• No results found

Uitspraak 1, 28 maart 2007

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Uitspraak 1, 28 maart 2007"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Uitspraak 1, 28 maart 2007

Uitspraak

van de Raad van Toezicht van Stichting Register Arbeidsdeskundigen op de klacht van een klaagster tegen een register- arbeidsdeskundige, hierna te noemen beklaagde.

Procesverloop

Bij brief d.d. 4 november 2006 heeft klaagster een aantal klachten ingediend tegen beklaagde. Bij brief d.d. 5 december 2006 heeft beklaagde op die klachten gereageerd. Klaagster heeft in reactie daarop haar klachten bij brief d.d. 12 januari 2007 nader toegelicht en een nieuwe klacht tegen beklaagde ingediend.

Deze laatste klacht is door de Raad verwezen naar een aparte klachtenprocedure.

De mondelinge behandeling vond plaats op 22 februari 2007. Partijen zijn daarbij in persoon verschenen. Beiden hebben hun standpunt toegelicht en vragen van de Raad van Toezicht beantwoord. Beklaagde heeft een pleitnota overgelegd.

Situatieschets

Klaagster was ten tijde van haar auto-ongeluk op 23 augustus 2003 als partner werkzaam bij een onderneming. In juli 2004 heeft zij in overleg met deze onderneming haar werkzaamheden gestaakt, naar haar zeggen omdat zij als gevolg van de fysieke gevolgen van het ongeluk haar intensieve en omvangrijke werkzaamheden niet kon volhouden.

Klaagster was werkzaam als vestigingsdirecteur. Zij gaf in haar hoedanigheid als lid van de maatschap en senior consultant landelijk leiding aan enkele honderden consultants. In 1998 had zij haar eigen bedrijf, een adviesbureau gespecialiseerd op sociaal

verzekeringsrecht aan gemeenten, aan deze onderneming verkocht, waarbij zij zelf tot de maatschap was toegetreden.

Klaagster was als partner van deze onderneming tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid verzekerd bij

verzekeringsmaatschappij X op grond van een collectieve partner-verzekering. Deze verzekering betrof een zgn. beroepsverzekering op grond waarvan zij bij een uitsluitend op medische gronden vast te stellen arbeidsongeschiktheid van meer dan 40 % voor haar eigen beroep een vaste som zou ontvangen.

In de loop van 2004 deed zij een beroep op deze verzekering. Een eventuele uitkering kon zij echter, in verband met een wachttijd van 3 jaren, pas vanaf augustus 2006 ontvangen.

Bij brief d.d. 28 juli 2004 krijgt beklaagde opdracht van de verzekeringsarts van deze verzekeringsmaatschappij, hierna te noemen de opdrachtgever, om een voorbereidend onderzoek te verrichten naar vooropleiding van klaagster, aard van haar werkzaamheden, haar arbeidsverleden, haar in redelijkheid aan te merken beroep (los van haar partnerschap bij de onderneming), en naar reden van haar toetreding tot de maatschap van de onderneming. Voorts wordt beklaagde verzocht zijn mening te geven over de vraag of haar inkomsten in verhouding stonden tot haar opleiding, of zij op grond van de door haar zelf aangegeven beperkingen haar werk als manager bij de onderneming voor tenminste 60 % kan verrichten, of arbeidskundige begeleiding gewenst of noodzakelijk is. Tenslotte wordt hem gevraagd welke opmerkingen verder van belang zijn voor de beoordeling van de casus.

Beklaagde beschikte niet over een medisch rapport, waarin de beperkingen van klaagster waren vastgelegd.

Na een gesprek met klaagster op 30 augustus 2004 zendt hij bij brief d.d.

5 november 2004 haar ter correctie zijn concept-rapportage toe onder weglating van zijn "overwegingen, conclusies en antwoorden op de gestelde vragen."

Bij brief d.d. 13 november 2004 geeft klaagster enkele correcties door; financiële informatie wordt beklaagde bij brief d.d. 26 november 2004 door de onderneming ter hand gesteld.

(2)

Op 9 december 2004 zendt beklaagde zijn definitieve rapport aan zijn opdrachtgever. Deze laat daarop bij brief d.d. 29 december 2004 aan klaagster weten, dat op basis van het rapport beklaagde vooralsnog geen uitspraak wordt gedaan over haar

arbeidsongeschiktheid en haar claim.

Voor klaagster is dit rapport aanleiding het contact met beklaagde te verbreken. Zij deelt hem dit mede in een telefoongesprek d.d. 24 maart 2005.

Bij brief d.d. 31 mei 2005 van haar advocaat aan de opdrachtgever wordt het rapport beklaagde als "van nul en generlei waarde"

aangemerkt. In overleg tussen de advocaten van de verzekeringsmaatschappij en klaagster is daarna een andere arbeidsdeskundige ingeschakeld. Deze brengt na veel verwikkelingen in oktober 2006 zijn rapport uit. Het rapport van beklaagde d.d. 9 december 2004 is voor opdrachtgever mede aanleiding om de bevindingen van deze later ingeschakelde arbeidsdeskundige in twijfel te trekken.

Het arbeidsdeskundig onderzoek van beklaagde

Het arbeidsdeskundig rapport is omvangrijk (30 blz.) en vormt de weerslag van een onderzoek, bestaande uit één gesprek met klaagster, bestudering van het summiere dossier van de opdrachtgever en inlichtingen uit het Handelsregister. Het rapport geeft een overzicht van het opleiding- en carrièreverloop, een uitvoerige bespreking van de organisatie van de onderneming en de positie van de unit, waaraan klaagster leiding gaf, een taakanalyse van de werkzaamheden van klaagster, een beschrijving van haar klachtbeleving en medicatie. Beklaagde geeft advies over het verzekeringstechnisch toepasselijke beroep; doet de veronderstelling dat klaagster op grond van de negatieve resultaten van haar unit de onderneming noodgedwongen heeft moeten verlaten; poneert dat bij in achtname van een "genormaliseerde arbeidshygiëne" minder dan 40 % uitval te verwachten is bij een normale taakstelling in verband met haar relatief lichte beperkingen. Beklaagde ziet goede reintegratiemogelijkheden en adviseert daarom om nog niet tot vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid over te gaan, maar dat onderwerp tot 6 maanden voor het einde van de wachttijd te laten rusten.

Inhoud van de klacht

De klachten behelzen, kort samengevat, het volgende:

1. Beklaagde heeft nagelaten het doel van zijn onderzoek duidelijk te maken. Klaagster verkeerde in de veronderstelling dat het een reintegratie-onderzoek was.

2. Beklaagde heeft gegevens opgevraagd en verkregen, die voor het onderzoek niet ter zake waren. Dit betrof o.a. omzetgegevens van het bedrijfsonderdeel van de onderneming, dat zich, net als zijn eigen bedrijf, bezig hield met reintegratie.

3. Het conceptrapport van beklaagde is summier en wijkt dermate af van zijn definitieve rapport, dat klaagster geen gebruik heeft kunnen maken van haar inzage-en correctierecht met als gevolg dat het definitieve rapport onwaarheden bevat en uitermate suggestief is.

4. Het rapport bevat onjuistheden over haar medische situatie.

5. Beklaagde stelt zonder medisch beperkingenpatroon de mate van arbeidsongeschiktheid vast.

6. Beklaagde heeft met zijn advies tot uitstel van de claimbeoordeling de verzekeringsmaatschappij een handvat geboden tot vergaand traineren van haar claimbehandeling.

7. Het inferieure definitieve rapport staat jarenlang een objectieve en eerlijke claimbeoordeling in de weg en is daarom een grove inbreuk op het recht op een eerlijke claimbeoordeling.

Inhoud van het verweer

Beklaagde acht primair klaagster niet ontvankelijk in haar klachten omdat

1. de klacht te laat is ingesteld;

2. de klachten geen gedragsaspecten van hem betreffen;

3. de klachten zich richten tegen de opdrachtgever van beklaagde.

Inhoudelijk verweert beklaagde zich tegen de klachten, zeer kort samengevat, als volgt:

(3)

1. De doelstelling van het onderzoek is direct voorafgaande aan het gesprek d.d. 31 augustus 2004 aangegeven. Het onderzoek richtte zich in overwegende mate op de mate van arbeidsongeschiktheid; de wenselijkheid van reïntegratie is slechts zijdelings aan de orde geweest.

2. De financiële door beklaagde opgevraagde gegevens waren relevant voor het onderzoek en maken deel uit van een normale arbeidsdeskundige beoordeling. In casu waren deze gegevens van extra belang om meerwaarde van klaagster voor de onderneming aan te geven en daarmee de opdrachtgever te overtuigen van het feit dat zij behoorde tot de kring van verzekerde personen op grond van de polis en de daarover gerezen twijfel weg te nemen. Ten tijde van het onderzoek had beklaagde geen enkel zakelijk belang m.b.

t. de doelgroep van het betreffende bedrijfsonderdeel van de onderneming.

3. Het concept-rapport is zeer uitgebreid; de opmerkingen van klaagster zijn in het definitieve rapport verwerkt.

4. Wat betreft de aard en omvang van de beperkingen is beklaagde geheel afgegaan op de verklaring van klaagster in het gesprek. Zij is daarom voor eventuele fouten zelf verantwoordelijk.

5. Zijn eindadvies was om nog geen definitieve uitspraak te doen over de mate van arbeidsongeschiktheid, omdat hij nog niet kon beschikken over voldoende objectieve belastbaarheidgegevens, omdat er nog geen medische eindtoestand was bereikt, en omdat er goede gronden waren om de resultaten van een reintegratietraject af te wachten.

6. Beklaagde acht zich niet verantwoordelijk voor de opgetreden vertraging.

7. Beklaagde acht zijn onderzoek degelijk, goed onderbouwd, zorgvuldig en een goede basis voor verdere claimbehandeling en reintegratie. Terugziend zou hij niet anders hebben gehandeld.

Oordeel van de Raad van Toezicht

Wat betreft de ontvankelijkheid

De Raad ziet geen aanleiding de klachten van klaagster niet in behandeling te nemen. Het Reglement van de Raad van Toezicht kent geen fatale termijnen. Het tijdsverloop van bijna twee jaren tussen het afsluiten van het arbeidsdeskundig onderzoek en het indienen van de klacht is onvoldoende om aan te nemen dat een redelijke termijn is overschreden. Dit klemt temeer nu in de claimbeoordeling het rapport beklaagde nog altijd actueel is.

De Gedragsregels hebben niet alleen betrekking op het gedrag van de arbeidsdeskundige, maar ook op de vorm en inhoud van het arbeidsdeskundig onderzoek. Het door beklaagde gemaakte onderscheid tussen inhoud en gedrag treft daarom geen doel.

Anders dan beklaagde stelt richten de klachten van klaagster zich niet op de gedragingen van de opdrachtgever, hoewel zij in de toelichting op die klachten de verdere gevolgen van het rapport van beklaagde wel betrekt. Dat kan. In zijn algemeenheid dient een register-arbeidsdeskundige zich rekenschap te geven dat zijn rapportage verreikende en langdurige gevolgen kan hebben. Dat is ook de reden waarom aan arbeidsdeskundig onderzoek en rapportage (zorgvuldigheids)eisen worden gesteld.

Wat betreft het rapport in zijn algemeenheid

Tijdens de mondelinge behandeling heeft beklaagde aangegeven, dat het rapport niet los beoordeeld moet worden van zijn

(beklaagde) intenties, namelijk om zijn opdrachtgever er van te overtuigen dat klaagster viel onder de verzekeringspolis, waaraan de opdrachtgever twijfelde, én dat reintegratie mogelijk en wenselijk was. In beide opzichten had zijn rapportage het gewenste gevolg.

De Raad beoordeelt een arbeidsdeskundig onderzoek en rapportage niet op zijn intenties. Daarvoor is de externe werking van een arbeidsdeskundig rapportage te groot.

De Raad acht het rapport in meerdere opzichten ver onder de maat; het voldoet niet aan een aantal elementaire eisen van vorm en inhoud. Er wordt bij herhaling niet logisch geredeneerd en er staan conclusies zonder voldoende argumentatie.

Wat betreft de 1e klacht (introductieverplichting)

De Raad heeft te onderzoeken of beklaagde zich aan art. 1.1 Introductie van de Gedragsregels heeft gehouden, dat als volgt luidt:

(4)

De arbeidsdeskundige is in beginsel verplicht om er voor te zorgen, respectievelijk erop toe te zien dat voor de aanvang van het voorgenomen onderzoek de cliënt wordt geïnformeerd over:

• aard, doel en inhoud van het onderzoek;

• de te hanteren onderzoeksmethoden en onderzoeksinstrumenten;

• het recht om het onderzoek te weigeren, waarbij de cliënt wordt gewezen op de mogelijke consequenties van een dergelijke weigering;

• het recht om zich met een klacht te wenden tot het Register-instituut;

• het recht op inzage in de rapportage van het onderzoek via de opdrachtgever.

Toelichting:

Cliënten dienen op de hoogte te zijn van de regels waaraan de arbeidsdeskundige zich heeft te houden. Het past niet meer in de huidige tijd om cliënten informatie te onthouden, vlg. o.a. de ontwikkelingen binnen de medische wereld. Denkbaar is het evenwel dat het vooraf geven van alle informatie de begeleiding van een cliënt kan bemoeilijken, zo niet onmogelijk kan maken. In een dergelijk geval kunnen er dus gegronde redenen zijn om af te wijken van het grondbeginsel dat vooraf alle informatie wordt verstrekt. Vandaar de formulering in punt 3.1 dat informatieverstrekking vooraf in beginsel verplicht is.

Over het algemeen zal voor wat betreft het klachtrecht aan de informatieverplichting zijn voldaan indien wordt verwezen naar een brochure waarin de rechten van de cliënt zijn beschreven.

Bij brief d.d. 28 juli 2004 heeft beklaagde opdracht gehad een voorbereidend onderzoek in te stellen op basis van 8 vragen. Zowel uit die vragen als uit de bijbehorende toelichting sprak een zekere scepsis t.a.v. de claim van klaagster. De opdracht is op zichzelf op meerdere punten controversieel. Zo heeft de opdrachtgever al een oordeel gevormd over de arbeidsongeschiktheid en wordt in meerdere opzichten gevraagd naar het recht op verzekering. Van beklaagde mocht worden verwacht dat hij deze opdracht helder en duidelijk toelicht. Vaststaat dat klaagster pas ultimo 2006 heeft kennis genomen via een omweg van de volledige tekst en toelichting van de opdracht. Zij stelt thans dat zij stellig geweigerd zou hebben aan een dergelijk geformuleerde opdracht zonder meer mee te werken, indien zij vóór het arbeidsdeskundig onderzoek van deze opdracht zou hebben kennis genomen.

De Raad stelt in dat verband vast, dat beklaagde in zijn uitnodiging d.d. 24 augustus 2004 voor het gesprek d.d. 30 augustus 2004 uitsluitend melding heeft gemaakt van "een arbeidsdeskundig onderzoek" zonder in verdere details te treden.

In zijn schriftelijk verweer voert beklaagde slechts aan dat hij het doel van het onderzoek direct voorafgaand aan het onderzoek heeft aangegeven en heeft uitgelegd dat de arbeidsdeskundige op grond van belastbaarheid gewogen tegen belastingen zoals die uit taak /functieanalyse blijken een uitspraak kan doen over het al dan niet bestaan van arbeidsongeschiktheid en zo ja de mate daarvan en dat hij er tevens op heeft gewezen dat hij ook een onderzoek kon doen naar de mogelijkheden van reintegratie.

Een mededeling van dergelijke algemene aard acht de Raad i.c. onvoldoende en ook onjuist. Allereerst betrof het slechts een voorbereidend onderzoek. Beklaagde had nog geen opdracht om de (mate van) arbeidsongeschiktheid vast te stellen.

Een aantal vragen van de opdrachtgever had betrekking op het voorbereiden van een juridisch standpunt over de vraag of klaagster wel onder de poliswaarden viel dan wel op andere wijze uitgesloten kon worden van het recht op uitkering.

De Raad is van oordeel dat deze vragen en achtergrond voorafgaande aan het onderzoek door beklaagde kenbaar gemaakt had moeten worden aan klaagster, teneinde, eventueel na overleg met een raadsman, goed gemotiveerd en goed voorbereid te kunnen besluiten om niet, geheel of gedeeltelijk, aan het onderzoek mee te werken.

Uit niets blijkt dat beklaagde dergelijke informatie voorafgaand aan zijn onderzoek heeft verstrekt. Zelf kan hij zich dat niet meer herinneren. Klaagster en haar bij dat gesprek aanwezige echtgenoot ontkennen een toelichting van dergelijke aard met klem.

De Raad acht daarom de klacht gegrond.

Wat betreft de 2e klacht (niet ter zake doende gegevens)

(5)

De Raad toetst deze klacht aan Gedragsregel 1.2. eerste volzin (Vertrouwelijkheid), dat als volgt luidt:

De arbeidsdeskundige beperkt zich bij het verwerven en verstrekken van informatie, van respectievelijk over de cliënt tot die feiten en omstandigheden, die noodzakelijk zijn voor de aard, doel en inhoud van het onderzoek. De verstrekte informatie wordt door de arbeidsdeskundige vertrouwelijk behandeld. Hij maakt hiervan slechts gebruik voor zover dit noodzakelijk is in het kader van de aan hem verstrekte opdracht

Beklaagde heeft zich veel moeite getroost om de organisatie van de onderneming in kaart te brengen en financiële gegevens te verzamelen over deze organisatie en haar bedrijfsonderdelen, alsmede over de financiële beloningsstructuur van de partners van de onderneming, de hoogte van deze beloning per partner in de voorgaande jaren, en die van klaagster in het bijzonder. Niet alle door hem gevraagde financiële gegevens zijn hem verstrekt.

In het algemeen is het wenselijk dat een arbeidsdeskundige rapportage een beeld geeft van het carrièreverloop en de genoten inkomsten van de cliënt.

I.c. kon dit onderzoek beperkt blijven, omdat op grond van de onderhavige sommenpolis de mate van arbeidsongeschiktheid niet moest worden vastgesteld op basis van de inkomensderving. De uitwijdingen van beklaagde acht de Raad niet noodzakelijk in het kader van de aan beklaagde verstrekte opdracht.

De klacht is daarom gegrond.

Met betrekking tot de 3e klacht inzage- en correctierecht)

De volgende Gedragsregels zijn van toepassing:

1.4. Verantwoording en rapportage

De cliënt heeft het recht geïnformeerd te worden omtrent de gegevensverwerking ten behoeve van de rapportage.

Ingevolge het recht op inzage kan de cliënt via de opdrachtgever een afschrift van het arbeidsdeskundig rapport verkrijgen.

Toelichting:

Zowel in het belang van de cliënt als van de arbeidsdeskundige, dienen de relevante gegevens, benodigd voor de oordeelsvorming, geverifieerd te worden ten overstaan van de cliënt. Zulks impliceert niet, dat de cliënt aanstonds de beschikking krijgt over de rapportage (als regel voorbehouden aan de opdrachtgever) doch wel, dat de arbeidsdeskundige zich dient te realiseren, dat zijn rapportage op enig moment (veelal in geschillenprocedures) ter beschikking kan komen van de cliënt of zijn gemachtigde

Uit de toelichting op artikel 1.4 Gedragsregels blijkt, dat relevante gegevens getoetst moeten worden ten overstaan van de cliënt, maar daaruit blijkt niet dat de arbeidsdeskundige zijn (volledige) rapportage op voorhand ter correctie en inzage aan de cliënt moet doen toekomen.

Het is niet ongebruikelijk dat de arbeidsdeskundige zijn rapportage in concept aan de cliënt toestuurt met het verzoek zonodig correcties en aanvullingen te leveren, teneinde te voorkomen dat op basis van onjuiste gegevens conclusies worden getrokken.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat dit in het gesprek d.d.

30 augustus 2004 is afgesproken, althans voor wat betreft de feitelijke bevindingen van beklaagde.

In overeenstemming met dat uitgangspunt heeft beklaagde aan klaagster zijn rapportage in concept ter hand gesteld onder weglating van de hoofdstukken "Overwegingen, Beschouwingen, Conclusies, Antwoord op de gestelde vragen, Advies en Planning".

Klaagster heeft daarop schriftelijk gereageerd en beklaagde heeft de voorgestelde verbeteringen in zijn definitieve rapportage verwerkt.

Dat er achteraf onopgemerkte fouten in de definitieve rapportage zijn blijven zitten is goed denkbaar, maar dat kan beklaagde niet worden verweten. In zoverre is de klacht ongegrond.

(6)

Dat geldt niet voor zover de niet toegezonden hoofdstukken nieuwe feiten bevatten, die klaagster niet heeft kunnen corrigeren. Dat is i.

c. het geval. Zo bevat hoofdstuk 5.1.2 tal van nieuwe financiële gegevens. Beklaagde stelt als nieuw feit dat klaagster geen partner was maar een uitzonderingspositie binnen de onderneming innam. Hoofdstuk 6.2 en 6.3 bevat nieuwe informatie over de positie van klaagster binnen de onderneming en haar verdere toekomstplannen. Hoofdstuk 6.4 verwijst als nieuw - overigens door klaagster niet te corrigeren - feit naar de niet eerder genoemde verwachtingen van de opdrachtgever over de geringe medische beperkingen.

De Raad komt daarom tot de conclusie, dat klaagster in strijd met de gedane toezegging een deel van het rapport niet op de feitelijke bevindingen heeft kunnen corrigeren. De klacht op dit onderdeel is gegrond.

Met betrekking tot de 4e klacht (onjuist weergegeven medische situatie)

Voor zover klaagster klaagt over het opnemen van onjuiste medische informatie, is haar klacht ongegrond. Zij heeft deze informatie immers zelf verstrekt, ten dele in het kader van de gegeven correctiemogelijkheid.

Met betrekking tot de 5e klacht (vaststellen mate arbeidsongeschiktheid zonder medisch beperkingenpatroon)

De Raad toetst de klacht aan de volgende gedragsregels:

Artikel 1.4.1. Verantwoording en rapportage

De Register-Arbeidsdeskundige rapporteert op heldere en zakelijke wijze zijn beroepshandelingen, conform de relevante bevindingen, alsmede de gronden waarop zijn conclusies berusten.

Artikel 1.3 Onderzoeksmethode

De Register-Arbeidsdeskundige onthoudt zich van methoden van onderzoek en/of begeleiding, welke niet stroken met de algemene normen van fatsoen. Hij betracht daarbij de nodige zorgvuldigheid en deskundigheid

Beklaagde heeft in het kader van zijn voorbereidend onderzoek veel materiaal aangedragen voor een latere arbeidsdeskundige beoordeling.

Dat neemt niet weg, dat onderzoek en rapportage van beklaagde ernstige tekortkomingen vertoont.

Een hoofdregel is dat een arbeidsdeskundige geen oordeel uitspreekt over de mate van arbeidsongeschiktheid zonder medische omschrijving van de belastbaarheid. I.c. was een dergelijke medische rapportage nog niet voorhanden. Weliswaar stelt beklaagde in zijn rapportage met zoveel woorden dat hij om die reden de mate van arbeidsongeschiktheid niet vaststelt. Maar vervolgens komt beklaagde zonder toereikende argumentatie tot zijn oordeel dat klaagster met haar medische beperkingen 60 % of meer van haar werk bij de onderneming kon verrichten. Volgens de door hem zelf aangegeven polisvoorwaarden zou er dan geen sprake zijn van arbeidsongeschiktheid.

De door de opdrachtgever gestelde vraag of klaagster op grond van de door haar aangegeven beperkingen (..) redelijkerwijs in staat te achten is haar werk als manager bij de onderneming voor tenminste 60% te verrichten wordt evident onjuist met "Ja" beantwoord, omdat dit op grond van de door haar aangegeven beperkingen (zitten 1 tot hooguit 2 uren, daarna bedrust gedurende 1 tot 1,5 uur) juist niet kon.

Bovendien komt hij tot zijn conclusie zonder dat een belastingpatroon van de functie is vastgesteld, zoals hij ook zelf in zijn rapportage aangeeft. De door hem gehanteerde methode, namelijk het vaststellen van een genormeerde functie (consultant) op basis van gezonde arbeidshygiëne, is willekeurig, onprofessioneel en heeft geen enkele realiteitswaarde.

Voor zover beklaagde heeft bedoeld aan te geven dat hij de mate van arbeidsongeschiktheid niet kon en wilde vaststellen, had hij de hierboven aangegeven passages niet in zijn rapportage moeten opnemen, omdat deze overbodig waren en slechts misverstanden konden veroorzaken.

(7)

Arbeidsdeskundig onderzoek en rapportage dienen zorgvuldig, helder en zakelijk te zijn, omdat ze gedurende een reeks van jaren van grote invloed zijn op besluitvorming en gerechtelijke procedures. Gelet op bovenstaande voldoet het rapport van beklaagde niet aan deze maatstaven en klaagt klaagster er terecht over dat dit rapport haar jaren in negatieve zin achtervolgt.

De Raad acht daarom de klachten op deze onderdelen gegrond.

Wat betreft klacht 6 (advies tot uitstel):

De Raad acht deze klacht ongegrond. De drie, door beklaagde aangevoerde argumenten om een beslissing over de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen (ontbreken van een medisch beperkingenpatroon, nog geen medische eindsituatie bereikt, mogelijkheden onderzoeken van reintegratie) geven niet blijk van een evident onjuist arbeidsdeskundig standpunt.

Vaststaat ook dat beklaagde geen verdere bemoeienis met de zaak heeft gehad tot november 2006.

Wat betreft klacht 7 (inferieur rapport):

De Raad acht dit geen op basis van de Gedragsregels zelfstandige klacht, maar een conclusie van klaagster, die zij verder onbesproken laat.

Conclusie

Beklaagde schiet zeer ernstig tekort in zijn professionele plicht voor een transparant en onafhankelijk oordeel:

• hij aanvaardt een controversiële opdracht;

• hij bespreekt de opdracht onvoldoende met de onderzochte;

• hij zegt zijn uitspraken te baseren op de door klaagster zelf aangegeven beperkingen en handelt contrair;

• hij geeft een eigen interpretatie van medische gegevens;

• hij hanteert een volledig misplaatste schattingsmethodiek: hij vervangt de feitelijke functie door een fictieve en doet uitspraken over de belastbaarheid van verzekerde zonder te beschikken over informatie dienaangaande;

• hij bezigt suggestieve en onduidelijke taal, en trekt niet altijd navolgbare conclusies.

Sanctie

De Raad acht het onverantwoord dat een arbeidsdeskundige op deze wijze het beroep uitoefent. De Raad acht bijscholing

noodzakelijk voor verandering in attitude en actualiseren van kennis. Het Sanctiereglement biedt de Raad echter niet de mogelijkheid om aan een sanctie voorwaarden te verbinden.

In verband met de ernst van de geconstateerde schendingen van de Gedragsregels gelast de Raad daarom ongedaanmaking van de inschrijving van beklaagde uit het openbaar register van SRA voor de duur van een halfjaar, alsmede integrale geanonimiseerde publicatie van deze uitspraak in het nieuwsblad van SRA en de website van SRA.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om te voorkomen dat het bestemmingsplan in werking treedt, kan een belanghebbende een voorlopige voorziening vragen bij de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de

seerde zijn vrouw, zij mocht enkel via via met haar zusters spreken, zijn dochters kregen verbod het huis uit te gaan, op de dag van het drama stond hij met zijn valies op Zaven-

Op basis van de resultaten van de focusgroep bijeenkomst schatten we in dat op een revalidatieafdeling 30% van de cliënten met Mobiliteitsklasse C nu met een

Bij elk van de activiteiten die nodig zijn om een beeld te krijgen van de financiële situatie na pensionering geeft 34 tot 39 procent van alle ondervraagden aan dit nog niet te

Deze prijsvraag was uitgeschreven door de gemeente Aalsmeer, waar- mee ze 2000 euro beschikbaar heeft gekregen om haar idee, een acti- viteit voor en door jongeren, uit

Waarom versta je niet dat Ik de Vader ben die al zijn kinderen hartelijk onthaalt. Ik

- 17 december ’07, aan de gemeenteraad, betreft inloopbijeenkomst bestemmingsplan “verblijfsrecrea- tieterreinen Tynaarlo, op 9 januari 2008. - 18 december ’07, aan de fractie

Voor veel bijenonderzoekers is duidelijk dat deze sterfte niet door de nieuwe groep van bestrij- dingsmiddelen werd veroorzaakt, maar door virussen die worden overgebracht