• No results found

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten · dbnl"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Maastrichtse sonnetten

Leo Herberghs

bron

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten. Met illustraties van Han Jelinger. Z.n., Maastricht 1954

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/herb001maas02_01/colofon.php

© 2013 dbnl / Leo Herberghs / erven Han Jelinger

(2)

Maastricht

Ik zag u langzaam uit de nevels stijgen, Lieflijk en needrig, hemels onderpand, Uw mond half glimlachend, half zwijgend;

Zo steeg gij langzaam tot de heuvelrand En steeg en steeg. De wolken en de weiden Liet gij verblinken op het wazig land En met uw torens zaagt gij reeds terzijde Naar de eeuwige lente van de Overkant.

En plots werd gij een juubling in mijn oren, Een stromend lied, een vleugellicht gedicht Dat spoorslags wegvoer tussen englenkoren En zo verzwond uit mijn verbaasd gezicht:

Maar dan was plotsling alles als te voren - Ik zag u liggen in het morgenlicht.

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(3)

8

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(4)

Stad van mijn hart

Ik wil wel heen, ik wil wel slapen In deze stad voortaan, voor goed;

Ik voer mijn dromen mild als schapen Mijn teder Bethlem tegemoet, En strijk mijn handen langs de slapen Van de beminde, die ik groet

Nu ik mijn handen weer ontwapen Van trots en woede en overmoed.

Maastricht, gij maakt mij mild en zachter, Gij sluimert aan mijn lichtste voet;

Gij voert mij, als een wijze wachter, Tot naar het heil, dat mij behoedt.

Ik laat de wereld langzaam achter En word weer rein en bijna goed.

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(5)

10

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(6)

Sneeuw

De sneeuw daalt uit een milder heden Getroost op alle daken neer

En voert vergane eeuwigheden Naar deze witte wederkeer.

De stad waait onder met verleden En vindt zichzelf verwonderd weer En dempt de stemmen en de schreden Tot diepe stilte van weleer.

De koepels, de nog groene bomen, De poorten en de trage wal,

Beven verliefd onder de zachte stromen Van deze witte, bange val;

En of een wonder zo zal komen Nadert het donker overal.

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(7)

12

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(8)

Beek onder huis

Hier heeft het water zich geheim gehouden, Waar 't zijn bestaan tot in de stenen dwingt;

Het kent alleen de muren als vertrouwden En soms een rat, die in zijn binnenst dringt.

Sinds zij hun stenen rond zijn lichaam bouwden, Kent het geen licht, dat in de diepte zinkt, De hoge hemel zalig om te schouwen, De felle vis, die naar het zonlicht springt.

Het is een dier geworden in een kelder, Een schimmelige, weggeteerde plant;

Eens was zijn aanschijn als de hemel helder Nu is het leed tot aan de hoogste rand - Nog wacht het zuchtende op een vergelder, Die het doet flitsen door een zomerland.

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(9)

14

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(10)

Helpoort

Groot en donker staat de doortocht open Naar 't grijze, binnenste Maastricht En men voelt zichzelve langzaam lopen, Dragend op zijn schouders dit gewicht.

En men gaat als op zijn knie gekropen, Steunend en nog moeizaam opgericht Maar vervuld reeds van een zingend hopen Dat deze eeuwigheid al weldra zwicht.

En daarachter liggen kleine straten Met wat gevels soms alleen gelaten, Met een poortje, dat al verder leidt Naar het stilste van voorbije tijd, Waar nog enkel oude stenen praten Met het water, dat voorbij hen glijdt.

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(11)

16

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(12)

Henric van Veldekenplein

Een groene plek nevens de grijze stenen Van de twee kerken is zijn aards verblijf;

Nog jubelt hij soms in hun klanken henen:

Ontstegen woorden uit zijn stenen lijf.

De torens rijzen langs zijn koele benen Als zijn gestolde adem sterk en stijf, En zingende is uit zijn ziel verdwenen De moeiteloze bloem der torenschijf.

Recht uit zijn hart stijgt wiekende naar boven De stad van torens in het zonnelicht;

En wat het leven aan zijn lip kon roven, Werd in de stad een stenen, hoog gedicht:

Het vuur der dichters kan geen eeuw ooit doven, Maar schroeit van de engelen het aangezicht.

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(13)

18

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(14)

Hertenkamp

Op hun porceleinen poten in het licht Staan de herten naakt en onverscholen In hun eigen dromen rond te dolen, Hoog de koninklijke kronen opgericht, Wezens, uit een ander rijk bevolen Hier te leven in een aardse plicht, Nutteloos als een gedroomd gedicht In hun eigen duisternis verscholen.

Droombevlogen liggen nog hun ogen Door de verste glanzen overtogen, Avondlijk en mild en niet van hier;

Soms verheft zich een zo stout en fier Of een god zich in hem heeft bewogen, Zeldzaam kuis en niet meer langer dier.

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(15)

20

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(16)

Jeker

Soms is hij als een ritseling te horen, Heel zwak en ver achter een oude muur Dan weder schiet hij lachende naar voren, Een gelukzalig blinkend creatuur.

Hij dwaalt haast tastend in de stad verloren, Bezint zich lang en kent geen plaats of uur;

Maar plotseling weerspiegelt hij een toren En is tot in zijn diepste gronden puur.

Hij streelt de muren met zijn zachtste handen En laat de kruiden beven aan zijn borst:

Hij zit zo vaak gevangen in de banden Van huizen of hij nimmer verder dorst;

Maar verderop reikt hij tot aan zijn randen En schrijdt voorbij en is een kleine vorst.

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(17)

22

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(18)

Lang Grachtje

Hier is de tijd, zoals hij was gebleven En heeft zich in de vrouwen ingelijfd, Die oud en kreupel verder bleven leven En zullen leven tot geen steen beklijft.

In hun gelaat staat wat ooit was geschreven En wat geen tijd ooit uit de wereld drijft:

De angst om wie de strijd in is gedreven En de verrukking na het leed, dat blijft.

Schietgaten, uitvalspoorten vóór de ramen, Heel het tumult, hier is het gans geweest, Hier dreef de dood zijn kinderen tezamen, Hier was de vreugde en het dronken feest Wanneer de winnaars van de poorten kwamen - Hier was de wereld eens het allermeest.

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(19)

24

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(20)

Markt

Kleine stilte, waar ik ingetreden Over stenen wandel van de eeuwigheid, Ik vertraag mijn nutteloze schreden Nu ik in ga keren tot vergetelheid.

En wat licht is, is mij gans ontgleden En vol zwaarte ben ik en bereid Om het zeer geheime in te treden, Duisternis en duistre eenzaamheid.

Grimmig en met stenen aan de zolen Schuif ik binnen in de kleine nacht, Door een zwarte eeuwigheid bevolen, En de ziel met angstig leed bevracht.

En ik dwing mijzelve als in holen, Neergedwongen door een overmacht.

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(21)

26

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(22)

Nieuwenhof

Bijna gevangen tussen nauwe straten Hoorden wij ergens weer het water gaan, De enige stem, die maar door bleef praten En nimmer die dag ver van ons vandaan.

Maar toen wij het stilste in ons bezaten Kwamen wij vlak hij een erfje aan Dat de tijd zonder gerucht had verlaten - Kijkend aan 't muurtje bleven wij staan.

Alle ramen stonden wakend open, Bloemen spilden er hun overvloed;

't Liefste waren wij weggeslopen, Maar de stilte was zo droef en goed - Toen kwam plotseling muziek gedropen, Ach, zo kuis de scheemring tegemoet.

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(23)

28

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(24)

Onder de Bogen

Onder Je Bogen, waar de uren slapen, Tegen de stenen stilte van de grond, Ga ik gelukkig als de jonge knapen, Helder de ogen en met warme mond, Veilig de voeten, brandende de slapen, Klein en tevreden in de middagstond, En als de stenen, in de boog geschapen, Voel ik mij bukkend en bedwelmend rond.

En van binnen word ik als de bogen, Sierlijk neergeschreven in de grijze steen, En ik ben niet langer meer bevlogen Van de verte, maar verliefd sereen;

En ik klim met allebei mijn ogen Langs de rondte, en ik kan niet heen...

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(25)

30

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(26)

Ridderstraat

Zij telt de jaren aan de gevelstenen Die zij vertederd in de muren vindt;

Zij loopt voorbij de huizen op haar tenen En is van ouderdom haast doof en blind.

De vroegre jaren zijn haar niet verdwenen, Zij weet hen allen als haar eigen kind, Zij kent hun lachen en zij kent hun wenen En allen zijn haar even welgezind.

Zij weet de mensen in de huizen leven Zoals het vroeger, zo het eeuwen was;

Dezelfde droom houdt beiden saamgeweven, Zacht overgroeit de dood hen met zijn gras Dat tussen stenen zich heeft ingedreven En zelve hard is als versteend gewas.

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(27)

32

De dichter Leo Herberghs

werd op 21 Juli 1924 in Heerlen geboren. In 1946 verscheen bij Winants te Heerlen zijn eerste dichtbundel ‘Refugium’. Zijn ‘Monologus sub Astra’ werd in de reeks

‘De Zilveren Scherf’ in 1950 door O.J.C. van Loo in Kerkrade uitgegeven. Hij was een van de ‘Zes Minnaars’, de in 1951 bij dezelfde uitgever verschenen bundel.

Verzen van Leo Herberghs vindt men verder in Roeping, De Gids, Dietse Warande en Belfort, en De Bronk. In het voorjaar van 1955 zal bij de Uitgeversmaatschappij Holland te Amsterdam van hem een verzamelbundel verschijnen. Sonnetten op Maastricht werden geplaatst in de Vrijthof-rubriek van het Limburgs Dagblad. Hij schreef ons: ‘Ik vond het steeds een groot geluk, dat steden als Maastricht bestaan en dat ze in onze onmiddellijke omgeving bestaan en dat dit geen droom is, maar een nog immer voortlevende werkelijkheid... Op sommige plaatsen was het zó stil, dat wij, al ons vroegere drijven vergetend, meenden en vermoedden, dat wij aangeland waren in een verblijf, waarover in de boeken van onze jeugd gesproken werd, maar dat wij sindsdien gestaag hadden ontlopen: en nu hadden wij deze plek hervonden en een grote verbazing bleef bij ons achter, dat dit kon bestaan in deze luidruchtige wereld, die wij nog diezelfde dag hadden verlaten...’

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

(28)

Han Jelinger

is de zoon van een Maastrichtse vader en een Hollandse moeder. Geboren op 4 September 1895 te Maastricht, ging hij, anderhalf jaar oud, naar Holland, waar hij opgroeide bij zijn grootmoeder in Overveen-Bloemendaal. In Amsterdam studeerde hij aan de Hendrik de Keyzerschool en aan de Kunstacademie, waar zijn tijdgenoten waren Henri Jonas, Charles Eyck, Jos. Postmes, Charles Vos, Narinx, Troquet en Jan Grégoire. Hij schilderde later veel in de Vlaamse steden en Jelinger is eigenlijk de man geweest die met zijn talrijke schilderijen en etsen de schoonheid van oud-Maastricht aan zijn stadgenoten heeft geopenbaard. De Maastrichtenaar liep duizend keer langs het Grègsje of de molen van Clemens, totdat hij dit plotseling geschilderd zag door Han Jelinger en van toen af was het hem een dagelijkse vreugde langs deze pittoreske stadshoeken te komen.

De Meesterdrukker J.W. Veltman

is op 3 Juli 1898 in Maastricht geboren. Hij leerde het vak bij Leiter-Nypels, waar zijn vader chef van de zetterij was en waar hij van 1916 tot 1931 werkzaam bleef.

Veltman verwierf de Nijverheidsacte typografie en was van 1927-1948 leraar in dit vak aan de Middelbare Kunstnijverheidsschool. Op eigen drukkerij schiep hij meerdere fraaie boek- en andere uitgaven.

Leo Herberghs, Maastrichtse sonnetten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Landgenoot, treed toe, wees actief en zwem niet en het zal u geworden zoals het de initiatiefnemers geworden is: in vreugde des harten plegen zij hun activiteiten en zij

Frans Budé, Leo Herberghs, Wiel Kusters en Hans Berghuis, Charles Beltjens herdicht...

Het moet toch wel waar zijn wat hij zegt over ons Rade, dat mooier en groter moet worden, groter en mooier dan ons nabuurdorp Rode!’ En hoewel ze allemaal hun handtekening gezet

Hij schuift het bord met de laatste resten van zijn maaltijd van zich af, staat op, werpt het hondje een korst brood toe en zegt: ‘Kom, we gaan naar de schapen kijken.’ Achter het

Geen licht kan door zijn huid naar binnen dringen Geen stormwind is er, die zijn binnenst schendt Hij balt zijn vuist en wil zich verder wringen Diep in de aarde, die zijn woede

Het lijkt kinderlijk, maar is het niet veel kinderlijker per dag honderd auto's te maken, die vervolgens neer te zetten op een opslagplaats omdat ze niet verkocht worden en daarna

O Maas, hoe voel 'k me uw milde pracht vertrouwd, Stroom van mijn Limburg, vreugd van mijn gedachten, Droom van mijn ziel, die slechts voor schoonheid leeft. 't Is me of mijn ziel

En de aarde en al haar groen en welig kruid En God, - maar Die heeft lang in avondwind, In bloemen veel, in oog van lachend kind Mij onmiskenbaar zekerlijk geduid Dat 'k aan Zijn