• No results found

Bij brief d.d. 26 augustus 2002

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bij brief d.d. 26 augustus 2002"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bij brief d.d. 26 augustus 20021, kenmerk R/02/U/0143, heeft het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college) van Koninklijke KPN N.V. en KPN Telecom B.V. (hierna: KPN) een antwoord ontvangen op het verzoek van het college hem het beleid van KPN inzake

zekerheidsstelling toe te zenden. In augustus 2002 heeft het college verschillende aanbieders

aangeschreven over zekerheidsstellingen. Aan de hand van de (schriftelijke) reacties van aanbieders- en met name het beleid van KPN beschreven in de brief d.d. 26 augustus 2002- wil het college aan KPN en aan andere aanbieders zijn zienswijze inzake zekerheidsstellingen voorleggen. In de bijlage 2 bij deze brief treft u derhalve de zienswijze van het college inzake zekerheidsstelling door KPN aan. Hiermee wenst het college aan de markt maximale transparantie te bieden omtrent het stellen van zekerheid en hetgeen hij daaromtrent redelijk acht.

Gelet op de relevantie van zekerheidsstellingen voor de gehele markt acht het college het van belang dat KPN en (andere) aanbieders in staat worden gesteld om schriftelijk te reageren op de zienswijze van het college. Op basis van de reacties van KPN en andere aanbieders zal het college- indien daartoe aanleiding voor bestaat- zijn zienswijze inzake zekerheidsstellingen wijzigen. Het college beoogt vervolgens zijn zienswijze om te zetten in Beleidsregels inzake zekerheidstellingen.

Inleiding

In haar brief geeft KPN in grote lijnen haar zienswijze omtrent het verlangen van zekerheid en het door haar ter zake gevoerde beleid weer. In het door KPN verstrekte beleidsstuk ontbreekt echter relevante informatie. Zo zijn in het beleid geen criteria, procedurebeschrijvingen en werkinstructies opgenomen. Dientengevolge is niet, althans onvoldoende, duidelijk onder welke voorwaarden en op welke wijze KPN zekerheden verlangt. Tevens bergt de wijze waarop KPN omgaat met zekerheidsstelling mogelijkheden tot discriminatie in zich. Het college acht het voorgaande, mede gelet op de zwaarwegende belangen van de aanbieders, zeer zorgwekkend. Overigens hebben zowel KPN als andere aanbieders het college te kennen gegeven belang te hebben bij het afdekken van financiële risico’s en duidelijkheid omtrent de mogelijkheid en wijze van het stellen van zekerheid ter zake.

Zekerheidsstelling en concurrentie

Het college acht het alleszins redelijk dat KPN zekerheid verlangt ter afdekking van haar financiële risico’s. Desalniettemin signaleert het college een spanningsveld tussen enerzijds het verlangen van bepaalde zekerheden door KPN en anderzijds de potentiële belemmering van de concurrentie op de telecommunicatiemarkt door het stellen van zekerheid. Liquide middelen, het zogenaamde werkkapitaal, vormen een kritische factor voor een aanbieder om in eerste instantie met succes tot de markt toe te kunnen treden om zich vervolgens op diezelfde markt te kunnen handhaven. Ieder onevenredig beslag op de financiële middelen van aanbieders beschouwt het college als een tot zorg strekkende aantasting van de concurrentiepositie van aanbieders. Er dient dan ook een zorgvuldige afweging te worden gemaakt tussen het zoveel mogelijk beperken van het debiteurenrisico van KPN en een mogelijk onredelijk beslag op de liquide middelen van de andere aanbieder.

(2)

Naar het oordeel van het college kan het stellen van zekerheid in het algemeen en bankgaranties in het bijzonder onder omstandigheden in strijd zijn met de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) en lagere regelgeving waaronder het Besluit ONP huurlijnen en telefonie (hierna: Boht)2. In dit verband heeft het college reeds een aantal uitspraken gedaan3. Daarbij heeft het college met name gesteld dat het stellen van zekerheid dient te geschieden op basis van redelijkheid en proportioneel en niet discriminerend dient te zijn en dat het niveau van de gevraagde zekerheidsstelling gerelateerd dient te zijn aan het, op basis van kostengeoriënteerde tarieven, maximaal te lopen debiteurenrisico.

Onderhavige zienswijze dient te worden beschouwd als een aanvulling op de door het college in het verleden gedane uitspraken betreffende zekerheidsstelling. De zienswijze is daarnaast mede op grond van nieuwe inzichten van het college tot stand gekomen.

Kern van de zienswijze

Teneinde zo transparant en beknopt mogelijk inzicht te geven in zijn zienswijze, geeft het college thans de kern daarvan weer. Naar het oordeel van het college dient KPN bij het stellen van zekerheid aan een andere aanbieder aangaande de levering van gereguleerde diensten de volgende uitgangspunten te hanteren:

1. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het specifieke debiteurenrisico en het algemene debiteurenrisico van KPN. Het specifieke debiteurenrisico betreft het risico van één individuele aanbieder, terwijl het algemene debiteurenrisico het risico betreft wat KPN ten aanzien van alle aanbieders loopt;

2. Het stellen van zekerheid kan alleen noodzakelijk zijn uit hoofde van het debiteurenrisico dat een specifieke aanbieder voor KPN oplevert. Het specifieke debiteurenrisico doet zich kortweg voor wanneer een aanbieder niet langer aan zijn betalingsverplichtingen voldoet en zal voldoen dan wel wanneer KPN diensten dient te leveren aan een dubieuze debiteur. Daarnaast heeft KPN een

algemeen debiteurenrisico welk risico via de WACC in de tarieven, welke door KPN voor de geleverde gereguleerde diensten in rekening worden gebracht, is gedekt;

3. Ter afdekking van het specifieke debiteurenrisico kan KPN een bepaalde zekerheid stellen. De volgende, niet limitatief opgesomde, vormen van zekerheidsstelling zijn mogelijk waarbij de keuze bij de betreffende aanbieder ligt, tenzij de voorgestelde zekerheidsstelling het door KPN te lopen risico in onvoldoende mate dekt:

a. verkorte betalingstermijn; b. direct betalen;

c. bankgarantie van de eigen onderneming; d. bankgarantie van de moedermaatschappij; e. vooruitbetaling.

4. De hoogte van een zekerheidsstelling dient in beginsel terug te worden gebracht tot het netto

2 Zoals artikel 6.1, 6.2, 6.5, 6.6, 6.9 en 6.10 Tw en artikel 28 en 43 Boht.

3 RIA-oordeel d.d. 28 juli 2000 (kenmerk OPTA/IBT/2000/202134), Besluiten Denda/KPN d.d. 4 december 2000 (kenmerk

(3)

omzetsaldo van drie maanden van de vergoedingen. Voor de berekening van de hoogte van de zekerheidsstelling wordt verwezen naar de zienswijze;

5. Indien aanbieders geen overeenkomst kunnen bereiken omtrent de te stellen zekerheid, dan kan een aanbieder zich tot het college wenden4.

Naar het oordeel van het college is het stellen van zekerheid conform bovenstaande uitgangspunten, met inachtneming van hetgeen het college in zijn zienswijze overweegt, redelijk en proportioneel. Tevens wordt hiermee discriminatie voorkomen. Derhalve is het college van oordeel dat KPN deze uitgangspunten, conform zijn zienswijze, in haar aanbiedingen en overeenkomsten inzake de levering van gereguleerde diensten dient te hanteren.

Het college verzoekt u zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 17 januari 2003, te reageren op de zienswijze van het college inzake zekerheidsstellingen.

Hoogachtend,

HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT, namens het college,

dr. J. Huigen

4 In geval van interconnectie, bijzondere toegang en ontbundelde toegang kan zulks geschieden op basis van artikel 6.3, artikel

(4)

Bijlage bij brief met kenmerk OPTA/IBT/2002/202957

Zienswijze zekerheidsstelling inzake levering van gereguleerde diensten

1. Inleiding

De door het college ontvangen berichten en klachten omtrent zekerheidsstelling door KPN, de noodzaak van KPN om haar financiële risico’s af te dekken, de geconstateerde ondoorzichtigheid van het beleid van KPN ter zake en het concurrentiebelang in het algemeen, vormen de aanleiding voor de onderhavige zienswijze. Het stellen van zekerheid door KPN ter afdekking van haar financiële risico’s acht het college redelijk, maar kan onder omstandigheden concurrentiebelemmerend werken en in strijd met de

Telecommunicatiewet zijn. Zekerheidsstelling dient dan ook op basis van redelijkheid te geschieden en proportioneel en niet discriminerend te zijn. In zijn zienswijze geeft het college zijn visie omtrent zekerheidsstelling door KPN en hetgeen hij daaromtrent redelijk acht weer.

In het navolgende geeft het college zijn reactie weer op het door KPN bij brief van 26 augustus 2002 verstrekte zekerhedenbeleid. Vervolgens wordt ingegaan op hetgeen KPN stelt omtrent

zekerheidsstelling in het kader van het Referentie Interconnectie Aanbod. In paragraaf 4 zal het college ingaan op het afdekken van het algemene debiteurenrisico. Daarna zal het college zijn overwegingen omtrent het stellen van zekerheden ter afdekking van het specifieke debiteurenrisico weergeven. Tot slot geeft het college ter zake zijn conclusie.

2. Reactie op het beleid van KPN

Naar de mening van KPN mag de financiële last van het bevorderen van concurrentie op de

telecommunicatiemarkt niet op haar worden afgewenteld. Daarnaast stelt KPN dat het verlangen van zekerheid noodzakelijk is geworden vanwege de huidige minder rooskleurige financiële situatie in de telecommunicatiemarkt. Naar het oordeel van het college zijn dit oneigenlijke argumenten om aan andere aanbieders een zekerheidsstelling te vragen. Andere aanbieders hebben veelal niet, evenals KPN, de mogelijkheid zaken te doen met wie zij willen. Immers, voor de levering van veel diensten zijn andere aanbieders nog steeds aangewezen op, dan wel afhankelijk van, KPN. Aan KPN zijn als aanbieder met aanmerkelijke marktmacht op grond van de Telecommunicatiewet juist vanwege deze positie en teneinde een gelijk speelveld te creëren bepaalde verplichtingen opgelegd. Daarbij is het college van oordeel dat het verlangen van een zekerheidsstelling door KPN de concurrentie op de telecommunicatiemarkt kan belemmeren hetgeen in strijd is met het doel en de strekking van eerdergenoemde wetgeving. Voorgaande neemt niet weg dat KPN een aanmerkelijk risico loopt geleverde diensten niet betaald te krijgen, omdat zij verplicht is bepaalde diensten aan een groot aantal aanbieders te leveren. Echter, het verlangen van zekerheidsstelling kan alleen noodzakelijk zijn uit hoofde van het debiteurenrisico dat een specifieke aanbieder voor KPN oplevert. Een minder goede financiële situatie op de

(5)

Afdekken debiteurenrisico

In haar beleid geeft KPN aan het redelijk te achten haar debiteurenrisico af te dekken daar waar het zich voordoet, namelijk bij de betreffende aanbieder. Het college kan KPN hierin niet geheel volgen. Naar het oordeel van het college dient er namelijk een onderscheid te worden gemaakt tussen het specifieke en het algemene debiteurenrisico. Alleen het specifieke debiteurenrisico kan door middel van het stellen van een vorm van zekerheid worden afgedekt. In de paragrafen 4 en 5 zal het college meer specifiek hier op ingaan.

KPN stelt dat haar debiteurenrisico door een aantal factoren wordt bepaald. Een belangrijke factor is volgens KPN de termijn die verstrijkt tussen het moment waarop de diensten worden verleend en het moment waarop de voor die diensten verschuldigde vergoeding opeisbaar wordt. Opgemerkt zij dat een vergoeding eerst opeisbaar wordt nadat de betreffende aanbieder in verzuim is. In het geval van betaling van facturen aan KPN hanteert zij in het algemeen een leverancierskrediet van 30 dagen. Na deze 30 dagen is de vergoeding opeisbaar en is de betreffende aanbieder in verzuim. KPN kan in dat geval, en voor zover deze aanbieder de vergoeding niet binnen een nader door KPN gestelde termijn kan, dan wel zal, betalen, een vorm van extra zekerheid van die aanbieder verlangen. Tussen het moment van prestatie en het moment van de factuur ligt in beginsel 1 maand, tenzij partijen anders overeen zijn gekomen. Tussen het moment van de factuur en het opeisbaar worden van de vergoeding ligt tevens 1 maand. Opgemerkt zij dat KPN in de Modelovereenkomst Interconnectie en Bijzondere Toegang en de Raamovereenkomst Interconnecterende Vaste Verbindingen een betalingstermijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de factuurdatum, hanteert. In totaal bedraagt de periode van “moment van prestatie” tot “moment van betaling” aldus maximaal twee maanden en niet zoals KPN stelt 2,5 tot 3 maanden. Volledigheidshalve verwijst het college hierbij naar de door KPN zelf opgestelde en door accountantskantoor PriceWaterhouseCoopers voor correct geparafeerde Annex 11 van de EDC V-Rapportage van mei 2002 waarin tevens wordt aangegeven dat de doorlooptijd tussen moment van

prestatie en betaling twee maanden is.

(6)

aanvraag een besluit nemen. Het college verwijst in dit verband ook naar de Beleidsregels inzake beëindiging dienstverlening ex artikel 28 Boht van 15 oktober 2002.5

In het geval van een toegestane beëindiging van de dienstverlening aan een andere aanbieder, zal KPN de dienstverlening vanaf het moment dat het besluit aan KPN bekend is gemaakt meestal nog enkele weken dienen te continueren zodat de eindgebruikers geïnformeerd worden en kunnen overstappen naar een andere aanbieder. In dat geval loopt KPN een risico om over die periode de vergoedingen van de betreffende aanbieder niet geïnd te krijgen. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval, kan KPN dan een extra zekerheid van de betreffende aanbieder verlangen. Dit is een specifieke situatie waarbij niet op voorhand is vast te stellen gedurende welke periode KPN de dienstverlening dient te continueren. Tevens is niet op voorhand vast te stellen hoe hoog de in redelijkheid te stellen zekerheid dient te zijn ter afdekking van het mogelijk door KPN te lopen risico. Om die reden dient het stellen van zekerheid in geval van continuering van de dienstverlening steeds per geval te worden bezien6. De onderhavige zienswijze ziet dan ook uitdrukkelijk niet op de periode waarin KPN op grond van een besluit ex artikel 28 Boht de dienstverlening dient te continueren alvorens tot beëindiging kan worden overgegaan.

Gelet op de door KPN in het algemeen gehanteerde betalingstermijn van 30 dagen dient de totale risicotermijn derhalve maximaal drie maanden te bedragen. Immers, de periode van “het moment van prestatie” tot het “moment van betaling” bedraagt twee maanden. De beslistermijn van maximaal één maand in geval van een verzoek ex artikel 28 Boht daarbij opgeteld, zorgt voor een maximale

risicotermijn van drie maanden.

3. Zekerheidsstelling in referentie-aanbod

Inzake de modelovereenkomst interconnectie en bijzondere toegang, stelt KPN dat de bepalingen in deze overeenkomst een weerslag vormen van de tussen KPN en OPTA gemaakte afspraken. Ten onrechte suggereert KPN hiermee dat het college in het verleden zou hebben uitgesproken het eens te zijn met de betreffende bepalingen in deze overeenkomst en dat daarover tussen OPTA en KPN overeenstemming is bereikt. Daarvan is namelijk geen sprake. In de door KPN bedoelde brief van 17 oktober 20017 heeft het college slechts hetgeen tussen OPTA en KPN over de dictumpunten 28, 29, 33-42 van het RIA-oordeel is besproken weergegeven. Voor de goede orde citeert het college de van belang zijnde passages uit de desbetreffende brief.

“In verband met het belang van toetreding op de telecommunicatiemarkt door andere aanbieders wenst OPTA de hoogte van de bankgarantie, welke thans is bepaald op het saldo van zes maanden van de bedragen die partijen elkaar dienen te vergoeden, te verlagen. Het stellen van zekerheid dient te geschieden op basis van redelijkheid en dient niet discriminatoir of disproportioneel te zijn. In dit verband stelt OPTA voor het bovengenoemde bedrag terug te brengen tot het saldo van drie maanden

5 Kenmerk OPTA/EGM/2002/201720.

6 Zie hiervoor bijvoorbeeld het besluit van het college inzake beëindiging van dienstverlening door KPN aan Cistron van 16

augustus 2001 (kenmerk OPTA/EGM/2001/202484).

(7)

van de vergoedingen. Verder hecht OPTA eraan om artikel 10.9 van de Modelovereenkomst te laten vervallen.

KPN acht in bepaalde gevallen het stellen van zekerheid in de gegeven marktsituatie noodzakelijk, onder meer vanwege de beperkte mogelijkheden tot opschorting en beëindiging van dienstverlening aan de zijde van KPN. Bovendien wordt volgens KPN in veel gevallen met de desbetreffende partij

onderhandeld over de termijn. Daarnaast wijst KPN op de mogelijkheid dat in plaats van een

bankgarantie een andere vorm van zekerheid overeen kan worden gekomen. Voorts wordt volgens KPN slechts een bankgarantie verlangd, indien er twijfel bestaat over het betalingsgedrag van de aanbieder. KPN stelt voor de zinsnede “tenzij partijen iets anders overeenkomen” aan artikel 10.5 van de

Modelovereenkomst toe te voegen. OPTA stelt voor om in de tekst maximaal 6 maanden toe te voegen. KPN gaat hiermee akkoord.

Ten aanzien van artikel 10.9 van de Modelovereenkomst merkt KPN op dat een overeenkomst wederkerig is. Derhalve is in de Modelovereenkomst een artikel opgenomen waarin wordt bepaald dat de aanbieder in bepaalde gevallen gerechtigd zal zijn van KPN een bankgarantie te verlangen. OPTA stelt echter dat de aanbieders onderhandelingsruimte geboden dient te worden. Volgens KPN is artikel 10.9 van de Modelovereenkomst juist gunstig voor de aanbieders en acht het standpunt van OPTA niet geheel begrijpelijk. OPTA en KPN komen overeen dit punt op een later tijdstip tijdens deze bespreking nader te behandelen.”

“Opschorting van verplichtingen in het kader van een interconnectie-overeenkomst dient zeer

terughoudend te worden toegepast. OPTA hecht derhalve aan een krachtiger formulering van artikel 17 van de Modelovereenkomst, waaruit volgt dat opschorting pas dan mogelijk is indien uitzonderlijk zwaarwegende omstandigheden, gelet op de interconnectieplicht, dit rechtvaardigen. KPN verklaart zich hiermee akkoord en zal het voorstel overnemen. Hetzelfde geldt –mutatis mutandis- voor ontbinding. OPTA geeft KPN in overweging mee om het toestemmingsvereiste van het college in het kader van artikel 28 BOHT op te nemen in de Modelovereenkomst.”

In artikel 5.4 van de Raamovereenkomst Interconnecterende Vaste Verbindingen koppelt KPN de hoogte van de bankgarantie aan de vergoedingen die een aanbieder in redelijkheid over een periode van minimaal drie en maximaal zes maanden aan KPN verschuldigd zal zijn. Naar het oordeel van het college zorgt het hanteren van verschillende termijnen voor berekening van de hoogte van de bankgarantie in diverse aanbiedingen voor een ondoorzichtige praktijk van zekerheidsstelling.

4. Afdekking algemeen debiteurenrisico

(8)

uitmaakt. Naar het oordeel van het college is dit laatste niet juist. De WACC van KPN bevat inderdaad een risicovergoeding voor de vermogensverschaffers. In deze risicovergoeding is het bedrijfsrisico van KPN inbegrepen, voor zover dat bekend is bij de vermogensverschaffers. Bij dit bedrijfsrisico hoort ook het debiteurenrisico dat KPN loopt, nogmaals voor zover dit wordt gepercipieerd door de

vermogensverschaffers. Met andere woorden, het debiteurenrisico is voor zover het als “algemeen” ofwel “kenmerkend voor de sector of voor het type dienstverlening” kan worden aangemerkt, afgedekt in de WACC. Dit houdt in dat KPN in de kostprijs, als onderdeel van de vergoeding voor redelijk

rendement, een component heeft opgenomen ter dekking van dit algemene debiteurenrisico en geacht wordt een overeenkomstig deel van haar inkomsten te bestemmen voor het afdekken van dit algemene debiteurenrisico (bijvoorbeeld door middel van het doteren aan een voorziening voor dubieuze debiteuren). KPN ontkent dat dit het geval is en stelt dat zij haar debiteurenrisico afdekt door

zekerheden in de vorm van bijvoorbeeld bankgaranties of ‘verrekeningen’. Voor zover deze zekerheden tekort schieten neemt zij in haar kostprijzen een component ‘verlies op vorderingen’ op.

Het college is van oordeel dat, indien het inderdaad waar is wat KPN stelt, namelijk dat het volledige debiteurenrisico wordt afgedekt door gestelde zekerheden en de post ‘verlies op vorderingen’, KPN kennelijk een dubbeltelling pleegt en dus onredelijk hoge tarieven hanteert en/of onredelijke

zekerheden verlangt. Het college acht het ter zake essentieel dat dubbeltellingen voorkomen worden. Indien KPN stelt dat het debiteurenrisico zo veel mogelijk wordt geïndividualiseerd en afgedekt met zekerheden, dan bestaat er naast het algemene debiteurenrisico, dat afgedekt is via de WACC, geen algemeen deel meer. Met andere woorden, een kostprijscomponent ‘verlies op vorderingen’ vormt dan een dubbeltelling.

Gelet op het bovenstaande dekt KPN het algemene debiteurenrisico af door verrekening daarvan, middels de WACC, in de tarieven. Daarnaast dekt KPN het specifieke debiteurenrisico af door het

verlangen van een aanvullende zekerheid van de betreffende aanbieder. Het college ziet dan ook niet in dat deze risico’s ook nog eens afgedekt dienen te worden door middel van verrekening van een post ‘verlies op vorderingen’. Immers, een dergelijke afdekking staat in geen verhouding tot het feitelijke risico dat KPN loopt en levert een dubbeltelling op. Het geschatte debiteurenrisico van KPN kan in de praktijk mee- of tegenvallen. Het risico ter zake, dat door KPN al dan niet juist is ingeschat, rust evenwel bij KPN en mag niet op de aanbieders worden afgewenteld. KPN dient haar risico’s non-discriminatoir af te dekken en derhalve de risico’s ten aanzien van de ondernemingen waarin zij een belang van 50% of minder conform het voorgaande af te dekken.

5. Afdekking specifiek debiteurenrisico

Het specifieke debiteurenrisico wordt gevormd door het risico van een individuele aanbieder die diensten van KPN afneemt. Indien een aanbieder op enig moment niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet en er geen reëel vooruitzicht is op betaling, dan kan KPN van de betreffende aanbieder een zekerheid vragen voor het in redelijkheid te verwachten risico voor toekomstige leveringen. Indien KPN diensten zal leveren aan een nieuwe aanbieder waarvan de kredietlimiet lager is dan de

(9)

verwachten risico voor de bedoelde leveringen. Slechts bij een verhoogd individueel risico van een debiteur mag KPN aldus aanvullende zekerheden eisen.

Vormen van zekerheidsstelling

Ter afdekking van het specifieke debiteurenrisico kunnen naar het oordeel van het college de volgende vormen van zekerheid gesteld worden:

1. verkorte betalingstermijn 2. direct betalen;

3. bankgarantie van de eigen onderneming; 4. bankgarantie van de moedermaatschappij; 5. vooruitbetaling.

Naar het oordeel van het college is de keuze in eerste instantie aan de aanbieder waarvan KPN zekerheid verlangt. Naar het oordeel van het college kan KPN in redelijkheid haar instemming alleen onthouden indien de door de aanbieder voorgestelde zekerheidsstelling het door KPN te lopen risico in

onvoldoende mate dekt en dit genoegzaam door KPN wordt aangetoond. De door de andere aanbieder aan KPN te stellen zekerheid dient binnen één maand nadat schriftelijk om zekerheidsstelling is verzocht te worden verstrekt.

Hoogte van de zekerheidsstelling

Indien een zekerheidsstelling wordt gesteld, dan dient het niveau daarvan gerelateerd te zijn aan het, op basis van kostengeoriënteerde tarieven, maximaal in redelijkheid te lopen debiteurenrisico. Zoals reeds eerder aangegeven bedraagt de totale risicotermijn voor KPN maximaal drie maanden. Naar het oordeel van het college kan bij het bepalen van de hoogte van een te stellen zekerheid alleen uitgegaan worden van het saldo aan openstaande debiteuren. Dit houdt in dat eventueel vooruit ontvangen (prepaid) omzet op het debiteurenbedrag in mindering dient te worden gebracht. Eveneens dient bij het bepalen van de hoogte van de zekerheidsstelling rekening te worden gehouden met verrekeningen uit hoofde van de bij de debiteur openstaande crediteuren, waarvan KPN de betaling kan tegenhouden of uitstellen. Dit zogenaamde ‘salderingsprincipe’ geldt per debiteur als geheel, niet per dienst per debiteur. Met andere woorden, een debiteurenstand van een aanbieder in verband met een bepaalde dienst kan (geheel of gedeeltelijk) gecompenseerd worden met een crediteurenstand van diezelfde aanbieder in verband met een andere dienst.

Alvorens een zekerheidsstelling kan worden verlangd dient de kredietlimiet van de betreffende aanbieder door een daartoe deskundige instantie8 te worden vastgesteld. Een bevoegd en deskundig afgegeven kredietlimiet geeft op objectieve wijze inzicht in de kredietwaardigheid van een bepaalde aanbieder. Eerst indien de afgegeven kredietlimiet lager is dan het bedrag van de vergoedingen die de aanbieder in redelijkheid over een periode van drie maanden per saldo aan KPN verschuldigd zal zijn, dan is het stellen van zekerheid naar het oordeel van het college geoorloofd. De afgegeven kredietlimiet geeft aan of de betreffende aanbieder (tijdig) aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Bij de

(10)

vaststelling van de kredietlimiet wordt onder meer rekening gehouden met de branche, het betalingsgedrag en de betalingsmoraal van de betreffende aanbieder.

Het college maakt bij het bepalen van de hoogte van de zekerheidsstelling een onderscheid tussen vier verschillende situaties:

1. In het geval van een bestaande aanbieder, welke minimaal één jaar een gereguleerde dienst dan wel meerdere gereguleerde diensten van KPN afneemt, wordt het gemiddelde omzetsaldo per maand berekend, gebaseerd op de voorafgaande 12 maanden. Dit gemiddelde omzetsaldo vermenigvuldigd met drie, zijnde de drie maanden, is de maximale hoogte van de zekerheidsstelling.

2. In het geval van een bestaande aanbieder, welke minder dan één jaar een gereguleerde dienst dan wel meerdere gereguleerde diensten van KPN afneemt, is de hoogte van de zekerheidsstelling maximaal het omzetsaldo van de laatste drie maanden.

3. Indien een bestaande aanbieder zoals bedoeld onder 1 of 2 een nieuwe dienst van KPN af wenst te nemen, kan de kredietlimiet van deze aanbieder voor KPN aanleiding zijn een bepaalde zekerheid van deze aanbieder te verlangen. In dat geval wordt de hoogte van de te stellen zekerheid overeenkomstig het onder 1 en 2 bepaalde vastgesteld.

4. Indien sprake is van een nieuwe aanbieder welke een dienst van KPN wenst af te nemen, dient de hoogte van de zekerheid te corresponderen met het geprognosticeerde omzetsaldo over drie maanden ten aanzien van de te leveren gereguleerde dienst(en).

Voor zover de betreffende aanbieder en KPN de vorderingen betwisten, dan acht het college het redelijk wanneer bij de berekening van het omzetsaldo uitgegaan wordt van 60% van het door KPN gestelde bedrag voor de levering van de betreffende dienst. Naar het oordeel van het college wordt hiermee voorkomen dat aanbieders de door KPN gestelde vordering(en) betwisten teneinde geen zekerheid te stellen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het CDA, staat daarin nu voor een geweldige uitdaging: aan te tonen dat onze identiteit niet wordt bepaald door de regeringspartner van het moment, maar door een visie op

Het beleid ten aanziei druk moet, ook met h ekonomisch leven, w wel rekening te word van de behoeften op behoort te worden ge de progressie in de Ir voor de middengroep

- Stemt in met het, door de gemeente Alkmaar namens de regio, inhuren van een extern bureau voor het opstellen van het transitiearrangement jeugdzorg in regio Alkmaar;. - Stemt

Het college besluit de raad voor te stellen de bestemmingsplannen Mag complex, Herenweg 58 Egmond Binnen en Jan Apeldoornweg 4 Bergen (bijlage 1), inclusief de nota’s

Beslissing op het bezwaarschrift tegen het collegebesluit van 20 maart 2013, waarbij is besloten de ingebrekestelling op grond van de Wet dwangsom bij niet tijdig

bijgebouwen op het perceel Duinweg 57a te Schoorl en beslissing op het bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 16 december 2011 waarbij het verzoek om handhaving inzake

Het college besluit de bezwaarschriften van 15 april 2012, 18 april 2012 en 8 mei 2012 –overeenkomstig het advies van de commissie van 27 juli 2012- ontvankelijk en ongegrond

In uitvoering van het besluit van het Algemeen Bestuur heeft de Metropoolregio, in de rol van proces- begeleider, de voorzitters van de gemeentelijke rekenkamers uit de