• No results found

CAR. Biezenkamp deelgebied D. Archeologisch onderzoek. Leusden. Centrum voor Archeologie. car-rapport nr. 14, februari 2012

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "CAR. Biezenkamp deelgebied D. Archeologisch onderzoek. Leusden. Centrum voor Archeologie. car-rapport nr. 14, februari 2012"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Biezenkamp−deelgebied D

Archeologisch onderzoek

CAR Centrum voor Archeologie Leusden

car-rapport nr. 14, februari 2012

(2)
(3)

1

Biezenkamp-deelgebied D Archeologisch onderzoek

Leusden

(4)

Onderzoeksgegevens:

Onderzoek: Biezenkamp Meldingnummer: 38619 SIC: BIEZ’10

Opdrachtgever: Proper-Stok Groep bv

Uitvoerder: Centrum voor Archeologie, Gemeente Amersfoort Toetsing: mevr. K. Fruin (Gemeente Leusden)

Datum uitvoering: 13-1-2010

Locatie / adres: Biezenkamp, Ursulineweg Gemeente: Leusden

Provincie: Utrecht Kaartblad: 32D

Coordinaten: NW-hoek: 156.774 / 461.494, NO-hoek: 156.994 / 461.478, ZW-hoek: 156.763 / 461.443, ZO-hoek: 156.989 / 461.431, Centrum: 156.877 / 461.465

Omvang: circa 1.300 m²

colofon

CAR rapport 14 – Archeologisch onderzoek Biezenkamp, Leusden ISSN: 1879-4289

© februari 2012

uitgave: Centrum voor Archeologie, Gemeente Amersfoort

tekst: drs. M.L. Verhamme vormgeving: drs. T. d’Hollosy druk: Mailfors BV

De CAR-rapportenreeks is een reeks waarin het Centrum voor Archeologie van de Gemeente Amersfoort standaard eindrapportages (zoals bedoeld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) van de door hun uitgevoerde archeologische onderzoeken publiceert. De reeks staat onder redactie en autorisatie van de stadsarcheologen van de Gemeente Amersfoort: mevr. drs. F.M.E. Snieder en dhr. drs. T. d’Hollosy.

(5)

3

Inhoud 3

Inleiding 4

Locatie 5

Het onderzoek 10

Het resultaat 12

Conclusie, waardering en advies 13

Literatuur 14

Bijlagen 15

Inhoud

(6)

afbeelding 1, uitsnede uit de topografische kaart (kaartblad 32 D) met daarop de locatie van het plangebied (in rood)

Aanleiding

Door de Gemeente Leusden wordt de komende jaren het plangebied de Biezenkamp ontwikkeld. Onderdeel hiervan vormt de bouw van een multifunctioneel centrum met een parkeergarage. Door de geplande werkzaamheden zal de bodem hier flink geroerd gaan worden. Het archeologische bodemarchief, voor zover hier aanwezig, loopt de kans verstoord, dan wel geheel vernietigd te worden.

Verwachting

Het archeologisch bureauonderzoek uit 2007 dichtte delen van het plangebied Biezenkamp een hoge archeologische verwachting toe, de rest een lage.1 Het huidige

onderzoeksgebied, het multifunctionele centrum, lag binnen een zone met een lage trefkans op archeologische waarden.

In een recentelijk bureauonderzoek krijgt dit deel van het plangebied echter een hoge archeologische verwachting toegewezen.2

1 D.Hollosy, 2007

2 De Boer e.a., 2009 (RAAP-rapport 1875)

Onderzoek

De Gemeente Leusden heeft derhalve besloten om voorafgaand aan de nieuwbouw een inventariserend veldonderzoek te laten uitvoeren om de aan- of afwezigheid van archeologische resten vast te stellen. Op basis van de resultaten dient de Gemeente tot een besluit te komen hoe hier verder mee om te gaan: behoud door bescherming (planaanpassing), behoud door opgraving, of afzien van verder archeologisch onderzoek.3

Uitvoering

Het onderzoek is uitgevoerd op 13 januari 2010 door het Centrum voor Archeologie van de Gemeente Amersfoort.

Het onderzoek stond onder verantwoording van drs.

T. d’Hollosy (gemeentelijk archeoloog) en werd uitgevoerd door drs. M. Verhamme en drs. M.H.A. van Dijk (beide senior archeoloog). Het graafwerk werd uitgevoerd door J. Ruitenbeek v.o.f. uit Amersfoort. De opgravings- en uitwerkingsploeg bestond voorts uit de vaste medewerkers van het Centrum voor Archeologie.

Resultaat

Dit rapport bevat de resultaten van het inventariserend veldonderzoek in de Biezenkamp, op basis waarvan een uitspraak is geformuleerd over de aanwezigheid en waarde van de archeologische resten binnen het plangebied en een besluit hoe hiermee verder om te gaan: beschermen (planaanpassing), opgraven of afzien van verder onderzoek.

3 Alle gestelde eisen en randvoorwaarden voor dit onderzoek zijn vastgelegd in het Programma van Eisen “Inventariserend Veldonderzoek Plangebied Biezenkamp, Leusden” (18-11-2009).

Inleiding

(7)

5

afbeelding 2, uitsnede uit de topografische kaart met het plangebied (groen omlijnd) en het onderzoeksgebied (blauw gearceerd) in deelgebied D.

Plangebied en onderzoeksgebied

Het plangebied is gelegen in het centrum van de gemeente Leusden (provincie Utrecht), in de wijk Rozenboom. Het plangebied Biezenkamp vormt een polygoon met een langste lengte van circa 475 m en een breedte van gemiddeld 185 m.

De oppervlakte van het gebied bedraagt circa 70.000 m2. De begrenzing aan de noordzijde wordt gevormd door de achtererven van de woningen aan de Lijsterbeslaan, aan de oostzijde door de Torenakkerweg, aan de zuidzijde door de Rozengaarde en Rozenhaag en aan de westzijde door de Hamersveldseweg en Zwarteweg. De Asschatterweg doorsnijdt het gebied. Ten tijden van het onderzoek was het plangebied grotendeels bebouwd met enkele wegen en groenstroken ertussen.

Het veldonderzoek heeft zich geconsentreerd op het deelgebied D van het terrein, wat als eerste bebouwd gaat worden: dit is het onderzoeksgebied. Het is een trapeziumvormig terrein van circa 65 bij 25 meter, met een oppervlak van circa 1300 m2. Het onderzoeksgebied betreft één van de groenstroken, direct ten westen van het verzorgingstehuis aan de Albert Buininggaarde, en ten oosten van de knik in de Asschatterweg.

afbeelding 3, uitsnede uit de geomorfologische kaart met het plangebied Biezenkamp (rood omlijnd).

Landschappelijke situatie

De onderzoekslocatie ligt in een uitgestrekt dekzandgebied in het uiterste oosten van de provincie Utrecht. De afwisseling van dekzandruggen, laagten en kronkelige beekjes bepaalt het beeld van het landschap in de Gelderse Vallei. Het heeft een kenmerkende bodem: de onderkant bestaat uit zand dat door de wind tijdens de laatste ijstijd (Weichselien, 116.000 tot 11.500 jaar geleden) als een meters dikke deken (‘dek’) is afgezet. De wind heeft in dit dekzand reliëf in de vorm van dekzandruggen en laagten aangebracht. Daarnaast hebben diverse beken, zoals de Heiligenbergerbeek, beekdalen van hooguit enkele meters diep in het dekzand gevormd en daarin wat beekleem afgezet. In het westen wordt het dekzandgebied begrensd door de hoogte van een stuwwal (Utrechtse Heuvelrug), die ontstaan is tijdens de voorlaatste ijstijd (Saalien, 236.000 tot 126.000 jaar geleden).

Geomorfologie

Het plangebied ligt op de geomorfologische kaart van Nederland binnen een kaartvlak zonder waarde; de

Locatie

(8)

afbeelding 4, uitsnede uit de bodemkundige kaart met het plangebied Biezenkamp (rood omlijnd).

bebouwde kom van Leusden is niet gekarteerd.4 Door de gegevens uit de omgeving te beschouwen, kunnen binnen het plangebied drie verschillende terreinsvormen verwacht worden: aan de noord- en oostzijde bevindt zich een vlakte van ten dele verspoeld dekzand5 en aan de zuidzijde een door veen en/of overstromingsmateriaal6 vervlakt dekzand met nauwelijks enig reliëf (minder dan ½ m). Het

onderzoeksgebied ligt waarschijnlijk net ten oosten van (een uitloper van) een dekzandrug7, die al dan niet bedekt is met een oud bouwlanddek en een reliëf kent van ½ tot 1½ m ten opzichte van de omringende omgeving.

4 Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000, Stichting voor Bodemkartering, 1977, blad 32 Amersfoort.

5 Code 2M9: Vlakte van ten dele verspoeld dekzand, reliëfsubklasse 2: minder dan ½ m.

6 Code 2M14: Dekzandvlakte vervlakt door veen en of overstromingsmateriaal, reliëfsubklasse 2: minder dan ½ m.

7 Code 3K14: Dekzandrug al dan niet met oud-bouwlanddek, reliëfsubklasse 3: hoogte ½ - 1 ½ m.

Bodem

De bodemkaart van Nederland8 geeft aan, dat de bodem in het plangebied grotendeels tot de kalkloze zandgronden gerekend wordt: leemarme beekeerdgrond9, met in de (noord)westhoek mogelijk veengronden10. Dat deel is echter niet gekarteerd en heeft geen waarde op de bodemkaart.

Interpolatie van de gegevens op de bodemkaart maakt zeer aannemelijk dat ook het ongekarteerde deel binnen het plangebied bestaat uit een mengeling van eerdgronden en veengronden. Ten oosten van het plangebied liggen gebieden met hoge bruine enkeerdgrond.11 Het

onderzoeksgebied lijkt zich op basis van de kaartgegevens te bevinden in een zone met leemarme beekeerdgronden.

Hoogte

Het plangebied ligt in een gebied met verspoelde dekzanden;

het kent daardoor nauwelijks hoogteverschillen. Op de topografische kaart van Nederland ligt het gehele plangebied rond de hoogtelijn van 2,5 m.+NAP.

AHN – Actueel Hoogtebestand Nederland

In de Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) zijn actuele en nauwkeurige hoogtemetingen weergegeven, die de Rijkswaterstaat Adviesdienst GeoInformatie (vroeger Meetkundige Dienst) met behulp van laseraltimetrie van heel Nederland heeft gemaakt. Analyse van het microreliëf van de Nederlandse bodem door bestudering van de AHN levert in enkele gevallen informatie op over verdwenen (cultuur-) historische (landschaps-)elementen.

In het kader van dit onderzoek, heeft analyse van het AHN geen aanvullende gegevens opgeleverd: het plangebied ligt in een laag en vlak gebied dat volledig is ontwikkeld en bebouwd. De hoogte van het plangebied varieert op deze kaart tussen 2,80m + NAP (aan oostkant, hoek

Torenakkerweg/ Asschatterweg) en 4,16m + NAP (in de noorwestpunt).

8 Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, Stichting voor Bodemkartering, 1966, blad 6 West en 32 West Amersfoort.

9 Code pZg21: beekeerdgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand

10 Codes zVz/zWz/vWz/pZg23: Associatie van meerveengronden, broekeerdgronden en beekeerdgronden.

11 Code bEZ21 + grondwatertrap VI: hoge bruine Enkeerdgrond, leemarm en zwak lemig fijn zand

(9)

Historische omgeving 7

Het plangebied ligt in de grootschalige middeleeuwse ontginning Hamersveld, een gebied dat bij het domein van het vroegmiddeleeuwse Leusden hoorde. De oudste vermelding van Leusden in archieven dateert uit 777. In dat jaar schenkt Karel de Grote aan de Utrechtse Kerk onder meer de in de gouw Flethite gelegen villa Lisiduna mét de daarbij behorende akkergronden, hoeven, huizen en gebouwen, onvrijen, bossen, velden, weides, hooilanden en waterlopen. Daarmee krijgt de bisschop van het bisdom Utrecht in dit gebied zeggenschap.

Deze vroeg-middeleeuwse nederzetting lag - naar men aanneemt - nabij de huidige toren van Oud-Leusden12. De bijbehorende akkergronden, die door de horige boeren bewerkt werden, lagen bij elkaar op de oostflank van de Utrechtse Heuvelrug13. Daar waren de meest geschikte gronden het eerst ontgonnen. In het lagere, nattere deel aan de voet van de stuwwal en in de beekdalen lagen de velden, weides, hooilanden en woeste gronden. Hier ligt ook het plangebied.

Rond het plangebied lag van oorsprong een uitgestrekt moerasgebied met ondiepe beekdalen en lokaal beboste hoogtes (de dekzandruggen). Deze hoogtes zijn in de Middeleeuwen wederom als eerste in gebruik genomen, hierop bevinden zich de oudste erven en oudste

landbouwgronden (de engen). Enkele oude wegen over de dekzandruggen en door de beekdalen vormden de

voornaamste verbindingen. Rond en tussen de erven en de agrarische gronden bevonden zich onontgonnen, woeste gronden in gemeenschappelijk gebruik. Deze gronden werden in en na de Late Middeleeuwen stukje bij beetje ontgonnen en bij het agrarisch areaal getrokken.

Ontginning Hamersveld

Het plangebied ligt binnen het collectieve ontginningsgebied Hamersveld, dat begrensd wordt door een grenssloot en de Modderbeek in het noorden, de (voormalige) Moorsterbeek en Woudsloot in het oosten, de Zuidwindsesloot in het zuiden en de Nieuwe Grift in het westen. Van deze ontginning zijn geen geschreven bronnen bewaard gebleven, maar het

12 Van Tent, 1985 en Verduin, 1999.

13 Verduin, 2003.

strakke ontginningspatroon (strokenverkaveling) past in die van de collectieve ontginningen (de ‘copen’) uit de 12de eeuw zoals deze in de omgeving gevonden worden.

Aangenomen wordt dat het noordelijke deel van Hamersveld, waarbinnen het plangebied valt, het oudste deel van de collectieve ontginning is en dat deze ontginning rond 1133 zijn aanvang heeft genomen. Langs de ontginningsas, de Hamersveldseweg, ontstonden boerenbedrijven waarop aanvankelijk voornamelijk landbouw bedreven werd, maar later, door de inklinking van de veenlagen en de daarmede gepaard gaande nattere gronden, overgegaan werd op de veeteelt.

Torenakker

Ter hoogte van de knik in de Hamersveldseweg vertoont de verkavelingstructuur een verandering in richting; de kavels ten noorden daarvan zijn georiënteerd op de - vrijwel oost- west lopende – grenssloot, de kavels ten zuiden ervan zijn georiënteerd op de Zuidwindsesloot. Daar waar de beide deelontginningen elkaar raken, ligt en taps toelopend perceel: de Torenakker. Het onderzoeksgebied ligt net ten noorden van de Torenakker.

Hamersveldseweg / Zwarteweg

De Hamersveldseweg even ten westen van het

onderzoeksgebied vormde de centrale ontginningsas van de ontginning Hamersveld en is tijdens de aanvang van de ontginning

aangelegd. Aan de oostkant van deze ontsluitingsweg, die deels op een dekzandrug/oeverwal is aangelegd, lag een sloot. De meeste boerderijen verschenen dan ook (in een lint) aan de westkant van deze weg, echter geen binnen het onderzoeksgebied. Het onderzoeksgebied ligt geheel ten oosten van deze weg.

Asschatterweg

Dwars door het plangebied ligt de Asschatterweg. Deze weg loopt van de Hamerveldseweg naar het oosten, richting het gerecht Asschat en de collectieve ontginning uit het midden van de 12de eeuw die eveneens de naam Asschat draagt.

Deze – oorspronkelijk rechte – weg komt op de oudste kaarten van het gebied al voor, de huidige bocht nabij het onderzoeksgebied stamt uit de jaren 70 van de 20ste eeuw.

(10)

Analyse

Het onderzoeksgebied ligt in een van oorsprong uitgestrekt en onbegaanbaar moerasgebied met ondiepe beekdalen en lokaal beboste hoogtes (dekzandruggen). De hoogtes zijn in de Vroege Middeleeuwen als eerste in gebruik genomen, hierop bevinden zich de oudste erven en oudste

landbouwgronden (de engen). Enkele oude wegen over de dekzandruggen vormden de verbindingen. Rond en tussen de erven en de agrarische gronden bevonden zich

onontgonnen, woeste gronden in gemeenschappelijk gebruik.

Het onderzoeksgebied lag in een laagte binnen deze gronden.

Op historisch kaartmateriaal is binnen het onderzoeksgebied geen bebouwing aangetroffen, het werd na ontginning voornamelijk gebruikt als akker en/of weide. Aan het eind van de 19de eeuw lijkt zich enkel wat bebouwing langs de

Asschatterweg en Zwarteweg te hebben bevonden, deze komt echter op latere kaarten niet meer voor; enkele vroeg 20ste-eeuwse kaarten tonen een totaal onbebouwd plangebied.

Na het midden van de 20ste eeuw fuseerde het dorp Hamersveld met het dorp Leusderbroek en ontstond Leusden, de omgeving van het onderzoeksgebied werd ontwikkeld tot de wijk Rozenboom. Aangenomen mag worden dat hierbij de bodem grootschalig overhoop is gehaald.

Archeologische omgeving

Archeologische onderzoeken en vondsten in de wijde omgeving tonen aan dat bewoning vanaf de Prehistorie in de Gelderse Vallei voornamelijk op de dekzandruggen

plaatsvond, aangezien dit de drogere gebieden waren. De lager gelegen vlaktes en beekdalen werden gebruikt als weidegrond, of voor de jacht en visvangst.

Opgravingen en vondstmeldingen

In ARCHIS staan geen vindplaatsen geregistreerd bínnen het plangebied of in de directe omgeving. Binnen een straal van 2 km om het plangebied heen zijn 8 vindplaatsen

opgenomen. Bekende archeologische vindplaatsen in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich op locale hoogtes (de toppen en flanken van de dekzandruggen) en direct langs de oevers van de Heiligenbergerbeek.

afbeelding 5, archeologische vindplaatsen (1-8) en onderzoek (A) in de omgeving van het plangebied.

Het plangebied bevindt zich in een (verspoelde)

dekzandvlakte. In een dergelijk landschapstype zijn in de omgeving geen vindplaatsen bekend.

Archeologische verwachting Archeologische verwachting

Op basis van de gegevens uit de voorafgaande inventarisatie kan voor het onderzoeksgebied een specifieke

archeologische verwachting opgesteld worden, onderverdeeld naar archeologische periode.

Prehistorie (300.000 - 40 v.Chr.)

In feite gaat de geschiedenis van Leusden veel verder terug dan het jaar 777. Vóór die tijd was er al bewoning in deze omgeving. In de directe omgeving van het zijn neolithisch of mesolithisch vuurstenen werktuigen gevonden, veelal opgeploegd uit verspoelde dekzandbodems. In de Prehistorie is het onderzoeksgebied onderdeel van een uitgestrekt moerasgebied in het stroomgebied van een aantal beken, zoals de Heiligenbergerbeek. Het onderzoeksgebied ligt in een lage (vervlakte) dekzandvlakte en de bodem bestaat uit leemarme beekeerdgrond. Op soortgelijke

(11)

laaggelegen gronden zijn in de omgeving van Amersfoort - 9 Leusden nauwelijks sporen uit de Prehistorie aangetroffen, ze zijn te nat voor bewoning en landbouw. In deze periode zal dit voornamelijk op de hogere delen (dekzandruggen en oeverwallen) hebben plaatsgevonden. Het onderzoeksgebied ligt waarschijnlijk net buiten de westrand van de dekzandrug.

Verwachting: Bewoningssporen (boerderijen met spiekers en bijbehorende structuren) uit de prehistorie worden in het plangebied voornamelijk aan de westzijde verwacht, op de daar gelegen (voet/flank van een) dekzandrug. In het onderzoeksgebied, de lager gelegen vlakte, worden geen resten verwacht. Indien in dit deel toch resten uit de prehistorie aanwezig zijn, zullen dit voornamelijk losse vondsten (voornamelijk vuurstenen werktuigjes) zijn, zonder enige context.

Romeinse tijd (12 v.Chr. – 450 n.Chr.)

Romeinse sporen zijn in de omgeving erg zeldzaam, slechts in de directe omgeving van het kerkje bij Oud-Leusden is (Laat) Romeins aangetroffen. Ook in deze periode zijn de beekeerdgronden en dekzandvlaktes, zoals het

onderzoeksgebied, te nat voor bewoning en landbouw, de hoogste delen zijn wel geschikt als wei- en hooiland.

Verwachting: sporen uit de Romeinse tijd worden in het onderzoeksgebied niet verwacht.

Vroege Middeleeuwen (450 - 1000 n.Chr.)

Er zijn geen historische aanwijzingen dat dit gebied voor de komst van het klooster op de Hohorst bewoning kende. Het onderzoeksgebied was tot in de het begin van de Late Middeleeuwen onderdeel van een uitgestrekt moerasgebied in bezit van de bisschop, waar mogelijk vanuit de vroeg- middeleeuwse nederzetting Lisiduna spaarzaam gebruik van werd gemaakt. Het onderzoeksgebied ligt– gezien vanuit Lisiduna - echter (té) ver in het moeilijk begaanbare moeras.

Verwachting: sporen uit de Vroege Middeleeuwen worden in het onderzoeksgebied niet verwacht.

Late Middeleeuwen (1000-1500 n. Chr.)

Tot in de het begin van de Late Middeleeuwen (tot circa 1100) bleven de beekeerdgronden en dekzandvlaktes te nat voor bewoning en landbouw, de hoogste delen waren geschikt als wei- en hooiland. In de 10de en 11de eeuw werd in de wijde omgeving van het onderzoeksgebied kleinschalig

en individueel ontgonnen. Nabij de onderzoekslocatie stichtte Bisschop Ansfridus het klooster op Hohorst. In de 12de eeuw vonden grootschalige collectieve ontginningen plaats, waaronder het ontginningsgebied Hamersveld met daarin het onderzoeksgebied. De kenmerkende verkavelingstructuur is nog steeds in het landschap zichtbaar; een aanwijzing dat er naderhand weinig grootschalige veranderingen hebben plaats gevonden. Het lintdorp Hamersveld dat ontstond langs de ontginningsas, is in daaropvolgende eeuwen nauwelijks verder uitgegroeid. Na ontginning lijkt het onderzoeksgebied voortdurend als landbouwgrond in gebruik te zijn geweest.

Uit historische bronnen blijkt geen ander gebruik dan akker / weide. In de omgeving van het onderzoeksgebied liggen enkele middeleeuwse boerderijen en erven.

Verwachting: het onderzoeksgebied is in deze periode ontgonnen en als akker / weide in gebruik genomen.

Archeologische resten worden in het onderzoeksgebied, anders dan wat losse vondsten en mogelijk wat

(ontwaterings- en verkavelings-)sloten na, niet tot nauwelijks verwacht. Bebouwing op deze locatie kan enkel worden verwacht in de omgeving van de beide (nabij gelegen) middeleeuwse erven; het zal dan om bijgebouwen en / of randstructuren gaan.

Nieuwe tijd (1500 – heden)

Nog lange tijd is het gebied Hamersveld spaarzaam bebouwd gebleven en bleef landbouw de voornaamste bestemming van het land. Aan het einde van de 20ste eeuw raakt de omgeving intensief bebouwd.

Verwachting: sporen en vondsten uit de periode 1500 – eind 20ste eeuw worden in het onderzoeksgebied niet verwacht.

Een kleine strook langs de Asschatterweg en Hamersveldse- weg lijkt aan het eind van de 19de eeuw als eerste bebouwd te zijn geweest, de rest volgde tegen het einde van de 20ste eeuw.

Kwaliteit bodemarchief

Hoewel de hoge grondwaterstand aanleiding is om een goed geconserveerd bodemarchief te verwachten, is bij de aanleg van de nieuwbouwwijk Rozenboom is bij het bouwrijp maken de bodem echter grootschalig op de schop gegaan. Het bodemarchief is naar verwachting hierdoor ernstig verstoord en plaatselijk zelfs verdwenen. De archeologische resten die wél aanwezig zijn, bevinden zich naar verwachting in goede staat van conservering.

(12)

Het onderzoekskader

Bewoning op het grondgebied van Leusden gaat ver terug in de tijd, niet alleen van de diverse dorpskernen (Hamersveld, Oud-Leusden etc.), maar ook van het omringende land. Al vanaf de Vroege Prehistorie leefden in dit gebied mensen.

Hun sporen komen voortdurend bij ingrepen in de bodem aan het licht. Door de jaren heen is uit onderzoeken steeds meer informatie aan het licht gekomen over de rijke geschiedenis, zoals die zich binnen de huidige gemeentegrenzen heeft afgespeeld.

Doel en vraagstellingen

Doel van dit onderzoek is de aan- of afwezigheid van archeologische resten binnen het plangebied te onderzoeken en de fysieke en inhoudelijke kwaliteit ervan vast te stellen, om –na waardering – tot een gefundeerd besluit te komen hoe hier verder mee om te gaan: behoud door bescherming (planaanpassing), behoud door opgraving, of afzien van verder archeologisch onderzoek. Het onderzoek heeft zich gericht op de volgende onderzoeksvragen:

• Zijn er binnen het onderzoeksgebied archeologische resten aanwezig?

- Zo ja: wat is de aard, omvang en datering van de vind plaats(en), en de gaafheid en conservering ervan? Wat is de landschappelijke context ervan?

- Zo nee: is er reden om aan te nemen dat er archeologische resten in de bodem aanwezig zijn geweest en zijn er uitspraken te doen over de aard, omvang en datering ervan en de reden van het verdwijnen?

• Is er op basis van de resultaten uit dit onderzoek een aanpassing of nadere invulling van de archeologische verwachting voor de omgeving van het onderzoeksgebied te maken?

Methode en werkwijze

Onderzoeken in de omgeving van het plangebied hebben aangetoond dat inventariserend veldonderzoek middels boringen geen uitsluitsel kunnen geven over het wel of niet aanwezig zijn van (met name prehistorische) archeologische resten in de bodem. Gezien de aard van de verwachte sporen verkiest de Gemeente Leusden een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven (IVO-P) daarom boven onderzoek middels boringen. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de geldende Kwaliteitseisen der Nederlandse

Archeologie (KNA) en de aanvullende richtlijnen voor inventariserend veldonderzoek van de Gemeente Leusden, en volgens de standaard opgravingsmethodiek en het registratiesysteem van het Centrum voor Archeologie van de Gemeente Amersfoort.

Werkputten, vlakken en profielen

Bij een IVO-P wordt het onderzoeksgebied onderzocht met behulp van proefsleuven die werkputten worden genoemd.

Deze krijgen een volgnummer. Iedere werkput wordt vlaksgewijs verdiept, waarbij in principe wordt gestopt op het niveau waar archeologische resten zichtbaar worden. Dit niveau heet het ‘vlak’. Na documentatie en onderzoek van het vlak kan worden verdiept naar een volgend niveau, totdat geen sporen meer aanwezig zijn. Ook de wanden van de werkputten, de ‘profielen’, worden gedocumenteerd. Ze leveren informatie over de bodemopbouw en gelaagdheid van het terrein.

Sporen en vondsten

Elk aangetroffen spoor dat gedocumenteerd wordt, krijgt een individueel volg nummer, het ‘featurenummer’, waaraan alle verdere informatie wordt gekoppeld. Nadat een spoor in het vlak is gedocumenteerd, wordt het nader onderzocht door er een ‘coupe’ (dwarsdoorsnede) doorheen te zetten, om de diepte, eventuele gelaagdheid en vorm van het spoor vast te stellen. Alle vondsten worden verzameld en krijgen een

‘vondstnummer’, waaraan specifieke gegevens over de vindplaats (werkput, vlak/profiel en spoor) en andere relevante informatie wordt gehangen. Voor nader, specifiek onderzoek kunnen allerhande typen (bijvoorbeeld

botanische, zoölogische, pollen, dendro chronologische) monsters worden genomen.

Documentatie

Ter documentatie van de gegevens worden opnames, tekeningen en beschrijvingen gemaakt. Vlakken, profielen en coupes worden getekend (1:50, 1:20 en/of 1:10) op

watervaste film met millimeterraster en gefotografeerd. Alle relevante gegevens worden geadministreerd. Per dag wordt een logboek bijgehouden dat samen met alle documentatie in een map, het ‘protocolboek’, wordt bewaard.

Het onderzoek

(13)

Uitwerking & analyse 11

Direct na de opgraving worden de vondsten gereinigd en gedetermineerd, en de opgravinggegevens gedigitaliseerd.

Tijdens de uitwerkingsfase worden de sporen geanalyseerd en in structuren gegroepeerd. Het vondstmateriaal geeft aanwijzingen voor de datering en functie ervan. Door de sporen en structuren onderling te interpoleren wordt ook duidelijk wat zich in de niet opgegraven delen van het onderzoeksgebied bevindt.

Waardering en advies

Om een gefundeerd advies op te stellen over hoe om te gaan met de aanwezige archeologisch resten (beschermen, opgraven of opgeven), moeten ze eerst gewaardeerd worden en dit gebeurt volgens een voorgeschreven methode waarbij wordt gekeken naar belevingswaarde, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit.

Uitvoering

Vanaf het noorden is een circa 30m. lange proefsleuf getrokken richting het zuiden, parallel aan de nog bestaande bebouwing. Er kon worden volstaan met de aanleg van één vlak. Er zijn geen archeologische sporen waargenomen. Er zijn geen featurenummers en vondstnummers uitgedeeld. Er zijn vier profielstaven gefotografeerd van het westprofiel. De proefsleuf is ingemeten aan de hand van de bestaande bebouwing en zo in de digitale basiskaart van Leusden geplot.

afbeelding 6, ligging van de proefsleuf (zwart) binnen het onderzoeksgebied (blauw).

(14)

afbeelding 7, bodemopbouw aan de noordzijde van het onderzoeksgebied, met onderin lichtgrijs (oud) dekzand.

Bodemopbouw

De bodemopbouw in het noorden van het onderzoeksgebied was grotendeels verstoord. Hier lag een pakket verrommeld (grijs-geel tot lichtbruin) zand direct op het natte

(oude)dekzand. Het (oude) dekzand was variërend vanaf ca.

60cm-100cm onder maaiveld zichtbaar. In het lichtgrijze dekzand waren enkele houtresten aanwezig: typerend voor dekzandvlaktegronden in deze omgeving. In het midden en zuiden van de werkput lag een ca. 0.80m. dik pakket aarde (een combinatie van recente bouwvoor en opgebrachte grond) met enkele gele vlekken (dekzand?) direct op het lichtgrijze natte (oude) dekzand.

Sporen en vondsten

Er zijn geen archeologische sporen waargenomen.

Interpretatie

Op basis van de bodemgesteldheid van het

onderzoeksgebied kan verondersteld worden dat het terrein in de Prehistorie en Middeleeuwen te nat was voor bewoning.

afbeelding 8, bodemopbouw aan de zuidzijde van het onderzoeksgebied, met onderin lichtgrijs (oud) dekzand.

De kans dat er wel ooit archeologische sporen aanwezig zijn geweest binnen het onderzoeksgebied wordt zeer klein geacht.

Vondstmateriaal

Er zijn geen vondstnummers uitgedeeld.

Het resultaat

(15)

Conclusie 13

De onderzoeksvragen worden op basis van de resultaten als volgt beantwoord:

• Zijn er binnen het onderzoeksgebied archeologische resten aanwezig?

Nee, er zijn bij dit onderzoek geen archeologische resten aangetroffen.

- Zo nee: is er reden om aan te nemen dat er archeologische resten in de bodem aanwezig zijn geweest en zijn er uitspraken te doen over de aard, omvang en datering ervan en de reden van het verdwijnen?

De resultaten van het onderzoek geven geen reden om aan te nemen dat er wel archeologische resten aanwezig zijn geweest binnen het onderzoeksgebied.

• Is er op basis van de resultaten uit dit onderzoek een aanpassing of nadere invulling van de archeologische verwachting voor de omgeving van het onderzoeksgebied te maken?

De variatie in de hoogte van het dekzand geeft aan dat het niet uitgesloten is dat op omliggende percelen de kans op het aantreffen van archeologische sporen groter is.

Waardestelling

Bij het onderzoek zijn geen archeologische resten aangetroffen. Het onderzochte terrein wordt daarmee archeologisch als zeer laag gewaardeerd.

Advies

Het onderzoeksgebied (Deelgebied D) kan zonder nader archeologisch onderzoek worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.

NB: dit advies geldt alleen voor de plannen omtrent de bouw van het multifunctionele centrum ter hoogte van dit specifieke onderzoeksgebied, en niet voor het gehele plangebied Biezenkamp. Overige plannen en terreinen dienen bij eventuele op handen zijnde ontwikkeling afzonderlijk beoordeeld en/of onderzocht te worden.

Afbeelding 9, werkput 1 (richting het noorden)

Conclusie, waardering en advies

(16)

College van Archeologische Kwaliteit, 2006: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1, Amsterdam.

Diepeveen-Jansen, M. en J. Kaarsemaker, 2004:

Publicatiewijzer voor de archeologie, Amsterdam.

Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, 2001:

Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) 2e generatie, Amersfoort (cd-rom).

Stiboka, 1965: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000.

Blad 32 Oost Amersfoort uitgave 1965. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.

Stiboka/RGD, 1977: Geomorfologische kaart van Nederland schaal 1:50 000. Stichting voor Bodemkartering/Rijks Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem.

d’Hollosy, T., 2007: Bureauonderzoek plangebied Biezenkamp Leusden, Amersfoort.

Literatuur

(17)

15 tabel 1, archeologische periode-indeling

Archeologische perioden Paleolithicum (Oude Steentijd)

Vroeg 2,5 miljoen tot 300.000 jaar geleden

Midden 300.000 tot 35.000 jaar geleden

Laat 35.000 tot 10.800 jaar geleden

Mesolithicum (Midden Steentijd)

Vroeg 8800 - 7100 v. Chr.

Midden 7100 - 6450 v. Chr.

Laat 6450 - 5300 v. Chr.

Neolithicum (Nieuwe Steentijd)

Vroeg 5300 - 4200 v. Chr.

Midden 4200 - 2850 v. Chr.

Laat 2850 - 2000 v. Chr.

Bronstijd

Vroeg 2000 - 1800 v. Chr.

Midden 1800 - 1100 v. Chr.

Laat 1100 - 800 v. Chr.

IJzertijd

Vroeg 800 - 500 v. Chr.

Midden 500 - 250 v. Chr.

Laat 250 - 12 v. Chr.

Romeinse Tijd

Vroeg 12 v. Chr. - 70 n. Chr.

Midden 70 - 270 n. Chr.

Laat 270 - 450 n. Chr.

Middeleeuwen

Vroeg 450 - 1000 n. Chr.

Hoog 1000 - 1250 n. Chr.

Laat 1250 - 1500 n. Chr.

Nieuwe tijd 1500 - 1850 n. Chr.

Nieuwste tijd 1850 - heden

Bijlagen

(18)
(19)

Centrum voor Archeologie Gemeente Amersfoort Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort Telefoon (033) 463 77 97 Fax (033) 463 03 32

E−mail: archeologie@amersfoort.nl Internet: www.amersfoort.nl/archeologie

ISSN: 1879−4289

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Strategieën gekoelde teelt per ha S1 2 keer 0,2 L simazin in combinatie met 2 keer 3 L Betanal volvelds S2 3 keer 3 L Betanal volvelds en 50 uren onkruid wieden GI-1 1 keer 400

De voor bio- logische landbouw ontwikkelde preventieve, teelt- technische en niet-chemische methoden voor on- kruidbeheersing worden voor de geïntegreerde landbouw verder

Onderzoek door PPO naar de kiemgetallen bij 7 bedrijven (2007) toonde aan dat de water- ontsmetting niet altijd naar behoren functio- neert (zie kader).. De oorzaak kan van geval

 Naast de linde zijn ook iep, es, esdoorn en hazelaar geschikte

Antagonistische interacties tussen micro-organismen krijgen bijzon- dere aandacht op het gebied van de microbiële ecologie en worden geëxploiteerd voor biologische be- strijding

Hierbij wordt gebruik gemaakt van de criteria van duurzame productie van biomassa (Cramer-criteria) en de criteria die gericht zijn op diervoeding en dierlijke productie,

Verwacht wordt dat dit effect het sterkst is op de rand van het hoge deel van het slik (bij de Vector), aangezien de belastingen als gevolg van getij en windgolven op het lagere deel

Bijvoorbeeld mollusken zijn niet het eerste waar je aan denkt, maar wat nu als deze kleiner dan 1 millimeter zijn.. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld (onderdelen van) zee-egels