• No results found

GRADUAAT IN HET PRODUCTIEBEHEER

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "GRADUAAT IN HET PRODUCTIEBEHEER"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GRADUAAT IN HET PRODUCTIEBEHEER

SAMENWERKINGSVERBAND TRACK 5 KEMPEN

TOETS NIEUWE GRADUAATSOPLEIDING  ADVIESRAPPORT

13 MAART 2019

(2)
(3)

Inhoud

1 Samenvattend advies van de visitatiecommissie ... 4

2 Rapportage van de bevindingen en overwegingen ... 6

2.1 Generieke kwaliteitswaarborg 1: beoogd eindniveau ... 6

2.2 Generieke kwaliteitswaarborg 2: onderwijsleeromgeving ... 8

2.3 Generieke kwaliteitswaarborg 3: te realiseren eindniveau ... 13

2.4 Generieke kwaliteitswaarborg 4: opzet en organisatie van de interne kwaliteitszorg 15 2.5 Eindoordeel ... 16

3 Beoordelingsproces ... 18

4 Overzicht oordelen ... 19

Bijlage 1: Basisgegevens over de opleiding ... 20

Bijlage 2: Domeinspecifieke leerresultaten (DLR) ... 21

Bijlage 3: Samenstelling visitatiecommissie ... 22

Bijlage 4: Overzicht van de bestudeerde documenten ... 23

(4)

1 Samenvattend advies van de visitatiecommissie

De nieuwe opleiding graduaat in het productiebeheer is een omvorming van de HBO5- opleiding bedrijfsorganisatie van samenwerkingsverband Track 5 Kempen, aangeboden door het centrum voor volwassenenonderwijs CVO Hoger Instituut Kempen samen met Thomas More Kempen op de CVO-campus in Geel.

De opleiding is gericht tot generatiestudenten die een beroepsopleiding in het hoger onderwijs willen volgen en (werk)studenten die zich willen heroriënteren of kwalificeren.

Aansluitend daarbij heeft de opleiding gekozen voor principes zoals beroepsgerichtheid van de opleiding, integratie van theorie en praktijk, actief leren en geleidelijke groei in

complexiteit. De visitatiecommissie (hierna: commissie) vindt de omschrijving van het profiel van de opleiding met het beoogde eindniveau goed doordacht. De leerresultaten van de opleiding zijn de domeinspecifieke leerresultaten, die voor deze opleidingen in Vlaanderen zijn vastgelegd. Ze voldoen aan beroepskwalificaties op niveau 5 van de Vlaamse

Kwalificatiestructuur en zijn getoetst bij docenten, werkveld, internationale experts en oud- studenten. De NVAO heeft de domeinspecifieke leerresultaten van de nieuwe opleiding graduaat in het productiebeheer gevalideerd op 25 juni 2018. Het werkveld van de streek speelde een belangrijke rol bij het bepalen van het profiel van de opleiding en bij de optie om te werken met twee keuzetrajecten: land- en tuinbouw, en maakindustrie. De afgestudeerden in de land- en tuinbouw kunnen teamverantwoordelijke worden en serres beheren in een land- of tuinbouwbedrijf. De afgestudeerden in de maakindustrie kunnen in een bedrijf aan de slag gaan als machineoperator, machineverantwoordelijke of productieplanner en later als teamleider van een machinelijn of als meestergast. Daarmee voldoet de opleiding voor standaard 1, het beoogde eindniveau.

De commissie stelde vast dat de opleiding ook voldoet voor standaard 2, de

onderwijsleeromgeving. Het programma is goed uitgewerkt, samen met een adviesraad van geïnteresseerde bedrijven uit de streek. De studenten kunnen vanaf de start kennismaken met hun toekomstige werkterrein. Er worden gepaste actieve werkvormen ingezet, zoals casusonderwijs, projecten, labo’s en praktijklessen. Meer dan het verplichte minimum van 1/3 van de studiepunten gaat naar werkplekleren, waarbij studenten leren in echte bedrijfssituaties onder begeleiding van een mentor die werkzaam is in het bedrijf. De commissie stelt vast dat het werkplekleren al vrij sterk is uitgewerkt, met plannen voor de vorming van de bedrijfsmentoren en de betrokken docenten. De begeleiding gebeurt aan de hand van zogenaamde ‘leerresultatenrubrics’ voor werkplekleren, die de opleiding verder uitwerkt met het werkveld. Ook het portfolio dat de student bijhoudt over zijn prestaties en vorderingen is een nuttig instrument bij de begeleiding van het werkplekleren.

Voorlopig wordt het keuzetraject land- en tuinbouw enkel aangeboden in een voltijds traject in dagonderwijs van twee jaar, verdeeld over acht kwartalen. Het keuzetraject maakindustrie is een deeltijds traject in avondonderwijs, standaard gespreid over drie jaar of zes semesters.

Voor de praktijkleerlijnen van deeltijdse studenten wil de opleiding specifieke werkvormen toepassen, bijvoorbeeld simulatie-onderwijs. Studenten die werken, kunnen werkplekleren op hun eigen werkplek.

Het nodige geschikte personeel voor de opleiding is voorhanden, met de lectoren van het CVO en de docenten van de hogeschool die vaak ervaring hebben in de sector. Voor alle docenten is er bijscholing voorbereid en gepland, onder meer over het verschil tussen niveau 5 (graduaat) en niveau 6 (bachelor). De nodige voorzieningen zijn aanwezig op de campus van Thomas More in Geel, onder meer een geïntegreerd land- en tuinbouwbedrijf van de

hogeschool met landbouwhall en serres en machines.

(5)

Ook voor standaard 3, de toetsing, voldoet de opleiding. De commissie stelt vast dat er een sterk toetsbeleid is ontwikkeld. Vaak worden kennis, vaardigheden en attitudes samen getoetst. Voor het toetsen van het werkplekleren wordt gewerkt met rubrics. Rubrics beschrijven de prestaties van studenten voor de leerresultaten op verschillende niveaus (goed, voldoende, onvoldoende).’ Deze rubrics zijn deelaspecten van de leerresultaten die voor studenten gescoord worden op goed, voldoende of onvoldoende. De mentoren en de docenten zullen ter zake de nodige vorming krijgen. De begeleider van de hogeschool is eindverantwoordelijk voor de toetsing van het werkplekleren. De studenten krijgen informatie over de toetsvormen, onder meer via de ECTS-fiches. De evaluatie van de afstudeeropdracht zoals ze nu is opgevat, met name dat de student één beroepstaak uit zijn portfolio toelicht en er lessen uit trekt, is voor de commissie niet helemaal duidelijk.

Ten slotte voldoet de opleiding voor standaard 4, kwaliteitszorg. De kwaliteitszorg van de nieuwe opleiding wordt ingebed in de interne kwaliteitszorg van de hogeschool, die goed is uitgewerkt in vier pijlers en aansluit bij het systeem van het CVO. Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend veld van de opleiding actief betrokken worden via metingen en op andere wijze (bv. focusgroepen van studenten, werkveldcommissie). De commissie is ervan overtuigd dat er een symbiose is ontstaan tussen het kwaliteitszorgsysteem en de kwaliteitscultuur van het CVO en de hogeschool.

De visitatiecommissie die de aanvraag van het samenwerkingsverband Track 5 Kempen voor de opleiding graduaat in het productiebeheer heeft beoordeeld, brengt een positief advies uit aan de NVAO. Zij baseert haar oordeel op het informatiedossier en het toelichtend gesprek.

Met het oog op de verdere ontwikkeling van de nieuwe opleiding, formuleert de commissie de volgende aanbevelingen. Deze aanbevelingen doen geen afbreuk aan het huidige oordeel over de potentiële kwaliteit van de opleiding.

De commissie beveelt de opleiding aan:

• om de eigenheid van de twee keuzetrajecten nog meer te expliciteren en bij de profilering helder te communiceren naar studenten en stakeholders;

• om verder in te zetten op de professionalisering van het personeel rond werkplekleren en de specificiteit van niveau 5, alsook op de training van de mentoren;

• om de praktische bruikbaarheid van de leerresultatenrubrics verder af te toetsen met het werkveld;

• om de afstudeeropdracht duidelijker te kaderen binnen de samenstelling van het portfolio en de toelichting ervan door de student.

Den Haag, 13 maart 2019

Namens de commissie ter beoordeling van de toets nieuwe opleiding voor de opleiding graduaat in het productiebeheer van het samenwerkingsverband Track 5 Kempen,

Bert Hoogewijs Bea Bossaerts

(voorzitter) (secretaris)

(6)

2 Rapportage van de bevindingen en overwegingen

2.1 Generieke kwaliteitswaarborg 1: beoogd eindniveau

Het beoogd eindniveau weerspiegelt qua niveau, oriëntatie en inhoud de actuele eisen die in internationaal perspectief vanuit het beroepenveld en/of het vakgebied worden gesteld aan de opleiding.

Bevindingen

De nieuwe opleiding gegradueerde in het productiebeheer is een omvorming van de HBO5- opleiding bedrijfsorganisatie in het samenwerkingsverband Track 5 Kempen, aangeboden door het centrum voor volwassenenonderwijs CVO Hoger Instituut Kempen samen met Thomas More Kempen op de CVO-campus in Geel, in avondonderwijs. De nieuwe opleiding wordt ondergebracht in de unit Graduaatsopleidingen op de hogeschoolcampus Geel.

Desgevraagd geven de gesprekspartners aan dat de keuze voor die unit gemaakt is om het aparte profiel van deze opleidingen op niveau 5 te bewaken en het verschil met de

bacheloropleidingen op niveau 6 te benadrukken. Een ander motief is dat men het bestaande team en de bestaande samenwerking tussen CVO en hogeschool niet wil versplinteren, zo blijkt uit gesprek.

De opleiding is gericht tot generatiestudenten die een beroepsopleiding in het hoger

onderwijs willen volgen en kiezen voor een praktische leerweg. Een tweede doelgroep zijn de studenten die zich willen heroriënteren of kwalificeren.

In lijn daarmee heeft de opleiding gekozen voor een aantal leidende ontwerpprincipes om de leeromgeving te ontwikkelen, zoals beroepsgerichtheid van de opleiding en integratie van theorie en praktijk, actief leren en geleidelijke groei in complexiteit.

De doelstellingen van de opleiding zijn gelijk aan de domeinspecifieke leerresultaten (DLR’s), die aansluiten bij de beroepskwalificaties op niveau 5 die door de Vlaamse overheid zijn vastgelegd (zie bijlage 1). De DLR’s zijn getoetst bij het werkveld, bij internationale experts en oud-studenten. Een bijlage bij het dossier geeft een overzicht van de feedback van het werkveld.

De vormgeving van de nieuwe opleiding is afgetoetst bij docententeams, bij verwante opleidingen in Vlaanderen en het buitenland en bij het werkveld. Elke graduaatsopleiding van de hogeschool heeft een eigen adviesraad, waarin met het werkveld wordt afgestemd over haar doelstellingen en het programma. In de adviesraad zijn onder meer alumni van de hogeschool vertegenwoordigd.

De commissie stelde de vraag of er geen behoefte was om met opleidingsspecifieke leerresultaten duidelijke eigen accenten te leggen voor de opleiding. De gesprekspartners geven aan dat de DLR’s zo concreet zijn dat het moeilijk is om daar verder een eigen stempel op te drukken. De eigenheid van de opleiding ligt vooral in de nauwe samenwerking met het werkveld bij het werkplekleren, bij het bepalen van het programma en bij de reële casussen die worden voorgesteld. Voor specifieke taken past men elementen uit het

beroepskwalificatiedossier toe in de regionale context.

De commissie stelt vast dat men geopteerd heeft voor twee keuzetrajecten bij Thomas More Kempen: een traject maakindustrie en een traject land- en tuinbouw. Ze was benieuwd naar het waarom daarvan. De gesprekspartners geven aan dat die keuze aansluit bij de vraag van het regionale werkveld naar twee gedifferentieerde profielen, gericht op de openstaande knelpuntvacatures die blijken uit de cijfers van de VDAB. Het werkveld was vragende partij om voor de opleiding gegradueerde in het productiebeheer twee keuzetrajecten aan te bieden met een gemeenschappelijke stam en een aantal trajectspecifieke

opleidingsonderdelen (zie GKW 2).

(7)

De gesprekspartners hebben een duidelijk profiel van de afgestudeerden in elk traject voor ogen, zo blijkt tijdens het gesprek. In de land- en tuinbouw kunnen ze teamverantwoordelijke worden en serres beheren in een land- of tuinbouwbedrijf, wat een nieuw profiel vormt tegenover de bestaande richting land- en tuinbouw in het secundair onderwijs. De afgestudeerden in de maakindustrie kunnen in een bedrijf aan de slag gaan als

machineoperator, machineverantwoordelijke of productieplanner. Op termijn zijn ze ook inzetbaar als leidinggevende voor een kleine groep mensen, bv. als teamleider van een machinelijn of als meestergast, zo geven de gesprekspartners aan. Ze bevinden zich tussen afgestudeerden uit de se-n-se opleiding productiemedewerker, die minder

verantwoordelijkheid kunnen opnemen, en afgestudeerden in verwante bacheloropleidingen, die meer verantwoordelijkheid kunnen opnemen.

De opleiding legt de focus vooral op de eigen finaliteit, maar bereidt ook voor op verdere studies, zo geven de gesprekspartners aan. De afgestudeerden kunnen doorstromen naar een andere graduaatsopleiding met een vrijstellingenpakket op maat. De afgestudeerden in de land- en tuinbouw kunnen via een verkort traject ook een bachelordiploma agro- en biotechnologie behalen.

Overwegingen

De commissie stelt vast dat de opleiding stoelt op goed onderbouwde leidende ontwerpprincipes, die adequaat zijn uitgewerkt voor de onderwijskwalificatie van deze opleiding.

Uit het gesprek is op verschillende momenten gebleken dat de gesprekspartners zich sterk bewust zijn van de eigenheid van het niveau 5. Het is de commissie duidelijk geworden waarom de opleiding niet voor opleidingsspecifieke leerresultaten gekozen heeft. Ook de optie voor twee keuzetrajecten is goed geduid, ingaande op de knelpuntvacatures in de regio.

De commissie gelooft sterk in het opzet van land- en tuinbouw als apart keuzetraject, dat ook kan bouwen op de aanwezige sectorvoorzieningen in de hogeschool (zie GKW2).

De commissie stelt vast dat de focus van de opleiding ligt op de eigen finaliteit en minder op doorstroming naar een bacheloropleiding.

De commissie besluit voor standaard 1 dat de beoogde leerresultaten van de opleiding passen binnen het Vlaamse kwalificatieraamwerk. Ze komen overeen met de

domeinspecifieke leerresultaten en de daaraan gekoppelde activiteiten, kennis en

vaardigheden van de beroepskwalificatie(s). Ze sluiten aan bij de actuele eisen die vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding, zowel op internationaal als op regionaal niveau.

De commissie beveelt aan om de eigenheid van de twee keuzetrajecten nog meer te

expliciteren en bij de profilering helder te communiceren naar studenten en stakeholders. Ze adviseert om daarbij vooral in te zetten op de specifieke eigen sterkte van het traject land- en tuinbouw.

Oordeel: voldoende

(8)

2.2 Generieke kwaliteitswaarborg 2: onderwijsleeromgeving

De onderwijsleeromgeving maakt het voor studenten mogelijk de beoogde leerresultaten te realiseren.

Bevindingen

De opleiding telt 120 studiepunten, waarvan er 48 naar werkplekleren gaan, dus ruim boven het decretaal bepaalde minimum van een derde van de studiepunten.

De samenhang tussen de beoogde leerresultaten en het programma wordt aangetoond in de leerresultatenmatrix in het dossier. De relevante inhouden van het programma werden in samenspraak met het werkveld vastgelegd en/of aangepast. De gesprekspartners geven aan dat de contacten met het werkveld ook in de toekomst richtinggevend zullen zijn.

De opleiding gebruikt de indicatoren van de beroepskwalificatie als gedragsindicatoren in de leerdoelen van de opleidingsonderdelen, die voor de eerste zestig studiepunten gedetailleerd worden beschreven in de ECTS-fiches.

Op vraag van het werkveld zijn er twee keuzetrajecten gekomen met een gemeenschappelijke stam en een aantal opleidingsonderdelen die specifiek zijn voor het traject. Zo bijvoorbeeld zijn rekenvaardigheden en communicatie- en informatievaardigheden gemeenschappelijk voor beide trajecten. Materialenleer en elektriciteit worden aangeboden voor het

keuzetraject maakindustrie, plant- en dierkunde voor het keuzetraject land- en tuinbouw.

Het programma stelt een sterke integratie van theorie en praktijk voorop, overeenkomstig de vooropgestelde didactische principes. Het accent ligt op de beroepsgerichtheid van de opleiding, actief leren en een geleidelijke groei in complexiteit. De opleiding werkt zoveel mogelijk met authentieke beroepstaken, volgens de principes van het

viercomponenteninstructiemodel (4C/ID): in principe oefenen de studenten beroepstaken in hun geheel in, maar waar nodig worden ook deeltaakoefeningen gebruikt, bv. om specifieke aspecten van een beroepstaak te automatiseren. Deze didactische principes wil de opleiding volgen in alle aspecten van het programma en de leeromgeving, die vanuit het principe van constructive alignment worden ontwikkeld, zo geeft het dossier aan.

Horizontaal groeperen vijf leerlijnen de opleidingsonderdelen op basis van de grote groepen beroepstaken van een productieverantwoordelijke. De vijfde leerlijn is de integrale

praktijkleerlijn waar studenten in reële beroepssituaties terechtkomen, met volledige beroepstaken in een industrieel bedrijf of in de land- en tuinbouw.

Voor de commissie was het niet meteen duidelijk waarom de opleiding naast een integrale theoretische leerlijn en een integrale praktijklijn voor drie bijkomende praktijkleerlijnen kiest:

productieproces, professionele contexten en sectorspecialisatie. De gesprekspartners geven aan dat die leerlijnen bestemd zijn voor het werkplekleren en er zijn gekomen op vraag van het werkveld, om een structuur te geven voor wat er geleerd moet worden. Met de integrale theoretische leerlijn wil men tegemoetkomen aan de grote verschillen tussen studenten, bijvoorbeeld inzake rekenvaardigheden, altijd met een link naar de praktijk.

Verticaal over de leerlijnen heen zijn zes thema’s ontwikkeld, ook ter ondersteuning van de werkvloer. De studenten evolueren daarbij van een basis- naar een verdiepend niveau, gericht op de verschillende aspecten van het productieproces. Ze ontwikkelen hun competenties verder in een langere periode van werkplekleren in hun keuzetraject.

De commissie stelde de vraag of het cruciale thema veiligheid voldoende sterk is ingebed in het programma. Tijdens het gesprek blijkt dat studenten daarmee vanaf het begin in aanraking komen, met name in de leerlijn professionele contexten en bij het thema basistechniek waar ze kennismaken met machines en apparaten.

(9)

Het thema veiligheid komt aan bod in een apart opleidingsonderdeel en in veel andere opleidingsonderdelen (OLOD’s) en wordt verwerkt in de rubrics voor het werkplekleren (zie verder). Het komt dan ook geregeld aan bod in gesprekken met de bedrijfsmentor en vormt een centraal thema bij de toetsing van de student. Voor de voorbereiding van het VCA-attest (Veiligheids Checklist Aannemers) worden lessen gegeven op school, maar doen de studenten het examen bij een extern examencentrum. Ook andere door de commissie aangehaalde thema’s, zoals communicatievaardigheden en kwaliteitscultuur, komen ruimschoots in het programma aan bod, zo blijkt uit het gesprek.

Van bij de start bestaat een belangrijk aandeel van de opleiding uit werkplekleren. Ter kennismaking worden eerst een aantal bedrijfsbezoeken georganiseerd in verschillende sectoren, waarna de student zijn keuzes kan maken. Uit het gesprek blijkt dat de Kempen een divers pallet heeft van bedrijfsactiviteiten, bijvoorbeeld dierenvoeding, kartonnage,

koperraffinage, met verschillende technologieën. Hun ervaringen met het werkplekleren in verschillende sectoren brengen de studenten in de klasomgeving samen in de integrale praktijkleerlijn, waardoor ze ook iets leren over de andere sectoren dan waar ze zelf werken.

Het werkplekleren wordt uitgewerkt volgens de methode van cognitive apprenticeship. De studenten leren op de werkplek, in een authentieke bedrijfscontext onder begeleiding van een mentor uit het bedrijf. Dat gebeurt stapsgewijs: de student observeert eerst, helpt dan mee en voert nadien het takenpakket helemaal zelf uit. In het eerste jaar gaat het om korte verkenningen in verschillende bedrijven, in het tweede jaar werkt de student gedurende een langere aaneengesloten periode in een bedrijf van zijn keuze.

De meerwaarde van werkplekleren is dat deze werkvorm voor de student een veilige context vormt om bij te leren en zaken uit te proberen. Dat is meteen ook het verschil tussen werkplekleren en stage: bij stage doe je wat je op school geleerd hebt, terwijl je bij werkplekleren nieuwe dingen leert door toepassing op de werkplek.

De opleiding heeft een netwerk van werkveldpartners die voldoen aan de vooropgestelde criteria die vermeld staan in het dossier, waaronder relevante opdrachten en de garantie van een goede begeleiding door een bedrijfsmentor. Studenten kunnen desgewenst zelf een eigen werkplek voorstellen. De opleiding zet in op een goede match tussen student en bedrijf:

studenten moeten bij minstens drie bedrijven solliciteren voor een plaats als werkplekstudent en krijgen daarvoor ter voorbereiding een training in communicatieve en sociale

vaardigheden en ‘leren solliciteren’. Mocht de match tussen bedrijf en student toch nog tegenvallen, dan kan de student wisselen van werkplek.

De begeleiding van een student op de werkplek bestaat uit ondersteuning op de werkplek zelf en op de hogeschool, in een duurzaam partnerschap. Een tabel in het dossier geeft een mooi overzicht van de rollen bij werkplekleren van de drie partners: de student, de begeleider van de opleiding en de bedrijfsmentor op de werkplek.

De bedrijfsmentor op de werkplek geeft directe feedback op de taken die de student uitvoert en voert minstens één keer per week met hem een coachingsgesprek. De mentoren worden door de opleiding voor de start van het werkplekleren geïnformeerd, onder meer over praktische richtlijnen en hun rollen en verantwoordelijkheden. Ze krijgen daarover een instructieboek en er is ook vorming gepland, gericht op de elementen van cognitive apprenticeship en het coachen en beoordelen van studenten.

Elke student heeft ook een begeleider voor werkplekleren van de hogeschool. Hij brengt bezoeken op de werkplek, waar hij samen met de mentor en de student de leerresultaten van de student opvolgt en bespreekt. Hij is ook het aanspreekpunt voor mentor en student bij eventuele problemen.

(10)

De centrale tool voor de begeleiding op de werkplek zijn de rubrics voor werkplekleren, waarin per leerresultaat wordt beschreven wanneer het professioneel handelen van de student goed, voldoende of onvoldoende is. Het instrument is gebaseerd op de beroepskwalificaties, zodat de mentoren niet worden afgeschrikt door onderwijskundig jargon en vanuit hun professionele handelen de studenten kunnen coachen. De rubrics vormen de borging dat studenten wat ze leren ook effectief gebruiken op de werkvloer, zo geven de gesprekspartners aan. Er is nu een eerste versie die wordt gefinaliseerd samen met het werkveld voor het einde van de opleiding, nadien worden de leerresultaten voor de verschillende periodes vanaf het begin bepaald. De gesprekspartners zijn ervan overtuigd dat de rubrics een helder kader worden voor de student, de werkplek en de opleiding. De vorming daarover voor de mentoren staat gepland, zo blijkt.

Een ander belangrijk instrument bij het werkplekleren is het elektronisch portfolio van de student, waarin hij zijn leerresultaten, beroepsproducten, leerprocessen, zelfreflecties en de feedback die hij kreeg kan verwerken. Het bevat bewijsstukken van concrete realisaties, zoals rapportages van metingen en analyses voor de optimalisatie van een productieproces en de interpretatie van meetresultaten van testen.

Op de hogeschool vormt de begeleider met zijn studenten een leergroep, waar ze over het werkplekleren reflecteren en de samenstelling van het portfolio voorbereiden. Hij heeft ook geregeld individuele gesprekken met zijn studenten, waarbij wordt gefocust op de

vooropgestelde leerdoelen en hoe die te behalen.

Als de student inhoudelijke vragen over de beroepstaken heeft of problemen heeft met zijn werkplek, kan dit in de leergroep of in een gesprek aan bod komen. Ook via de digitale leeromgeving kunnen de betrokkenen met elkaar contact opnemen. Studenten krijgen via die weg ook feedback op hun portfolio.

De commissie wilde graag weten hoe de opleiding in het werkplekleren zal omgaan met het verschil in voorkennis van studenten. De gesprekspartners geven aan dat studenten met een vooropleiding in een landbouwrichting dit kunnen delen met de andere studenten. De digitale leeromgeving kan ook inspelen op de verschillen tussen bijvoorbeeld dagstudenten en werkstudenten, die doorgaans meer matuur zijn en beroepservaring hebben.

Men wil het werkplekleren ook uitbouwen in een buitenlandse industriële of landbouwsector voor de studenten die daarvoor de competenties en de interesse hebben, zo geeft het dossier nog aan.

Voorlopig wordt het keuzetraject land- en tuinbouw enkel aangeboden in dagonderwijs en het keuzetraject maakindustrie enkel in avondonderwijs, telkens in een voltijds en een deeltijds traject. De gemeenschappelijke vakken worden in dag- en avondonderwijs gegeven, zo blijkt uit het gesprek.

Het voltijdse traject is georganiseerd in acht kwartalen van vijftien studiepunten (vier kwartalen/jaar) om de leerwegen optimaal af te stemmen op de eigenheid van de doelgroep.

Na elk kwartaal wordt er getoetst, zodat de studenten snel feedback krijgen over hun studievoortgang. Naast het werkplekleren worden er andere actieve werkvormen ingezet, waaronder casusonderwijs, projecten, labo’s en praktijklessen.

De commissie vroeg zich af waarom het traject voor land- en tuinbouw enkel overdag wordt georganiseerd. De gesprekspartners geven aan dat ze rekening houden met budgettaire overwegingen en zich met het keuzetraject land- en tuinbouw vooral tot generatiestudenten willen richten. Ze benadrukken dat de eigen finaliteit van de graduaatsopleidingen voor hen primordiaal is, zonder met het curriculum de doorstroom naar de bachelor (nu 30% vanuit het CVO) te willen beperken. De graduaatsopleiding mag geen ‘bachelor light’ worden, zo geven ze aan. Ze moet excelleren met vakmanschap op eigen niveau, terwijl de bachelor zich meer toelegt op oplossend vermogen en innovatie.

(11)

Het deeltijdse traject wordt standaard gespreid over een langere periode van zes semesters.

Studenten met werkervaring in de sector kunnen EVC’s en EVK’s aanvragen. In het deeltijdse traject worden andere werkvormen gebruikt, zoals blended learning (bijvoorbeeld online instructiefilms), flipped classroom en vraaggestuurde contactmomenten.

Een deeltijdse student kan werken op zijn werkplek, maar zijn leidinggevende kan niet zijn mentor zijn en degene die hem mee beoordeelt. Het kan voor de werkende student ook verrijkend zijn om in een ander bedrijf aan de slag te laten gaan voor het werkplekleren, geven de gesprekspartners aan. Voor de praktijkleerlijnen van deze studenten wil men inzetten op begeleid leren op afstand en op simulatie-onderwijs, maar dat moet nog verder worden uitgewerkt, zo blijkt uit het gesprek. De grootste uitdaging ligt evenwel in het realiseren van een aangepast aanbod van praktijkleerlijnen en werkplekleren voor deeltijdse studenten die nog niet in de sector aan de slag zijn.

De opleiding bekijkt momenteel hoe ze de doelgroep van graduaatsstudenten in een deeltijds traject optimaal kan ondersteunen via blended learning. Vanuit de ervaring met avond- en weekendtrajecten in het CVO leeft het besef heel goed dat minder contactmomenten een bijzonder duidelijke structuur van de digitale leeromgeving vereisen. Ook de activiteiten om de contactmomenten in de flipped classroom voor te bereiden moeten duidelijk

geformuleerd zijn.

De docenten van de HBO-5-opleiding die overkomen naar de hogeschool brengen hun perspectieven en inzichten mee, zowel vaktechnisch als didactisch, met een goede kennis van de doelgroep. Zelf kunnen zij delen in de expertise die in de aanwezige

hogeschoolopleidingen werd opgebouwd (elektromechanica, logistiek, agro- en biotechnologie), zo geven de gesprekspartners aan. Tijdens de opleidingsvergaderingen worden met alle docenten alle facetten van de nieuwe opleiding gezamenlijk besproken. De docenten zijn evenwel nog niet definitief aangewezen omdat de hogeschool nog wacht op een beslissing over de start van de opleiding.

De docenten werken zelf in de sector of zijn erbij betrokken via praktijkgericht onderzoek of dienstverlening. Er worden ook nieuwe docenten aangetrokken met ervaring op de

werkvloer. In het tweede semester (2018-2019) wordt ingezet op de verdere

professionalisering van alle docenten, onder meer over toetsen, werkplekleren, instructie en ontwerp van OLOD’s vanuit het 4C/ID-model, opstellen van ECTS-fiches. Er staat ook

professionalisering en training op het programma tijdens de zomer en in het najaar, zo geven de gesprekspartners aan. Voor het personeel van het CVO wordt een cursus Start to teach ingericht.

De graduaatsopleiding krijgt een eigen verantwoordelijke, die zal waken over de kwaliteit van de opleiding. Voor onderwijskundige ondersteuning en professionalisering kan de opleiding een beroep doen op de hogeschooldiensten.Een werkplekcoördinator van de hogeschool zorgt voor de administratie. Het is momenteel nog niet duidelijk of hij ook inhoudelijk betrokken wordt bij de opleiding, zo blijkt uit het gesprek.

De commissie stelt vast dat de studenten kunnen rekenen op goed uitgebouwde

voorzieningen. De graduaatsopleiding wordt gehuisvest op campus Geel van de hogeschool.

Daar vinden technologische bacheloropleidingen zoals elektromechanica een plaats met een machinepark dat ook bruikbaar is in het keuzetraject maakindustrie. Voor het keuzetraject land- en tuinbouw zijn er nog meer mogelijkheden: voor de plantenteelt is er een heus land- en tuinbouwbedrijf van de hogeschool (20 ha) met de landbouwhall en de serres, nu gelinkt aan de professionele bachelor Agro- en Biotechnologie. Voor veeteelt is er het provinciaal proefbedrijf 5 kilometer verderop waar de studenten kunnen leren en werken.

(12)

De commissie was benieuwd of de opleiding een beeld heeft van de verwachte instroom. De gesprekspartners geven aan dat voor de maakindustrie op basis van de instroom voor het avondtraject in de HBO5-opleiding bedrijfsorganisatie een groep van een twintigtal studenten wordt verwacht. Voor land- en tuinbouw is er gepolst bij het secundair onderwijs in de regio waaruit heel wat interesse bij leerlingen bleek, wellicht ten koste van de bacheloropleiding.

Men rekent op 25 studenten.

Er wordt voorzien in de begeleiding van graduaatsstudenten bij de instroom (bv. kick-off- week), de doorstroom (met trajectbegeleiding) en de uitstroom (bv. jobbeurs).

De graduaatsstudenten kunnen gebruikmaken van dezelfde studentenvoorzieningen als de bachelorstudenten, zoals het studentenrestaurant en de studentenhuisvesting.

Het dossier bevat een verklaring op eer die bevestigt dat de in het informatiedossier voorziene middelen en personeel zullen worden ingezet in de opleiding.

Overwegingen

De commissie vindt dat het programma goed is uitgewerkt en een stevige basis vormt voor productiebeheer. Ze waardeert de inbreng van het werkveld, de focus op een sterke integratie van theorie en praktijk en het grote aandeel van werkplekleren. Alle cruciale thema’s, waaronder ook veiligheid en communicatievaardigheden, blijken in de opleiding aan bod te komen.

Van het nut van de indeling in leerlijnen en thema’s was de commissie niet helemaal

overtuigd. Die indeling kan eerder gekunsteld overkomen en de meerwaarde voor studenten is onduidelijk, zeker in het deeltijds traject.

De commissie vindt dat de opleiding een goede visie heeft op het te hanteren instructiemodel 4C/ID. Uit de toelichtingen tijdens het gesprek blijkt dat er vertrouwen kan zijn in de

gedragenheid van dat verhaal. Het instructiemodel is zeer theoretisch, maar tijdens het gesprek kwamen aandachtspunten, kwetsbaarheden en realiteitszin naar boven, bijvoorbeeld over de rubrics, de geplande vorming en de gedragenheid door het docententeam. Bij het thema van de digitale leeromgeving viel het de commissie op dat de expertise hier vooral bij het CVO ligt en kansen tot ontwikkeling in zich draagt voor de hogeschool.

De commissie vindt het positief dat de opleiding is aangepast aan de verschillende doelgroepen. De voltijdse en deeltijdse trajecten en hun uitdagingen zijn helder geworden tijdens het gesprek, maar in het dossier was de organisatie daarvan niet geëxpliciteerd (keuzetraject land- en tuinbouw in dagonderwijs, keuzetraject maakindustrie in

avondonderwijs). De commissie vindt het een goede keuze om het voltijds traject overdag uit te werken voor het keuzetraject land- en tuinbouw, omdat men hier een duidelijk nieuw potentieel mee voor ogen heeft.

Uit het gesprek blijkt een duidelijk beeld van het werkplekleren. Over de uitwerking ervan is ook goed nagedacht, met een centrale rol voor de leerresultatenrubrics. De commissie heeft het ontwerp van rubrics kunnen bekijken en vond dit een goede startbasis. De

gesprekspartners zijn er zich van bewust dat er nog werk voor de boeg is voor de verdere ontwikkeling en aftoetsing van de rubrics en de vorming van de mentoren. Ze waardeert ook het portfolio dat gebruikt kan worden als begeleidings- en ondersteuningsinstrument bij het leren op de werkplek.

De commissie vindt het positief dat er over het werkplekleren wordt gereflecteerd in

leergroepen en dat docenten die theorie geven ook worden betrokken bij het werkplekleren.

(13)

De nieuwe opleiding brengt de expertise van het CVO- en het hogeschoolpersoneel samen.

Het partnerschap tussen CVO en hogeschool blijkt goed in evenwicht. De integratie tussen beide is ver gevorderd en vormt een stevige basis om verder op te bouwen. Er zijn plannen voor de professionalisering van docenten. Het is nu de uitdaging om de volledige groep van personeel ten volle te betrekken bij de graduaatsopleiding. Ook de rol van de

werkplekcoördinator moet nog verder worden uitgeklaard.

De commissie stelt vast dat de voorzieningen op de campus Geel ruimschoots voldoen, zowel voor het keuzetraject maakindustrie als voor het keuzetraject land- en tuinbouw.

Ze besluit voor standaard 2 dat het programma, met inbegrip van de opleidingsspecifieke onderwijs- en leervormen, het in te zetten personeel en de voorzieningen een

samenhangende leeromgeving vormen waarin de studenten de beoogde leerresultaten kunnen bereiken. De geplande investeringen zijn toereikend om de opleiding tot stand te brengen en het volledige opleidingstraject aan te bieden. Het programma bevat meer dan het decretaal bepaalde minimum van één derde aandeel werkplekleren.

De commissie beveelt aan om verder in te zetten op de professionalisering van het personeel rond werkplekleren en de specificiteit van niveau 5. Ook de training van de mentoren en een heldere afstemming over wat er van hen wordt verwacht, verdient verder de nodige

aandacht.

Oordeel: voldoende

2.3 Generieke kwaliteitswaarborg 3: te realiseren eindniveau

De opleiding beschikt over een adequaat systeem van beoordeling, toetsing en examinering, waardoor zij nagaat of de beoogde leerresultaten worden bereikt.

Bevindingen

Het juridische kader voor de toetsing wordt beschreven in het Onderwijs- en

Examenreglement (OER) van de hogeschool, dat samen met de ECTS-fiches het toetskader vormt.

De aard van de toetsing sluit aan bij de leerresultaten van de opleiding. De toetsmatrix in het dossier geeft een overzicht van de toetsvormen en de verwachte leerresultaten voor elk opleidingsonderdeel.

De opleiding kiest voor een mix van evaluatievormen en de geïntegreerde toetsing van kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes vanaf de start. Ze maakt gebruik van

casustoetsen en projectopdrachten, die gedurende de opleiding steeds complexer worden en waarbij de student steeds meer vrijheid krijgt om de opdracht te interpreteren en aan te pakken. Er zijn ook afzonderlijke kennistoetsen (meerkeuzevragen, open vragen of een mondelinge toets) om de basiskennis in de opleiding te verankeren, waarbij ook inzichten uit eerdere kwartalen opnieuw aan bod kunnen komen. De verworven vaardigheden worden beoordeeld in een praktische vaardigheidstoets.

Voor de evaluatie van het werkplekleren hanteert de opleiding de leerresultatenrubrics, die bestaan uit een aantal leerresultaten en algemene attitudes. De elementen van de

beroepskwalificatiedossiers vormen de basis om daarin per leerresultaat de niveaus te beschrijven (onvoldoende, voldoende en goed) in de verschillende periodes van

werkplekleren. Dit instrument en de opdrachten worden uitgewerkt samen met het werkveld.

De beoordeling van het werkplekleren gebeurt door de begeleider van de opleiding in samenspraak met de bedrijfsmentor. De student krijgt een score op basis van observaties en de rubrics, die door de begeleider en de bedrijfsmentor samen ingevuld worden.

(14)

De begeleider van de hogeschool draagt de eindverantwoordelijkheid voor de evaluatie van het werkplekleren.

Het portfolio wordt summatief geëvalueerd door een jury van docenten en vertegenwoordigers uit het werkveld, die de leerprestaties beoordeelt op basis van bewijsstukken van concrete realisaties van de studenten.

Tot slot is er de afstudeeropdracht, waarin kennis uit theorie en praktijk worden verbonden.

De commissie wilde graag duidelijk weten wat zo’n afstudeeropdracht precies inhoudt. De gesprekspartners geven aan dat het portfolio bewijzen bevat van grote beroepstaken op de werkvloer, waarvan er bij de presentatie van de afstudeeropdracht één wordt voorgesteld.

Een student kan bijvoorbeeld uitleggen hoe hij aan het einde van een seizoen een serre heeft leeggemaakt en hoe hij het de volgende keer zou aanpakken. Daarbij kan hij uitgaan van de procedures en stappenplannen die hij in de opleiding en het werkplekleren heeft

meegekregen en aangeven wat hij daarmee heeft geleerd voor de toekomst.

De gesprekspartners geven aan dat de meningen in het werkveld over de afstudeeropdracht verdeeld waren. De hogeschool heeft hier echter voet bij stuk gehouden omdat ze vindt dat de student hiermee goed zijn bereikte eindniveau kan aantonen, wat een stevige basis vormt voor zijn eindbeoordeling. Ze maakt een duidelijk onderscheid tussen deze afstudeeropdracht en een bachelorproef, waar de student een oplossing moet zoeken voor een bepaald

vraagstuk.

In het voltijdse traject wordt getoetst aan het einde van elk kwartaal, waarna de opleiding studenten snel feedback kan geven over hun studievoortgang. De studenten krijgen in de verschillende opleidingsonderdelen op meerdere momenten ook formatieve feedback op hun leerproces via assessments.

Overwegingen

De commissie stelt vast dat de opleiding een goed toetsbeleid heeft ontwikkeld.

De commissie vindt het ook positief dat studenten zeer geregeld feedback krijgen: in de verschillende opleidingsonderdelen via assessments op meerdere momenten en eventueel aansluitende begeleiding en via toetsing aan het einde van elk kwartaal.

Voor de evaluatie van het werkplekleren hanteert de opleiding de leerresultatenrubrics, die bestaan uit een aantal leerresultaten en algemene attitudes. De commissie vindt het positief dat dit instrument en de opdrachten worden uitgewerkt samen met het werkveld.

Ze heeft het voorliggende ontwerp bekeken en stelt vast dat het een volledig en helder beeld geeft van de beoogde leerresultaten. De praktische bruikbaarheid ervan moet evenwel nog verder worden afgetoetst met het werkveld.

Over de evaluatie van de afstudeeropdracht zoals ze nu is opgevat, heeft de commissie haar twijfels. Ze vraagt zich af of dit een interessante piste vormt voor de student, die al een beoordeling van zijn portfolio heeft gekregen. Ook het werkveld staat hier ambigu tegenover.

De ervaring op dat vlak vanuit het CVO kan meer als inspiratiebron worden gehoord.

De commissie besluit dat de opleiding een beleid formuleert ten aanzien van beoordelen, toetsen en examineren waaruit blijkt hoe zij ervoor zorgt dat de evaluatie valide,

betrouwbaar en transparant is en hoe uit de beoordeling, de toetsing en de examinering van de studenten het gerealiseerd niveau zal blijken. De beoogde evaluatievormen sluiten aan bij de verschillende leervormen.

(15)

De commissie heeft vragen bij de meerwaarde van een afstudeeropdracht zoals nu

voorgesteld. Ze beveelt aan dat de student zijn portfolio toelicht, waarna de jury kritisch de doelen en behaalde resultaten met de student bespreekt, met veel aandacht voor de vraag waarom bepaalde methoden en technieken zijn gebruikt.

De commissie beveelt ook aan om de praktische bruikbaarheid van de rubrics verder af te toetsen met het werkveld.

Oordeel: voldoende

2.4 Generieke kwaliteitswaarborg 4: opzet en organisatie van de interne kwaliteitszorg

De opzet en de organisatie van de interne kwaliteitszorg is gericht op een systematische borging en verbetering van de opleiding waar de relevante stakeholders bij betrokken worden.

Bevindingen

De kwaliteitszorg van de nieuwe opleiding wordt ingebed in de interne kwaliteitszorg van de hogeschool, waarin de PDCA-systematiek centraal staat.

Het dossier geeft helder de visie op kwaliteitszorg weer, zo stelt de commissie vast. De hogeschool heeft de strategische keuze gemaakt om zich om te vormen tot een wendbare, regelluwe organisatie. Daarom wil ze zoveel mogelijk planlast vermijden en de opleidingen ondersteunen in de ontwikkeling van hun kwaliteit, eerder dan te werken met voorschriften en vaste procedures.

De kwaliteitszorg van de hogeschool berust op vier pijlers: een kwaliteitscultuur, waarbij de opleidingsteams de nodige ruimte krijgen om de eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hun opleiding op te nemen; de groeispiraal met kort feedbackloops; het dashboard met strategische gegevens en de mogelijkheid om data (instroom, slaagpercentages en

tevredenheid) te analyseren; de onderwijsspiegel waarmee de hogeschool de opleidingsbeoordeling in eigen regie vormgeeft.

De resultaten van de jaarlijkse opleidingsbeoordelingen worden breed bekendgemaakt via infographics. De tevredenheidsmetingen worden gevolgd door kwalitatieve feedback van de interne en externe stakeholders, bv. via de studentenplatformen en focusgroepen en in de adviesraad.

De commissie vroeg zich af of men heeft nagedacht over hoe men graduaatsstudenten, die minder aanwezig zijn in de hogeschool, zal betrekken bij de studentenparticipatie. De gesprekspartners geven aan dat ook werkstudenten kunnen deelnemen aan de bevragingen per opleiding en bovendien gemakkelijk contact hebben met de docenten omdat ze vaak in kleinere groepen les volgen. Alle studenten kunnen ook deelnemen aan de studentenraad. De CVO en de hogeschool hebben al ervaring met avond- en weekendstudenten, en kunnen deze ervaring nu inzetten voor de deeltijdse trajecten van de graduaatsopleidingen.

De commissie was benieuwd om te horen of er veel gelijkenissen zijn tussen de kwaliteitszorg in de hogeschool en in het CVO. De gesprekspartners geven aan dat er in het CVO ook een jaarlijkse opleidingsevaluatie gebeurt in een cyclus van vier jaar waarbinnen alle OLOD’s aan de beurt komen. Ook het systeem van de Onderwijsspiegel wordt er gehanteerd. Het werkveld wordt betrokken via nauwe contacten in een adviesraad.

(16)

Overwegingen

De commissie vindt het positief dat de kwaliteitszorg van de nieuwe opleiding wordt ingebed in de interne kwaliteitszorg van de hogeschool. Ze is ervan overtuigd dat er zich geen grote cultuurshock heeft voorgedaan tussen het kwaliteitszorgsysteem en de kwaliteitscultuur van het CVO en de hogeschool.

Ze vindt dat het kwaliteitsbeleid met de vier pijlers goed is uitgewerkt. Ze stelt vast dat de tevredenheidsmetingen bij studenten, alumni, werkveld en medewerkers in het dashboard worden opgenomen. Het dashboard is ook het startpunt van de reflectie over

verbeterprocessen, die worden verwerkt in een opleidingsplan.

De commissie waardeert het dat de resultaten van de jaarlijkse opleidingsbeoordelingen bij studenten breed worden bekendgemaakt via infographics. Ook positief is dat de metingen worden gevolgd door kwalitatieve feedback van de interne en externe stakeholders, bv. via studentplatformen en focusgroepen en in de adviesraad.

De commissie besluit dat de opleiding periodiek geëvalueerd zal worden, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. De uitkomsten van deze evaluatie zullen de basis vormen voor verbetermaatregelen die bijdragen tot de realisatie van de streefdoelen. Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend (beroepen)veld van de opleiding actief worden betrokken.

Oordeel: voldoende

2.5 Eindoordeel

De commissie beoordeelt elk van de generieke kwaliteitswaarborgen als voldoende en bijgevolg is ook het eindoordeel voor de opleiding graduaat in het productiebeheer voldoende.

De commissie stelde vast dat het dossier mooi opgebouwd is en veel theoretische modellen bevat. Ze waardeert de openheid van het gesprek, dat heeft verhelderd hoe dit allemaal leeft op de werkvloer en hoever het staat met de voorbereiding van de nieuwe opleiding. Het getuigt ook van zelfvertrouwen in het realiseren van de gekozen richting.

Aan het einde van het gesprek vroeg de commissie welke volgens de gesprekspartners de belangrijkste positieve punten zijn voor de nieuwe graduaatsopleiding. Ze noemen de samenwerking met het regionale werkveld, de veilige context van de leersituatie op de hogeschool, het werkplekleren met de bijhorende rubrics en de keuze voor het didactisch concept 4C/ID voor alle graduaatsopleidingen om de doelgroep op niveau 5 te benaderen. Ze zijn ook tevreden over de keuze van de vakken omdat die op de regionale eigenheid inspelen.

Attitudes komen voldoende aan bod in het programma. Ook het gelijkwaardige partnerschap tussen hogeschool en CVO vormt een pluspunt.

Gevraagd naar de troeven van de opleiding voor de student, wordt vooreerst de mooie werkplek van het schoolbedrijf voor de studenten in de land- en tuinbouw aangegeven.

Ook het feit dat de opleiding niet vertrekt vanuit de theorie maar vanuit cases uit het werkplekleren en/of uit eigen werkervaring is boeiend voor de student. Verder brengen de docenten die in het werkveld actief zijn en de studenten de praktijk ook in de klas, wat leidt tot interessante kruisbestuivingen.

(17)

De commissie stelde tot slot de vraag voor welke grote uitdagingen de opleiding nu staat. Als eerste punt werd het werkplekleren genoemd, vooral in de land- en tuinbouw, dat men met zeer veel zorg samen met het werkveld verder wil uitwerken. Aansluitend daarbij moet het werkplekleren worden teruggekoppeld naar de onderwijspraktijk om het didactisch model goed te realiseren in de opleidingsonderdelen. Ook de organisatie van werkplekleren voor studenten in een deeltijds traject die niet uit de sector komen vormt een uitdaging.

De commissie stelt vast dat ze antwoord heeft gekregen op de vragen die ze aan de orde heeft gebracht en kan zich vinden in de genoemde pluspunten en uitdagingen. Er is gedragenheid aanwezig bij de docenten van het CVO en de hogeschool voor de nieuwe opleiding. Er zijn geen elementen naar voor gekomen die de commissie verhinderen om haar vertrouwen te geven aan de verdere uitbouw daarvan.

(18)

3 Beoordelingsproces

De beoordeling werd uitgevoerd aan de hand van het “Kader Toets Nieuwe HBO5-Opleiding (omvorming)”, zoals bekrachtigd door de Vlaamse regering op 28 april 2017.

De commissie heeft zich aan de hand van de door de opleiding verstrekte documenten op de beoordeling voorbereid. Voorafgaand aan het vooroverleg heeft elk commissielid de eerste indrukken opgemaakt en werden prioritaire vragen opgelijst.

Tijdens een vooroverleg op 23 januari 2019 heeft de commissie alle verkregen informatie besproken en heeft zij tevens het toelichtend gesprek voorbereid.

Het toelichtend gesprek vond plaats op een opleidingsonafhankelijke locatie te Brussel op 23 januari 2019 om 10 uur. De onderstaande gesprekspartners namen hieraan deel:

Paul Grauwen;

Dirk Moyaert;

Riko van Dijk;

Isabel Deprez;

Tony Bastijns;

Nele Beerten.

Tijdens dit gesprek zijn de vraagpunten van de commissie aan de orde gesteld.

Tijdens een besloten nabespreking op 23 januari 2019 heeft de commissie alle verkregen informatie besproken en vertaald naar een oordeel op de vier generieke

kwaliteitswaarborgen en een eindoordeel. De commissie heeft deze conclusie in volledige onafhankelijkheid genomen.

Het totaal aan beschikbare gegevens is verwerkt tot een ontwerp van adviesrapport dat naar alle commissieleden werd verstuurd. De feedback van de commissieleden is verwerkt. Het door de voorzitter vastgestelde adviesrapport werd naar de NVAO gestuurd op 13 maart 2019.

(19)

4 Overzicht oordelen

De onderstaande tabel geeft per generieke kwaliteitswaarborg het oordeel van de commissie uit hoofdstuk 2 weer.

Generieke kwaliteitswaarborg Oordeel

1. Beoogd eindniveau Voldoende

2. Onderwijsleeromgeving Voldoende

3. Te realiseren eindniveau Voldoende

4. Opzet en organisatie van de interne kwaliteitszorg Voldoende

Eindoordeel Voldoende

(20)

Bijlage 1: Basisgegevens over de opleiding

Partner samenwerkingsverband Thomas More Kempen Adres, telefoon, e-mail, website

instelling

Kleinhoefstraat 4, 2440 Geel +32 14 56 23 10

www.thomasmore.be Naam, functie, telefoon, e-mail

contactpersoon

Paul Grauwen, Docent Agro- en Biotechnologie Partner samenwerkingsverband Vzw Katholiek Onderwijs voor Volwassenen –

CVO Hoger instituut der Kempen (CVO HIK) Adres, telefoon, e-mail, website

instelling

Kleinhoefstraat 4, 2440 Geel + 32 14 56 23 22

www.hik.be

Status instelling Ambtshalve geregistreerd Naam opleiding (graad,

kwalificatie)

Graduaat in het productiebeheer

Afstudeerrichtingen -

Niveau en oriëntatie Hoger beroepsonderwijs niveau 5 (HBO5) (Bijkomende) titel Gegradueerde in het productiebeheer

(Delen van) studiegebied(en) • Industriële Wetenschappen en technologie

• Biotechniek ISCED benaming van het

studiegebied

• 07 Engineering, manufacturing and construction

• 08 Agriculture, forestry, fishery and veterinary

Onderwijstaal Nederlands

De vestiging waar de opleiding wordt aangeboden

Geel

Studieomvang (in studiepunten) 120

Nieuwe opleiding voor Vlaanderen Ja, HBO5 omvorming HBO5-opleiding(en) van waaruit

wordt omgevormd tot de nieuwe opleiding

Bedrijfsorganisatie

Aansluitingsmogelijkheden en mogelijke vervolgopleidingen

Professionele bachelor Agro- en biotechnologie

(21)

Bijlage 2: Domeinspecifieke leerresultaten (DLR)

1. De gegradueerde maakt op basis van de productie- en bedrijfsdoelstellingen een productieplan op voor de eigen productie-eenheid, conform de wettelijke en sectorspecifieke vereisten en rekening houdend met aspecten van duurzaamheid, beschikbare middelen en mogelijkheden.

2. In het kader van het productieplan en rekening houdend met de vaardigheden van de medewerkers staat de gegradueerde in voor de organisatie, planning en ondersteuning van de concrete werkzaamheden van het team binnen de eigen productie-eenheid. De gegradueerde stuurt bij indien nodig.

3. De gegradueerde organiseert voor de eigen productie-eenheid de bevoorrading en de kwaliteits- en bestemmingscontrole van de grondstoffen en productiemiddelen in functie van het productieplan.

4. De gegradueerde bewaakt de kwaliteit van het productieproces en de producten van de eigen productie-eenheid. De gegradueerde doet op basis daarvan voorstellen tot bijsturing aan de leidinggevende(n).

5. De gegradueerde volgt onderhoudsschema's en correctief onderhoud op, plant en controleert de uitvoering ervan en signaleert hierbij aandachtspunten aan de leidinggevende(n).

6. De gegradueerde volgt de administratie van de eigen productie-eenheid op en geeft advies aan de leidinggevende(n) over werkingsmiddelen en noodzakelijke investeringen.

7. De gegradueerde adviseert de leidinggevende(n) bij de opmaak van het preventieplan (m.b.t. veiligheid, gezondheid en milieu), waakt over de naleving ervan binnen de eigen productie-eenheid, en treedt adequaat op in geval van een risicosituatie of ongeval.

8. De gegradueerde werkt constructief en flexibel samen in een interculturele context en is kritisch over het eigen functioneren.

9. De gegradueerde communiceert doelgericht en respectvol met alle betrokkenen.

10. De gegradueerde past vaktechnische kennis en vaardigheden toe en volgt recente ontwikkelingen in het vakdomein op in functie van het productieproces.

Bovenstaande leerresultaten kunnen worden gerealiseerd in de context van een specifieke productiesector.

Datum validatie: 25 juni 2018

(22)

Bijlage 3: Samenstelling visitatiecommissie

De beoordeling is gebeurd door een visitatiecommissie aangesteld door de NVAO. Deze is als volgt samengesteld:

Bert Hoogewijs (voorzitter) is doctor in de natuurkunde en geaggregeerde voor het hoger onderwijs in de vastestoffysica. Na een loopbaan als onderzoeker werd hij academisch beheerder van de Universiteit Gent (1991-2004) en nadien algemeen directeur van de Hogeschool Gent (2004-2017). Nu is hij deeltijds opdrachthouder aan de Hogeschool West- Vlaanderen, waar hij onder meer voorzitter was van commissies voor opleidingstoetsen. Hij heeft de voorbije jaren ook ervaring verworven als commissielid bij externe audits in het Instituut voor Tropische Geneeskunde Antwerpen, in een aantal polytechnics in Portugal (Institutional Evaluation Programme van de European University Association), in de Hanzehogeschool Groningen voor een NVAO-pilotinstellingsreview en in de Austrian Fachhochschule Council.

Kurt Lecompte (commissielid) studeerde af als leraar Engels en geschiedenis (RENO Torhout, 1995). Hij werd eerst leraar en nadien adjunct-directeur in tso- en bso nijverheidstechnisch en agrarisch secundair onderwijs in Ieper en Roeselare. In 2015 behaalde hij het diploma master of science in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen aan de Universiteit Antwerpen.

Daarna ging hij aan de slag als onderwijsondersteuner en -coach in hogeschool VIVES, waar hij ook deel uitmaakte van het curriculumkernteam. Nu is hij directeur in het Vrij Technisch Instituut Roeselare.

Francis Jacobs (commissielid) heeft elf jaar ervaring in verschillende productieomgevingen (chemie, automotive ...). Bij Katoennatie is hij doorgegroeid tot assistent operationeel manager, waarvoor hij twee start-ups/overnames heeft begeleid in de USA. Nu is hij twee jaar werkzaam als productiemanager bij een significante constructeur in de automotive.

Jenka Vandenbroucke (student-commissielid) studeert aan de HBO5-opleiding Sociaal Cultureel Werk van Katholieke Hogeschool Vives Zuid. Ze is voorzitter van de HBO5- studentenraad en was betrokken bij het schrijven van een opiniestuk over de

graduaatsopleiding. Daarnaast is zij als opvoeder en ervaringsdeskundige met een beperking medeoprichter van Samen Voor Een Toegankelijker Sociaal Leven (STSL).

De commissie werd bijgestaan door:

Pieter Soete, beleidsmedewerker Vlaanderen NVAO, procescoördinator.

Bea Bossaerts, freelanceredacteur, extern secretaris.

Alle commissieleden, de procescoördinator en de secretaris hebben een onafhankelijkheids- en geheimhoudingsverklaring ingevuld en ondertekend waarmee zij tevens instemmen met de NVAO gedragscode.

(23)

Bijlage 4: Overzicht van de bestudeerde documenten

Informatiedossier opleiding

• Informatiedossier TNO HBO5 omvorming graduaat in het productiebeheer samenwerkingsverband Track 5 Kempen

Verplichte bijlagen bij het informatiedossier

• Domeinspecifieke leerresultaten

• Opleidingsspecifieke leerresultaten

• Schematisch programmaoverzicht

• Programmabeschrijving/ECTS-fiches

• Verklaring op eer

• Overzicht van de contacten met het werkveld

• Onderwijs- en examenreglement

• EVC-EVK

• Lijst van gekende aanvullingstrajecten

• Rapport Commissie Hoger Onderwijs

Documenten beschikbaar gesteld tijdens het toelichtend gesprek

• Ontwerp van overzichtsdocument ‘rubrics aan het einde van de opleiding’

(24)

Colofon

GRADUAAT IN HET PRODUCTIEBEHEER

SAMENWERKINGSVERBAND TRACK 5KEMPEN  7706 Toets nieuwe graduaatsopleiding  Adviesrapport 13 maart 2019

Samenstelling: NVAO  Vlaanderen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In 2019 worden immers de graduaatsopleidingen geïntegreerd binnen de Thomas More community: medewerkers, studenten en meer dan 25 graduaatsopleidingen gaan vanaf dan voor de

Bij de afdeling Vormgeving, maak en ontwerp je verschillende (media) producten voor een klant. Het ontwerpproces is daarbij

2.16 In het kader van de interne klachtprocedure heeft de Bank in haar brief van 25 november 2019 (onder meer) aan de gemachtigde van Consument geschreven bereid te zijn om de

§ MOGELIJKE PARTNERS IN KAART BRENGEN  . § ORGANSATIE

• De werkzoekende wordt doorheen zijn traject naar duurzaam werk begeleid door één trajectbegeleider; Deze staat in voor opmaak van het POP, zoekt naar werkplekken in functie van

• Wat kan je niet inbrengen op dit kasverslag: parking, drank of lunch voor de vrijwilliger, inkt en papier van documenten die jezelf thuis hebt afgedrukt… Deze kosten worden vergoed

• Leerlingen die in aanmerking komen voor een VMBO- LWOO advies nemen geen deel aan POVO

Indien uw optielijst op de sluitingsdatum niet in ons bezit is zal uw woning standaard worden opgeleverd waarbij de standaard aansluitpunten keuken, sanitair en tegelwerk zullen