• No results found

NEDERLANDS HOMOHUWELIJK GELDT OOK IN ARUBA ALS HUWELIJK

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "NEDERLANDS HOMOHUWELIJK GELDT OOK IN ARUBA ALS HUWELIJK"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

· Hoge Raad 13 april 2007 Met noot van Henriëtte van Hedel

Art. 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden berust op de gedachte dat het Koninkrijk, wat betreft de rechtskracht van rechterlijke uitspraken en authentieke akten, als één rechtsgebied moet worden beschouwd. Dit brengt mee dat de rechtskracht van Nederlandse huwelijksakten, waaronder akten opgemaakt tussen twee personen van hetzelfde geslacht, in alle delen van het Koninkrijk gelijk is, ondanks andersluidende plaatselijke opvattingen in een Koninkrijksdeel. Voor (verplichte) erkenning of een in het internationaal privaatrecht gebruikelijk daaraan voorafgaand onderzoek of de akte aan zekere vereisten voldoet, zoals een openbare orde-toets, is geen plaats.

DE FEITEN

Twee vrouwen zijn in Nederland in 1999 op de voet van art. 1:80a BW een geregistreerd partnerschap aangegaan. In 2001 is het partnerschap met toepassing van art. 1:80g BW omgezet in een huwelijk. Na vestiging in Aruba in 2004 weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand hen als gehuwden in het Arubaanse bevolkingsregister in te schrijven. De vrouwen wenden zich tot het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba [hierna: GEA] met een op 1:26 BW Aruba gebaseerd extra-judicieel verzoek ter verkrijging van een verklaring voor recht dat de in Nederland opgemaakte huwelijksakte vatbaar is voor opneming in een Arubaans register van de burgerlijke stand. Het GEA wijst dit toe. In hoger beroep wijst ook het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba [hierna: het Hof] het verzoek toe. De ambtenaar van de burgerlijke stand en het Land Aruba hebben tegen de beschikking van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

UITSPRAAK

‘Beoordeling van het middel

3.3.1 De Hoge Raad vindt aanleiding eerst de onderdelen 2 en 3 van het middel te behandelen. Zij zijn namelijk van de verste strekking doordat zij de oordelen van het hof dat bij het geven van de in art. 1:26 BWA bedoelde verklaring voor recht ten aanzien van de Nederlandse huwelijksakte van [verweersters]

noch een conflictenrechtelijke noch een openbare orde-toets mag worden uitgevoerd, als onjuist bestrijden.

Samenstelling van de Hoge Raad (eerste kamer): E.J. Numann (vrz), P.C. Kop, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser. De integrale tekst van de uitspraak, inclusief de conclusie van Advocaat-Generaal L. Strikwerda, is te vinden op www.rechtspraak.nl. Het LJN is AZ6095.

Mr. J.H.G.E. van Hedel is junior-docent staatsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

(2)

3.3.2 Dienaangaande wordt het volgende vooropgesteld. Art. 40 van het Statuut voor het Koninkrijk geeft een voor alle delen van het Koninkrijk geldende regel van interregionaal privaatrecht ten aanzien van onder meer de vraag of en, zo ja, in hoeverre rechtskracht toekomt aan een binnen het Koninkrijk opgemaakte authentieke akte. Het artikel berust, voorzover in deze zaak van belang, op de gedachte dat het Koninkrijk wat betreft de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging van binnen het Koninkrijk verleden authentieke akten, als één rechtsgebied moet worden beschouwd. Het artikel brengt dan ook naar zijn strekking mee dat de rechtskracht van authentieke akten die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba zijn verleden, in alle delen van het Koninkrijk gelijk is (vgl. HR 14 januari 1994, nr. 8220, NJ 1994, 403). Dit geldt niet alleen ten aanzien van de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging en de bewijskracht, maar ook ten aanzien van de vatbaarheid voor inschrijving of vermelding van dergelijke akten en van de daarin neergelegde constateringen en rechtsfeiten in de openbare registers, behoudens uitzonderingen bij de wet.

Een dergelijke uitzondering bevat art. 1:26 BWA evenwel niet. Dit betekent dat de rechter, geplaatst voor de vraag of en in hoeverre hij een op de voet van die bepaling verzochte verklaring voor recht dient te geven met betrekking tot een in een ander deel van het Koninkrijk totstandgekomen authentieke akte, dient uit te gaan van de rechtskracht van de akte zonder dat daarbij plaats is voor voorafgaande erkenning.

Daarom dient de rechter zich te onthouden van de aan een erkenning voorafgaande, in het internationaal privaatrecht gebruikelijke toetsing. Uiteraard geldt onverminderd zijn bevoegdheid om, indien daartoe aanleiding bestaat, een onderzoek te verrichten naar het authentieke karakter van de akte, nu art. 1:26 BWA (en BW) voor de verklaring voor recht als eis stelt dat de akte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt.

3.3.3 Het voorgaande brengt mee dat het hof terecht heeft geoordeeld dat ten aanzien van de huwelijksakte van [verweersters] noch een conflictenrechtelijke toets mag worden aangelegd noch toetsing aan de openbare orde mag worden verricht.

3.3.4 Aan het voorgaande kan niet afdoen dat, naar de Ambtenaar van de burgerlijke stand en het Land hebben beklemtoond, het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht in de cultuur van Aruba en van de landen in de regio als strijdig met de goede zeden wordt verworpen. Het Statuut laat de afzonderlijke delen van Koninkrijk toe hun burgerlijk recht zelf vast te stellen. Het concordantiebeginsel dat in art.

39 van het Statuut uitdrukking heeft gevonden, brengt wel mee dat het burgerlijk recht zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze wordt geregeld, maar waar in een of meer delen van het Koninkrijk fundamen- teel verschillende maatschappelijke opvattingen heersen aangaande een bepaald onderdeel van dat recht, zoals ten aanzien van de vraag of personen van hetzelfde geslacht met elkaar kunnen huwen, blijven de verschillende delen van het Koninkrijk bevoegd dat onderdeel van het recht in verschillende zin in hun wetgeving te regelen. In zoverre bestaat er ruimte voor, mede door de verschillende culturen in de Koninkrijksdelen ingegeven, verscheidenheid. Echter, het verband van het Koninkrijk, zoals dat in het Statuut vorm heeft gekregen, brengt óók mee dat alle delen van het Koninkrijk de gevolgen van die verscheidenheid dienen te aanvaarden, hetgeen, toegespitst op het onderhavige geval, betekent dat zij binnen hun eigen rechtsorde de rechtskracht en daarmee de rechtsgevolgen van elkaars rechterlijke uitspraken en authentieke akten moeten aanvaarden, ook indien die rechtsgevolgen niet aansluiten bij de plaatselijke opvattingen. Op dit punt laat het Statuut met art. 40 geen ruimte.

3.3.5 Op grond van het voorgaande falen de onderdelen 2 en 3.

3.4.1 Onderdeel 1 bevat klachten in de onderdelen 1.5 – 1.6 en 1.9 – 1.12. Daar wordt, kort en zakelijk samengevat, het volgende betoogd. Het hof heeft miskend dat, omdat, anders dan in Nederland, in Aruba een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht niet kan worden gesloten (art. 1:31 lid 1 BWA) en Aruba en Nederland dus een verschillende inhoud aan het begrip huwelijk toekennen en er op dit punt geen concordantie meer bestaat tussen beide landen, een akte van een dergelijk huwelijk niet vatbaar is voor

(3)

dat de Nederlandse huwelijksakte niet vatbaar is voor opneming in een Arubaans register van de burgerlijke stand omdat deze niet kan worden ingeschreven in de Arubaanse registers van de burgerlijke stand, nu voor de inschrijving van buiten Aruba totstandgekomen authentieke akten een met art. 1:25 e.v. BW overeenkomende regeling in het BWA ontbreekt. Art. 1:26 BWA is daarom een dode letter voor Nederlandse akten. Bovendien is de huwelijksakte van [verweersters] al ingeschreven, namelijk in het huwelijksregister in Den Haag. Het verzochte declaratoir is reeds daarom niet toewijsbaar(onderdelen 1.9 – 1.10 en 1.12). Anders dan het hof oordeelt, betreft het declaratoir op de voet van art. 1:26 BWA niet het constateren van rechtsfeiten die leiden tot vermelding daarvan in de registers van de burgerlijke stand, maar de opneming van een buitenlandse akte of rechterlijke uitspraak in de registers van de burgerlijke stand. Het hof onderscheidt bovendien niet deze registers van het bevolkingsregister, welke registraties van volstrekt verschillende aard zijn, ieder met eigen procedures. Het hof heeft in rov. 6.2 miskend dat de procedure van art. 1:26 BWA niet is bestemd om [verweersters] in staat te stellen met het declaratoir in de hand aantekening van het feit van haar huwelijk in het bevolkingsregister te verlangen (onderdeel 1.11).

3.4.2 De klachten van het onderdeel falen alle op grond van het volgende.

Uit de door het hof in rov. 5.4 geciteerde memorie van toelichting op art. 1:26 BWA alsmede uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1990/91, 21 847, nr. 3, onder 11) op het corresponderende en gelijkluidende art. 1:26 BW, blijkt dat de regeling waartoe die bepaling behoort ertoe strekt dat jegens iedereen de geldigheid kan worden vastgesteld van feiten betreffende de burgerlijke staat die in buitenland- se akten of rechterlijke uitspraken zijn neergelegd. Dit wordt in art. 1:26 BWA aldus tot uitdrukking gebracht dat de in die bepaling bedoelde verklaring voor recht ertoe strekt vast te stellen dat een buiten- landse akte of uitspraak naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een register van de burgerlijke stand.

Anders dan het onderdeel betoogt, spreekt art. 1:26 BWA niet van een Arubaans register van de burgerlijke stand. Daarmee neemt de bepaling weliswaar als uitgangspunt, dat de in de verklaring voor recht besloten liggende vaststelling van de geldigheid van het in de desbetreffende akte of uitspraak neergelegde rechtsfeit ertoe leidt dat dit rechtsfeit op de door de wet voorgeschreven wijze – bijvoorbeeld door de toevoeging van een latere vermelding of door inschrijving van de akte – in het desbetreffende register van de burgerlijke stand wordt opgenomen. Echter tevens blijkt uit de bepaling zelf dat die opneming geen noodzakelijke voorwaarde is voor de rechtskracht van de verklaring voor recht. Art. 1:26 BWA laat immers de verklaring voor recht toe ten aanzien van buitenlandse akten en dus van akten die, bij gebreke van een met art. 1:25 e.v. BW overeenkomende regeling in het BWA, niet in een Arubaans register van de burgerlijke stand kunnen worden ingeschreven. In dit verband kan ook worden gewezen op art. 1:26a BWA (en BW) dat de mogelijkheid openlaat dat de rechter op verzoek of ambtshalve bij de verklaring voor recht tevens de toevoeging van een latere vermelding op grond van art. 1:24 lid 1 BWA (en BW) aan een in de registers van de burgerlijke stand voorkomende akte gelast. Dit onderstreept eveneens dat de verklaring voor recht op zichzelf staat ten opzichte van de daadwerkelijke vermelding in een register van de burgerlijke stand van het feit waarop de verklaring betrekking heeft. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aan toewijzing van het verzoek tot de bedoelde verklaring voor recht niet in de weg staat dat in het onderhavige geval de Nederlandse huwelijksakte van [verweersters], bij gebreke van een daartoe strekkende regeling in het BWA, niet kan worden ingeschreven in het Arubaanse register van huwelijken.

Dat die huwelijksakte is ingeschreven in het register van huwelijken te ’s-Gravenhage is evenmin een belemmering voor toewijsbaarheid van de verklaring voor recht, omdat, zoals hiervoor is gebleken, de strekking van de regeling van art. 1:26 BWA niet is de daadwerkelijke opneming van het desbetreffende feit in een register van de burgerlijke stand te bewerkstelligen, maar de vaststelling te verkrijgen van de geldigheid van dat rechtsfeit jegens een ieder.

Daarom ook, ten slotte, heeft het hof in rov. 6.2 de strekking van de procedure op grond van art. 1:26 BWA niet miskend door te oordelen dat de wens van [verweersters] om als gehuwd te worden ingeschre-

(4)

ven in het bevolkingsregister van Aruba een ”gerechtvaardigd belang” oplevert als bedoeld in die bepaling.

Op grond van de verklaring voor recht die jegens een ieder werkt, kunnen zij immers alsnog verlangen dat in het bevolkingsregister van Aruba vermelding plaatsvindt van het feit waarop die verklaring betrekking heeft, te weten dat zij gehuwd zijn.

4. Beslissing De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt de Ambtenaar van de burgerlijke stand en het Land in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweersters] begroot op C= 341,38 aan verschotten en C= 1.800,-- voor salaris.’

NOOT

1. ‘Aruba blijft een droom’, verklaarde het echtpaar een aantal dagen nadat het onderhavige arrest door de Hoge Raad was gewezen.1 Na enkele maanden in 2004 op Aruba gewoond te hebben, moest het echtpaar veiligheidshalve terugkeren naar Nederland. Het proces tegen de afwijzing van hun verzoek om hun Nederlandse huwelijksakte in te schrijven in een Arubaans openbaar register had tot zoveel negatieve publiciteit geleid dat het onverantwoord was om op het eiland te blijven. Met de beslissing van de Hoge Raad heeft het echtpaar principieel gelijk gekregen.

2. De Hoge Raad boog zich in deze zaak over de vraag of het Hof bij het geven van een declaratoir ten aanzien van een Nederlandse huwelijksakte opgemaakt tussen twee personen van hetzelfde geslacht ten onrechte geen conflictenrechtelijke of openbare orde-toets heeft uitgevoerd. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag aan de hand van de artikelen 39 (concordan- tiebeginsel) en 40 Statuut. Deze artikelen luiden als volgt:

Artikel 39 [Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden]:

‘- 1. Het burgerlijk en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het strafrecht, de strafvordering, het auteursrecht, de industriële eigendom, het notarisambt, zomede bepalingen omtrent maten en gewichten worden in Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld.

- 2. Een voorstel tot ingrijpende wijziging van de bestaande wetgeving op dit stuk wordt niet bij het vertegenwoordigende lichaam ingediend – dan wel door het vertegenwoordigende lichaam in behandeling genomen – alvorens de regeringen in de andere landen in de gelegenheid zijn gesteld van haar zienswijze hieromtrent te doen blijken.’

Artikel 40 [Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden]:

‘Vonnissen, door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba gewezen, en bevelen door hem uitgevaardigd, mitsgaders grossen van authentieke akten, aldaar verleden, kunnen in het gehele

1 ”Aruba: lesbisch stel komt niet in huwelijksregister”, De Volkskrant, 19 april 2007, p. 3.

(5)

de tenuitvoerlegging plaats vindt.’

3. Art. 40 Statuut ziet op de wederkerige uitvoerbaarheid van rechterlijke uitspraken en authentieke akten. De geschiedenis van de totstandkoming van art. 40 Statuut geeft echter geen antwoord op de vraag of de wederkerige uitvoerbaarheid ook inhoudt dat de bindende kracht en bewijskracht van de akte van rechtswege gelden.2In een eerdere uitspraak beant- woordde de Hoge Raad deze vraag bevestigend ten aanzien van een in Nederland door de kinderrechter gegeven beschikking inhoudende een ondertoezichtstelling.3

4. In tegenstelling tot de ondertoezichtstelling van minderjarigen is een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht onmogelijk naar Arubaans burgerlijk recht (art. 1:31 lid 1 BW Aruba). Art. 1:31 lid 1 BW Aruba is niet in strijd met een in een internationaal verdrag neer- gelegd mensenrecht (‘the right to marry’, ‘the right to respect for private life and family life’

en het recht op gelijke behandeling).4Aruba nam het standpunt in dat de in art. 40 Statuut opgenomen clausule ‘met inachtneming van de wettelijke bepalingen van het land, waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt’, aan het land de bevoegdheid geeft om akten en vonnissen die volgens Nederlands recht tot stand zijn gekomen, aan het aldaar geldende recht te toetsen alvorens deze te erkennen en ten uitvoer te leggen.

5. De Hoge Raad is daarentegen, conform een eerder (niet gepubliceerd) advies van zijn president en procureur-generaal,5van oordeel dat art. 40 Statuut berust op de gedachte dat het Koninkrijk, wat betreft de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging van binnen het Koninkrijk verleden authentieke akten, als één rechtsgebied moet worden beschouwd. Dit artikel brengt naar zijn strekking mee dat de rechtskracht van de akten in alle delen van het Koninkrijk gelijk is. Voor een in het internationaal privaatrecht gebruikelijk onderzoek of een buiten het Konink- rijk verleden akte aan de vereisten voor erkenning voldoet, te weten: een onderzoek naar de (internationale) bevoegdheid van de (rechterlijke) autoriteit, de wijze van totstandkoming van de akte of uitspraak en een openbare orde-toets, is geen plaats meer wanneer de akte binnen het Koninkrijk verleden is.6Met andere woorden, in het ‘meerdere’ van art. 40 Statuut (executo- riale kracht) ligt het ‘mindere’ (bindende kracht en bewijskracht) besloten. Volgens de Hoge Raad geldt dit ook voor een in Nederland opgemaakte huwelijksakte tussen twee personen van hetzelfde geslacht. Hieraan doet niet af dat het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht

2 De toelichting op art. 40 Statuut parafraseert slechts de artikelen 142 Landsregeling Suriname en artikel 151 Landsregeling Nederlandse Antillen. Zie W.H. van Helsdingen, Het statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (Den Haag: Staatsdrukkerij, 1957) p. 476-477.

3 HR 14 januari 1994, NJ 1994, 403 (Concl. A-G Strikwerda) m.nt. onder HR 14 januari 1994, NJ 1994, 404 WH-S.

4 Zie de niet-ontvankelijkheidsbeslissing van het Human Rights Committee van de Verenigde Naties van 17 juli 2002 in de zaak Juliet Joslin t. Nieuw Zeeland, CCPR 902/1999. Vgl. voor BW (Oud) HR 19 oktober 1990, NJ 1992, 129 m.nt. EAA.

5 Het advies was gevraagd nadat (politieke) commotie was ontstaan rond de toepasselijkheid van art. 40 Statuut en het ‘homo-huwelijk’. Het advies is deels weergegeven in C. Borman, Het statuut voor het Koninkrijk, (Deventer:

W.E.J. Tjeenk Willink, 2005) p. 207.

6 Dit laat de bevoegdheid van de rechter ongemoeid om, indien daartoe aanleiding bestaat, een onderzoek te verrichten naar het authentieke karakter van de akte.

(6)

in de cultuur van Aruba en van de landen in de regio als strijdig met de goede zeden wordt verworpen.

6. De opvatting van de Hoge Raad is weliswaar door meerdere juristen onderschreven,7maar zij is niet geheel onomstreden.8Volgens Ellis9strookt de strekking en praktische relevantie10 van het concordantiebeginsel enerzijds en de autonome status van Aruba anderzijds, niet met de thans door de Hoge Raad aan art. 40 Statuut gegeven uitleg.

7. Ofschoon het wellicht, zoals ook het Hof overweegt, merkwaardig is dat Europese landen met een cultuur die dichter staat bij de Nederlandse wèl de openbare orde-exceptie kunnen opwerpen ten aanzien van het Nederlandse homohuwelijk en Aruba niet, dit is, blijkens de onderhavige beschikking van de Hoge Raad, nu eenmaal een consequentie die het Koninkrijks- verband met zich brengt. Ook ik zie geen reden om lokale overtuigingen, hoe diep genesteld ook, die neerkomen op of leiden tot discriminatie onder de noemer van de interregionale openbare orde toepassing van het gelijkheidsbeginsel te doen frustreren. Bovendien zij er op gewezen dat Aruba niet verplicht is zelf het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht in te voeren.11De in het eerste lid van art. 39 Statuut bedoelde wetgeving behoort tot de eigen aangelegenheden van de landen en een statutair mechanisme om uniformiteit af te dwingen ontbreekt.

8. Binnen het Koninkrijk kan geen onderscheid gemaakt worden tussen een Nederlandse huwelijksakte betreffende personen van verschillend of gelijk geslacht. Dit heeft als gevolg dat Arubaanse (en Antilliaanse) paren van gelijk geslacht tijdens (honeymoon)vakantie in Den Haag in het huwelijk kunnen treden (art. 1:43 lid 1 BW). Op deze wijze zal het zogenaamde

‘homo-huwelijk’ via de achterdeur zijn ingang kunnen vinden in de West. Hiervoor is wel noodzakelijk dat het feit waarop de verklaring voor recht betrekking heeft, te weten dat een echtpaar is gehuwd, vermeld wordt in het bevolkingsregister. In geval van een weigering van het verzoek tot vermelding van dit rechtsfeit is op basis van de Landsverordening op het aanleggen en bijhouden van het bevolkingsregister en het Landsbesluit bevolkingsregister de

7 Zie onderdeel 15 van de conclusie van A-G Strikwerda bij HR 14 januari 1994, NJ 1994, 403. Zie ook H. Ulli Jessurun d’Oliveira, ‘Het Nederlandse huwelijk en het Koninkrijk’, NJB 2001, p. 807-808.

8 Borman vindt de stelling dat het Koninkrijk één rechtsgebied is ongenuanceerd en wijst er op dat het Koninkrijk slechts één rechtsgebied is voor wat betreft de zogenaamde Koninkrijksaangelegenheden en voor de terreinen waarop het landsrecht concordant is geregeld. Zie C. Borman, supra noot 5, p. 207. Vgl. J. Sybesma, ”(homo)Huwe- lijk en het Koninkrijk”, NJB 2001, p. 1307-1308; J. de Boer, ‘Homohuwelijk en –adoptie in het Koninkrijk’, NJB 2001, p. 764-765.

9 In deze zin L. Pellis, ‘Artikel 40 statuut en het ”homohuwelijk’”, NJB 2005, p. 592.

10 De praktische relevantie van het concordantiebeginsel is afgezwakt, omdat niet zelden aan art. 39 Statuut voorbij wordt gegaan. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt echter dat op 29 maart 1999 een tripartiet overleg heeft plaatsgevonden tussen de Ministers van Justitie over onder meer het homohuwelijk. Zie Kamerstukken II 1999/00, nr. 26 672 nr. 5, p. 26. Voorts Aanhangsel Handelingen II 2004/05, p. 1879, nr. 887.

11 Zie de politieke discussie voor wat betreft de mogelijkheid tot het sluiten van zgn. ‘homo-huwelijken’ op de eilanden die gemeenten worden Handelingen II 2006/07, p. 2813-2816, nr. 47.

(7)

werkelijke inschrijving in het bevolkingsregister.

9. Tot slot, krachtens art. 43 lid 2 Statuut is het waarborgen van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur een Koninkrijksaan- gelegenheid. Het Koninkrijk heeft om deze waarborgtaak uit te oefenen een beperkt instrumen- tarium, in dier voege dat subtiel werkende dwangmiddelen in het Statuut ontbreken. Een eventuele beschikking houdende de weigering tot inschrijving van een Nederlandse huwelijks- akte opgemaakt tussen twee personen van gelijk geslacht kan, op voordracht van de rijksminis- terraad, bij Koninklijk Besluit worden vernietigd (art. 50 lid 1 Statuut). Hiermee is inschrijving echter nog niet bewerkstelligd. Actief ingrijpen in het Arubaanse zelfbestuur is mogelijk middels een algemene maatregel van rijksbestuur (art. 51 Statuut). Een dergelijke maatregel is een ultimum remedium en kan alleen worden gebruikt wanneer er sprake is van een toestand die aanleiding geeft tot ingrijpen en redres in het land zelf niet meer te verwachten is. Het artikel is (niet zonder reden) tot op heden nog niet eerder gebruikt. De Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen en de gevolmachtigd Minister van Aruba in Nederland hebben in de pers laten weten dat de uitspraak van de Hoge Raad wordt gerespecteerd.13

12 Vgl. AB RvS 8 september 2004, AB 2004, 329. MOET DEZE ERIN???

13 Aanhangsel Handelingen II 2006/07, p. 3115, nr. 1467. MOET DEZE ER IN????

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De belangrijkste gegevens van de burgerlijke stand zijn ook te vinden in de online database WieWasWie of zullen daarin binnenkort worden

De belangrijkste gegevens van de burgerlijke stand zijn ook te vinden in de online database WieWasWie of zullen daarin binnenkort worden

De juridische voltrekking van een huwelijk of geregistreerd partnerschap moet openbaar worden vastgelegd. Dat gebeurt tijdens de trouwceremonie. De trouwceremonie is een

De belangrijkste gegevens van de burgerlijke stand zijn ook te vinden in de online database WieWasWie of zullen daarin binnenkort worden

Een andere vorm van maatschappelijke schade vloeit voort uit het collegegeldkrediet. Het collegegeldkrediet is een lening die wordt afgesloten om het collegegeld

Met behulp van een vergelijkbare methodiek is verder voor de verschillende landen onderzocht hoe de netto uurlonen in de publieke sector zich verhouden tot die in de

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

Adressen die getrokken zijn op basis van speciale kenmerken (risicosignalen) kunnen een rol spelen indien (1) de populatiecijfers bekend zijn voor deze kenmerken en (2) binnen