• No results found

DE MAATSCHAPPELIJKE ACHTERGROND VAN SOCIALE ZORG EN SOCIALE PLANMATIGHEID

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE MAATSCHAPPELIJKE ACHTERGROND VAN SOCIALE ZORG EN SOCIALE PLANMATIGHEID"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE MAATSCHAPPELIJKE ACHTERGROND VAN SOCIALE ZORG EN SOCIALE PLANMATIGHEID

D O O R

H. N. T E R V E E N .

I. V rijheid en m aatschappelijke zorg.

In den dageraad der 19e eeuw wordt de aandacht van de Euro- peesche cultuurwereld gericht op een machtige synthese van denkbeel­

den, die het maatschappelijke leven langen tijd zou beheerschen. Het is de idee der natuurlijke o rd e,1) de orde door God geschapen tot het geluk der menschheid.2) Deze goddelijke oorsprong der maatschap­

pelijke orde schonk hieraan tegelijkertijd de eigenschappen van eeuwige en algemeene geldigheid, een geldigheid dus in tijd en ruimte.

De goddelijke bouwmeester der maatschappij schonk daaraan meer, n.1. de zekerheid dat de sociale orde ook goed was. Het vragen naar de juistheid en rechtvaardigheid dezer orde was twijfelen aan de volmaakt­

heid van God zelf en Zijn werken; het willen ingrijpen in de maat­

schappelijke orde, een verstoren eener in wezen volmaakte constructie.

De vraag was slechts, hoe deze orde te leeren kennen en ernaar te leven. Ook op deze vraag wist het sociale optimisme van het indivi­

dualisme, dat op het einde der 18e en in den aanvang der 19e eeuw vele geesten vervulde, het passende antwoord te geven. De mensch is goed. Geef hem de vrijheid zijn weg te gaan 3) en zijn voordeel te zoeken. Zijn streven naar geluk en welvaart komt allen ten goede; zijn geluk is dat van allen. De maatschappij ontwikkelt zich van zelf4) tot grooter volmaaktheid. Individueele vrijheid is daartoe eerste voor­

waarde: Laisser faire.

' "Deze leer der vrijheid, een wonderlijke menging van romantiek en rationalisme, leidde' in het economische leven tot de leer der vrije concurrentie op de vrije markt, dus tot de z.g. liberale school, tot de Manchesterschool in Engeland. En het politieke liberalisme, ingeleid door het gebeier der Fransche revolutie, koerste eveneens op het com- pös van vrijheid, die, bij gelijkheid van levenskansen en geschraagd dobr de broederschap, voeren zou tot de beste sociale orde.

In deze orde zouden zich uiteraard ook sociaal-pathologische ver-

(2)

schijnselen voordoen aan den zelfkant der maatschappij. W a a r op aarde vindt men de volmaaktheid? Doch in de liberale orde mocht men reke­

nen op de maatschappelijke krachten, die in vrijheid zouden opkomen ter bestrijding der ongewenschte sociale verschijnselen.

D aar waren b.v. de armoede en de werkloosheid. H et is bekend dat, ondanks de optimistische verwachtingen van velen, de cultuur­

wereld in de eerste helft der 19e eeuw heftig daardoor geteisterd werd.

O ok ons land, vooral tusschen 1840 en 1850. H et aantal werkloozen en hongerenden nam schrikbarend toe. Hun lijden bracht vele pennen in beweging en zoo beschikken we over een uitgebreide literatuur be­

treffende de armoede in Nederland, 5) die ons tevens inzicht geeft in het lot der werkenden. D e voeding der arbeiders bestond voornamelijk uit aardappelen met wat azijn en mosterd, slechts zelden met . w at olie of vet. Hun voedingspeil was even laag als dat in het verdrukte Ierland.

Een derde der zuigelingen stierf; de lichamelijke toestand der lotelingen was treurig, de levensduur der arbeiders kort, hun arbeidskracht gering.

Nu is het opmerkelijk, maar geheel in overeenstemming met de sociologische opvattingen van dien tijd, dat bij de bestrijding dezer verschijnselen in de eerste plaats gedacht wordt aan de kerk en parti­

culiere instellingen, instellingen dus die in volle vrijheid en onverplicht deze taak aanvaardden. Den staat, als machthebber der volksgemeen­

schap, wordt hier slechts een aanvullende rol toegekend. 6 ) D e bestrij­

ding der armoede is het vrijwillige werk der liefdadigheid, gevoed door het medegevoel der gegoede burgers en steunende op de naastenliefde, door Christus gepredikt. M .a.w . de zorg voor de armen en werkloozen is geen overheidsplicht. W a n t het is, in de taal der natuurlijke orde,

„eigen schuld” der getroffenen, zooals het „eigen w il” der milddadigen is, de zwaar bezochten te steunen. 7) D e maatschappij zelf beloont haar goede deelhebbers en straft de slechte; tegelijkertijd herstelt zich de door armoede en werkloosheid verbroken sociale orde door den wel­

dadigheidszin der beteren en het vergrooten der vrijheid.

Deze sociale beschouwing van de maatschappelijke ziekteverschijn­

selen was beslissend voor het karakter der sociale zorg. Die kon zich niet anders dan op de onmiddellijk getroffenen richten, want sociale vóórzorg zou de vrijheid belemmeren. D e armen en werkloozen hadden geen ander recht dan een beroep te doen op de naastenliefde hunner gelukkiger landgenooten; de sociale zorg droeg het karakter van zuivere philanthropie, ook wanneer die zorg zich uitstrekte tot werk­

verschaffing. 8) De naam der „M aatschappij van W eldadigheid”, ge­

sticht op initiatief van den verlichten socialen hervormer Johannes van den Bosch, bewijst het. •

(3)

96 H. N. T E R V E E N

E r worden in dat tijdperk ook andere klanken gehoord. Uitgaande ,van de doelstelling van den Staat in het algemeen, n.1. het bevorderen van het geluk, de welvaart en de veiligheid zijner burgers, wordt dan betoogd, dat de armen een gevaar opleveren voor de veiligheid van de maatschappij en dus van den Staat. Men kon voorts wijzen op de denkbeelden gedurende den Franschen tijd, waarbij de opvatting van een Staatsarmenzorg gehuldigd werd. M aar deze stem was zwak tegen­

over het geluid van hen, die het beginsel der vrijheid ook toegepast wenschten op het gebied der armenzorg.

Velen zijn geneigd het tijdvak der liberale gedachte te zien als een chaotische en a-sociale periode en aan het beleden beginsel van het individualisme nauwelijks sociale waarde toe te kennen. M.i. ten onrechte. Ook het liberalisme moet beschouwd worden als een ge­

sloten sociaal stelsel, koersende naar een natuurlijk geordende maat­

schappij, waarin het welzijn der gemeenschap evenals het lot der enke­

lingen in het oog gevat wordt bij het streven naar vooruitgang. De vrijheid speelde daarbij de dynamische rol. Men wist, dat de indivi- dueele vrijheid haar natuurlijke beperking vond in die van den ander of, sociologisch geformuleerd, dat de persoonlijke vrijheid steeds onder­

geschikt moest zijn aan het algemeene belang9), maar deze beperking, zoo meende men, lag in het wezen eener natuurlijke en zedelijke vrij­

heid. Men denke aan de sociale waarde, toegekend aan het vrije onder­

nemen.

Volgens Spencer is er „een absolute identiteit tusschen den wil

„van het individu en den wil van het geheel der maatschappij. W a a r

„hier een ziekelijke tegenstelling zou bestaan, wordt ze uit den weg

„geruimd door de natuurlijke sociale ontwikkeling, die gesteund is op

„het beginsel der zelfaanpassing.” 10)

Het individualisme is naar veler inzicht tekort geschoten. Niet in de sociale doelstelling, maar in zijn optimisme ten opzichte van de kracht van het zedelijke en het redelijke in den mensch. Zijn optimistische verwachtingen van de vrijheid zijn niet vervuld. Economisch heeft deze vaak geleid tot den chaos of tot een verbondenheid der producenten, waarvan de maatschappij, als totaliteit der consumenten, het slacht­

offer geworden is; sociaal brachten de vrijheid en gelijkheid evenmin de verwachte ideale natuurlijke orde. De maatschappelijke chaos, die zich economisch manifesteerde in de opeenvolgende crises en sociaal in de steeds scherper wordende klassentegenstellingen en imperialis­

tische oorlogen, voedde den twijfel aan de voortreffelijkheid van het maatschappelijke systeem. Temeer, omdat de organen die de sociale zorg op zich behoorden te nemen, steeds meer te kort schoten en de

(4)

Overheid dientengevolge steeds meer op den voorgrond moest treden.

V oor wat betreft den steun aan armen en behoeftigen moet dit ook worden toegeschreven aan de groeiende onmacht der kerk. Die onmacht sproot eensdeels voort uit den toenemenden omvang der armoede en ellende, anderdeels uit den groei der onkerkelijkheid in de eeuw van materieelen nood. E r is een tragische samenhang tusschen beide.

D e K erk w as ook niet in staat voldoende te helpen, doordat ze de diepere oorzaken van den socialen nood niet b eg re e p .11) Niemand minder dan Abraham Kuyper moest de Kerk in gebreke stellen. „ W a a r­

om”, zoo vraagt hij zich a f in 1874 bij de behandeling der w et-V an Houten, „waarom moet de wet hier beschermen? Eenvoudig wijl de

„Kerk haar plicht niet deed en op dit oogenblik niet vervullen k a n ... Z ij

„heeft uit het oog verloren dat zij ook eene roeping had voor het

„sociale leven.” 12) D e getroffenen, daardoor van de Kerk vervreemd, keerden de K erk den rug toe. Tegelijkertijd werd de macht der Kerk ondergraven door de anti-godsdienstige stroomingen der 19e eeuw, die een sterken aanhang vonden in de klasse der maatschappelijk bevoor­

rechten, 13) de klasse dus, aangewezen om den strijd tegen de armoede te financieren.

D e natuurlijke orde der vrijheid bleek dus onmachtig tot het schep­

pen van redelijke bestaansvoorw aarden voor de arbeidende klasse.

V rije concurrentie en vrijheid van arbeid bleken een gevaar voor het materieele en geestelijke welzijn van den vierden stand; de andere standen niet in staat of bereid, hierin grondige verbetering te brengen.

De sociale zorg ontwikkelde onvoldoende kracht om bevredigende sociale verhoudingen te scheppen. D e opkomst en snelle groei van het socialisme is daarvoor ïiet bewijs.

H et bewustzijn van het tekortschieten der in vrijheid zorgenden drong langzamerhand ook door tot de leiders der gemeenschap en noopte hen om te zien naar andere organen, zooals de Staat. T o t nu toe was, met betrekking tot de zorg voor de verdrukten, aan de O verheid slechts een ondergeschikte sociale rol toegedach t.14) N aar buiten toc als de hoedster der nationale zelfstandigheid; binnen de grenzen als de bewaarder der rechtsorde — teneinde de vrijheid niet tot over- groote onvrijheid van anderen te doen uitgroeien 15) — en als schep­

per van algemeene voorwaarden ter verhooging der volksw elvaart.

Daartoe behoorde bijvoorbeeld het aanleggen van spoorwegen, het graven van kanalen, het geven van on d erw ijs.16)

Eerst langzamerhand en aarzelend betrad men den weg van het direct ingrijpen in het economische le v e n ,17) terwille van de arbeiden­

de klasse. Een mijlpaal op dezen ontwikkelingsweg vormt de bekende

(5)

98 H. N. T E R V E E N

w et-Van Houten, maar daarvóór zijn er reeds tal van aanwijzingen, dat ook liberale sociaal-economen staatszorg ter bescherming van de arbei­

dende jeugd niet principieel verwerpen, zij het dan steeds nog gezien als aanvullende zorg wanneer het particuliere initiatief te kort schiet.18) Deze opvattingen waren niet beperkt tot Nederland, maar een alge­

meen waargenomen reactie tegen de overmaat van vrijheid. 19)

Er is evenwel een principieel verschil tusschen de zorg voor de armen, de sociaal gestranden, en die voor het arbeidende kind, welke op initiatief van V an Houten in 1874 wettelijk geregeld werd. De armenzorg, ook die welke vanwege den Staat werd uitgeoefend, tastte in wezen het beginsel der vrijheid niet aan, omdat ze zich slechts be­

moeide met de slachtoffers van het maatschappelijke systeem. Anders was het bij de staatszorg, voorgeschreven door de wet-Van Houten.

Deze toch belemmerde ,,de vrijheid van arbeid”, beperkte het vrije toe- stroomen op de arbeidsmarkt en wel op grond van het inzicht, dat de vrijheid hier leidde tot nadeel voor de fabrieksjeugd en daardoor tot nadeel voor de gemeenschap. In die wet worden dus niet de „rotte vruchten der vrijheid” als een noodzakelijk kwaad aanvaard, maar tracht men een kwaad, n.1. dat der kinderexploitatie, te voorkomen.

Hier is geen sprake van philanthropie, van zorg, maar van sociale vóórzorg.

T o t het wezen daarvan behoort haar algemeen en tegelijkertijd haar dwingend karakter. W an t elke voorzorgsmaatregel bedoelt het „heden”

te richten. De wet-Van Houten dwong de ondernemers, slechts een be­

perkt gebruik te maken van den arbeid der kinderen. De sociale aard van het te verzorgen object, n.1. de kinderarbeid, gaf aan dien maatregel bovendien zijn algemeene karakter.

W elk sociaal orgaan was het meest geschikt deze taak op zich te nemen? Daarom kon, gelet op het wezen der sociale voorzorg, geen twijfel bestaan: de Staat was daartoe van nature aangewezen.

W an t alleen de Staat heeft ten opzichte van het volksleven het algemeene en tegelijkertijd het dwingende karakter, noodig voor het nemen dezer voorzorg. Hier ligt naar mijn inzicht ook de groote sociaal­

historische beteekenis van de wet-Van H outen.20) Z e is een vorm van maatschappelijke zorg, n.1. voorzorg, die krachtens haar aard vanzelf leidde tot Overheidsbemoeienis met het economisch leven, ten koste der economische vrijheid. Philanthropie beperkte die vrijheid niet; de sociale voorzorg beduidde een stap in de richting der maatschappelijke vrijheidsbeperking door den Staat.

Intusschen dient er de aandacht op gevestigd te worden, dat de Overheidszorg, hiervoren besproken, niets anders bedoelt, dan de hei-

(6)

pende hand uit te strekken naar hen, die ,,de vrijheid verkeerd ge­

bruikten” en hen, die ten gevolge van hun jeugd nog niet beschikten over het inzicht, hoe de vrijheid van arbeid te benutten en evenmin over de natuurlijke beschermingsmiddelen tegen de gevaren der vrij­

heid. Het Overheidsingrijpen had geen ander doel dan de hulpeloozen te beschermen; verder reikte het niet en wilde het niet gaan.

II. Socialism e en vrijheid.

In denzelfden tijd ontwaart Nederland de deining van een nieuwe sociale beweging, die tot op den huidigen dag de maatschappij zou verontrusten, het moderne socialisme namelijk. Ook dit was een natuur­

lijke reactie op de tekortkomingen der vrijheid in de liberale maat­

schappij. Doch, anders dan de tot nu toe beschreven reacties, zocht dit socialisme de Oorzaken van de ziekteverschijnselen der maatschappij in de sociale constructie zélve. Uit de merkwaardige parlementaire discussies, gehouden ' bij de behandeling der wet-Van Houten, blijkt overduidelijk, dat niemand van de pleiters vóór dat ontwerp — de ker- kelijken ingesloten — een aanval ■wtenscht te doen op de beginselen, waarop de maatschappij was opgebouwd, de beginselen dus van den individueelen eigendom, van de natuurlijke orde en de vrijheid. W an ­ neer eenige andere leden betwijfelen of bescherming van den kinder­

arbeid een terrein van Staatszorg is, dan spruit die twijfel voort uit de vrees, dat de vrijheid in gevaar is. ,,De Staat is geen voor allen wer-

„kende voorzienigheid. Het behoort tot zijne roeping, de meest moge-

„lijke vrijheid, ook vrijheid van arbeid, te doen heerschen.” Instede van verruiming der Staatszorg pleiten ze voor een beperking daarvan tot heil der maatschappij. „Beperking der Staatsarmenzorg is steeds als

„eene voor het welzijn der maatschappij en de onafhankelijkheid en

„zedelijkheid der gezinnen hoogst wenschelijke zaak beschouwd.” Be­

perking van den kinderarbeid is een stap op den gevaarlijken weg naar de organisatie van den arbeid.

W at is hierop het antwoord van den voorsteller? Hij erkent de sociale waarde der vrijheid, wil die geenszins aantasten, maar slechts

„de schaduwzijden van het stelsel van vrije mededinging temperen.” 21) Het socialisme acht die economische vrijheid zelf de bron van alle kwaad en tast daarmede de maatschappij in haar wortels aan. Zijn aanhangers wenschen hoe ook verder verdeeld en gegroepeerd —>

de productiemiddelen onttrokken aan de vrije beschikkingsmacht van private ondernemers en ze in handen te geven van de gemeenschap.

Dan zal een einde komen aan de uitbuiting der arbeidende klasse en wel door opheffing der klassen; dan zal het probleem der armoede inderdaad

(7)

100 H. N. TER VEEN

op natuurlijke wijze worden opgelost, doordat de verdeeling op rede­

lijker grondslagen zal kunnen plaats vinden; dan zal bovendien orde geschapen worden in de productie, omdat deze organisch en direct zal samenhangen met de behoeften en niet langs den omweg van het winst­

bejag, welke langs vrije markt en vrije concurrentie leidt.

De opvattingen van het socialisme stonden, sociologisch gezien, lijnrecht tegenover die van de tot nu toe heerschende. De aanhangers der natuurlijke orde geloofden tegelijkertijd in de materieele en in de moreele juistheid daarvan. Het begrip „natuurlijk” hield in, dat in­

grijpen in beginsel onnatuurlijk was en dus tot fatale uitkomsten leiden moest. Alles groeide vanzelf en uit eigen immanente kracht. Het heeft daarom geen zin, zich een ideale maatschappij in de toekomst voor te stellen, want wanneer zich alle sociale processen in vrijheid mogen vol­

trekken, komt deze steeds betere maatschappij vanzelf, niet als een blijvende, stabiele constructie, maar als eene, die zich, al groeiende, steeds meer vernieuwt en volmaakt. Staatsingrijpen tot wijziging der orde is in den grond onmogelijk; planmatigheid in den zin van sociaal leiden ter bereiking van een in de toekomst geprojecteerde maatschappij principieel verwerpelijk.

Hoe geheel anders stond het socialisme tegenover dit geweldige vraagstuk. Op grond van de kennis der gebreken van het kapitalisme construeerde het een zeer bepaalde toekomstmaatschappij. Daarin zal een sociale rechtvaardigheid heerschen, in de kapitalistische onbekend.

Die zal o.m. bereikt kunnen worden door het opheffen van den priva­

ten eigendom en het breidelen der economische vrijheid; dan eerst zal de ware gelijkheid van levenskans worden geschapen en de cultuur meer kunnen opbloeien, omdat de geestelijke vrijheid, welker behoud voor het socialisme en in het bijzonder voor de sociaal-democratie een levens­

beginsel is, nieuwe mogelijkheden krijgt.

Ook de burgerlijke maatschappij is op gelijkheid gebouwd, in vrij­

heid verkregen en in broederschap beleefd. M aar die gelijkheid, aldus de socialisten, kan er nimmer bereikt worden, omdat in den meest pri- mairen levensstrijd, den strijd om het bestaan, de gelijkheid tusschen den privaten bezitter der productiemiddelen en hem, die uitsluitend zijn arbeid ter beschikking van de productie stellen kan, volkomen imagi­

nair is. Dientengevolge is ook de vrijheid der beide groepen van ver­

schillende orde en is er geen sprake van broederschap. Eerst het socia­

lisme zal, door middel van werkelijke gelijkheid in levenskansen, leiden tot de ware vrijheid, tot een maatschappelijke constructie, waarin de persoonlijkheid zal opbloeien en de talenten uit alle sociale klassen zich

(8)

vrij kunnen ontplooien; er zullen zelfs geen klassen meer zijn. Aldus de grondgedachten zijner voorstanders.

Omtrent de middelen ter bereiking van dat doel heerscht verschil van inzicht; ook zijn deze inzichten in den loop der tijden veranderd. Maar gebleven is het ideaal eener klassenlooze maatschappij, gebouwd op zeer bepaalde economische beginselen. Gebleven is ook de overtuiging, dat deze maatschappij is op te bouwen, hetzij langs revolutionnairen, hetzij langs evolutionnairen weg. Z e is daarom nog geen kunstproduct;

de socialisten huldigen geenszins een mechanische opvatting omtrent het wezen der maatschappij. Ook zij zien daarin — evenals de individua­

listen — een historisch gegroeid sociaal geheel. Z e verschillen met dezen hierin, dat ze de toekomstige. ontwikkeling der maatschappij meenen te kunnen leiden naar een gewenschten economischen maatschappijvorm en wel op grond der uit de historie geputte sociologische wetten.

De socialistische opvattingen omtrent het wezen der maatschappij en haar mogelijkheden plaatsten haar aanhangers geheel anders tegen­

over de groote maatschappelijke, misstanden dan de individualisten.

Philanthropie en sociale zorg worden als maatschappelijk genees­

middel verworpen. Sociale zorg zoowel als philanthropie zijn ondoelma­

tig, omdat ze de oorzaken der sociale misstanden niet aantasten. De felsten veroordeelen de liefdadigheid ook, omdat deze de zwaar be­

zochte arbeidersklasse zou kunnen verzoenen met haar lot en haar strijd­

kracht terwille van de nieuwe maatschappij zou kunnen verlammen.

Philanthropie is een verdoovend lokaas, dat den wil der strijders ver­

slapt.

Een oude maatschappij moet worden vernietigd, een nieuwe opge­

bouwd. Z e kennen de kapitalistische maatschappij, hebben een min of meer scherpe voorstelling der toekomstige sociale orde en hebben, met behulp van waargenomen sociaal-economische wetten de middelen be­

raamd, om den bouw der nieuwe maatschappij te bespoedigen. Terwijl de individualist, geloovend in het sociale heil der vrijheid, passief en afwachtend maar vol vertrouwen staat tegenover sociale misstanden, zijn deze voor den socialist een aansporing den pas te versnellen. Hij kent den weg; hij kent de middelen. Ziehier een redelijke grondslag voor economische planmatigheid met behoud van de geestelijke vrijheid.

In tegenstelling met sociale zorg en voorzorg , is ze niet gericht op het onmiddellijk heil der zwakken en sociaal misdeelden zelf; de sociale planmatigheid is gericht op een verder liggend doel, over de hoofden der betrokkenen heen. 22)

De socialistische denkbeelden, met felheid gepropageerd door jonge revolutionnairen, wier stem aanvankelijk zwak klonk, doch later

(9)

102 H. N. T E R V E E N

duizendvoudig versterkt werd door de echo’s der fabrieksmuren en de opstandigheid van het landelijke proletariaat, werden met angst en af­

grijzen ontvangen door de leidende klasse in Nederland. M aar de invloed der nieuwe gedachten was zeer groot. W an t het is onafwijs­

baar zeker, dat het socialisme de oogen heeft geopend voor het schrik­

kelijk lijden der arbeidende klasse en het geweten heeft wakker ge­

schud; het heeft het gevoel van sociale verantwoordelijkheid gescherpt en door dit alles de bourgeoisie genoopt wegen te zoeken tot verbete­

ring der sociale verhoudingen.

Het socialisme deed meer. Het stond door zijn opvattingen omtrent het wezen der maatschappij lijnrecht tegenover het individualisme, dat het groepsingrijpen als een beperking der vrijheid en daardoor als fataal voor het maatschappelijke welzijn beschouwde. Het socialisme geloofde in de mogelijkheid en in de juistheid van zulk ingrijpen; zijn geloofskracht sproot voort uit de overtuiging, dat maatschappelijke bouw mogelijk was.

Het is opmerkelijk, dat men bij de beoordeeling der maatschappe­

lijke waarde van het socialisme zich blind gestaard heeft op zijn révo­

lutionnaire tendenzen, op de destructieve ideeën, daardoor verkondigd, maar zeer weinig aandacht geschonken heeft aan de groote positieve sociale waarde,' die het schonk door zijn leer van den socialen opbouw.

W an t het zijn juist deze opvattingen geweest, die aan de Nederlandsche burgerklasse den weg gewezen hébben om te komen tot de ook door haar gewenschte verbetering der maatschappelijke verhoudingen; het socialisme heeft van den aanvang gewezen op de mogelijkheid van sociale con­

structie en het vertrouwen van anderen daarin gesterkt; het fascisme en nationaal-socialisme leven daarvan. Historisch gezien heeft het socialisme, ondanks zijn destructieve leuzen, groote constructieve waarde gehad. Dat het, door te wijzen op de mogelijkheid van constructieve verbeteringen en daaraan mede te werken, tegelijkertijd zijn critische positie tegenover die maatschappij en zijn revolutionnair élan verzwakte, is een verschijnsel, dat eigen is aan alle groote cultuurbewegingen.

III. V rijheid wordt een sociale relativiteit.

De marschroute naar maatschappijverbetering voerde aanvanke­

lijk uitsluitend langs de sociale voorzorg, omdat deze de eigenlijke grondslagen der maatschappij onaangetast liet en het gematigde socialis­

me daarin met de vooruitstrevende, hervormingsgezinde individualisten kon samengaan. De wet-Van Houten was een wegwijzer naar den nieuwen tijd van staatsbemoeiing. Eenmaal herkend als een geschikt orgaan voor sociale voorzorg, worden, naarmate het sociale verant-

(10)

woórdelijkheidsgevoel zich verder ontwikkelt en de drang der .politiek en economisch georganiseerde arbeidersklasse sterker wordt, aan de Overheid steeds meer zorgen toevertrouwd. De periode van sociale voorzorg door middel van sociale wetgeving is aangebroken: aan de Overheid daarmede een positieve sociale taak opgelegd, waaraan men in den individualistischen tijd slechts met schrik zou hebben gedacht.

Aanvankelijk is de burgerlijke tegenstand nog krachtig en verzet­

ten zij, die gelooven aan de zedelijke waarde der vrijheid, zich met alle macht tegen staatsbemoeiingen op gebieden, waar naar hun inzicht het particuliere initiatief zijn taak heeft. De wet van 25 Mei 1880 op de Rijkspostspaarbank werd van die zijde evenzeer bestreden als de Drank­

wet van 28 Juni 1881, die ,,de vrijheid van het tappersbedrijf” ophief;

ze noemden het een roekelooze uitbreiding van staatszorg en een zieke­

lijke neiging om alles van de Staatsmacht te verwachten. 23) Het is op­

merkelijk, dat die burgerlijke bezwaren zoowel van „links” als van

„rechts” kwamen. Hoevele levensbeginselen beide groepen ook scheid­

den, ten opzichte van de individueele vrijheid en het onjuiste van te ver gaande staatsbemoeienis waren zij het eens.

Langzamerhand verandert evenwel hun standpunt tegenover het dogma der vrijheid en de individualistische opvattingen omtrent de sociale taak van den Staat. V an Houten had den weg gebaand. W an t hij had, toen hij verklaarde alle maatschappelijke krachten te willen mobiliseeren tegen de nadeelen der vrijheid, ook de wetgeving — en dus den Staat — als een maatschappelijke kracht aangewezen.24)

De nieuwe voorstanders der sociale wetgeving erkenden nog steeds de groote maatschappelijke beteekenis der vrijheid, evenwel niet meer in den zin van een onaantastbaar bezit, maar als een maatschappelijke kracht, die zelf onderworpen behoort te zijn aan de macht der w e t25) b.v. bij bestrijding van misstanden, die buiten den wil of macht van be­

paalde personen of groepen ontstonden. De vrijheid komt in dienst der gemeenschap. M et deze formule wordt de vrijheid verheven van indi­

vidueel tot gemeenschapsrecht, waarover dus de gemeenschap beschik­

kingsmacht heeft.

Dit inzicht breekt steeds meer baan, ook doordat met de uitbrei­

ding van het kiezerscorps de belangstelling voor sociale vraagstukken toeneemt en deze belangstelling, krachtens haar politiek karakter, van den Staat steeds meer verwachtingen koestert. Het tijdperk der sociale wetgeving is hiervan de vrucht, het tijdperk tevens waarin de problemen

„vrijheid” en „Staatsbemoeienis” steeds minder van den principieelen kant worden beschouwd; ze werden uit het veld der principieele vraag­

stukken verplaatst naar dat der practische politiek. In de plaats van

(11)

104 H. N. T E R V E E N

het beginsel der vrijheid treedt dat der sociale verantwoordelijkheid, op grond van het gevoel der maatschappelijke verbondenheid.

D e principieele vragen over de maatschappelijke structuur werden bij -het samengaan van burgerlijke hervorm ers en socialistische leiders uiteraard steeds meer op den achtergrond geschoven. D e nood der maat­

schappij, vooral na den W ereldoorlog, verdroeg bovendien geen socio­

logische bespiegelingen; er moest gehandeld worden.

Aan deze beide omstandigheden moet worden toegeschreven, dat verschillende rechten, aan de Overheid na den W ereldoorlog toege­

kend, van het standpunt eener zuiver individualistische maatschappij­

beschouwing lang niet onschuldig zijn, daar zij het wezen der burger­

lijke maatschappij in zijn wortels aantasten. E r zijn enkele nieuwe sociale wetten, die een der fundamenteele grondslagen onzer maat­

schappij, het vrije beschikkingsrecht over den persoonlijken eigendom, uithollen en in dit opzicht ongewild de sociale structuur ondermijnen.

D aar is b.v. onze nieuwe pachtwet. H et probleem, opgeroepen door de scheiding van grondeigendom en grondgebruik, sociaal geper­

sonifieerd in den grondeigenaar en zijn pachter, is het onderwerp ge­

weest van tal van studies, gewijd aan het pachtvraagstuk. H et is een internationaal vraagstuk, dat zich in N ederland in veel minder scherpe vormen dan elders heeft voorgedaan, maar desondanks toch ook hier de gemoederen in politieke regionen reeds meer dan een halve eeuw heeft beziggehouden, vooral in tijden van agrarische crises.

Telkens kwam dan weer de vraag naar voren, in hoeverre de pach- terspositie w are te versterken in verband o.m. met de vastheid van het beschikkingsrecht over den bod em .26) Daarm ede werd, zonder dat men zich dit altijd bewust was, een voor onze maatschappij principieele vraag gesteld, n.1. in hoeverre de gemeenschap, belichaamd in den Staat, bevoegd is het vrije beschikkingsrecht over den individueelen grondeigendom te beknotten terwille van de groep der grondgebrui­

kers. H et w as een phase uit den in een individualistische maatschappij nimmer op te lossen strijd tusschen het conserveerende karakter van den individueelen eigendom en het dynamische van het vrije onder­

nemen.

D e ineenstorting van onzen landbouw heeft ten slotte geleid tot een afzonderlijke Pachtw et, op 1 November 1938 in werking getreden.

D e bepalingen omtrent de hoogte der pachtsom, den pachtsduur en het rem issierecht27) hebben niet alleen het risico verkleind, inhaerent aan het- ondernemersinkomen van den pachter, ze hebben tegelijkertijd aan den particulieren eigendom een zijner meest kenmerkende eigenschap­

pen ontnomen; het vrije beschikkingsrecht d aarover.28)

(12)

De Staatscommissie-1906 voor den Landbouw, die in 1912 haar bevindingen en voorstellen publiceerde, verklaarde zich nog tegen maat­

regelen, waarbij men zou ingrijpen in de vrije pachtprijsvorming, omdat men dan een stap doet in de richting der opheffing van den privaten grondeigendom. 29) Het continuatierecht werd eveneens verworpen.

W anneer in de Pachtwet-1938 ten slotte aan den pachter continuatie­

recht wordt verleend en de vaststelling van de pachtsom eveneens tot een maatschappelijke aangelegenheid wordt verklaard, kortom wanneer de positie van den pachter ten opzichte van zijn gebruiksrechten op den bodem versterkt wordt ten koste van de eigendomsrechten, dan geschiedt zulks niet dan na heftigen tegenstand30) ter bescherming van het wezen van den privaten eigendom. Daarom verwierp de Eerste Kamer den 5en Februari 1932 op aansporing van verscheidene Land­

bouworganisaties en Boerenbonden — de Roomsch Katholieke uitge­

zonderd — 31) een wetsontwerp tot regeling van de pacht: men ver­

oordeelde het als een krasse inbreuk op het eigendomsrecht. Inderdaad.

W at bleef er over van de grondgedachte van art. 625 B .W .: „Eigen-

„dom is het regt om van eene zaak het vrij genot te hebben en daar- ,,over op de volstrektste wijze te beschikken”. De nieuwe Pachtwet ont­

zielde dit volstrekte karakter van het eigendomsrecht. Doch de voor­

standers dezer pachtregeling achtten dit geen bezwaar, want private eigendom is een sociale functie...

Private eigendom een sociale functie. Deze gedachte is niet nieuw;

het komt op de interpretatie aan. De Individualistische Scholen gaven slechts geringe spreiding voor interpretatiemogelijkheden; „private” be­

schikkingsrecht „op de volstrektste wijze” biedt aan de uitlegkunst nauwelijks vlucht. De tegenwoordig algemeen aanvaarde formule

„Eigendom is een sociale functie” geeft meer speling, want ze laat onderzoek toe naar het functionneeren daarvan en het toetsen op zijn sociale waarde. Tegenover de orthodoxe individualistische opvattingen omtrent de vrijheid van het beschikkingsrecht verheft deze nieuwe revo- lutionnaire opvatting het vraagstuk der vrijheid tot het niveau van critisch onderzoek naar het functionneeren daarvan. „Vrijheid” is in de oude opvatting een grondpijler der maatschappij; in de nieuwere slechts werktuig, dat telkenmale op zijn bruikbaarheid wordt onderzocht. Indi- vidueele eigendom, vrijheid en beschikkingsrecht over de productie­

middelen worden, evenals het private ondernemen, in de nieuwe opvat­

ting tot sociale relativiteiten, wier maatschappelijke waarde aan veran­

dering onderhevig is.

Deze nieuwe beschouwingen hebben de ban verbroken van een leer, die in haar toepassing geleid heeft tot de klassenmaatschappij der

(13)

106 H. N. T E R V EE N

19e eeuw. Z e hebben tegelijkertijd den weg gebaand voor constructieven socialen arbeid; voor opvattingen omtrent de wenschelijkheid en moge­

lijkheid van maatschappelijke constructie, dië ten slotte hebben geleid tot sociale 'planmatigheid in den meest volstrekten zin.

•De formule „eigendom is een sociale functie” laat critisch onder­

zoek toe naar het functionneeren daarvan. En wanneer — zooals dit bij den grondeigendom het geval was — het volstrekte beschikkings­

recht daarop, maatschappelijk gezien, niet goed functionneert, wordt toezicht geëischt en leiding; dwingende leiding, die het wezen van den individueelen eigendom zelf raakt.

Hier ligt een belangrijk verschil met de sociale zorg van weleer.

Die gold de sociaal getroffenen, zooals de armen en later, als sociale voorzorg, ook de maatschappelijk onbeschermden of zwakken, n.1. kin­

deren en vrouwen. Bij wijze van voorzorg werden verschillende dwin­

gende regelingen getroffen, dus met beknotting der „vrijheid van arbeid”, teneinde dezen te behoeden voor de gevaren eener te vrije arbeidsmarkt.

W eer later worden ook de arbeiders in deze voorzorg betrokken, maar dit bracht principieel geen verandering, omdat de arbeidersklasse als zoodanig tegenover den eigenaar of gebruiker der kapitaalsgoede- ren, in dezelfde dwangpositie bleef, ondanks bescherming. W an t de z.g.n. vrije arbeidsmarkt blijft gehandhaafd en er is geen wettig erkend recht op arbeid. 32)

De nieuwe Pachtwet steunt op dezelfde grondgedachte als de arbeidersbescherming: ze wil n.1. de groote ongelijkheid tusschen twee sociale groepen zooveel mogelijk opheffen, opdat ze als gelijkwaardige partijen tegenover elkaar staan in den strijd om het bestaan. Vrijheid dus na gelijkheid. M aar terwijl de sociale positie der arbeidersklasse ondanks de sociale wetgeving in wezen weinig veranderd is, heeft de Pachtwet inderdaad een gelijkheid geschapen, die de orthodoxe aan­

hangers van de leer der vrijheid ten sterkste afkeuren. 33) De ontwer­

pers zijn uitgegaan van de vraag: hoe wordt een zoo doelmatig moge­

lijk gebruik van den grond bevorderd. 34) Het antwoord luidde: door de grondgebruikers in een even sterke positie te brengen ten opzichte van den bodem als de eigenaren zelf.

De gestelde vraag was èen uitvloeisel van de nieuwe gedachte, dat ook private grondeigendom een maatschappelijke functie is; dus werd deze op zijn sociaal functionneeren getoetst. De Pachtwet bewijst, dat naar het inzicht der Overheid, de onbeperkte beschikking over indi­

vidueelen grondeigendom tot een onbevredigend resultaat geleid had.

Verbetering werd uit een oogpunt van sociaal nut noodzakelijk geacht.

(14)

Opmerkelijk is de wijze, waarop die verbetering wordt verkregen.

Het beschikkingsrecht van den verpachter over zijn grondeigendom wordt verzwakt; in gelijke mate wordt de economische positie van den pachter als agrarisch ondernemer v e rste rk t.35) H et beginsel der vrij­

heid losgelaten terwille van de centrale figuur onzer kapitalistische maatschappij, dat is de ondernemèr. 3i3) D e Pachtw et verzwakt de sta­

tische figuur van den geldbelegger terwille van de dynamische van den ondernemer, geheel naar den geest des tijds, die als dynamisch mag worden gestempeld.

D ergelijke maatregelen gaan verder dan sociale zorg; ze betref­

fen direct de constructie der maatschappij, die ze niet wijzigen maar versterken willen; ze herstellen de maatschappelijke orde, die onder den zweepslag der vrijheid in wanorde dreigde te verkeeren. D e socialist V an der Sluis, schrijvende over ,.Pachters en Pachtw et”, 37) spreekt dan ook niet over de revolutionneerende kracht dezer w et maar over den wetgever, die „den pachter een redelijke positie wil w aarborgen...

„die in overeenstemming is met de belangrijke functie, die hij in het

„maatschappelijk bestel in neem t...”. Inderdaad, de ondernemerspositie van den pachter is versterkt door verkleining van zijn risico’s en een redelijke verzekering van de continuïteit in het ondernemen.

D e gedachte, dat onze nieuwe Pachtw et, hoezeer ook het beschik­

kingsrecht van den grondeigendom aan tasten d e,38) revolutionnair is in dien zin, dat ze verandering van de sociale structuur beoogt, moet dus verworpen worden. Prof. Diepenhorst, voorzitter der bovengenoemde Staatscom m issie-1919 voor het Pachtvraagstuk, waarvan het V erslag, deel II, in 1924 een ontwerp-pachtwet bevatte, dat den grondslag heeft gevormd voor de huidige regelingen, wijst daarop terecht met den grootsten nadruk. De beginselen besprekende, waarop de pachthervor- ming berust, schrijft hij: 39) „In de eerste plaats stellen wij dan op den

„voorgrond, dat verw erpelijk is elke wettelijke regeling, berustende op

„de gedachte, dat bescherming van den landbouw-proletariër tegen het

„grondkapitaal, tegen het groot-grond-bezit de inzet moet vormen. Aan

„die waanvoorstelling (!) heeft zich bij de parlementaire behandelingen

„van de pachtwetsontwerpen meer dan één Kamerlid niet weten te

„onttrekken.”

IV . O rdening.

Het is onze taak niet, verder door te dringen in het wezen dër her­

vorming van een economisch oogpunt uit. O ns doel is. den ontwikke­

lingsgang te bepalen van de sociale zorg naar de maatschappelijke plan­

matigheid en tevens de huidige politieke practijk te leeren verstaan uit

(15)

108 H. N. T E R V E E N

deze ontwikkeling. H et resultaat onzer onderzoekingen toonde aan, dat de Overheidsbemoeienis op sociaal terrein zich sterk heeft uitge­

breid; dat deze aanvankelijk uitsluitend de sociale zorg voor de arbei­

dersklasse betrof, maar langzamerhand ook andere groepen omvatte met het doel, het normale functionneeren der gemeenschap te bevorderen, ook al moest dit gepaard gaan met aantasting van de grondrechten der burgerlijke orde. Langzamerhand wordt de persoon in de publieke aan­

dacht terug gedrongen en treedt in zijn plaats de maatschappij naar voren. In samenhang hiermede krijgen maatschappelijke organen en in het bijzonder de Overheid een meer sociale functie.

D it ingrijpen der Overheid als machtsorgaan leidde vanzelf naar den weg der ordening in den zin, door Kuin daaraan gegeven. 40) M eer­

malen worden bewust, door middel van bindende voorschriften, gere­

gelde verhoudingen geschapen tusschen sociale o rg an en 41) teneinde de volksw elvaart te verzekeren, met behoud van de maatschappelijke con­

structie. D e nieuwe Pachtw et is hiervan een voorbeeld. H aar doel is geen ander, dan orde te scheppen w aar die verbroken was of dreigde verbroken te worden. In plaats van revolutionnaire doeleinden42) heeft zij juist conserveering op het oog, ondanks haar soms schijnbaar revolutionnaire voornemens ten opzichte van den individueelen eigen­

dom en de vrijheid van het particuliere ondernemen.

H et is begrijpelijk, dat ordeningspogingen ontstaan in tijden van crisis, maar toch slechts in die tijden, waarin het vertrouwen ontwaakt is in de mogelijkheid van maatschappelijk bouwen, w aarin dus de leer der absolute vrijheid wordt doorbroken. T e n tijde van de geweldige agrarische crisis 1877— 1895 deed de Nederlandsche Overheid weinig anders dan het bewaken der vrijheid. D e gemiddelde tarweprijs op de Groningsche graanbeurs 43) daalde van ƒ 10.98 in de periode 1871.— 1880 tot ƒ 4.55J/2 in 1893. H et invoeroverschot van tarwe steeg van 86 mil- lioen kg in de periode 1867— 1876 tot 311 millioen in 1897— 1906. De koolzaadprijzen daalden van ƒ 12.30 tot ƒ 6.81. De armoede, werkloos­

heid en wanhoop, die daarvan het gevolg waren, zijn algemeen be­

kend maar evenzeer, dat de Regeering niet ingreep. Pogingen, in de Tw eede Kamer aangewend om het onheil af te wenden met bescher­

mende rechten, mislukten. D e taak, die de O verheid aanvaardde en die haar ook door de Staatscom m issie-1886 werd aangewezen was slechts, de landbouwers met behulp van onderwijs en voorlichting gees­

telijk w eerbaar te maken in den strijd om het bestaan. 44)

H oe anders is de houding der O verheid tegenover de crisis, die sedert 1929 ons land teistert. Een geheel stelsel van Overheidsm aat­

regelen beheerscht een groot deel van het economische le v e n .45) Ook

(16)

de Pachtwet is geboren uit de moeilijkheden, opgeroepen of verscherpt door de laatste crisis; zij beoogt het verzekeren van normale onder- nemerskansen aan den pachter door het ordenen van de verhouding tus- schen grondeigenaar en -gebruiker. De andere crisismaatregelen be­

doelen dit eveneens te bereiken voor den ondernemer in het algemeen, teneinde door ordening nationale belangen te dienen, zooals de voed­

selvoorziening, de bestrijding der werkloosheid of de bescherming van den middenstand. De middelen zijn verschillend, het doel in wezen steeds hetzelfde: weer orde te brengen in de maatschappij of haar desorgani­

satie te voorkomen.

V an dit voornemen bezield, moet de Overheid zich voor oogen stellen:

1. de maatschappij zooals ze nu is;

2. de maatschappij zooals ze kon zijn met behoud van haar structuur;

3. de middelen om van den huidigen toestand te komen tot den beteren.

Gedurende de zuiver individualistische periode erkende men prin­

cipieel slechts één middel: de persoonlijke vrijheid. In de practijk van het maatschappelijke leven heeft dat geleid tot een groote sociale labili­

teit, een voortdurend slingeren van den welstandswijzer, een bestaans- strijd tusschen in wezen ongelijk uitgeruste klassen en standen.

De strijd om het bestaan moge theoretisch nog steeds erkend wor­

den als de krachtigste stuwer van het maatschappelijke leven, de offers daardoor gevraagd, de onzekerheden van het bestaan, de onrust, daar­

door veroorzaakt, deden het sociale verantwoordelijkheidsgevoel ont­

waken en zoeken naar middelen tot grootere sociale stabiliteit dan met het systeem der vrijheid alleen kon worden bereikt. Zoo ontstond de sociale voorzorg eerst, de ordening daarna. Kenmerkend voor beide is het positieve ingrijpen door den Staat in de sociale en economische verhoudingen; d.i. in plaats van de vrijheid haar natuurlijken gang te laten gaan het gebruiken van „kunstmiddelen” tot behoud of herstel der maatschappelijk orde; kenmerkend dus, dat zij de structuur der maatschappij niet willen aantasten.

De vraag naar ordening — aldus Kuin — rijst slechts daar, waar een disproportionaliteit van beteekenis de goede werking der betrok­

ken organen in ernstige mate bedreigt. 46) Inderdaad. M aar er is meer noodig en wel de overtuiging, dat maatschappelijk bouwen mogelijk en gewenscht is. Dan is in tijden van crisis de bodem rijp voor ordening.

Betreft die crisis slechts een enkele groep bedrijven, doen zich daar bij-

(17)

110 H. N. T E R V E E N

zonder moeilijke economische omstandigheden voor of is de structuur er zeer geschikt voor ordening, dan wordt de ordening dikwijls ge­

schapen, door de organen in het bedrijf zelf. Moeten algemeener be­

langen worden verzorgd, dan treedt de Overheid op den voorgrond, hetzij als ordenaar zelf, hetzij om kracht bij te zetten aan de ordenende besluiten van andere organen. In ons land hebben zich deze beide vormen van ordening ontwikkeld.47) M aar zij betreffen uitsluitend het orgaan der ordening.

Bij het kiezen der middelen tot ordening behooren in beide geval­

len uiteraard rationeele overwegingen te beslissen; we betreden hierbij het terrein der sociale efficiency. Bij de vrijheid paste de houding van vertrouwensvol wachten en verwachten; bij de opvattingen van den nieuwen tijd past het wegen der middelen en het afmeten hunner doseering op grond van het verwachte sociale effect. Daarin ligt het principieele verschil tusschen toenmaals en nu en daaruit vloeien tal van verschijnselen voort, kenmerkend voor onze huidige maatschappij, van de toenemende bureaucratie af tot de radiopropaganda toe.

Toenemende bureaucratiseering d.i. het scheppen van organen, belast met de voorbereiding en toepassing der bindende regelen. Het sociale initiatief en de sociale verantwoordelijkheid worden daardoor verlegd van de burgers naar de ordenende organen, van wier voor­

schriften de burgers slechts uitvoerders worden. Hun verantwoordelijk­

heidsgevoel — we ervaren het dagelijks — moet dan weer door pro­

paganda geprikkeld worden.

Ambtenaren en bureaux, als maatschappelijke krachten, zijn in wezen vijandig aan de beginselen der burgerlijke maatschappij, tenzij gebruikt ten dienste van de beperkte administratieve en defensieve functies, toe­

gedacht aan den individualistischen Staat. Vandaar eenmaal de felle strijd der opkomende bourgeoisie tegen de economische bureaucratie van het ondergaande absolutisme en de stervende gilden, 48) vooral in het W esten van Europa; een tegenzin, ook bij de moderne economische leidende burgerklasse49) waar te nemen, zij het dan nu tegen een ge­

heel andere bureaucratie, n.1. die, welke ontstaan is door de ontwikke­

ling van de sociale ordening vanwege den Staat. 50) Die tegenstand spruit voort uit het wezen van het kapitalisme: het onbelemmerd stre­

ven naar winst. Sociale voorzorg van Overheidswege belemmert dat streven; sociale ordening doet dat nog meer.

Men zou tekortdoen aan de ontwikkeling der sociale ordening, wanneer men deze uitsluitend zocht op het gebied van het economische leven. Om deze ordening als zoodanig te herkennen, zij erop gewezen, dat de bewuste schepping van geregelde verhoudingen tusschen .orga-

(18)

nische groepen der maatschappij bedoelt een vorm van leiding te gev en 51) bij de pogingen tot behoud van bepaalde maatschappelijke verhoudingen of tot herstel eener dreigende sociale disproportionali- teit. Deze behoeft volstrekt niet onmiddellijk het economische leven te betreffen. In de laatste jaren zijn er terreinen van ordening ontsloten, die weliswaar grenzen aan het economische maar toch eigen sociale

categorieën vormen. .

D aar is bijvoorbeeld de demografische categorie. In het algemeen gesproken hebben de demografische problemen twee zijden, een kwan­

titatieve en een kwalitatieve; de tweede is de vermenigvuldiger van de eerste en in wezen de belangrijkste. M aar de sociale kwaliteit is een moei­

lijk meetbaar verschijnsel, dat bovendien velerlei kwalitatieve elemen­

ten bevat van zeer subjectieven aard. W aardebepalende elementen in demopolitieken zin zijn o.m. ras, nationaliteit, klasse, leeftijd.

R as en nationaliteit zijn voor de samenstelling van een volk van het hoogste gewicht. Hoe grooter in dit opzicht de homogeniteit, hoe grooter de kracht van het geheel; de staatsm acht wordt mede daardoor bepaald. In het algemeen kan dan ook worden opgemerkt, dat menige cultuurstaat streeft naar die homogeniteit of, zoo ze niet aanwezig is, naar stabilisatie der groepsverhoudingen of versterking van de positie der leidende groep. 52)

D e bevolking der V ereenigde Staten is samengesteld uit velerlei rassen en nationaliteiten. D at is bekend, evenals de omstandigheid, dat de politieke vereeniging dezer groepen niet geleid heeft tot de homo­

geniteit, welke bijdraagt tot de kracht van den Staat. R as- en nationali­

teitsverschillen zijn er v aak uitgegroeid tot ongewenschte sociale tegen­

stellingen. M en vreesde verscherping daarvan, indien men er rustig bleef toezien, dat de minder gewenschte elementen zich konden ver­

sterken ten koste dergenen, die de leiding in handen hadden. Een der­

gelijk gevaar dreigde door de vrije immigratie.

O ver het aantal binnengestroomden in de U nie is men vrij goed ingelicht. In 1920 bevonden zich in de V ereenigde Staten ongeveer 32 millioen vreemdelingen, d.i. 25 percent der bevolking, negers inbegre­

pen. 53) Let men op de kwaliteit dezer immigranten, dan blijkt zich in den loop der jaren een wijziging te hebben voltrokken ten nadeele van de in de Unie als waardevol geschatte W esteuropeanen; de Zuid- en Oosteuropeanen namen in de 20e eeuw de overhand. V a n 1871— 1880 vestigden zich uit W est-E u ro p a ruim 2 millioen, uit Zuid- en O ost- Europa tezamen 180.000; van 1901 — 1910 kwamen wederom 2 millioen immigranten uit W est-E u rop a, doch ruim 6 millioen uit het overige deel. 54)

(19)

112 H. N. T E R V E E N

D e invloed der laatsten wordt relatief nog grooter, doordat zij in aantal sneller toenemen dan hun W esteuropeesche lotgenooten, of de Yankees zelf. Hun geboortecijfer en -overschot zijn n.1. veel hooger, 55) zoodat in de toekomst een voortgezette kwaliteitsverschuiving te verwach­

ten was. Deze kwaliteitswijziging 56) werd een bron van vrees voor de leidende kringen in de Unie, terwijl de Am erikaansche arbeiders even­

zeer verontrust werden door den aanvoer van een toenemend aantal goedkoope arbeidskrachten. Combinatie dus van kwantiteits- en kwali- teitsproblemen, die om regeling vroegen.

Deze regeling, welke men, omdat ze bewust geregelde verhouding van aantal schept, zij het niet tusschen sociale organen, dan toch tus- schen sociale groepen, demografische ordening zou kunnen noemen, is op merkwaardig eenvoudige wijze geschied met behulp van de D illing­

ham Bill van 1921. Hierbij werd bepaald, dat per jaar hoogstens 3 percent mocht immigreeren van de nationaliteitsgroepen, welke in 1910 in de U nie woonden. Daarm ede werd dus het maximale aantal immi­

granten v astg esteld .57) Later, in 1924, werd het percentage verlaagd tot 2 en als grondjaar 1890 bepaald. Beide maatregelen hadden weder­

om een verlaging van het aantal toegelaten immigranten ten gevolge.

H et opmerkelijke is nu, dat in deze bepalingen tegelijkertijd rege­

lend wordt opgetreden ten opzichte van de kwaliteit der geïmmigreerden.

W a n t de Dillingham Bill stelde tevens vast, dat die percentages be­

trekking hadden op elk der nationaliteiten afzonderlijk. En daar in 1910 de sterkteverhouding voor de geïmmigreerde W esteuropeanen gun­

stiger was dan daarna, werd door deze bepaling het contingent W e s t­

europeesche immigranten relatief w eer opgevoerd. D e invloed op de kwaliteit der immigranten in de richting der door de Y an k ee hooger gewaardeerde W esteuropeanen werd nog vergroot toen later als grond­

jaar 1890 werd aangenomen. Toenm aals toch — het was midden in de agrarische crisis — was het percentage der gewenschten nog hooger geweest dan in 1910: het percentage der Z uid- en Oosteuropeesche im­

migranten groeide van 1871 tot 1910 van 9 op 75. 58)

Deze vorm van maatschappelijke ordening is vreemd voor hem, die het sociale leven identificeert met het economische. M aar er zijn maatschappelijke categorieën van krachten, die, hoewel samenhangend met het w elvaartsstreven der groep, toch op zoodanige wijze, een zelf­

standig bestaan leiden, dat ze, door bepaalde omstandigheden geacti­

veerd, het groepsleven even sterk beïnvloeden als het w elvaartsstreven zulks doet. M en denke aan de rassen- en nationaliteitentegenstellingen in de U nie of in N ed. O ost-Indië.

In onzen tijd openbaart zich in het bijzonder het machtsstreven van

(20)

de volkeren en hun leiders als zelfstandige sociaalpsychologische factor. 59) Dit streven uit zich actief in den lust tot uitbreiding van macht, passief in het behoud van de eenmaal verkregen machtspositie.

Deze tegenstelling leidt tot spanningen tusschen de m achtigste sociale organen der menschheid, de staten, w aarbij dan soms een rustpunt wordt gezocht door de stabilisatie van de machtsverhoudingen, bijvoorbeeld in stabilisatie van de onderlinge sterkteverhouding der vloten. Hierbij betreedt de sociale ordening zelfs het terrein der internationale politiek.

Het verdrag van W ash in gton van 6 Februari 1922, vernieuwd te Lon­

den in 1930, schiep bewust geregelde kwantitatieve en kwalitatieve verhoudingen tusschen de maritieme macht van Engeland, de V er.

Staten, Japan, Fran krijk en Italië; het V lootverdrag van 18 Juni 1935 tusschen het Britsche Imperium en het Duitsche Rijk.

H et streven n aar behoud of vergrooting van de macht van den Staat is niet ontkomen aan den invloed der gewijzigde inzichten omtrent spontanen of geleiden socialen groei. Op het terrein der demografie zijn in dit verband opmerkelijke teekenen w aar te nemen.

De legermacht van een volk wordt uiteindelijk bepaald door volksaantal en kwaliteit daarvan. T erw ijl bij de vloot het volksaantal nauwelijks een rol speelt tegenover de materieele eischen, zijn aantal en geest voor de kracht van het landleger beslissend. Deze laten zich veel minder dan de sterkte der vloten beïnvloeden, omdat de bouw van de laatste uitsluitend staatsdaad is en volksgroei ten slotte voortspruit uit de levenshouding van het gezin, de sociaal-biologische eenheid, w aar de individualistische maatschappij zich steeds angstvallig buiten hield.

Nu is het een bekend verschijnsel, dat de aantalsgroei bij de verschillende cultuurvolken sterk uiteenloopt. D it leidt tot machtsver­

schuivingen in militairen zin, zooals de volgende cijfers aantoonen.

T o ta le bevolking in millioenen.

1841 1871 1911 1921 1931 1936

Frankrijk ... 34.9 1872 36.1 41.4 39.2 41.8 41.9 Italië ! ) ... 21.9 26.8 34.6 38.8 41.2 42.7

Engeland ... 26.9 31.7 45.7 47.2 48.9 40.8

Duitschland *) . 32.7 41.0 64.9 62.1 65.2 67.3

x) Gerekend naar hun oppervlakte in 1936.

Dit verschil in aantal en aantalsgroei heeft in onzen tijd van felle machtsbegeerte, gepaard gaande met een uitbreiding van de O verheids­

bemoeiingen op sociaal terrein, in verschillende landen aanleiding ge*

geven tot sociale voorzorg van bijzonderen aard. D e sociale voorzorg.

(21)

114 H. N. T E R V E E N

w aarover hiervoren gehandeld werd, betrof de arbeidenden die men, als de zwakkeren in den bestaansstrijd, wilde beschermen tegen moge­

lijk economisch machtsmisbruik. D e demografische voorzorg d.e.t. heeft betrekking op het geheele volk als Staat. In sommige staten vooral ter bescherming van de groep tegen politieke agressie; hier is de voorzorg doel op zich zelf. Bij agressieve Staten evenwel heeft de demografische voorzorg een ander karakter gekregen: ze is ingeschakeld in een groo- tere conceptie, in een groot politiek doel dat de staatslieden zich gesteld hebben. D e voorzorg begint hier het karakter van een demografisch plan te krijgen, wordt ingeschakeld ter bereiking van een verder liggend doel, dat de S taat zich gesteld heeft. Een typisch voorbeeld geeft de Itàliaansche demografische politiek. Op 26 M ei 1927 verklaarde M us­

solini in de Kamer van Afgevaardigden, dat Italië omstreeks 1950 min­

stens 60 millioen inwoners moest hebSen, opdat de Italiaansche Staat zijn politieke taak zou kunnen vervullen. 60 )

U it zuiver demografisch oogpunt valt een groot verschil met de V e r. Staten op te merken. In de U nie waren de demografische maat­

regelen gericht op een remming van den aantalsgroei en een ordening van demografische verhoudingen; bij de overige leidende mogendheden is in de branding dezer tijden hun zorg daarentegen gericht op ver­

snelling van den aantalsgroei. Desnoods door immigratie. D oel is ver­

sterking van de strijdkracht van den Staat; de plannen zijn niet gericht op de structuur maar op de dynamiek van de groep.

Frankrijk trachtte zijn aantalsgroei voornamelijk op gang te brengen door de immigranten, die bij tienduizenden toestroomden naar dit land

„zonder arbeiders” 61), zoo snel mogelijk te nationaliseeren. 62 ) D aar­

toe werd in 1923 opgericht „Le Foyer Français”, dat zich ten doel stelde de snelle assimilatie van vreemdelingen te bevorderen, o.m. door het vergemakkelijken van de naturalisatie. 63 )

T ev en s werden hernieuwde pogingen aangewend om het Fransche geboortecijfer op te voeren en wel door het toekennen van kindertoe­

slagen. Reeds na den fatalen oorlog van 1870 werden steunmaatregelen voor groote gezinnen genomen, maar deze hadden geen andere dan philanthropische bedoeling, dus bestrijding van armoede, ontstaan door de talrijkheid van het gezin. Een typisch voorbeeld dus van sociale zorg op grond van demografische verschijnselen.

In 1913 werd een w et aangenomen, w aarbij deze steun aan arme, kinderrijke gezinnen wettelijk geregeld werd; in 1939 zijn haar bepa­

lingen aangevuld met andere, w aarvan men ineer effect op het ge­

boortecijfer verwacht. 64) Ditmaal golden ook andere motieven dan het bestrijden der armoede alleen. M en hoopte op deze wijze eveneens de

(22)

vorming van het groote gezin te bevorderen met het oog op de weer­

standskracht van het Fransche volk. Daarom werd de wet, symbolisch, gedateerd op den grootsten nationalen feestdag der Fransche weder­

geboorte, op 14 J u li.65) Immers ze wil het demografisch verzwakte Fransche volk w eer sterker maken, opdat het in den (politieken) strijd om het bestaan staande zal blijven; sociale voorzorg dus, rechtstreeks gericht op den S ta a t als totaliteit.

In Duitschland is men begonnen met bevordering der geboorten;

daarna werd, onder den druk van het toenemend gebrek aan arbeids­

krachten, ook de immigratie gestimuleerd. Pogingen tot kwaliteitsver­

betering ziet men hier in zijn meest ruwen vorm in de verjaging der Joden; daarbij vooral valt w aar te nemen, hoeveel subjectieve elementen in de sociale waardebepaling zijn opgenomen. :

Slot volgt.

L ITER A TU U R

1) De opvatting van de maatschappij als organisme wordt reeds bij de Grieken ver­

nomen. Zie Pitirum Sorokin, Contemporary Sodological theories. New York, 1928, blz. 197 v.v. Voor zooverre deze leer den Staat betreft, zie C. Franz, Die Naturlehre des Staates. Leipzig, 1870: Gisela von Busse, Die Lehre vom Staat als Organismus. Berlin, 1928.

2) Zie voor de opvattingen der romantiek over Staat en maatschappij: dr. J.

Baxa, Die Herdflamme. Jena, 1924; die van de physiokraten daarover bij Ch. G ide et Ch. Rist, Histoire des doctrines êconomiques.

3) Quesnay, Droit naturel.- Paris, 1846. (M. Eugène Daire, Physiocrates)

4) M ercier d e la R ivière, II, blz. 617 van L ’ordre naturel et essentiel des sociétés politiques. Paris, 1846. Victor Leemans, Inleiding tot de sociologie, blz. 26.

5) Een uitvoerige opgave bij dr. I. ]. Brugmans, De arbeidende klasse in Neder­

land in de 19e eeuw. Vooral het derde hoofdstuk: de arbeider als consument.

Zie ook dr. J. J. W estendorp Boerm a, Johannes van den Bosch als sociaal her­

vormer. Groningen, 1927, blz. 60 v.v.

8) Mr. ]. H. G. Boissevain, De Armenwet (van 1854), opgehelderd door eene aan- teekening. Arnhem, 1854. In het bijzonder de inleiding. De regeering noemde als algemeene beginselen: 1 °. het overlaten van de armenverzorging aan de kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid. 2°. het aanwijzen van het burgerlijke armbestuur, dat onderstand verleenen kan aan hen, welke die niet van de kerkelijke of bijzondere liefdadigheid kunnen erlangen (Boissevain, blz. X X IV ).

De Armenwet van 1870 bracht in dit standpunt geen principieele wijziging. In de Memorie van Toelichting verklaart de Regeering zich met nadruk tegen den Staatsplicht voor armenzorg : „De wettelijke liefdadigheid heeft een schijn van

„humaniteit, maar geen wezen, omdat de liefde geene wet kent. Zij is ziekelijke (cursiveering in de Memorie) „humaniteit, omdat zij uit medelijden met enkelen

„het belang van een geheel volk voorbij ziet; zij is valsche humaniteit, omdat

„zij uit gedwongen gaven, uit belastingen put.”

' Zie Mr. H. K eer, De Armenwet, zooals zij thans gewijzigd is. Leiden, 1870.

7) Men zie J. de Vries, Pamfletten over het armoedeprobleem in de 19e eeuw.

(Mensch en Maatschappij, 1938, blz.- 10—21). -

8) W estendorp Boerm a, blz. 75 v.v. -

9) ]. Bierens d e Haan, Gemeenschap en Maatschappij, blz. 70.

10) Victor Leemans, blz. 27. 7

11) J. P. Krugt, De onkerkelijkheid in Nederland, blz. 184 v.v. , 12) Handelingen der 2e Kamer, 1873— 1874, blz. 1348.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit brengt veel verschillende trends met zich mee die relevant zijn voor de watersector: Medewerkers zullen langer door (moeten) werken met sociale, financiële en

Om te kunnen reageren op een woning van Thuisvester, moet u ingeschreven staan bij Klik voor Wonen. Via het geselecteerde woningaanbod klikt u op meer info bij de gewenste woning

Voor de rijksbijdragen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geldt dat niet, en wordt in de praktijk toezicht uitgeoefend op het geheel aan uitgaven uit de

In theorie kunnen niet alleen de absolute scores op bepaalde tijdstippen worden vergeleken, maar ook de ontwikkelingen in scores: tussen gemeenten en met het landelijk gemiddelde,

– Ontevreden ondanks hoge woonkwaliteit is men zeer zelden; tevreden ondanks relatief lage kwaliteit komt wel veel voor, met name onder de groepen met een laag inkomen, jongeren

Het reële netto beschikbaar inkomen van huishoudens per equivalent huishouden of, anders geformuleerd, per standaardhuishouden, is over de periode 2008-2018 gedaald met 1,2%,

Door de wijze van berekenen is de eerste maat vooral gevoelig voor verschillen in het midden van de inkomensverdeling en de tweede voor verschillen tussen de

Vrouwen en lageropgeleiden vaker bang voor slachtofferschap, minder vaak slachtoffer In een blok met vragen over de eigen buurt wordt aan respondenten in de Veiligheidsmo-