• No results found

CAR. CNME, Schothorsterlaan. Archeologisch onderzoek. Amersfoort. Centrum voor Archeologie. car-rapport nr. 43, 2016

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "CAR. CNME, Schothorsterlaan. Archeologisch onderzoek. Amersfoort. Centrum voor Archeologie. car-rapport nr. 43, 2016"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

CNME, Schothorsterlaan

Archeologisch onderzoek

CAR Centrum voor Archeologie Amersfoort

car-rapport nr. 43, 2016

(2)
(3)

Archeologisch onderzoek

Amersfoort

CNME, Schothorsterlaan

(4)

2 Onderzoeksgegevens

Project: Nieuwbouw Centrum voor Natuur en Milieu 2014

Onderzoek: Inventariserend Veldonderzoek middels Proefsleuven (IVO-P) Meldingnummer: 60591

SIC: CNME’14

Opdrachtgever: Gemeente Amersfoort, Sector SOB, afd. Projectontwikkeling, J.M. Wolbrink Uitvoerder: Centrum voor Archeologie (CAR), Gemeente Amersfoort

Datum uitvoering: 06-03-2014 Perceel: AMFOO.O.07545 Locatie / adres: Schothorsterlaan Gemeente: Amersfoort Provincie: Utrecht

Kaartblad: Blad nr. 32B, volgens topografische kaart 1:25.000 Coördinaten: Centrum: X: 154.958 Y: 465.577

nw-hoek: X: 154.939 Y: 465.591, no-hoek: X: 154.982 Y: 465.574 zw-hoek: X: 154.977 Y: 465.562, zo-hoek: X: 154.934 Y: 465.579 Omvang: Plangebied: 600 m2, onderzoeksgebied: 600 m2

AWV Waardevol Verwachtingsgebied categorie 3: gebied met een hoge verwachting Bevoegd Gezag Gemeente Amersfoort

Toetsing drs. F.M.E. Snieder, Gemeente Amersfoort

De originele onderzoeksadministratie en de vondsten bevinden zich in het archeologisch archief en depot van de Gemeente Amersfoort.

colofon

CAR rapport 43 – Archeologisch onderzoek CNME Schothorsterlaan, Amersfoort.

ISSN: 1879-4289

© 2016

uitgave: Centrum voor Archeologie, Gemeente Amersfoort

tekst: I. de Rooze, MA

afbeeldingen: Centrum voor Archeologie, Gemeente Amersfoort (tenzij anders vermeld) vormgeving: T. d’Hollosy

druk: Mailfors BV

uitgave: Centrum voor Archeologie, Gemeente Amersfoort

De CAR-rapportenreeks is een reeks waarin het Centrum voor Archeologie van de Gemeente Amersfoort standaard eindrapportages (zoals bedoeld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) van de door hun uitgevoerde archeologische onderzoeken publiceert.

De reeks staat onder redactie en autorisatie van de stadsarcheologen van de Gemeente Amersfoort: mevr. drs. F.M.E. Snieder en dhr. drs. T. d’Hollosy.

(5)

3

Inhoud 3

1. Inleiding 4

2. De locatie 5

3. De landschappelijke situatie 6

4. Historische omgeving 8

5. De archeologische omgeving 9

6. Het onderzoek 11

7. Het resultaat 13

8. Conclusie 16

Literatuur 18

Bijlagen 19

Medewerkers 20

Inhoud

(6)

4 Het Centrum voor Archeologie (CAR) heeft op 6 maart 2014 in opdracht van de Gemeente Amersfoort een archeologisch onderzoek uitgevoerd aan de Schothorsterlaan, bij het Centrum voor Natuur en Milieu Educatie (CNME).

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor het onderzoek is de geplande nieuwbouw van het CNME. Hierbij zijn diverse

bodemverstorende werkzaamheden voorzien, zoals het graven van kelders en funderingen. De voorgenomen bodemverstorende ingrepen vormen daarmee een directe bedreiging voor het eventueel ter plekke aanwezige bodemarchief.

1.2 Archeologische verwachting

Het plangebied ligt in een gebied met hoge archeologische waarde en valt daarmee onder de Gemeentelijke

erfgoedverordening. De Gemeente Amersfoort heeft archeologische voorwaarden aan de ontwikkeling van het betreffende plangebied gesteld, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg.1

1.3 Archeologisch onderzoek

De Gemeente Amersfoort heeft derhalve aangegeven dat voorafgaand aan de nieuwbouw een inventariserend veldonderzoek dient te worden uitgevoerd om de

inhoudelijke en fysieke kwaliteit van het bodemarchief (aard, ouderdom, omvang, gaafheid en conservering) op deze locatie vast te stellen, teneinde tot een waardestelling te kunnen komen. Op grond van die bevindingen kan een besluit worden genomen hoe verder om dient te worden gegaan met de aanwezige archeologische resten:

behouden door bescherming (planaanpassing), behouden door opgraving, of afzien van verder archeologisch onderzoek. 2

1.4 Uitvoering

Het onderzoek is uitgevoerd op donderdag 6 maart 2014.

De wetenschappelijke supervisie lag in handen van drs.

F.M.E. Snieder en de dagelijkse leiding bij drs. M.K. Wijker,

1 De Boer e.a. 2009.

2 Alle gestelde eisen en randvoorwaarden voor dit onderzoek zijn vastgelegd in het Programma van Eisen (PvE) “Nieuwbouw Centrum voor Natuur en Milieu” 04-03-2014.

hierbij geassisteerd door I. de Rooze, MA. De

uitwerkingsploeg bestond voorts uit medewerkers van het Centrum voor Archeologie (zie bijlage). Het grondwerk is uitgevoerd door J. Ruitenbeek v.o.f. uit Amersfoort.

1.5 Resultaat

Dit rapport, een standaard rapportage zoals bedoeld in het KNA3, bevat de resultaten van het archeologisch onderzoek aan de Schothorsterlaan bij het CNME.

1.6 Samenvatting

Tijdens het archeologisch onderzoek aan de

Schothorsterlaan, op de locatie van de geplande nieuwbouw van het Centrum voor Natuur en Milieu zijn enkele sporen aangetroffen. Deze bestaan uit ploegsporen, kuilen en een sloot. Hiervan is de sloot het oudst (19de eeuw of ouder), de overige sporen dateren uit de 19de - 21ste eeuw. De sporen zijn aan de hand van verschillende aspecten gewaardeerd, met als uitkomst: niet behoudenswaardig. Het onderzochte gebied was vermoedelijk te nat voor bewoning.

3 KNA staat voor Kwaliteitseisen der Nederlandse Archeologie (KNA 3.2).

1. Inleiding

(7)

2.1 Plan- en onderzoeksgebied 5

Het plan- en onderzoeksgebied omvatte het complete terrein van de geplande nieuwbouw van het CNME. Het onderzoeksgebied is even groot als het plangebied; beide hebben een oppervlakte van circa 600 m². Het

onderzoeksgebied ligt op een kavel, die voor aanvang van het archeologische onderzoek in gebruik was als

schaapsweide.

Het CNME ligt op het terrein van het Landgoed Schothorst.

Op het Landgoed zijn vier door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) aangewezen monumenten (complex-nr.

517673), bestaande uit de parkaanleg, het landhuis, het koetshuis en de oranjerie. Het landgoed Schothorst is volgens de RCE “van algemeen belang vanwege de architectuur- en cultuurhistorisch waarde als relatief gaaf voorbeeld van een negentiende-eeuws landgoed, waarin landhuis, koetshuis, oranjerie en parkaanleg een grote samenhang kennen”.

In september 2010 heeft een grote brand het hoofdgebouw van het CNME volledig verwoest. Kantoorcontainers hebben daarna dienst gedaan als onderkomen voor het CNME.

2. Locatie

afbeelding 1, luchtfoto van de situatie voor de brand in 2010. Het plangebied is rood omkaderd.

(8)

6 3.1 Landschappelijke situatie

De onderzoekslocatie ligt in een uitgestrekt dekzandgebied in het noordoosten van de provincie Utrecht. De afwisseling van zandruggen, laagten en kronkelige beekjes bepaalt het beeld in dit deel van de provincie. De kenmerkende bodem bestaat hier uit zand dat door de wind tijdens de laatste ijstijd (116.000 tot 11.500 jaar geleden) als een meters dikke deken (dek) is afgezet. De wind heeft in dit dekzand reliëf in de vorm van zandruggen en laagtes aangebracht. Diverse beken, zoals de Eem, hebben in de laagtes beekdalen gevormd en daarin beekleem afgezet. Ten zuidwesten van dit dekzandgebied ligt een stuwwal (Utrechtse Heuvelrug), die ontstaan is tijdens de voorlaatste ijstijd (236.000- 126.000 jaar geleden).

3.2 Ondergrond

Volgens de geomorfologische kaart ligt het

onderzoeksgebied op de zuidelijke flank van de grote dekzandrug van Hoogland. 4 Verder ten zuiden van deze dekzandrug bevindt zich een dalvormige laagte.

Verwachting

De dekzandrug dateert uit het einde van de laatste ijstijd.

Aan het oppervlak, dat ruwweg overeenkomt met het huidige, heeft zich een bodemarchief gevormd dat ongeveer de laatste 12.000 jaar omvat.

afbeelding 2, onderzoeksgebied in blauw, afgezet tegen de geomorfologische kaart van Nederland.

4 Stiboka/RGD 1977.

Oudere sporen zijn aan het oppervlak niet te verwachten;

deze bevinden zich op diepte in en onder de dekzandrug.

3.3 Bodem

De bovenlaag van de grond verandert onder invloed van klimaat, flora en fauna. Het proces van aanvoer, omzettingen en afvoer van stoffen heet ‘bodemvorming’.

Volgens de bodemkaart bevat het plangebied

beekeerdgronden met lemig fijn zand. 5 De matig humeuze bovengrond is tussen de 15 en 40 cm dik en bruin of zwart van kleur.

Verwachting

Op basis van de bodemkaart mag in het plangebied een redelijk geconserveerd bodemarchief verwacht worden, omdat ondanks de aantasting door landbouw, de dikke humeuze bovengrond het landschap (redelijk) goed zal hebben afgedekt en daarmee het onderliggende bodemarchief hebben beschermd.

3.4 Hoogte en grondwaterstand

Volgens de AHN ligt het onderzoeksgebied op een hoogte van circa 2,5 m + NAP.6 De grondwaterstand ligt binnen grondwatertrap III. Hierbij is de gemiddelde hoogste grondwaterstand niet hoger dan 40 cm onder maaiveld en de laagste stand tussen de 80-120 cm onder maaiveld.

afbeelding 3, onderzoeksgebied in blauw, afgezet tegen de bodemkaart van Nederland.

5 Stiboka 1965, code PZg23.

6 AHN staat voor Actueel Hoogtebestand Nederland.

3. Landschappelijke situatie

(9)

Verwachting 7

Het onderzoeksgebied ligt op een hoogte van circa 2,5 m + NAP, terwijl het gebied even ten noorden hiervan rond de 4,5 m + NAP ligt. Dit kan een weerspiegeling zijn van het originele dekzandreliëf: hoog op de rug, via de flanken naar het lager gelegen beekdal. Maar het verschil in hoogte kan ook betekenen dat er in het onderzoeksgebied

zandafgravingen hebben plaatsgevonden.

Boven de grondwaterstand heersen slechte conserverende omstandigheden voor organische materialen en metaal; tot 120 cm diepte zullen naar verwachting vrijwel geen organische materialen bewaard gebleven zijn en zal al het metaal erg gecorrodeerd zijn.

(10)

8 In de historische bronnen wordt vanaf 1600 voor het eerst melding gemaakt van een boerderij, en later van een landhuis in de directe omgeving van het onderzoeksgebied.7 De erfpachter Jan Reijersz. en zijn vrouw Jannitgen Cornelisdr. bewoonden hier een 'boerenbehuizing'. Deze maakte deel uit van de hofstede Lutteke Weede, waarvan Johan van Oldebarneveldt leenheer was.

Op de Caarte van het Goed en Erve Schothorst Ao 17218 zijn de boerderij, bijbehorende percelen en

omringende landgoederen weergegeven. Ook zijn enkele tabakschuren getekend. Op de erven stonden

daglonerswoningen, tabaksschuren en stallen. Rondom lagen weilanden, tabaksgronden, bouwlanden en boomgaarden. Bovendien stonden op het erf twee tuingebouwen, een koepel en een duiventil. Het bouwland rond Schothorst zou in deze periode voor de tabaksteelt zijn benut.9 Tabaksteelt kwam in Amersfoort en omgeving al voor sinds 1615; het is dan ook niet opmerkelijk dat in de omgeving van het landgoed tabaksteelt een (belangrijke) rol heeft gespeeld.10

afbeelding 5, uitsnede van de kadastrale minutenplan van Slits uit 1832.

Onderzoeksgebied in blauw.

7 Waanders 2001, p. 12.

8 De kaart is in het bezit van Museum Flehite. Op moment van schrijven was er geen digitale versie beschikbaar.

9 Hekkema 1993.

10 Hulst 2011, p. 12.

afbeelding 6, detail van de topografische kaart 1870-1935.

Onderzoeksgebied in blauw aangegeven.

Op het kadastrale minutenplan van Slits uit 1832 is een perceel met bouwland zichtbaar op de locatie van het onderzoeksgebied.11 In dit bouwland staan geen gebouwen afgebeeld. Het perceel was in 1832 bezit van dhr. J.C.

Walkart, tevens eigenaar van het herenhuis en meerdere omliggende percelen. De tuinen en boomgaarden van het Landgoed Schothorst staan ook op deze kaart, maar bevinden zich buiten het onderzoeksgebied. Het perceel staat ook op de topografische kaart van 1870-1935 als onbebouwd weergegeven.

11Het kadastrale minutenplan is raad te plegen via HisGis.

4. Historische omgeving

(11)

5.1 Archeo-regio 9

Nederland is - archeologisch gezien - verdeeld in een aantal archeo-regio’s. Dit zijn gebieden waarbinnen sprake is van een overeenkomstig verband tussen landschap en

bewoningsgeschiedenis. Het plangebied ligt in archeo-regio 2; het Utrechts-Gelders zandgebied.12 Deze archeo-regio betreft een uitgestrekt (dekzand) gebied dat zich ruwweg tussen de Utrechtse Heuvelrug in het westen en de Veluwe in het oosten bevindt. Het valt min of meer samen met de Gelderse Vallei. Bewoningssporen uit de Prehistorie worden in deze archeo-regio voornamelijk op de dekzandruggen en de flanken ervan gevonden; met name mesolithische (8800 – 4900 v. Chr.) resten (haardkuilen en vuursteen) en bewoningssporen uit de IJzertijd (800 – 12 v. Chr.). Sporen van vroegmiddeleeuwse oorsprong (400 – 1000 n. Chr.) zijn in de omgeving nauwelijks aangetroffen. Resten uit de Late Middeleeuwen (1250 - 1500 n. Chr.) en de Nieuwe tijd (1500 – heden) zijn gerelateerd aan agrarische activiteiten en bestaan voornamelijk uit paalgaten en funderingen, sloten, greppels en akkerlagen. Ook zijn op enkele dekzandruggen resten van tabaksteelt aangetroffen.

5.2 Archeologische vindplaatsen

In ARCHIS staan binnen het onderzoeksgebied geen vindplaatsen of meldingen geregistreerd. 13 Binnen een straal van 450 m zijn drie vondstmeldingen bekend:

Vondstmelding 43345

Oppervlakte vondsten uit de wijk Schothorst, gedaan door de AWN. Deze bestaan uit aardewerk scherven uit de IJzertijd, Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Vondstmelding 419091

Losse vondstmelding van een zilveren escalin (van Philips II,1623, Brabant).

Vondstmelding 43347

Vondsten gedaan door de AWN, op een akker op de dekzandrug. Deze bestaan uit aardewerk scherven IJzertijd, Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd, alsmede een

Paleolithische vuursteenafslag en een pijpaarde fragment.

12 Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) v 1.0.

13 Het archeologisch informatiesysteem van De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

De Oude Hof

Een opgraving aan de voormalige boerderij de Oude Hof, een paar honderd meter ten oosten van het

onderzoeksgebied, leverde aanwijzingen dat deze omgeving al in de 8ste / 9de eeuw werd ontgonnen.14 Men vestigde zich in de Middeleeuwen in deze omgeving op de hogere delen, waarbij de bewoning zich met name op de flanken van de dekzandruggen heeft geconcentreerd. De lagere delen (destijds moerassig en drassig gebied) werden in de Middeleeuwen ontgonnen.

5.3 De archeologische verwachting

Het onderzoeksterrein ligt op de flank van een dekzandrug.

Ten zuiden van deze van nature hoog gelegen rug lag een beekdal. De hogere dekzandrug zal lokaal bebost zijn geweest en onder aan de dekzandrug, in het beekdal lag een drassige, laaggelegen vlakte. Op basis van de

voorafgaande gegevens is duidelijk geworden dat resten uit de Prehistorie in de wijde omgeving van het

onderzoeksgebied voorkomen. De ontginningen van Hoogland beginnen al in de 8ste of 9de eeuw na Chr.

De Oude Hof, was waarschijnlijk een van de oudste ontginningsboerderijen van dit gebied. Sporen van Middeleeuwse oorsprong zullen met name gerelateerd zijn aan bewoning en agrarische activiteiten. Uit de Nieuwe Tijd zullen resten van schuren - mogelijk speciaal voor tabak - en resten van tabakscultuur kunnen voorkomen.

Verwachting

De archeologische resten kunnen overal binnen het

plangebied voorkomen en worden verwacht op de overgang van de humushoudende bovengrond en het dekzand, maar ook direct onder (of onderin) het esdek. Sporen zullen waarschijnlijk bestaan uit paalgaten (bijvoorbeeld van boerderijen of een schaapskooi), sloten, greppels, kuilen, karrensporen, mogelijk een waterkuil of put, akkerlagen (esdek). Haardkuilen en hutkommen uit de prehistorie behoren tot de mogelijk aan te treffen sporen. Eventueel kunnen resten van begravingen aanwezig zijn, gezien de bewoning in de wijde omgeving.

14 Snieder 1996, p. 25-26.

5. Archeologische omgeving

(12)

10

afbeelding 4, alle archeologische waarnemingen, vondsten en onderzoeken in de directe omgeving van het onderzoeksgebied (met blauw aangegeven).

Kwaliteit bodemarchief

Inventarisatie van (sub)recent en historisch bodemgebruik geeft geen concrete aanleiding om aan te nemen dat het bodemarchief hier geheel verdwenen is, of dusdanig verstoord is dat verder archeologisch onderzoek geen zin heeft. De staat van het bodemarchief binnen het plangebied is sterk afhankelijk van bodemverstoring in het verleden.

Indien het oorspronkelijke bodemprofiel nog (redelijk) intact is, zal de conservering redelijk tot matig zijn. De hoge grondwaterstand geeft aanleiding om hoge conserverende omstandigheden voor alle organische materialen en paleo- ecologische resten en metaal te verwachten beneden de 120 cm.

(13)

6.1 Onderzoeksdoel en onderzoeksvragen 11

Hoofddoel van dit inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven (IVO-P) is het vaststellen van de inhoudelijke en fysieke kwaliteit (aard, ouderdom, omvang, gaafheid, conservering) van het bodemarchief binnen het plangebied, teneinde tot waardestelling te kunnen komen op grond waarvan een besluit kan worden genomen hoe hiermee om te gaan bij de verdere realisatie van het plan. Het onderzoek heeft zich gericht op de volgende onderzoeksvragen:

 Zijn er binnen het onderzoeksgebied archeologische resten aanwezig?

o Zo ja:

 Wat is de landschappelijke context ervan?

 Wat is de aard, omvang en datering van de resten en de gaafheid en conservering ervan?

o Zo nee: is er reden om aan te nemen dat er archeologische resten in de bodem aanwezig zijn geweest en zijn er dan uitspraken te doen over de aard, omvang en datering ervan en de reden van het

verdwijnen?

 Wat is de archeologische waardering van de aangetroffen resten?

 Is er op basis van de resultaten uit dit onderzoek een aanpassing of nadere invulling van de archeologische verwachting voor de omgeving van het onderzoeksgebied te maken?

6.2 Strategie

Gezien de aard van de verwachte sporen is een

inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven (IVO- P) verkozen. Er is besloten tot het aanleggen van één proefsleuf. Deze werkwijze zorgt ervoor

dat de te ontgraven oppervlakte beperkt blijft (<10%) en toch een goed beeld ontstaat van wat zich in de bodem bevindt.

6.3 Methode en werkwijze Werkputten, vlakken en profielen

Bij een IVO-P wordt het onderzoeksgebied steekproefs- gewijs onderzocht door middel van proefsleuven die

‘werkputten’ worden genoemd. Deze krijgen een

afbeelding 7, proefsleuf

volgnummer. Iedere werkput wordt vlaksgewijs verdiept, waarbij in principe wordt gestopt op het niveau waar archeologische resten zichtbaar worden. Dit niveau heet het

‘vlak’. Na documentatie en onderzoek van het vlak kan worden verdiept naar een volgend niveau, totdat geen sporen meer worden aangetroffen. Ook de wanden van de werkputten, de ‘profielen’, worden gedocumenteerd. Ze leveren informatie over de bodemopbouw en gelaagdheid van het terrein.

Sporen en vondsten

Elk spoor dat gedocumenteerd wordt, krijgt een individueel volgnummer, het ‘featurenummer’, waaraan alle verdere informatie wordt gekoppeld. Nadat een spoor in het vlak is gedocumenteerd, wordt het nader onderzocht door er een

‘coupe’ (dwarsdoorsnede) doorheen te zetten, om de diepte, eventuele gelaagdheid en vorm van het spoor vast te

6. Onderzoek

(14)

12 stellen. Alle vondsten worden verzameld en krijgen een

‘vondstnummer’, waaraan specifieke gegevens over de vindplaats (werkput, vlak/profiel en spoor) en andere relevante informatie wordt gehangen. Voor nader onderzoek kunnen allerhande typen monsters (bijvoorbeeld botanische, zoölogische, pollen, dendrochronologische) worden

genomen.

6.4 Documentatie

Ter documentatie van de gegevens worden opnames, tekeningen en beschrijvingen gemaakt. Vlakken, profielen en coupes worden getekend (digitaal en anders 1:50, 1:20 en/of 1:10 op watervaste film met millimeterraster) en gefotografeerd. Alle relevante gegevens worden

geadministreerd. Per dag wordt een logboek bijgehouden dat samen met alle documentatie in een map, het

‘protocolboek’, wordt bewaard.

6.5 Uitwerking & analyse

Direct na de opgraving worden de vondsten gereinigd en gedetermineerd, en de opgravinggegevens gedigitaliseerd.

Tijdens de uitwerkingsfase worden de sporen geanalyseerd en in structuren gegroepeerd. Het vondstmateriaal geeft aanwijzingen voor de datering en functie ervan. Door de sporen en structuren onderling te interpoleren kan een idee worden gevormd over wat zich in de niet opgegraven delen van het onderzoeksgebied bevindt.

6.6 Waardering en advies

Om een gefundeerd advies op te stellen over hoe om te gaan met de aanwezige archeologisch resten, moeten ze eerst gewaardeerd worden. Dit gebeurt volgens een voorgeschreven methode waarbij wordt gekeken naar belevingswaarde, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit.15 6.7 Uitvoering

In het onderzoeksgebied is 1 werkput van 2 m breed en 42 m lang aangelegd. De werkput was (grofweg) west-oost georiënteerd. De archeologische sporen werden zichtbaar op de grens van het dekzand en de bovenliggende bouwvoor; de aanleg van 1 vlak bleek daarom voldoende.

Het vlak is met een Global Positioning System (GPS)

15 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) versie 3.2 (CCvD 2010).

afbeelding 8, het plangebied in rood met in zwart de proefsleuf ingemeten en digitaal getekend. De hoogte van het vlak varieerde tussen de 1,88 m + NAP in het westen en 2,13 m + NAP in het oosten. De bodemopbouw is gedocumenteerd door het tekenen van profielstaafjes (1:20) die om de tien meter zijn gezet. In totaal zijn 10 spoornummers en 1 vondstnummer uitgedeeld.

(15)

7.1 Bodemopbouw 13

Boven het natuurlijke zand werd één antropogene laag aangetroffen. Het gaat hierbij om een bouwvoor, bestaande uit egaal donkergrijs zand. De bouwvoor varieert in dikte tussen de 25 en 50 cm. De natuurlijke bodem bleek te zijn afgetopt: het terrein is in het verleden geploegd, waarbij sporen van bodemvorming zijn verdwenen. Op een dekzandflank zou bijvoorbeeld een podzolbodem of vaaggrond verwacht kunnen worden, maar hiervan is niks meer aangetroffen. Het natuurlijke zand (het dekzand) was licht lemig van aard en er waren hydromorfe kenmerken zichtbaar in de vorm van roest- en reductievlekken. Dit betekent dat de grond onder invloed van bodemvocht en grondwaterbewegingen heeft gestaan. Dergelijk dekzand wordt met name aangetroffen in de relatief lager gelegen delen (vlaktes en laagtes) van het landschap. De hoogte van het afgetopte dekzand varieerde tussen de 1,88 en 2,13 m + NAP. In het westen van het onderzoeksgebied lag het dekzand iets lager dan in het oosten.

P1 P2 P3 P4 P5

2m

1,5m 42m

+ NAP

2,5m

afbeelding 9, profieldoorsnede van de onderzochte werkput. Links het westen, rechts het oosten.

afbeelding 10, profiel 2.

7.2 Sporen

Tijdens het onderzoek zijn tien sporen aangetroffen. Twee hiervan (F5 en F6) bleken te bestaan uit natuurlijke verkleuringen als gevolg van kleine depressies in het dekzand. Deze sporen zijn archeologische gezien van weinig belang. Twee andere sporen (F9 en F10) zijn ontstaan als gevolg van het graven en dicht raken van één sloot. Deze had een noord-zuid oriëntatie en was circa 2 m breed en minstens 40 cm meter diep. De sloot bleek geen vondsten te bevatten, waardoor het moeilijk is na te gaan

afbeelding 11, De sloot in het vlak. Foto richting zuid. Sloot met blauw aangegeven, de witte stippellijn geeft de grens tussen de twee slootvullingen aan.

7. Resultaat

(16)

14

afbeelding 12, sporen in de werkput

wanneer de sloot is gegraven. De sloot wordt echter afgedekt door de bouwvoor en zal dus ouder zijn dan deze afdekkende laag met een datering in minimaal de 19de eeuw (zie hoofdstuk vondsten). De overige zes sporen

(F2,F3,F4,F7 en F8) zijn allen vanuit de bouwvoor ingegraven en bijgevolg in een recent verleden te dateren (op zijn vroegst 19de / 20ste eeuw). Ze bestaan uit kuilen (F1, F2, F3 en F7) en ploegsporen (F4 en F8).

Interpretatie

De sloot kan een perceelsloot zijn geweest. Mogelijk was het perceel dat op het kadastrale minutenplan staat vòòr 1832 iets kleiner en hebben we te maken met de

voorganger van de huidige perceelsloot (iets meer naar het oosten gelegen, parallel met de huidige sloot). De kuilen en ploegsporen hebben te maken met het gebruik van het perceel als bouwland. Allerhande agrarische activiteiten zoals ploegen en spitten van grond hebben hun sporen achtergelaten in het dekzand.

Het terrein, zal gezien de hydromorfe kenmerken van het dekzand, in een relatief laag stuk van de dekzandflank hebben gelegen. Vermoedelijk was het hier te nat voor

bewoning en zijn derhalve geen bewoningssporen

aangetroffen. De hoger gelegen delen ten noorden van het onderzoeksgebied zullen een gunstigere locatie voor bewoning zijn geweest. Een andere reden waarom er weinig archeologische sporen ouder dan de 19de eeuw zijn

aangetroffen, kan te maken hebben met het ploegen van het terrein. Hiermee kunnen (ondiepe) sporen verloren zijn gegaan.

7.3 Vondsten

Alle vondsten zijn tijdens de aanleg in de verploegde bouwvoor aangetroffen en vertellen derhalve alleen indirect iets over de andere sporen. Het zijn zeven fragmenten, behorend tot vier materiaalsoorten.

Aardewerk

Het gevonden aardewerk bestaat uit twee scherven van verschillende bakselgroepen. Eén wandfragment is van grijs gedraaid aardewerk en dateert uit de 14de eeuw. De andere scherf is een wandfragment van steengoed aardewerk met zoutglazuur en dateert uit de 16de of 17de eeuw.

(17)

Metaal 15

Één vondst betreft een zwaar gecorrodeerd stukje ijzer waarvan de vorm en functie niet meer achterhaald kon worden.

Glas

Één klein fragment glas behorende tot een (wijn?)fles, uit de 19de eeuw.

Pijpaarde

Drie vondsten zijn van de materiaalsoort pijpaarde, en bestaan uit ketelfragmenten. Op twee van de

ketelfragmenten is een versiering aangebracht. De

decoratie van één van de ketels bestaat uit een kroontje met het getal 18 er onder. Boven het kroontje staan (slecht leesbare) initialen. Deze pijp is in de omgeving van Gouda gemaakt in de 18de eeuw.16 Het andere versierde

ketelfragment heeft een roosdecoratie, is van eenvoudige kwaliteit en dateert uit de 17de of 18de eeuw. Het onversierde fragment is van het ovoïde model, type 3. Dit type werd voornamelijk van 1740 tot 1840 gebruikt en geproduceerd.

Het is opvallend dat in alle drie de pijpjes niet of nauwelijks is gerookt. Pijpaardewerk is een kwetsbaar materiaal en het steeltje kon makkelijk breken. Misschien zijn de pijpjes vlak na de aanschaf al gebroken. Een andere verklaring voor het niet of nauwelijks gebruiken van de pijpen zou kunnen zijn dat de steelgang, waardoor de rook van de ketel naar de mond van de roker ging, slecht was gestoken en de doorstroom van rook niet goed liep.

7.4 Analyse

Het is opvallend dat de vondsten gezamenlijk een grote dateringsrange beslaan; namelijk van de 14de tot 19de eeuw.

Alle vondsten komen uit de bouwvoor, die waarschijnlijk regelmatig geploegd werd tot in de 19de of zelfs 20ste eeuw.

De oudere vondsten in de bouwvoor komen mogelijk uit verploegde (oudere) sporen, maar het is ook mogelijk dat de bouwvoor boven op het dekzand al sinds de 14de eeuw als bouwland in gebruik was.

16 Duco 1987, p. 77.

(18)

16 8.1 Beantwoording onderzoeksvragen

Voorafgaand aan het onderzoek is een aantal vragen geformuleerd, die centraal stonden tijdens de uitvoering ervan. In de vorige hoofdstukken is het resultaat van het onderzoek gepresenteerd en het kader geschetst, aan de hand waarvan in dit hoofdstuk de vragen beantwoord worden. De onderzoeksvragen worden op basis van de resultaten als volgt beantwoord:

 Zijn er binnen het onderzoeksgebied archeologische resten aanwezig?

Ja, er zijn bij dit onderzoek archeologische resten aangetroffen.

 Wat is de landschappelijke context ervan?

De landschappelijke context van de sporen bestaat uit een (verspoelde) dekzandvlakte of laagte. De top van de natuurlijke bodem is niet meer aanwezig; deze is opgenomen in de bouwvoor en/ of afgetopt.

 Wat is de aard, omvang en datering van de vindplaats(en), en de gaafheid en conservering ervan?

De aangetroffen sporen bestaan uit een sloot, ploegsporen en kuilen. De sporen komen over de gehele werkput voor.

Het oudste spoor, de sloot, dateert uit de 19de eeuw of eerder. De rest van de sporen dateert tussen de 19de en 21ste eeuw. De gaafheid en conservering van de resten is matig te noemen. De sloot is niet meer volledig intact, het bovenste deel is door het ploegen verdwenen. De kuilen en ploegsporen zijn ook niet meer intact aanwezig. Ondanks de relatief gunstige omstandigheden voor de conservering van organisch materiaal (grondwatertrap III), is geen organisch materiaal aangetroffen.

 Wat is de archeologische waardering van de aangetroffen resten?

Ter waardering is gekeken naar de aspecten beleving, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit, waarbij de verschillende aspecten scores toebedeeld krijgen; laag, midden of hoog.

Belevingswaarde

De belevingswaarde van alle aangetroffen archeologische resten is laag; er is geen sprake van zichtbare schoonheid of herinneringswaarde.

Fysieke kwaliteit

De fysieke kwaliteit van de sporen scoort laag. De gaafheid van de sporen is matig. Onder fysieke kwaliteit wordt, naast de gaafheid, ook mate van conservering gescoord. De meeste sporen bestaan niet meer uit hun originele vulling/inhoud. Hier scoren de sporen laag.

Inhoudelijke kwaliteit

De derde waarderingsstap omschrijft de inhoudelijke criteria. Hier wordt zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde (archeologische en landschappelijke context) en representativiteit bekeken. De sloot en ploegsporen zijn niet als zeldzaam te bestempelen, ook leveren ze niet veel informatie over het onderzoeksterrein in brede historische en archeologische zin. Hetzelfde kan worden gezegd over de kuilen. Wat betreft ensemblewaarde scoren de sporen eveneens laag omdat de sloot,

ploegsporen en kuilen gezamenlijk geen eenduidig beeld geven van de archeologische landschappelijke omgeving. Al met al is de inhoudelijke kwaliteit laag te noemen.

Op basis van deze uitkomsten kan volgens het

stroomdiagram (KNA, versie 3.3) de volgende conclusie getrokken worden:

de archeologische resten op deze locatie zijn niet behoudenswaardig.

 Is er op basis van de resultaten uit dit onderzoek een aanpassing of nadere invulling van de archeologische verwachting voor de omgeving van het onderzoeksgebied te maken?

Nee, het is niet nodig aanpassingen aan de archeologische verwachting te maken.

8. Conclusie en advies

(19)

17

afbeelding 13, stroomdiagram waardering vindplaatsen. In rood, de uitkomsten van het IVO-P Nieuwbouw Centrum voor Natuur en Milieu 2014.

8.2 Conclusie IVO-P

De archeologische resten worden laag gewaardeerd en worden derhalve niet als behoudenswaardig beschouwd. De sporen zijn tijdens het veldwerk en de eerste

uitwerkingsfase in voldoende mate gedocumenteerd en onderzocht; aanvullend veldonderzoek zal niet meer archeologische informatie verschaffen dan dat middels het IVO-P verkregen is. De conclusie is dan ook dat binnen het onderzoeksgebied geen aanvullend archeologisch

onderzoek noodzakelijk is.

8.3 Advies

Het CAR adviseert dat ten behoeve van de nieuwbouw van het Centrum voor Natuur en Milieu, met betrekking tot de archeologie, geen nader onderzoek of planaanpassing noodzakelijk is.

(20)

18 Boer, G.H. de, D. Bekius en J.A. Schenk, 2009: Gemeenten Amersfoort en Leusden; een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (m.u.v. de historische stadskern), Weesp.

"Caarte van het Goed en Erven Schothorst Ao 1721", J. van Broekhuysen, 115x60 cm. Museum Flehite Amersfoort.

Deze kaart hing oorspronkelijk in de hal van huize Schothorst, maar is later door de toenmalige directeur van het Instituut voor moderne Veevoeding aan het Museum Flehite geschonken.

Centraal college van deskundigen, 2014: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (versie 3.3), Gouda.

Duco, D.H., 2003: Merken en merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda, Amsterdam.

Gemeente Amersfoort, 2010: Erfgoednota, Amersfoort.

Hulst, R.A., 2011: Tabaksplantages langs de Hogeweg.

Sporen van tabaksteelt uit de 17de tot 19de eeuw, op de locatie van het toekomstige bedrijventerrein Wieken - Vinkenhoef te Amersfoort, Amersfoort (AOO 25).

Hekkema, H., 1993: Stadspark Schothorst Amersfoort Een hecht samengaan van geschiedenis, landschap, ontwerp en milieu. Amersfoort.

Snieder, F.M.E., 1996: Schothorsterlaan 31: De Oude Hof, in: Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 1988-1989, Utrecht 1996

Snieder, F.M.E., 2014: Progamma van Eisen (PvE)

“Nieuwbouw Centrum voor Natuur en Milieu” 04-03-2014.

(PvE), Amersfoort.

Stiboka, 1966, Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000.

blad 32 West Amersfoort. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.

Stiboka/RGD, 1977, Geomorfologische kaart van Nederland schaal 1:50 000. Stichting voor Bodemkartering/Rijks Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem.

Waanders, W., 2001: Villa Schothorst in Amersfoort. Aanleg van een buitenplaats door Samual van Lunteren (1861- 1876) in: Cascade bulletin voor tuinhistorie, jaargang 2001 nr 2, pp 10-30.

Digitale bronnen

Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS):

www.archis.nl/archisii/html/index.html HisGis

http://www.hisgis.nl/

De Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA):

www.noaa.nl

Gebruikte afkortingen

ARCHIS ARCHeologisch Informatie Systeem AMK Archeologische MonumentenKaart CAA Centraal Archeologisch Archief CMA Centraal Monumenten Archief

IKAW Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden IVO Inventariserend VeldOnderzoek

KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie RCE Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed Archeologische perioden

Steentijd 300.000 - 2000 v. Chr.

- Paleolithicum (Oude steentijd) 300.000 - 8800 v. Chr.

- Mesolithicum (Midden Steentijd) 8800 - 4900 v. Chr.

- Neolithicum (Nieuwe Steentijd) 4900 - 2000 v. Chr.

Bronstijd 2000 - 750 v. Chr.

IJzertijd 750 - 40 v. Chr.

Romeinse Tijd 40 v. Chr. - 450 na Chr.

Middeleeuwen 450 - 1500 na Chr.

- Vroege Middeleeuwen 450 - 1000 na Chr - Merovingische tijd 525 - 725 na Chr - Karolingische tijd 725 - 900 na Chr - Late Middeleeuwen 1000 - 1500 na Chr.

Nieuwe Tijd (postmiddeleeuws) 1500 – heden

Literatuur

(21)

Featurelijst 19 Put Vlak Spoor Spooraard Bovenkant + m Nap

1 1 001 KUIL 1.88

1 1 002 KUIL 1.88

1 1 003 KUIL 1.91

1 1 004 PLOEG 1.89

1 1 005 DEPR 1.93

1 1 006 NAT 2.08

1 1 007 KUIL 2.07

1 1 008 PLOEG 2.07

1 1 009 SLOOT 1.97

1 1 010 SLOOT 1.97

1 1 9999 DEKZAND tussen 1,88 en 2,13

Vondstgegevens

Vnr Werkput Vlak Verzamelwijze Omschrijving Feature

1 1 1 SCHEP aanleg vlak ; mix 9999

Vondstcatalogus

Vnr Materiaal Soort Voorwerp Type Eenheid Productietechniek Datering

1 AW GRIJS ??? wand gedraaid 14de

1 AW S2 ??? wand gedraaid 16/17de

1 MET IJZER ??? frag

1 GLS ??? FLES frag machinaal 19de

1 PYP PIJPAARD PIJP frag

1 PYP PIJPAARD PIJP tabakspijp frag gekast (mal) 18de eeuw

1 PYP PIJPAARD PIJP tabakspijp frag gekast (mal) 1740-1840

1 PYP PIJPAARD PIJP tabakspijp frag gekast (mal) 17de /begin 18de

Bijlagen

(22)

20 Aan dit onderzoek hebben meegewerkt:

Sanne Beumer programma van eisen, toetsing;

Bert de Bree veldwerk; vondstverwerking, analyse metaal;

Carolien van der Brugge vondstverwerking;

Henk de Boer vondstverwerking;

Liesbeth Buitink dataverwerking, tekstcorrectie;

Andre Clazing analyse (post)middeleeuws aardewerk;

Maarten van Dijk coördinatie veldwerk, depot;

Anne van der Glas vondstverwerking, archiefonderzoek;

Harold van den Hauten analyse constructieaardewerk, fotografie;

Wilma van den Heuvel analyse glas en (post)middeleeuws aardewerk;

Timo d’Hollosy wetenschappelijke leiding, vormgeving en publicatie;

Hans de Jong vondstverwerking, analyse metaal;

Sjoukje van der Linde vondstverwerking, analyse pijpaarde;

Itamar de Rooze assistent veldleiding, uitwerking, rapportage, analyse hout;

Evelyn Scheepsma voorlichting, expositie;

Francien Snieder toetsing namens bevoegd gezag;

Joep Syrier vondstverwerking;

Mattijs Wijker opgravingsleiding;

Jan Zinger vondstverwerking;

Ruitenbeek v.o.f. grondwerk.

Medewerkers

(23)
(24)

Centrum voor Archeologie Gemeente Amersfoort Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort Telefoon (033) 463 77 97 Fax (033) 463 03 32

E-mail: archeologie@amersfoort.nl Internet: www.amersfoort.nl/archeologie

ISSN: 1879-4289

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

hebben ze ook nog een derde officiële taak namelijk wetenschappelijke en maatschap- pelijke dienstverlening. Deze taak wordt divers ingevuld, onder meer door de functie van adviseur,

Using population genetic and home range data, we examined the genetic purity of African wildcats and their suspected hybrids across South Africa, including areas within and outside

De resultaten van het onderzoek geven geen reden om aan te nemen dat er wel archeologische resten aanwezig zijn geweest binnen het onderzoeksgebied. • Is er op basis van de

Vanuit de oorspronkelijke opstelling gerekend is elke even rij weggehaald (dus rij 1, 3 5 etc. blijven staan), zodat de ruimte tussen bezoekers die achter elkaar zitten 1,5 meter

Voor het plangebied geldt een brede archeologische verwachting als er daadwerkelijk geen veen was, er kunnen dan vondsten worden aangetroffen uit het paleolithicum tot en met de

Uit dit onderzoek bleek dat er in dit plangebied een waardevolle archeologische vindplaats ligt, evenals een (mogelijke) waardevolle archeologische vindplaats en een gebiedsdeel

De Gemeente Bunschoten heeft aangegeven dat voorafgaand aan de nieuwbouw een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven (IVO-P) dient te worden uitgevoerd om de

Deze thema-avond zal worden ingevuld door 2 sprekers van het UWV en de gemeente Amersfoort en een spreker van Voorzet die wordt bijgestaan door een klant.. Er komen