35 en 81 cm, voor de smaller lagen tussen 18 en 51 cm (Figuur 12 en 13).
De blokken zijn gekapt uit een grijswitte tot geelwitte zandige kalksteen (monsters M7, M9 en M10). Het gaat waarschijnlijk om Ledische kalkzandsteen, zoals bij de andere delen van de omwalling. Eerder onderzoek wees uit dat de kalkzandsteen afkomstig kan zijn uit verschillende plaatsen in midden België. Volgens de historische bronnen was de steen afkomstig uit Glabbeek bij Nijvel (MInsaer 2009, 171). De staalname heeft als doel conclusies over de herkomst van de steen in de toekomst mogelijk te maken. De genomen stalen laten ook toe om de gebruikte kalkzandsteen te vergelijken met de natuursteen gebruikt voor de andere onderdelen van de omwalling. Er werden geen merktekens van steengroeves of steenhouwersmerken terug gevonden.
Het oppervlak van verschillende stenen is zacht gefrijnd. Het fijn patroon van parallelle groefjes ontstond bij het vlak maken van het steenoppervlak met behulp van een ceseel of steenhouwersbeitel (Haslinghuis 2005, 122 en 177)(Figuur 14). De frequentie van de parallelle lijntjes verschilde naargelang de stenen van het parement van twee groefjes per cm tot vijf groefjes per 4 cm. Ook de oriëntatie van het frijnwerk verschilt van steen tot steen. Opvallend is dat deze afwerking alleen aanwezig is op de stenen van de brede lagen en niet op die van de smalle lagen.
Als specie werd tussen de natuurstenen een kalkmortel gebruikt met kalkbrokjes tot 4 mm, fijn zand en weinig houstkoolspikkels (monsters M8 en M13). De zichtbare kalkfractie is fijner dan die van de mortel van het baksteen metselwerk van de muurkern.
Op vier verschillende plaatsen ter hoogte van de twee hoogste steenlagen werd leisteen aangetroffen in de voegen. De grijze leisteen bevond zich zowel in horizontale voegen als in verticale voegen en was nauwelijks zichtbaar aan de oppervlakte van de voeg (monster M4)(Figuur 15, 33, 34). De aanwezigheid van de leisteen is niet te verklaren door herstellingen waarbij beschadigde stenen werden vervangen. Er was geen zichtbaar verschil in verweringsgraad met de omringende stenen ter hoogte van de leisteen en er waren evenmin onregelmatigheden in de systematische aanwezigheid van een gefrijnd oppervlak bij de brede steenlagen en de afwezigheid ervan in de smalle steenlagen.
Figuur 12. Vooraanzicht van het parement van de muur (spoor S12)
Bij eerder onderzoek van de stadsmuur werden op verschillende plaatsen renovaties met leisteen en tegels vastgesteld, telkens als opvoeging van grote naden, meestal het gevolg van schade of verwering (informatie K. Minsaer). Of dit ook hier het geval is, blijft onzeker. De voegen waarin de leisteen werd aangetroffen waren niet breder dan de andere voegen. De leisteen zat diep in de smalle voeg zodat bij het bemonsteren slechts kleine stukken konden worden afgebroken. De leisteen zat bovendien gevat in een mortel die volledig overeenstemt met de origineel gebruikte witgele kalkmortel. Vermoedelijk gaat het hier dus niet om herstellingen en werd dit systeem van positioneren van de stenen uitzonderlijk toegepast bij de bouw van de muren.
Figuur 13. Het vrij gelegde muurstuk (spoor S1) met zicht op het natuurstenenparement (spoor S12). Op de achtergrond staan links de grijs gecementeerde muur van het zuidelijk buurhuis, met onderaan de weggebroken betonnen keldervloer (spoor S21) en rechts de secanswand met restanten van oud metselwerk op het oppervlak (spoor S18).
Figuur 14. Natuurstenen parement (spoor S13) met sporen van frijnwerk op het oppervlak van de brede steenlagen
Figuur 15. Natuurstenen parement (spoor S13) met bovenaan leisteen zichtbaar in de voeg en onderaan de parallelle groefjes van het frijnwerk op het oppervlak van de steen.
Plaatselijk werden herstellingen uitgevoerd van de voegen in een afwijkende kalkmortel.. Ter hoogte van een voeg uit de onderste brede laag bedekte een donkergrijze kalkmortel de originele witgele kalkmortel van het parement (monster M5). Deze zandige mortel bevatte frequent houtskoolspikkels, matig kalkbrokken en ook schelpfragmenten(Figuur 26).
4.2.3 Afbraak van de omwalling in de tweede helft van de 19de eeuw (sporen S6 en S10)
Vlak tegen het parement van de muur ligt een afbraaklaag met het puin van het 16de-‐eeuws muurwerk (spoor 6). Het stort loopt in vlak 1 over een lengte van 4.5 m langs de muur en heeft een breedte van 35 tot 140 cm. De laag bestaat uit sterk gecompacteerd medium zand vermengd met baksteen-‐ en kalkmortelbrokjes (monster M1) en sporadisch grotere muurblokken (monsters M2 en M3). De aanwezigheid van baksteen-‐ en witte kalkmortelbrokjes verraadt dat het puin afkomstig is van de bakstenen muurkern (spoor 13). Dit strookt met de archiefbronnen uit de tweede helft van de negentiende eeuw, die verhalen dat het baksteenpuin in de gracht moest worden gestort en dat het natuurstenen parement van de muur door de stad werd gerecupereerd( Felixarchief MA#77541 en MA#77537).
Een neergestort muurblok loopt door tot onder de fundering van het buurhuis. De afmetingen van de rode baksteen bedragen 20 x 9 x 4,5 cm. De kleur is rood (Munsell red 7.5R 4/6 moist). Het blok is gemetst met een roze mortel met als bindmiddel kalk. Kalkbrokjes tot 1 cm zijn zichtbaar. De toeslag bestaat uit medium zand, rode chamotte en weinig houtskool. De kleur van de mortel is licht roze (Figuur 27). Het muurblok maakt deel uit van spoor S6 en volgt de helling van het puin zoals het van de muur werd gestort. Toch is de herkomst onzeker, omdat de mortel duidelijk verschilt van die van het metselwerk van de muurkern van de omwalling op deze plaats (spoor S13)(Figuur 16 en 17).
Tussen de afbraaklaag en de zandvulling van de gracht ligt een laag die bestaat uit veel los baksteenpuin en muurfragmenten gemengd met proportioneel weinig medium zand (spoor S10). In tegenstelling tot spoor 6 is dit pakket niet gecompacteerd en bestaat het vooral uit grotere baksteenbrokken. Verder bevat de laag veel brokjes mortel en matig schelp-‐ en kalkzandsteenfragmenten. Zij is vermoedelijk ontstaan bij een eerdere afgraving van een deel van spoor 6 in het begin van de twintigste eeuw. Toen werden tijdens een verbouwing van de negentiende-‐eeuwse woning nieuwe funderingskolommen geplaatst. In dat verband is het opvallend dat de sterk gecompacteerde afbraaklaag (spoor S6) ontbreekt langs het noordwestelijk uiteinde van de muur. In de plaats ligt hier het glauconiethoudend schelpzand (spoor S11), vermoedelijk ook aangevoerd in het begin van de twintigste eeuw.
Figuur 16. Bovenaanzicht van de muur (spoor S1) met links op de foto de secanswand. Rechts voor de muur liggen achteraan de sporen van het neergestort puin van de afgebroken muurkern (sporen S6 en S10) en op de voorgrond groenbruin glauconiethoudend schelpzand (spoor S11) waarin zich een ronde funderingskolom (spoor S3) bevindt uit het begin van de 20ste eeuw.
Figuur 17. Monster 5 (spoor S12) Zachte donkergrijze kalkmortel. Zandige mortel met frequent houtskoolspikkels en matig kalkbrokken, schelpfragmenten. Kleur: Munsell 10YR 4/2 dark grayish brown.
Figuur 18. Secanswand met op het oppervlak resten van het 16de_eeuws metselwerk. Meerder kleuren baksteen zijn te onderscheiden. Kleur van de rode bakstenen Munsell weak red 10R 4/4. Kleur van de gele bakstenen Munsell light yellowish brown 10YR 6/4 tot very pale brown 10YR 7/4. Homogeen baksel met geringe hardheid (Mohs 2).
Figuur 19. Secanswand met op het oppervlak resten van 19de-‐eeuws metselwerk (spoor S19).
Figuur 20. Secanswand met in het midden van de foto bouwafval verwerkt in kalkmortel afkomstig van de 16de_eeuwse muurkern.
Links en rechts recenter metselwerk in grijze mortel.
4.3. Keldermuur uit de tweede helft van de 19de eeuw (spoor S19)
Op het oppervlak van de secanswand is ten noorden van de bastionmuur nog het metselwerk bewaard van de keldermuur van het eerste woonhuis dat gebouwd werd na de afbraak van het bastion. Een getrapte fundering is zichtbaar vanaf 5.20 m TAW. De afmeting van de bakstenen van dit metselwerk bedraagt 8,5 x 18 x 4,5 cm (monster M6). De kleur van de bakstenen is rood (Munsell red 7.5R 4/6 moist).
De muur werd gemetseld met een grijze kalkmortel. Het bindmiddel is kalk. In de specie is een toeslag van koolas verwerkt (Figuur 19 en 29).
4.4. Bouwelementen uit een 20ste-‐eeuwse verbouwing (sporen S2-‐5, S7-‐9, S14-‐17 en S21)
Tijdens verbouwingen in 1931 aan het pand Italiëlei nr. 239, bleek bij de aanvang van de werken dat de funderingen van het gebouw in slechte staat waren. De bestaande funderingen werden daarom vervangen (Felixarchief 1930#38051/006). Onmiddellijk onder de betonnen vloerplaat van de kelder (spoor S21) bevonden zich 7 betonnen funderingskolommen die met deze bouwfase in verband kunnen worden gebracht. Zij zijn opgebouwd uit holle cilindrische elementen met een getrapte opstaande rand. Het gaat om betonnen buizen met binnendiameter van 1 m, een buitendiameter van 1,17 m en een wanddikte van 8 cm (sporen S2, S3, S4, S5, S7, S8, S9). De kolommen zijn gevuld met gemetste bouwpuinblokken (sporen S14, S15 en S17) en bovenaan afgedekt met een laag beton die ter plaatse werd gegoten (spoor S16). Deze betonlaag werd bovenaan geglad vooraleer de vloerplaat van de kelder werd gegoten (spoor S21). Het beton bevat een bijmenging van grint (monster M17)(Figuur 31 en 32).
De muurfragmenten in de vulling van de cilinders zijn gemetst met grijze kalkmortel (monster M16) met een toeslag van koolas. Dezelfde mortel werd ook gebruikt bij het metselwerk van de 19de-‐eeuwse woning. Vermoedelijk gaat het dan ook om afbraakresten van muren uit deze periode die ter plaatse werden hergebruikt.
Figuur 21. Bovenste segment van de funderingskolom (spoor S2) uit het begin van de 20ste eeuw bij het aanleggen van het vlak.
Figuur 22. Funderingskolom (spoor S2) uit het begin van de 20ste eeuw bij het aanleggen van het vlak.
4.5. De zandvulling van de gracht (spoor S11)
Het grootste deel van het onderzoeksgebied was opgevuld met een geelbruine dempingslaag (spoor S11). Het gaat om siltig glauconiethoudend groenig geelbruin fijn zand, vermengd met schelpgruis en grote schelpfragmenten (monster M19). Er zijn twee redenen om aan te nemen dat het niet om de originele dempingslaag van de gracht gaat. Er zijn geen sporen gevonden van uitgraving van de funderingskolommen. Daarnaast blijkt uit de afwezigheid van de puinlaag (spoor 6) ter hoogte van het noordwestelijk uiteinde van de bastionmuur dat deze zone volledig werd afgegraven bij de verbouwing in 1931. Vermoedelijk werd het zand in die periode aangevoerd.