• No results found

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jo Ufkes, Een vroolijke Frans · dbnl"

Copied!
236
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jo Ufkes

bron

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans. Met illustraties van Louis Raemaekers. Valkhoff & Co., Amersfoort 1913

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/ufke004vroo01_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(3)

I.

Een regenachtige Zondagmiddag.

‘Hè, ik wou, dat het nu eens eindelijk ophield met regenen. Is me dat nu een Zondag,’

zuchtte Francine, terwijl ze met verwoede blikken naar de donkere wolken en dikke regendruppels keek.

‘Natuurlijk, als je den geheelen dag op school zit, is het 't mooiste weer van de wereld, maar Zondags klettert het. Wat moet je nu zoo'n heelen dag weer uitvoeren?’

‘Kom, ouwe knorrepot, laten we hier nu gezellig gaan zitten,’ noodigde Mevrouw Voorberg, ‘dan zet ik een kopje thee, en we kijken eens wat naar de menschen, die voorbij gaan. En neem dan een illustratie, of een handwerk. Hè, jullie verveelt je zoo gauw.’

‘Moedertje, je bent een schat, en daar heb je een zoen voor je standje, maar heusch, ik weet al lang, wat voor boomen hier staan, en wat voor struiken daar, en dat er vijf knoppen, of hoe heeten die dingen, aan den telefoonpaal zitten; en naar de menschen kijken, die hier niet voorbij gaan, vind ik ook niet erg aanlokkelijk.’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(4)

‘Wat wou je zeggen?’ kwam Han tusschenbeide, ‘geen menschen? Drie boerinnen en vier boeren zijn er al gepasseerd. De een had roode, de andere bruine en de derde blauwe linten aan haar muts. O, lieve zielen,’ met een geeuw, ‘ik wou, dat er eens visite kwam!’

‘Ziezoo,’ zei Tine, die aan tafel had zitten schrijven, ‘nu nog de afzendster: T.

Voorberg, Koninginnestraat, Teteringen bij Breda. En wat zitten jullie toch te mopperen, vervelen jullie je? Een walsje hebben? “l' Amoureuse”, alvast een voorproefje voor vanavond?’ ‘Hè ja,’ juichte Francine, ‘kom Han, luilak, sta dan op, en leid je dame ten dans. Hè, toe dan!’ En ze sjorde en trok aan haar broer, die heerlijk op z'n gemak in een crapaud lag. ‘Kom moedertje, Tien, help eens mee, we zullen dien mijnheer er eens uitkietelen. Onder z'n kin, daar kan hij niet tegen.’ En met vereende krachten begon de familie te kietelen. Daar bleek hij toch niet tegen bestand te zijn. ‘Oooo, kinders spaar me, ik dans al. O, laat dat toch. Ha, ha, ha, akelige mispunten. Oooo, moeder, help u me dan toch. Oooo, ik dans al.’ En met een sprong was hij overeind, en danste woest met Francine de kamer door, hun dikke moedertje haast omver. ‘Ja, maar daar komt niets van in,’ protesteerde Mama, ‘hier op dat goeie karpet. Allo jullie, in de gang, hoor! Hupla marsch.’ Al dansende trokken ze de gang in. ‘Heerlijk Han, toe, links om nu.’ En ze walsten maar door, vier keer linksom, vier keer rechtsom, terwijl Tine onvermoeid doorspeelde.

‘O hemeltje, Tine begint met gevoel te spelen,’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(5)

zuchtte de danseuse, toen Tine nu eens langzamer, dan weer vlugger speelde, al naar ze mooier vond. ‘Hallo, geliefde zuster’, riep Han naar binnen, ‘denk er alsjeblieft om, dat we niet gevoelvol kunnen dansen. Een, twee, drie. Een, twee, drie, mooi zoo!’ ‘Zeg,’ dit tegen Francien, ‘ik vind, dat je zalig walst, dat zoekt men niet achter zoo'n dikkerdje als jij!’

‘Dank je wel voor dat tweeledige compliment, vooral voor dat negatieve! Maar nu is 't genoeg. Ik puf gewoon. Meine Dank ist grosz, schöne pianiste,’ en een groote heidebouquet uit een vaas nemend: ‘May I offer you diese schöne bouquet,’ met eene diepe buiging.

‘Wel ja, jij bent een bolleboos. Een tien voor je talen hoor!’ zei Han goedkeurend.

‘Ach ja, ich bin ein Cosmopoliet. Ich spreche alle Zahlen.’

‘Hoor eens,’ bestrafte moeder, ‘dat jullie Duitsch spreekt, vind ik uitstekend, maar doe het dan goed, op deze manier....’ Moeder kon niet eens uitspreken, zoo lachten ze.

‘O, moeder, alstublieft, hou op met dien onzin!’ riep Han met de ooren dicht.

‘Verbeeldje, goed! Hoor je 't, Tien, wij goed Duitsch spreken. Wij, die nooit meer dan een vijf hadden; alle menschen!’

‘Ja,’ proestte Tine, ‘dan koopen we elk een zakdictionaire en ieder oogenblik snuffelen we dan zenuwachtig naar een woord.’

‘Nou maar, moeder, het is nog zoo 'n slecht plan niet; dan zouden ze heel wat minder kakelen dan nu! M'n hoofd loopt om! Kom, wie gaat er een eind mee op stap?’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(6)

‘Ik!’ bood Francine aan. ‘Moet jij je nog verkleeden?’

‘Nee, 't is maar rijksgoed.’ Han was cadet, tweede studiejaar.

‘Jij doet een andere rok aan, en je regenmantel om’, waarschuwde mama.

‘Ja moeder. Ga je ook mee, Tien? Hè, jij zit natuurlijk al weer verdiept. “De tweede vrouw”, van Marlitt, nog wel. Kom, ga mee, ze krijgen elkaar toch wel. Marlitt moest ons lot besturen, dan kwamen we allemaal goed terecht’.

‘Hè Frans, teut niet zoo, ik heb m'n jas al aan. Die meisjes ook altijd!’

‘Ja, ja, ik ga al, vijf minuten maar!’

‘Kom Tine, ga ook mee,’ trachtte Mama haar te overreden, ‘je frischt nog eens wat op. Kom, gauw een oude rok aan.’

‘Och nee, die regenmantel zit zoo idioot, zoo'n antieke. En m'n haar wordt zoo piekerig voor vanavond. Nee, ik blijf maar thuis. Dan gaan wij een beetje modeplaten kijken, hè moeder, voor onze nieuwe blouses.’

‘Hè, nuf jij,’ verweet haar broer, ‘bang voor de krulletjes. Frans gaat er toch ook door.’

‘Present generaal,’ meldde deze zich aan.

‘Nu, bonjour dames, zoek ook maar wat moois voor mij uit.’

‘Neem een paraplu mee,’ riep moeder haar nog na.

‘'t Idee, een paraplu!’ mopperde Francine verontwaardigd. ‘Dag Moeder,’ riep ze voor het raam, ‘'t is meer zonde van de paraplu, dan van mij.’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(7)

En weg gingen ze, broer en zuster; moeder keek ze met trots na, haar twee flinke kinderen. Terwijl Tine haar allerlei mooie blouses wees, en steeds vroeg: ‘Kijk, hoe zou u dit vinden voor Francine, met dat puntige stuk? Of nee, dit nog beter,’ en zoo zich maar al verdiepte in smaakvolle garneeringen, antwoordde ze maar verstrooid.

Ze had zorgen, zware zorgen, het moedertje. O, ze wou het haar kinderen graag zoo min mogelijk laten voelen, hoe ze moest schipperen om rond te komen, hen zoo min mogelijk met geldzorgen plagen; maar toch, de kinderen waren al zoo groot, ze moesten toch begrijpen, al vertelde zij het hun niet telkens en telkens weer, dat ze zuinig moesten zijn. En wat was het daarom een teleurstelling voor haar geweest, toen gisteren die rekening kwam van Han's kleermaker, en een van een sportmagazijn.

Allerlei onnoodige dingen stonden er op. Waarom deed die jongen dat toch, hij wist toch, hoe het met Moeders financiën stond. Ja, ze begreep wel, dat het moeilijk voor hem was, om zich de luxe te ontzeggen, die zijn vrienden zich konden permitteeren, maar waarom kwam hij er niet rond vooruit, dat hij geen geld had. Geen van zijn ware vrienden zou hem daar toch minder om achten. Hij moest die valsche schaamte overwinnen, zóó kon het niet langer! Twintig gulden alléén voor

tennisbenoodigdheden! Waarop kon ze dat nu weer uitzuinigen? Ze zou hem er nog eens flink over aanspreken; hem alles en alles nog eens bloot leggen. Hij moest immers haar steun zijn, hij, haar oudste. Hij had al zoo váák beloofd, dat hij flinker zou worden,

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(8)

dat ze niet veel vertrouwen meer had in z'n beloften op dat punt. Maar kom, niet den moed laten zakken, bemoedigde zij zichzelf, de jongen is au fond zoo goed. Hij heeft ook zoo lang onze betrekkelijke weelde gekend, toen z'n vader nog leefde, nu valt het hem natuurlijk zwaar.

‘Moedertje, u let niet op!’ stoorde Tine haar opeens, ‘waar zijn uw gedachten?

Biecht u eens eerlijk op, heeft u wel iets gehoord van wat ik hier heb zitten beweren?’

‘Om je de waarheid te zeggen, niet veel kind; maar laten we morgen nog maar eens zien, dan beloof ik betere aandacht. Nu ga ik eens naar Tonia, anders gebeuren er ongelukken in de keuken.’

Tine bleef nog wat genieten van alle mooie toiletten. ‘Hè, zoo'n lichtblauw japonnetje met crême kant, zoo eenvoudig en mooi; wat zou ik dat dol graag willen hebben. Lichtblauw is zoo echt mijn kleur. Hoe zei luitenant van der Helm dat laatst ook? O, ja. “Juffrouw Voorberg, u moet veel van dat mooie lichtblauw dragen. 't Is precies de kleur van uw oogen!” Idiote vent! Maar toch, zoo'n japonnetje! Enfin, haar kanten blouse was ook heel mooi. Zou ze nog zoo'n blauw lint langs den boord zetten voor vanavond? Och neen, heelemaal wit stond toch veel mooier.’

Toen dat gewichtige besluit genomen was, zocht ze nog allerlei toiletten uit voor den tijd, dat ze eens rijk zou zijn, tot ze in de verte Han en Francine zag aankomen.

't Was nog altijd koud en druilerig buiten. Heel de Koninginnestraat leek een groote vijver, met hier

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(9)

en daar kleine eilandjes er in. En Han en Francine stapten er dapper doorheen, zwart van den regen. Tine ging maar gauw een kopje thee zetten, ze zouden wel koud zijn.

Bedrijvig was ze aan het werk. Ze was eene aardige verschijning, zooals ze daar voor de theetafel stond. Ze was groot en slank en had daarbij zulke rustige, prettige manieren. ‘Prinsessemanieren,’ noemde Francine ze. ‘Tine, je bent op en top de aristocrate van de familie,’ had ze eens gezegd, ‘maar je neus is zeldzaam ordinair.’

Die wipneus was dan ook de nachtmerrie van de ongelukkige bezitster, en Tine had stilletjes al heel wat touwtjes en haarspelden om dat lichaamsdeel gebonden om het te fatsoeneeren, maar tot nu zonder gevolg. Overigens was er niet veel op haar gezicht aan te merken met de mooie blauwe oogen en het donkerblonde krullende haar.

's Avonds was het in de meisjeskamer schitterende verlichting. De petroleumlamp was zóó hoog opgedraaid, dat ze bijna walmde, en op het geimproviseerde toilet van Tine stonden drie kaarsen te branden. Tine was wat trotsch op dit kunstgewrocht, dat van een oude waschtafel met spiegel gemaakt was. Heel kaal en verveloos met een verweerd glas, had ze haar van den zolder gehaald. Maar, wie arm is, moet slim zijn, was haar spreuk, en met wat tubetjesverf had ze de kale plekken bijgekleurd, een kleedje ging over het blad, met een sarong werd de spiegel gedrapeerd, en met veel voldoening had Tine haar werk aanschouwd. Kam en borstels, een oude flacon van

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(10)

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(11)

‘Och nee, dan doe ik maar niets om.’

‘Nou, dan neem ik de kralen wel. Krijg jij dan het medaillon maar.’

‘Kan het je heusch niets schelen? Nou, graag dan hoor! Wacht, zal ik je eens helpen met je blouse. Gut kind, wat word jij dik! Je blouse is haast te nauw!’

‘Jakkes ja, ik word vierkant.’

‘Heb je geen betere ceintuur?’

‘Nee. Is ze niet goed genoeg?’

‘'t Lijkt wel een veter. Wacht eens, ik heb nog wel een paar nieuwe haarlinten, als we die eens aan elkaar naaiden!’

Weldra toog het tweetal naar beneden. Daar zat Francine's boezemvriendin, Adri Helvoirt, al op haar te wachten. ‘Ik begrijp niet, wat jij aan Adri vindt,’ zeiden Tine en Han altijd. Maar Moeder en Frans trokken steeds partij voor het stille, ernstige meisje.

Mevrouw vond, dat haar kinderen gezien mochten worden. De dunne, kanten blouses boven de crême rokken stonden keurig. Francine was wel niet mooi, zooals Tine, maar toch o zoo innemend met haar vriendelijk, open gezicht. Haar heldere, grijze oogen, en het steile, zware haar waren wel haar voornaamste schoonheden.

Want niemand zou haar te grooten mond volmaakt kunnen noemen, noch haar

‘vierkant’ figuur. ‘Rollade,’ noemde Han haar.

‘Nog even een kopje thee, kinderen,’ zei Moeder.

‘Toe Kees, geef nog eens een kopje uit het buffet,’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(12)

dit tegen haar jongsten veelbelovenden spruit, die met de ellebogen op tafel, duimen in de ooren, zat te genieten van ‘Vrijbuiter Triplex’, van Paul d'Ivoi. Hij hoorde natuurlijk niet, wat moeder hem vroeg.

‘Allo boy, hoor je je Moeder niet?’ haalde Han hem vrij onzacht uit zijn boekenwereld, en trok hem plagend het boek onder den neus weg.

‘Mispunt! Flauwerd! Geef me m'n boek terug!’

‘'k Denk er niet aan. Geef eerst je Moeder een kopje uit het buffet,’ en plagend hield hij het boek hoog boven z'n hoofd.

‘Toe Han, geef het hem maar. Tine heeft me al een kopje gegeven,’ suste Moeder.

‘Nu zeg dan eens: ‘Asjeblieft broer.’

‘Dat zou je wel willen, hè,’ en woedend vloog de Hoogere Burgerscholier, eerste klas, zijn broer den Cadet aan, en poogde te vergeefs diens arm naar beneden te trekken.

‘Kom, wat zegt ie nu tegen z'n grooten broer? Kan je niet eens asjeblieft zeggen?’

‘Nee, 'k zeg het niet, ik zeg het niet. En je moet me dat boek terug geven,’ en met z'n sterke jongensvuisten beukte hij z'n broer. Eindelijk, met behulp van Francine, bemachtigde hij het boek. Dadelijk, of er niets gebeurd was, zat Kees weer in z'n vorige houding.

‘Nu niet te laat thuis komen,’ vermaande Moeder, ‘want anders weet Frans morgen weer niet van opstaan.’

‘O, Moeder, praat me daar niet van. De Maandag-

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(13)

ochtenden vind ik altijd de rampzaligste oogenblikken van mijn bestaan. Nu dag, Moezimoes, blijf maar niet voor ons op!’ En diep in hun mantels en doeken gedoken, begaven ze zich op weg. Glimlachend hoorde Moeder nog hun vroolijke stemmen in de avondstilte.

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(14)

II

Maandagmorgen. Bezoek bij tante Bets.

't Was Maandagmorgen, heel vroeg nog. In den huize Voorberg was alles nog in diepe rust, behalve in de keuken, waar de eenige gedienstige, Tonia, al druk aan het schoenenpoetsen was.

‘Och, och,’ zuchtte ze meewarig, ‘wat slijt Keessie z'n schoenen toch met dat gevoetbal. Als ik Mevrouw was, zou ik hem voetballen. En daar heeft juffrouw Francine gisteren met haar beste schoenen door de modder gebaggerd. Wel ja, 't ken niet op. Mevrouw en ik houden den boel bij mekaar, maar die kinderen!’ Een korte tik van haar keukenklokje stoorde haar in haar overpeinzingen.

‘Al half zeven! Juffrouw Francine maar eens gaan roepen, anders verslaapt ze zich weer.’

Weldra klonk er een roffel op de deur van de meisjeskamer.

Geen geluid.

Toen werd er maar even met het hoofd om den hoek van de deur geroepen:

‘Juffrouw Francine, 't is al zeven uur!’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(15)

Tonia jokte er altijd minstens een half uur bij, maar Francine en Kees, die het vroegst op moesten, wisten dit al, en trokken er altijd een half uur af.

Daar kwam toch eenige beweging in een der bedden, en een donker hoofd kwam slaperig boven de dekens uitkijken.

‘Hè? Ja, ik kom er uit!’

‘'t Is zeven uur juffrouw, heusch waar!’

Tonia af. Francine's hoofd verdween weer, en alsof er geen Tonia geweest was, sliep ze in.

't Zag er op 't oogenblik niet bepaald netjes uit in dit appartement. Handschoenen, waaiers, bloemen, ceintuurs, dansschoentjes lagen in bekoorlijke wanorde dooreen.

‘Laten we alleen onze japonnen maar wegbergen,’ had Tine gezegd, ‘ik ben morgenochtend toch thuis, en zal alles wel opruimen.’

Daar verscheen Tonia's hoofd weer.

‘Nee maar, juffrouw, staat u toch op! Ik roep u niet meer, hoor!’ En met dit dreigement trok ze af.

Een heftig gewoel in bed, langgerekte zuchten, en eindelijk daar zat Francine rechtop.

‘Hè, hè, nu al weer op. Hè, nu nog een uurtje kunnen liggen! Hè, hè,’ geeuwde ze. ‘Jakkes, Maandag,’ soesde ze, met één been al uit bed. ‘Natuurkunde, Engelsch, bah!’

‘Au,’ haar teenen deden nog pijn van 't dansen. Wat had die lange Deissel haar ook getrapt. 't Was een heel gewicht, als zoo'n kamerolifant op je voeten ging staan.’

‘Toe Frans, teut toch niet zoo, je komt te laat,’ klonk een stem uit het andere bed.

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(16)

‘Zeur jij maar niet, jij kunt gemakkelijk praten, nu je niet meer naar school hoeft.

Die vervelende school! In 't holst van den nacht moet je daar warempel je bed al voor uit!’ Maar al mopperende stond ze nu toch al voor haar waschtafel. Vóór achten was de stemming in de meisjeskamer nooit erg rooskleurig. Nu was het natuurlijk haast-je, rep-je. Toen ze naar beneden ging, belde Adri Helvoort al, en vijf minuten later wandelden ze op den Singel, ieder nog ijverig studeerende in een Natuurkundeboek.

‘Hoe vond je het gister?’ vroeg Adri.

‘O, leuk. 'k Heb me uitstekend geamuseerd. En jij?’

‘Ja, ook nogal.’

‘Je was zoo stil, er was toch niets?’

‘Wel nee, wat zou er zijn! Maar ik hoor niet in zoo'n joligen troep. Jakkes, ik vind mezelf soms zoo saai,’ zei Adri met veel zelfkennis.

‘Hè,dat is niet waar! Je bent ernstiger dan wij, maar gunst, dat is maar goed ook, want wij!... 'k Mocht heusch wel eens een voorbeeld aan je nemen, want Moeder kijkt soms zoo bezorgd en wij lachen de wereld maar door. En ik ben ook nog zoo slordig er bij, en ik moest eigenlijk veel meer studeeren, als ik ooit van mijn leven nog eens schooljuffrouw wil worden. O ja, weet je, dat ik met April naar de meisjesschool ga?’

‘Toch niet waar?’

‘Ja heusch, over twee jaar doe ik dan examen. Hemeltje, daar gaat de eerste bel!’

Met fladderende haren, hoed schuin op het hoofd, en buiten adem stormden ze het hek binnen. Gelukkig

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(17)

was er niemand in de leeraarskamer, om ze een bestraffenden blik toe te werpen.

Juist toen ze binnenkwamen, wilde de Concierge voor de tweede maal bellen.

‘Hè toe, Bos, wacht nog even!’

‘Wat zijn jullie weer laat. Maak nu maar gauw voort,’ en de deftige Concierge schudde bestraffend het hoofd. Juist op tijd kwamen de meisjes binnen, gevolgd door den directeur.

‘Zoo, zijn we weer eens laat, dames?’

‘Mijnheer, als u ze er niet meer in wilt hebben, stuurt u ze maar naar mij toe, dan heb ik Woensdag nog wel een paar extra uurtjes.’

De ‘dames’ antwoordden maar niets, want met den directeur viel niet te gekscheren.

En z'n zwarte kuif hing zoo strijdlustig over z'n voorhoofd, dat was nooit een goed teeken. Die kuif was zoo ongeveer de barometer van den baas z'n humeur. Als hij een paar maal z'n hand door de zwarte lok heen haalde, zoodat z'n hoofd een bekoorlijke ragebol geleek, was het ‘storm.’ Dan zagen ze hem allen liever gaan dan komen.

‘Mijnheer Ducroix, u wilt zeker wel even den examenrooster dicteeren, de repetitie begint Donderdag.’ En zich tot de leerlingen wendende: ‘Nu maar eens flink aangepakt, want dit is de luiste klas van de heele school.’

De ‘luiste’ klas trok er zich niet veel van aan, want de directeur maakte ongeveer het zelfde compliment aan elke klas. De deur was nog niet achter den man dicht, of een gegons en gegichel steeg op

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(18)

uit die dertig jongens en meisjes. Arme leeraar, hij was te goed voor die bende, strafte nooit flink, en bijgevolg was hij aan de heidenen overgeleverd. De afdeeling jongens besprak de match van gisteren, aan den meisjeskant werd er nog eens gepraat over het avondje van den vorigen dag.

‘Ik wacht!’ klonk het uit 's leeraars mond.

Niemand luisterde.

‘Zijn de gesprekken haast klaar?’ al een beetje driftiger.

Geen verandering.

‘En nu is het uit!’ met een vuistslag op de tafel.

Nu was het dan ook uit voorloopig, en de les kon begonnen worden.

Francine zat naast de baby van de klas, een meisje van veertien jaar, met een buitengewoon vlug verstand, maar o, zoo lastig. Hoe ze altijd zulk best werk leverde, was iedereen een raadsel, want ze lette nooit op. Zoo vertelde ze al dadelijk, dat ze om twaalf uur bij haar grootmoeder ging koffiedrinken. ‘Heerlijk, die had altijd zulke zalige dingen.’

‘Zeg,’ fluisterde ze, ‘ik zal Ducroix eens naar boven laten kijken.’ En ze staarde heel lang naar het plafond.

‘Nu jij,’ tegen Francine.

Ze deed het, lang en aandachtig. Toen Henny weer, terwijl ze zoo nu en dan proestte, alsof ze iets heel leuks zag. Weldra zat de heele buurt naar boven te kijken, en toen mijnheer Ducroix natuurlijk ook. 't Was gelukt! Ze kneep Frans in de armen van pret. Hij zag natuurlijk niets bijzonders.

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(19)

‘Waarom kijk jij zoo naar boven?’ vroeg hij streng aan het meisje, dat het dichtst bij hem zat.

‘Ik? Ja, gunst, omdat de anderen keken.’

‘Dat is geen excuus.’

‘'t Is toch heusch waar.’

‘Hou je mond! Waarom keek jij?’ tot een ander.

‘Ook omdat de anderen keken.’ Onderdrukt gelach werd al achter uit de klas gehoord.

‘Hou je me voor den gek, kind! Ik moet weten, wat dat beteekent,’ riep hij woedend.

‘Waarom keek jij, Velders?’

‘Omdat de anderen keken.’

‘Wie zag je kijken?’

‘Nel Wildman.’

‘Waarom jij?’

‘Omdat zij keek,’ weer een ander aanwijzend.

‘En jij?’ Zoo ging het nog een paar banken langs. Niemand had nog Henny of Francine genoemd, ofschoon ze allemaal wisten, dat die er mee begonnen waren.

Opeens klonk er een benauwd stemmetje.

‘Ik ben er mee begonnen.’

't Was Henny, die zich zelf aanklaagde.

‘Zoo en waarom.’

't Onderlipje begon verraderlijk te trillen en half huilende zei ze:

‘Omdat... omdat, 't zoo leuk was!’

Groote hilariteit in de klas, Henny in tranen, Mijnheer Ducroix ziedend.

Eindelijk kon hij zich verstaanbaar maken, en zoo indrukwekkend mogelijk zei hij, dat ze om twaalf uur maar eens moest blijven.

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(20)

Toen alle kinderen uit de klas waren, zat daar het kleine meisjesfiguurtje zoo zielig eenzaam in het groote, holle schoollokaal. Dikke tranen rolden haar over de wangen, en in haar zenuwachtigheid zat ze haar zakdoek stuk te bijten.

Zoo erg had ze het niet bedoeld! En nu zou ze misschien niet eens meer naar grootmoeder kunnen gaan. Frans had beloofd tien minuten te zullen wachten, en dan even bij haar grootmoeder te zullen aanloopen.

Maar ze hoefde niet eens tien minuten te wachten. Daar kwam Henny al aan, lachende door haar tranen heen.

‘O, hij is een snoes! Hij lachte al weer, en zei, dat ik niet zoo huilen moest.

'k Zal hem nooit, nooit meer plagen.’

‘O, Henny, Henny, hoe lang zal dat Eeuwig Edict duren? Wat vroeg hij nu eigenlijk?’

‘Eerst waarom ik huilde, en of ik spijt had. Ja, zei ik natuurlijk. 'k Zal het heusch nooit weer doen. En ook een beetje, omdat ik bij m'n grootmoeder moet koffiedrinken vandaag! Nou, en toen mocht ik dadelijk weg!’

Dat kon Francine zich best voorstellen. Ze vertelde het natuurlijk thuis aan de anderen. Kees vond het: ‘verdraaid lollig!’

‘Hè moeder, laat Kees toch niet zoo ruw worden,’ ergerde Tine zich.

Dat vond Moeder ook, en Kees kreeg een vermaning.

‘Ze praten allemaal zoo,’ mopperde hij met verwoeden blik naar z'n zuster.

‘Maar daarom vind ik het niet goed, dat mijn zoon

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(21)

het doet, en ik hoor zulke woorden niet meer van hem, is 't niet Bube?’ zei Moeder vriendelijk.

‘Nou goed dan,’ gaf 't jongemensch toe.

Toen Francine weer naar school ging, vroeg Moeder haar, of ze even bij nicht Bets wilde aangaan om vier uur, om te vragen of ze Woensdagavond thee kwam drinken.

Even over vieren stonden Francine en Adri dus op de stoep van tante Bets, of eigenlijk van nicht Bets huis.

Francine had Adri meegetroond, en deze had het graag gedaan, want er was thuis niemand, die op haar wachtte. Ze was een eenig kind en haar moeder was dood.

Mijnheer Helvoirt was een stille, in zich-zelf gekeerde man, die zich weinig met zijn dochter bemoeide. Francine vermoedde wel eens, dat Adri zich niet erg gelukkig gevoelde thuis, maar daar deze nooit klaagde, sprak zij er ook maar niet over.

Tante Bets woonde op een bovenhuis in de Veemarktstraat, geheel alleen. Ze was

‘een oude vrijster,’ maar, zeiden de meisjes Voorberg altijd, als wij oude vrijsters worden, hopen we op tante Bets te lijken, want dat is een snoes.

‘Zoo meiskes, dat is aardig, dat je me op komt zoeken. Kijk maar niet naar den rommel, en ga daar maar zitten bij het raam.

Ja zeker Adri, ga maar in die groote zorg zitten, en de dikke Frans in dezen luien stoel. Dik en lui hoort bij elkaar. Wacht, nu nog elk een voetenkussen. Doen jullie je mantels niet af? Toe, dan toch even

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(22)

los, anders heb je er straks geen warmte van. Ziezoo! En vertel nu eens wat van thuis.

Moeder goed? En de anderen? En bij jou ook, Adri? O ja, jullie bent gisteren uit geweest, hè? 't Was zeker wel gezellig.

Je moet me er maar eens van alles van vertellen, dan denk ik weer aan vroeger, toen je Moeder en ik ook samen uitgingen.

Nou, en je Moeder mocht gezien worden, hoor, zoo knap en lief, en ze kon zoo fier een zaal binnenstappen, niets verlegen; ik kwam dan altijd maar achter haar aan.

Toe Jet, zei ik dan, ga jij maar eerst; al die menschen kijken zoo naar je en....’

Hier moest ze wel ophouden, omdat Francine zoo vreeselijk lachte.

‘O, lieve tante Bets, wees asjeblieft niet boos! Ik lach u heusch niet uit, maar u heeft zoo 'n éénigen woordenvloed! Toe, u is toch niet boos!’

‘Wel nee, lieve kind, lach jij maar. Ik weet wel, dat ik een echte ratel ben,’ zei tante Bets goedig, ‘maar je moet maar denken, dat ik den geheelen dag niemand heb om tegen te spreken, dan mijn kanarie. En wie dan maar komt, trakteer ik op al m'n opgespaarde nieuwtjes. Nu zijn jullie de slachtoffers. Kom, ik zal maar eens zien, of er nog wat in het trommeltje is, en jullie wilt zeker wel een kopje thee.

‘Nu zul je eens zien, of ik ook m'n mond kan houden, Frans,’ lachte tante met een knipoogje tegen Frans.

‘Heusch tante Bets, ik hoor u zoo graag vertellen. U heeft altijd van die eenige verhalen van vroeger,’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(23)

zei het schuldbewuste meisje, niet alleen om het weer goed te maken, maar ook, omdat ze altijd werkelijk genoot van tante's smakelijke geschiedenissen uit de oude doos.

‘Hè ja, juffrouw Hilhorst, vertelt u eens van vroegere partijtjes,’ kwam Adri haar vriendin te hulp.

‘Nee, nee, nu niet, dan moeten jullie later maar eens op een avond komen, en dan zal ik je van alles vertellen, en allerlei portretten laten zien, tot mijn mond er vermoeid van wordt, en dat gebeurt niet gauw.’

Daar werd gebeld.

Even later kwam Kees binnen.

‘Hè, zijn jullie hier,’ klonk het teleurgesteld.

‘Zoo, bevalt het je niet?’ lachten de meisjes.

‘Kom je tante wel eens meer opzoeken?’

‘Ja, hij komt me altijd een verslag brengen van de match. Hoe is het gister afgeloopen,’ vroeg tante zeer belangstellend. De meisjes zaten te proesten.

‘O tante, éénig! Ze hebben natuurlijk gewonnen. Onze heele club had op Velocitas gewed, ze wonnen ook met 5-3.’

‘Prachtig hoor.’

‘En die scheidsrechter was toch zoo'n valsche vent. Ze hadden best een goal meer kunnen hebben.’

‘O, wat schandalig,’ zei tante verontwaardigd.

‘Nou! En die eene vent trapte zòò hard, heusch, hij kon u wel over den Singel trappen!’

‘Nou jongen, liever niet.’

Adri en Frans waren slap van het lachen. Kees was woedend.

‘Ik ga weg, hoor tante. Vervelende nesten! Lache-

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(24)

bekken! Tante lacht toch ook niet? Dag!’ Kees af.

‘Gunst tante, ik zie u al over den Singel vliegen.’

‘Och liefje, je moet hem niet uitlachen. Hij komt me altijd zoo trouw van alles op de hoogte houden. En ik kan heusch geen keeper, of hoe heet zoo'n man, van een ander onderscheiden, maar hij leeft er zoo in. 't Is ook nog zoo'n kind, hè. Hij weet, dat tante Bets altijd wat in haar trommeltje heeft. Verbeeld je,’ en tante ging er eens echt genoeglijk bij zitten, ‘laatst komt hij hier met een sigaret, en smeekte zóó, of hij haar hier op mocht rooken, dat ik het maar toestond. En hij dampte er maar op los. Ik zat hem doodsbenauwd aan te kijken, of hij ook wit om den neus werd, maar 't liep nog al goed af. Een paar zure appels er boven op, en de gevolgen bleven uit!

Hij mag nog niet rooken, wel?’

‘Neen. Laatst maakte Moeder zijn bed eens op, en vond onder z'n matras een doos sigaretten, nog half vol! Tonia wist het wel, zei ze. “Maar waarom mocht Keessie nou niet ereis rooken? Ongezond? Daar geloofde ze niets van. Haar grootvader ging met z'n pijp naar bed, en die was nu al 85. Maar als Mevrouw 't nou pertinent niet hebben wou, dan zou ze 't wel verbieden!” Eenig hè? Nou tannie, we verdwijnen.

O, ja, of u Woensdag thee komt drinken, daarom kwam ik eigenlijk hier.’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(25)

III

Een avond bij Adri. Kennismaking met Eelco.

‘Moeder,’ had Han op een avond gezegd, ‘ik heb hier een zoon van een vriendin van u ontdekt op de Akademie, Eelco Rijpkema Vos!’

‘Rijpkema Vos,’ verbaasde Moeder zich, ‘toch niet een zoon van Ella van Vloten?’

‘Ja, daar is hij een zoon van.’

‘Neen maar, dat je dat niet eerder geweten hebt, neem hem maar eens gauw mee.

Ella en ik schrijven elkaar in de laatste jaren heelemaal niet meer, maar ze was als jong meisje mijn liefste vriendin.’

‘Ja, hij had z'n moeder ook vaak over u hooren praten, maar ze wist niet meer, waar ergens in Nederland u woonde. Zal ik hem dan maar Woensdagavond meenemen?’

En zoo was Eelco Rijpkema Vos 's avonds meegekomen. Moeder had dadelijk beslag op hem gelegd, en hij moest van alles vertellen, van zijn ouders, die in Indië woonden, van zijn broertjes en zusjes, waar hij de oudste van was. En hij deed het met liefde.

‘Ik kan zoo met niemand eens over hen allen

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(26)

praten, en 't is juist zoo prettig, dat u Moeder en Vader gekend heeft.’

‘Toen je Moeder getrouwd naar Indië ging, beloofden we elkaar plechtig elke maand te zullen schrijven, maar o wee, dat heeft niet lang geduurd.’

‘Nu, Vader en Moeder komen hier over een of twee jaar met verlof, dus dan kunt u de vriendschap weer vernieuwen.’

‘En in dien tijd moet jij maar veel hier komen, hoor jongen!’

‘Zeg,’ kwam Kees hier tusschenbeide, ‘kan jij sjoelbakken? Toch zoo lollig, o nee, dat mag ik niet zeggen van Tine, zoo éénig, dan maar. Ik kan het 't beste, en dan Frans, die is nu naar de droge bokking!’

‘Naar wie?’

‘Och, naar Adri Helvoort, haar aller-aller-allerliefste vriendin.’

Om zeven uur stapte Francine al bij Adri binnen. Mijnheer en zij waren juist klaar met het eten, maar er was nog niet afgenomen.

‘Dag Guusje,’ zei Mijnheer verstrooid.

‘Ik ben Francine, Mijnheer. Foei, mag u zoo maar den naam van uw oude kennissen vergeten!’

‘Ja kind, dat is de oude dag. M'n geheugen laat me zeker al in den steek.’

‘Hè mijnheer, oude dag! U doet net, of u al haast tachtig bent. Dan moet u tante Bets eens hooren, u weet wel, Bets Hilhorst, nog een vroegere schoolvriendin van u. Die is heel erg beleedigd, als we haar oudje noemen.’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(27)

‘Nu praatstertje, werk jij maar prettig, ik ga naar boven.’

Adri had intusschen wat boeken op de kanapé gegooid en een klein tafeltje bij de groote geschoven.

‘Zullen we eerst de tafel laten afnemen,’ stelde Francine voor, die zich wat ergerde aan den ongezelligen rommel.

‘Marie zal dadelijk wel komen.’

Ze zochten hun boeken bij elkaar, en na een kwartiertje nog wat rondgescharreld te hebben, gingen ze aan het werk. Marie was er nog niet geweest.

‘Kom Adri, laten we zelf maar even afnemen. Marie heeft het zeker druk. Laat je den boel wel meer zoo staan?’

‘Och ja, soms staat het er om negen uur nog. Pa gaat toch naar boven, en mij hindert het niet.’

‘Jakkes, wat ongezellig! 't Is hier zoo'n leuke kamer, maar neem me niet kwalijk, er is een beetje rommel.’

Adri keek eens rond, en ja, nu schaamde ze zich toch wel wat.

‘Maar Frans,’ verontschuldigde ze zich, ‘voor wie moet ik het gezellig maken? Ik ben er zoo aan gewend, en ik zie geen mogelijkheid om het hier netter te maken. Pa komt na het eten niet meer beneden. Hij krijgt z'n kranten en z'n thee boven, om tien uur ga ik hem goedennacht zeggen, en den volgenden dag ruimt Marie hier op, voor het ontbijt.’

Frans was zoo verbaasd, dat ze zich niet zeer tactvol liet ontvallen:

‘Drinken jullie dan afzonderlijk thee. Zit je Pa dan boven te wèrken?’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(28)

‘Nee Frans, te lezen. Maar hij denkt er niet aan, om dat hier te doen.’ En toen plotseling met een snik lei ze haar hoofd op tafel, en begon zacht te schreien.

‘O, Adri, Adri, toe dan toch,’ schrikte Francine. Ze liet haar eerst uithuilen, met haar arm om Adri's schouder geslagen. Nooit had ze vermoed, dat het zóó hier gesteld was. Adri was zoo gesloten, nooit had ze geklaagd over haar weinig gezellig leven, zich nooit één bitter woord laten ontvallen. Nu eindelijk schreide ze haar jong leed, al haar opgekropt verdriet eens uit.

‘Kom Adri,’ zei Frans eindelijk, ‘vertel me nu eens, wat er is. Heusch, het zal je opluchten, en misschien weten we met ons tweetjes wel raad!’

‘Ik wou het je eigenlijk verzwijgen,’ snikte Adri, ‘maar 't viel mij zoo moeilijk.

Als je eens wist, hoe vreeselijk eenzaam ik me soms voel, hoe jaloersch ik soms op jullie ben, met jullie heerlijk gezellig thuis. En dan, hoe slecht en onbeduidend ik mezelf vind, dat ik het Vader niet gezelliger kan maken. Niets, niets geen prettigs is er meer in huis sedert Moeders dood!’

‘Maar,’ viel Frans aarzelend in, ‘heb jij dan nooit eens geprobeerd...?’

‘Vroeger nooit. Toen dacht ik er nooit aan, en nu is het te laat. Eerst maakte Vader wel eens aanmerkingen, maar langzamerhand bleef hij meer boven, en dan zit ik hier alleen beneden, elken avond weer. Marie zit in de keuken te slapen, en 't is zoo stil in dit akelige groote huis. 't Is dan, alsof ik het eenige

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(29)

levende wezen ben, en de eenzaamheid en stilte maken me soms zoo bang en naar, dat ik maar al hier zit te huilen, en haast de kamer niet uit durf gaan.’ Adri snikte zenuwachtig, en Frans kende het anders zoo kalme meisje niet meer. Ze wist niet, wat te zeggen, al had ze ook nog zoo'n groot medelijden met haar. ‘Was maar wat meer bij ons gekomen. Je wist toch, dat je altijd welkom was.’

‘Och neen, dat wou ik niet. Ik ben geen al te verkieslijk gezelschap,’ zei ze bitter.

‘Vader heeft me ook heelemaal niet noodig, beschouwt me als een kind. Nooit zal hij me iets van z'n werk meedeelen, we praten over nuchtere alledaagsche dingen.

En zie je, ik wil zoo graag anders, vooral in den laatsten tijd. Maar 's avonds bij Vader gaan zitten, durf ik niet. Als hij er opgesteld was, zou hij het wel vragen, en dus blijf ik maar hier bij dien rommel, die me langzamerhand totaal onverschillig wordt. Vader is geloof ik tevreden, maar ik kan soms niet. Jullie vindt me vaak stil en teruggetrokken, maar als je dan wist, hoe ik den geheelen winteravond in een koude kamer heb gezeten; hoe, als ik naar bed wil, dat nog niet eens is opgemaakt, dan begrijp je wel, dat ik niet zijn kàn als jullie. En zeg je Marie er wat van, dan heeft ze het zoo druk. O Frans, o Frans, ik wou, dat ik was als jij, zoo flink, zoo resoluut.

Jij zou er wel verandering in weten te brengen, maar ik....’ En snikkende liet ze haar hoofd weer op haar armen vallen.

Met innig medelijden had Francine haar aangehoord. Toen kwam er een vastberaden trek op haar gezichtje

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(30)

en met een opgewekte stem zei ze: ‘Hoor eens, Adri, daar moet verandering in komen.

Jij bent haast volwassen, en je vader en jij moeten meer aan elkaar krijgen. Maar nu moet de eerste stap van jou uitgaan. Je Vader denkt zeker, dat jij tevreden bent, net als jij van hem denkt, en ten slotte ben je het geen van tweeën. Ziezoo, waar kunnen we nu eens mee beginnen?’

Adri was wel een weinig bedaard onder die woorden, maar moedeloos zei ze:

‘Och, 't helpt je toch niet!’

‘Jawel, 't moet helpen. Je zult zien, dat komt allemaal terecht. Kom, nu beginnen we met het hier gezellig te maken en troonen dan je Pa mee naar beneden, al is het maar voor een uurtje.’

‘'t Lukt heusch niet, Frans,’ maar toch werd ze meegesleept door Francine's hoopvolle woorden.

‘Allo, aan 't werk, we zullen Marie beschamen.’ En ieder met een stapel borden en schalen beladen, trokken ze naar de keuken.

‘Wat zèl me nou gebeuren!’ verbaasde Marie zich.

‘We nemen de tafel af,’ zei Francine, bedaard. ‘Heb je een blik en een veger voor me, en een stofdoek ook?’

‘Wat zèl me nou gebeuren?’ nog verbaasder. ‘Dat is toch zeker mijn werk!’

‘O ja, maar we dachten, dat je het te druk had, omdat het er nog stond. Dan kom je zeker wel even!’

Adri was gauw de keuken uitgevlucht, en stond in de gang te luisteren. Hoe durfde Frans zoo tegen Marie praten

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(31)

‘Wel, wel, wat een bijdehandje!’ mopperde deze, maar ze kwam toch den grond aanvegen.

‘Nu het tafelkleed over tafel. Waar is dat Adri?’

‘Ja, waar is dat? Weet jij het, Marie?’

Marie, die in stomme verbazing de zaken stond aan te zien, wist het ook niet. Ten slotte lag het onder de kanapé; poes lag er op te slapen.

‘Toe Marie,’ vroeg Francine vriendelijk, ‘wil jij eens voor theewater zorgen? We hebben zoo'n razenden dorst.’ Marie verdween. ‘Nu het theeblad op tafel. Neen, geen cosy er over, maar een theelichtje, dat staat veel gezelliger. Daar in dien boeket zijn nog wel een paar frissche bloemen, die hier op tafel, en de rest weg.’ Zoo redderde en bedisselde Francine, en Adri gaf zich geheel aan haar leiding over. Het lampje op de piano werd aangestoken, Mijnheers stoel klaar gezet, en Adri achter het theeblad geplaatst. Ze was nu verrukt over het effect. Wat was het nu veel gezelliger, net als vroeger! Nu kwam echter het moeilijkste nog: hoe mijnheer naar beneden te lokken, want daar was het toch om te doen. Ja, dat was een lastig punt!

‘Weet je wat,’ stelde Frans voor, ‘we vragen, of je Pa ons die holle en bolle lenzen eens uitlegt, want daar snappen we toch niet veel van.’

‘Is 't niet te gek?’ dacht Adri angstig.

‘Ja, we moeten toch iets vragen!’

‘Nu, probeer het dan maar!’

‘Ja, maar wacht eens. Jij ziet er een beetje verfonfaaid uit. Heb je geen schortje of zoo iets?’

Adri diepte uit een kast, waaruit boeken en

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(32)

opgerolde kousen haar tegemoet kwamen rollen, een wit schortje en een das op. Zoo uitgedost nam ze haar plaats weer in.

‘Nu ga ik m'n diplomaatkunst eens beproeven,’ en Frans ging met een kloppend hart naar boven. Beneden bleef Adri in spanning wachten. 't Eéne oogenblik hoopte ze vurig, dat 't Frans gelukken zou, dan weer wenschte ze haast, dat ze alleen weer beneden zou komen. Hoe zou Vader het opvatten? Hoe zou hij doen, als hij in de veranderde huiskamer kwam? Zou hij het wel zien? Ze maakte er zich een verwijt van, dat ze Frans de kolen uit het vuur liet halen. 't Was toch eigenlijk haar plicht geweest. Met geweld moest ze de opkomende tranen weer terugdringen. Door de openstaande deur kon ze vaag het geluid van stemmen hooren. Daar werd boven een stoel verschoven. Hoor! Frans lachte, en ja, ook de zware hartelijke lach van haar vader, die ze in zoo lang niet gehoord had, drong tot haar door. De deur van Vaders kamer ging open, ze kon hen nu woordelijk verstaan.

‘Après vous, monsieur!’

‘Ah non, mademoiselle, après vous!’

‘Très bien!’

O, die Frans, die Frans, hoe had ze dat gedaan gekregen! Waarom kon zij niet een beetje zijn als haar vriendin!

Wacht, maar gauw theeschenken!

Zenuwachtig zette ze kopjes in en uit elkaar, verzette het melkkannetje, deed suiker in wel zes kopjes, inplaats van in drie, tot ze binnen kwamen.

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(33)

‘Je vader wil ons helpen, Adri,’ zei Frans, om maar iets te zeggen.

‘O, heerlijk! De thee is al klaar, ik zal gauw inschenken. We begrijpen niets van die les, u zult heel wat geduld moeten hebben!’ Adri keek haar Vader maar niet aan.

‘Ik zal eens zien, wat ik er nog van weet,’ antwoordde deze. Hij had verbaasd rondgekeken, maar zei niets, en ging, alsof hij het alle avonden deed, in zijn

leuningstoel zitten, en praatte eerst wat met de meisjes. Daarna hielp hij haar met de les, en hij was verrast, dat ze al zooveel wisten. Hij had er eigenlijk geen idee van gehad, hoever z'n dochter was op school. De H.B.S. was goed, en daarmee was hij tevreden geweest.

‘Hè Vader, wat doet u dat eenig. Veel prettiger dan op school!’

‘Ja maar,’ viel Francine in, ‘op school is het soms een enorme herrie. En de man is veel te goed, hè Adri?’

Frans wou maar al Adri in het gesprek halen, en deze was blij, dat ze zoo geholpen werd. Haar wangen gloeiden, en ze voelde zich zenuwachtig en opgewonden.

‘Ja,’ antwoordde ze, ‘hij schrijft ons nooit in het klasseboek. Dat vindt hij zielig voor ons.’

‘Soms vliegt hij, met z'n potlood gewapend, op eens naar het tafeltje, en doet net of hij iemand op gaat schrijven en gilt: “Ziezoo, nu is het uit. Ik schrijf op....!” Maar hij schrijft niets op. Weet je nog wel van laatst, Adri,’ ging ze geanimeerd

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(34)

voort, om toch vooral geen pauze te laten intreden, ‘toen hij weer zei: ‘Ik teeken...

en een van de jongens met een piepstemmetje riep: “Poppetjes.” Ziet u, we konden ons niet meer goedhouden, en gierden het uit. Maar toen heeft hij ons toch ook allemaal schoolgehouden.’

Mijnheer Helvoirt had glimlachend geluisterd en vertelde toen ook nog ondeugende streken uit zijn jeugd. Maar hij vond toch, dat de kinderen wel eens wat erg wreed en onnadenkend waren, en toen vertelde hij den meisjes de geschiedenis van een vriend van hem, een leeraar, die zóó geplaagd was op school, dat hij zijn ontslag moest vragen, en een jaar lang zenuw-patiënt was geweest. ‘Maar zoo erg zullen jullie het wel niet maken. Kom, Adri, geef me nog een kop thee, dan lees ik m'n krant.’

Adri zag haar vader met stralende oogen aan, en hij knikte haar veelbeteekenend toe. Frans zag het, en besloot om maar gauw naar huis te gaan. Na een half uurtje vertrok ze dan ook, en met warmte drukte mijnheer haar de hand, terwijl Adri, zonder woorden van dank, haar een kus ten afscheid gaf.

‘Gut, juffrouw Francine, bent uwe daar alweer? Nou, ga maar gauw naar binnen. Ze hebben zoo'n schik, ik mot er in m'n keuken tegen m'n potten en pannen om lachen.’

‘'t Is waar ook, tante Bets is er. Ik hoor ze sjoelbakken.’

‘Avond luitjes, ik ben... o...’ Ze bleef opeens steken, toen ze een onbekend jongmensch zag.

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(35)

‘Hoera, daar is Frans,’ juichte Han, ‘juist op tijd om de reuzenprestaties van tante Bets te zien. O ja, jullie kent elkaar nog niet. Mijn zeer hooggeachte, bewonderde vriend Fuchs, oftewel Eelco Rijpkema Vos, en mijn teeder beminde zuster Francine Stephanie Voorberg.’

‘Juffrouw Voorberg.’

‘Mijnheer Vos.’

‘O jé, juffrouwen en mijnheeren jullie? Heb ik jullie namen niet duidelijk genoeg gezegd?’ vroeg Han.

‘Malle jongen,’ lachte moeder.

‘Wel, mag ik dan Francine zeggen?’

‘Heel graag, dan zeg ik Eelco,’ en zich tot de anderen wendende: ‘Gaan jullie nu maar weer door. Was tante Bets niet aan den gang?’

‘Hupla, tante! Mooi zoo! Haast er in.’

‘Als dat schotje er nu maar niet was geweest.’

‘Kom, u doet veel te zacht!’

‘Ja,’ gaf tante toe, ‘dat lijkt wel zoo. 'k Zal het eens wat harder probeeren. Een, twee, drie!’ Tante boog dubbel over den sjoelbak. Daar ging de steen, zóó flink en hard, dat hij over den bak heen sprong. Een hoeraatje steeg er op.

‘U is uw carrière misgeloopen, u had krachtmensch moeten worden,’ vond Han.

‘Of cowboy!’ gilde Kees.

Tante werkte dapper voort, rood van inspanning.

Moeder zat in een hoekje op de kanapé kousen aan te breien, en Frans ging bij haar zitten.

‘Wel, m'n kind, wat is er? Je bent zoo stil. Is er iets met je gebeurd?’

‘Met mij eigenlijk niets, moeder, maar met Adri.’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(36)

Nu vertelde Frans haar alles, wat ze dien avond gehoord had.

‘O moeder, als ik dan eens aan ons leven denk, en dat met het hare vergelijk, moeten we haar dan niet bewonderen, dat ze nooit geklaagd heeft?’ Wat speet het moeder, dat ze het niet geweten had, dan had ze dat arme kind eens wat meer hartelijkheid kunnen bewijzen.

‘Frans,’ stoorden de anderen, ‘jou beurt. Tante heeft in 't geheel vier punten gehaald.’

‘Hè hè,’ pufte deze, ‘dat is eens, maar nooit weer. Wat hebben ze me laten werken, en me toen nog uitgelachen op den koop toe.’

‘Wat doe je ook mee te spelen,’ zei moeder, ‘ik waag me er ook niet meer aan.’

‘Nu moeten jullie eens op het gezicht van Frans letten,’ waarschuwde Kees. Jawel hoor, toen ze een paar worpen gedaan had, kwam ze in vuur, haar oogen staarden krampachtig naar één plek, en het puntje van haar tong verscheen in haar rechter mondhoek.

‘Je bent een langtong,’ lachte Kees. Tusschen de bedrijven door probeerde Francine even, of ze hem een draai om z'n ooren kon geven, en ging toen met dezelfde flinke, vaste beweging voort, zoodat ze ten slotte een zeer hoog aantal punten behaalde. Na haar kwam Tine aan de beurt. Nu geen rare gezichten of woeste armbewegingen.

‘Wat doet ze dat toch éénig,’ dacht Francine, ‘zoo elegant met haar arm, en wat ziet ze er toch snoezig uit. Eelco moet dat toch ook wel vinden. Ja, hij kijkt haar bewon-

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(37)

derend genoeg aan. Pas maar op je hart, jongetje!’

Kees was in een dolle bui. Toen zijn beurt kwam, imiteerde hij alle sjoelbakkenden, en moesten ze raden, wie hij voorstelde: het dubbelbuigen van tante Bets, het tongpuntje van Francine, de sierlijke armbeweging van Tine, de pink venijnig in de hoogte van Han.

‘En Eelco?’ vroeg Tine.

‘Die is de eenige normale!’ was Kees' antwoord.

‘Zeer vereerd. Buitengewoon vleiend.’

‘Jongelui, denk om den tijd, 't is al ruim half tien,’ waarschuwde moeder.

‘Wat een malle instelling toch, om tien uur thuis,’ zuchtte Eelco.

En Francine plaagde: ‘Mogen jullie nog wel alleen over straat, jongens? Wil Tonia je niet even wegbrengen? Ik begrijp niet, dat de gouverneur zoolang verlof geeft. 't Is al lang kinderenbedtijd.’

‘Och kind, dat is discipline,’ antwoordde Han heel minachtend.

‘Discipline, ph, het mocht wat! Een bewaarschool is het.’ Francine wist, dat Han daar niet erg goed tegen kon.

‘Daar zul je voor boeten, nest!’ En Han liep z'n zuster na, die gauw in de gang verdween, en in de keuken toevlucht zocht.

‘Heeremenschen, wat gebeurt me nou!’ schrok Tonia op uit een dutje.

‘Tonia, wees m'n schutsengel, red me!’ En Francine hield haar als een schild voor zich, en duwde haar heen en weer.

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(38)

‘Help haar toch niet Tonia. 'k Zal het aan je korporaal vertellen, hoor!’ En met de ontstelde Tonia als middelpunt, draaiden ze in de rondte, zonder dat Han haar kon krijgen.

‘Allo, boy! Zet dat nu morgen maar voort,’ kwam Eelco waarschuwen, en hij pakte Han bij den arm. ‘Kom, 't is tijd!’

‘Ja, kinderenbedtijd. Dag! Zoet slapen, hoor jongetjes! Worden jullie wel toegedekt?’ riep Francine hen na, veilig als ze zich voelde achter den breeden rug van Tonia.

‘Tot straf krijg je geen nachtzoen!’ riep Han nog.

‘O, o, wat naar! Nu kan ik niet slapen!’

‘Kom meisjes,’ commandeerde moeder, ‘gauw jullie boeken bij elkaar, en dan naar bed. 't Is voor jullie ook kinderenbedtijd.’

‘Hè toe, moeder, mogen we mee tante Bets naar de tram brengen? Toe tante, zegt u nu maar, dat u ons graag meeheeft, dan mag het wel, hè moedertje?’ zeurde Tine.

Even later wandelden ze heerlijk-rustig door de schaars verlichte Koninginnestraat.

‘Je wordt zoo vredig van zoo'n mooien avond,’ vond Francine, ‘en je zoudt willen, dat alles even heerlijk is op de heele wereld, en 't is vaak zoo heel anders.’

‘Hoe kom je zoo philosofisch?’ lachte Tine.

Toen vertelde Frans Adri's geschiedenis ook aan de beide anderen. Wat hadden ze een medelijden met haar.

‘Ik zal nu veel aardiger voor haar worden, want

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(39)

ik vond haar vaak zoo saai, maar nu vind ik haar eene heldin!’ betuigde Tine met vuur.

‘Ja maar,’ vond Frans, ‘wordt nu plotseling niet te lief, dan voelt ze zoo, dat je medelijden met haar hebt en dat vindt ze vreeselijk.’

Dat vond moeder ook. ‘Jij moet er maar nooit met haar over spreken Tien. Ik zal het ook niet doen. Ze heeft Frans in vertrouwen genomen en die zal haar nu wel verder helpen, als het noodig is!’

Den volgenden morgen, toen Adri en Frans wat vroeger dan gewoonlijk naar school wandelden, vertelde Adri haar, wat vader en zij nog besproken hadden.

‘En vader dacht, dat ik tevreden was, en ik dacht, dat vader het was, net als jij al zei, en we voelden ons allebei ongelukkig. Jij bent onze weldoenster geweest, schat!’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(40)

IV.

Ruzie op een mooien lentedag. Slordige meisjes.

't Was Paaschvacantie. De verandadeuren stonden wijd open en lieten de heerlijke zachte voorjaarslucht vrij binnen. Vroolijk scheen de zon in de nog leege huiskamer.

Hoe zuinig mevrouw Voorberg ook was, bang voor de zon was ze niet.

‘De zon houdt je vroolijk,’ zei ze altijd, ‘en ik zie liever verschoten meubelen, dan trieste gezichten.’ Het tuintje achter het huis begon al weer te bloeien, was vol jong leven. Kees en Frans waren er druk aan het werk. Zij hielden op hun manier den tuin in orde. Al stond er niet zoo heel veel moois in, ze zouden hem niet graag willen missen. Vanmorgen waren ze al vroeg opgestaan en hadden van alles reeds gedaan.

Eerst den wingerd om de veranda wat bijgebonden. 't Ging wel niet volgens de regelen der kunst, maar een oude tuinman, die bij de buren werkte, had zoo'n pleizier in hunne vroolijkheid, en wist ook wel dat mevrouw Voorberg er geen tuinman op na kon houden, dat hij hun allerlei goede wenken had gegeven.

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(41)

‘Maar Van Elten,’ had Francine gezegd, ‘vertel nu maar niet te veel van je tuinmansgeheimen, want dan ga ik me den een of anderen dag vestigen en ik zou een geweldige concurrent zijn!’

‘Nou kaik, mèske, als gij tuinman wordt, moddege maar m'n compagnon worden.

Nou wat, zulle?’

‘Afgesproken. 't Contract is aangenomen. Hangt nu de wingerd niet éénig?’

‘Skoon, zeer skoon. Nou gaan ik weer aan 't werk. Houdoe!’ En met dezen kameraadschappelijken, Brabantschen groet, wuifde hij Frans met z'n hand tot afscheid.

‘Zeg Frans,’ klonk opeens boven uit het logeerkamerraam Eelco's stem, ‘als jij tuinman wordt, houd ik me aanbevolen voor tuinmansknecht.’

‘Zoo, goeien morgen jonker! Heeft de jonker goed geslapen? Kom toch gauw beneden, 't is zulk zalig weer!’

‘Ja, kun je die ladder niet onder m'n raam schuiven, dan kom ik zoo bij jullie.’

Dat vond Kees een lumineus idee, en met vereende krachten sjouwden zuster en broer de ladder onder zijn raam. Weldra was hij druk mee aan 't zaaien en spitten.

Even later klonk het van boven:

‘Heila, wat zijn jullie vroeg aan het spoken. Waarom heb je mij niet geroepen?’

't Was Han, die voor het raam van Eelco's kamer verscheen.

‘Ik dacht warempel, dat ik jou nog wekken moest, maar de vogel was gevlogen.’

Meteen kwam ook hij

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(42)

langs de ladder naar beneden. Kees genoot, en vond, dat ze elken morgen de ladder maar af moesten dalen.

‘Wel ja,’ zei Tonia, die 't noodig vond ook eens te kijken, ‘dan slijt de looper ook niet.’

‘Ik ga eens kijken, of Tine al ontwaakt is. Die slaapt als, ja, als ik weet niet wat.’

‘Als een os,’ vond Kees.

De ladder werd nu onder het raam van de meisjeskamer gebracht, dat openstond, maar waarvoor het gordijn nog dicht was.

Francine klauterde naar boven, en nam een handvol kiezelsteentjes mee. Ze kon niet in het raam klimmen, maar haar hoofd kwam toch boven het kozijn uit. Jawel hoor, Tine sliep nog vast. Nu werden de steentjes aan het werk gezet, en met schrik ontwaakte de gebombardeerde slaapster.

‘Goeien morgen!’ lachte Francine.

‘Hè, wat!’ klonk het opeens klaar wakker. ‘Wat doe jij daar? Waar sta je op?’

‘Op een ladder, geloof ik. Allo, schoone slaapster, we hebben al een dagtaak achter ons!’

‘We? Welke we?’ Tegelijk hoorde ze van buiten de stemmen van de anderen.

‘Wil ze er niet uit?’

‘Zijn ze allemaal al op? Dan had je me toch wel eens kunnen roepen!’

‘Francine, kom eens gauw van die ladder af. Dadelijk breek je armen en beenen,’

riep uit den tuin mevrouw, die intusschen ook al beneden gekomen was.

‘Hè moeder, waarom bent u ook de ladder niet

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(43)

langs gegaan?’ vroeg Kees. ‘Dan slijt de looper ook niet,’ zegt Tonia.

‘Hou jij toch je mond, kleine apekop,’ bromde Han, en met een nijdig gezicht ging hij naar binnen.

Aan het ontbijt besloten de heeren cadetten te gaan tennissen.

‘Mag ik mee?’ zeurde Kees.

‘Geen sprake van,’ zei Han gedecideerd, ‘we kunnen geen kleine kinderen gebruiken.’

‘Wat flauw. Toe, je zult geen last van me hebben. Echt niet. Ik zal vanmiddag je fiets schoon maken voor niets.’ Anders moest hij er altijd een stuiver voor hebben.

Maar Han was niet om te koopen.

‘Neen, ik wil je niet mee hebben.’

‘Mispunt! Wat moet ik nou den heelen morgen uitvoeren! De jongens zijn allemaal uit de stad. 'k Poets nooit je knoopen meer op, naarheid.’ 't Huilen stond Kees nader dan 't lachen en hij probeerde onder de tafel zijn onverbiddelijken broer een schop te geven.

‘Wat onaardig van je, Han,’ kwam moeder tusschenbeide. ‘Maar 'k wil je niet dwingen hem mee te nemen, als je het niet uit je zelf doet.’

‘'k Ben geen kindermeisje!’

‘Er zijn wel eens menschen,’ vertelde Francine zeer in 't algemeen, ‘die soms met het verkeerde been uit bed stappen. Daarmee wil ik niet beweren, dat zulke menschen hier...’

‘Francine!’ waarschuwde moeder, want ze zag dat Han nog ontstemder keek, en ze hield niet van driftige uitvallen.

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(44)

‘Hoor eens, Han,’ zei nu Eelco, ‘we nemen hem mee. Als jij hem er niet bij wilt hebben, gaat hij met mij, en dan doe jij maar net, alsof hij er niet bij is!’

‘Hoera! 'k Wou dat jij m'n broer was! 'k Maak vanmiddag dadelijk je fiets schoon en moeten je knoopen niet eens opgepoetst?’ Hiermee betaalde Kees alle mogelijke gunsten.

‘Ja, als jij nu ook al begint,’ zei Han nijdig, ‘dan moet de baby maar mee. Maar ik waarschuw je,’ dit tegen Kees, ‘dat je niet lastig bent!’

Deze jongenheer stak z'n tong uit.

‘'t Kan me niks schelen, ik ga lekker met Eelco mee, en niet met jou!’

Toen Eelco en Kees even later de kamer uit waren, vroeg moeder aan Han, wat hem toch scheelde.

‘Och niets!’

‘Jawel Han, je keek al vervelend, toen je aan de ontbijttafel kwam.’

‘Goed, ik zal het wel zeggen. Dat gezeur hier altijd over zuinig wezen, zou een mensch uit z'n vel doen springen. Daar sta je me goed en wel in den tuin, en denkt nergens aan, maar jawel, daar zal Kees, dat enfant-terrible, eens even gaan vertellen, dat de looper hier altijd zoo slijt. Wat heeft Eelco er mee te maken, dat u de loopers stopt, zoolang er nog een draad heel aan is?’

‘Gunst, jongen,’ viel Francine driftig in, ‘dat ziet hij toch wel, al hoort hij het niet.’

Moeder keek Han verdrietig, maar vastberaden aan. Tine keek met verschrikte oogen van den een naar den ander.

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(45)

Han was nog niet uitgepraat. ‘En dan dat ontbijt! Ja, een stukje kaas staat op tafel, maar overigens kun je smullen van brood en boter. Kunt u voor die paar dagen, dat Eelco hier is, niet eens wat meer geven? Ik schaam me waarachtig voor hem, dat het hier allemaal even kaal is!’

‘Zie zoo Han, als jij uitgesproken bent, heb ik jou ook wat te vertellen,’ zei moeder.

‘Ik ben blij, dat je me nu eens ronduit zegt, wat je op je hart hebt. En mijn jongen, dat wou ik jou nu vertellen, ik denk er geen oogenblik aan mijn leefwijze ook maar eenigszins te veranderen voor Eelco, of liever voor jou valsche schaamte. Hij weet heel goed, dat ik geen kapitaal heb, en heel zuinig moet leven om rond te komen. Je moest je toch eigenlijk schamen, Han! In plaats van mij te helpen, jij mijn oudste jongen, maak je het mij zoo moeilijk. Als je vader dit kon weten, zou je hem erg tegenvallen. Hij was zoo trotsch op je!’ Moeder had de tranen in de oogen, en ging toen door met tafel afnemen.

Han zei niets. Het was Francine aan te zien, dat ze moeite had haar mond te houden.

Toen moeder dan ook even de kamer uitging, begon ze: ‘Waarom vraag je moeder geen excuus? Nu heeft ze weer den geheelen dag verdriet door jou. Jij hadt heelemaal ongelijk, en dat weet je ook wel, en ik vind het laf van je, dat je het niet aan moeder bekent. Want zal ik je eens wat zeggen? Moeder vertelt ons nog meer van haar zorgen, dan jou, omdat jij er niet tegen kunt. Bah, ik zou nog liever!’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(46)

‘Hè, toe Frans,’ smeekte Tine, ‘toe, maak nu geen ruzie. 't Is al zoo naar.’

‘Van jullie verwacht ik geen verwijten. Hou je er maar buiten.’ En Han klapte de deur achter zich dicht.

Tine was in tranen. Francine verzette verwoed allerlei dingen in de kast, wat heelemaal niet noodig was. Achter in den tuin waren Eelco en Kees bezig, iets aan een fiets te maken en hun vroolijke stemmen drongen tot in de huiskamer door.

‘Hè, hoor die Kees nu eens een pret hebben,’ ergerde Tine zich, ‘en 't is toch allemaal doorhem.’ Maar dat was Francine niet met haar eens.

‘Onzin hoor! 't Is allemaal door dien idioten trots van Han.’

‘Nou ja, maar 't is ook wel een beetje waar, wat Han zei. Eelco hoeft’....

‘O, ja, begin jij nu ook al zoo? Als Eelco er ons ook maar iets minder om acht, of iets minder van ons houdt, omdat we arm zijn, dan is hij me geen knip voor den neus waard. Laat hij dan maar ophoepelen!’

‘Nou ja.’

Even later zagen ze Han ook bij de anderen in den tuin en kwam moeder binnen.

‘Hoor eens, meisjes. Nu geen woord meer over wat zooeven is gebeurd. Han en ik hebben al met elkaar gepraat en hij ziet in, dat hij ongelijk heeft. Hij zal die valsche schaamte nog wel eens overwinnen, al zal het hem strijd kosten.’

En wel vol zorgen, maar toch vol vertrouwen in

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(47)

den goeden wil van haar oudste, ging moedertje aan haar werk.

Tine en Francine gingen naar boven om hun eigen kamer en die van moeder te doen.

‘Doe jij die van ons maar,’ stelde Francine voor. Anders deden ze nog wel eens samen één kamer, de een maakte de bedden op, de ander deed de waschtafels. Maar op het oogenblik had Francine niet veel lust in een praatje met Tine. Deze was weldra met ijver aan 't werk, flink pakte ze aan; ze deed het immers alle dagen, en vroolijk zong ze er bij. Hè, gelukkig dat het weer bijgelegd was, die ruzie. Jakkes, zoo naar, die harde woorden en die driftige uitvallen. Ze begreep Francine niet, die nooit haar mond kon houden, maar er altijd driftig tusschen kwam. Zij hield zich altijd stil bij zoo iets.

Hè, wat was het toch zalig weer. Heerlijk, om een heel eind in 't bosch te gaan wandelen. Wacht, ze kon vanmiddag wel eens een zomerblouse aandoen. Ze had er al een paar gestreken. Even zien welke. En toen werden de blouses aan een

nauwkeurig onderzoek onderworpen. Voor den spiegel hield ze ze voor zich en zoo nu en dan knikte ze goedkeurend; ze wist wel, dat ze gezien mocht worden! Ze zou zich straks maar verkleeden, voordat Han en Eelco thuiskwamen. En na dit gewichtige besluit schudde ze de matras flink om, klopte de kussens uit en galmde een van haar lievelingsliederen: ‘des winters, als het regent, dan zijn de paadjes diep, ja diep’.

En Francine?

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(48)

Ze had het land, vurig het land. Ze vond zulke scènes, als die van vanochtend, vreeselijk. Niet om de driftige uitvallen en wat harde woorden, maar om het verdriet van moeder. O, dat zoo'n jongen, haast officier, nu nog niet begreep, hoe moeder te moede moest zijn bij zoo iets. En dat gebeurde niet ééns, neen, telkens, telkens weer.

En moedertje, altijd vol vertrouwen in haar jongen, tot op eens weer de bom losbarstte.

O, ze had hem wel een draai om z'n ooren willen geven, als ze gekund had. Gunst ja, ze wist wel, dat zij ook haar fouten had. Die gruwelijke drift van haar, die ze maar niet kon beheerschen, waardoor ze er maar alles uitflapte, waar ze later spijt van had, O, zoo veel, en dat dan vaak niet zoo gemakkelijk weer goed te maken was. Ze stond voor een portret van haar vader en moeder als bruid en bruidegom. Wat keek moeder gelukkig! En nu? Hielpen zij, haar groote kinderen, haar nu wel? Wat waren ze toch nog eigenlijk kinderachtig, dat ze zich niet meer konden beheerschen. Van Tine had moeder nog het minste verdriet. En ze keek flink naar haar vaders portret, en het was haar, als beloofde ze hem zelf, om moeder wat meer te helpen, zich zelf meer te beheerschen.

En nu, allons enfant de la patrie, beginnen met het begin. Geen gezeur meer, maar doen! En een, twee, drie, vlogen de kussens en dekens van het bed. Toen Tine een tijdje later kwam, ging juist met een edelen zwier de sprei door de lucht.

‘Zeg,’ kwam Tine, ‘ik trek vanmiddag een katoenen blouse aan.’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(49)

‘Gunst ja, ik ook. Of nee, ik heb er nog geen een gestreken.’

‘O, ik zal 't wel voor je doen! Jij schroeit ze toch altijd.’

‘Graag!’

‘Wel, wat zijn jullie heerlijk vroeg klaar,’ verwelkomde moeder haar. ‘'t Is nog maar tien uur.’

‘Heerlijk, als ik dan Francine's blouse gestreken heb, ga ik wat naaien aan onze nieuwe witjes.’

‘Hè, wat zijn jullie vlijtig. De een kousen stoppen en de andere naaien. Waar twee van de familie zoo hard werken, mag de derde luieren.’ En welbehagelijk schoof Frans een laag stoeltje naar het raam, nam ‘Een meisje-studentje,’ zette zich eens echt, om nu een paar uurtjes ongestoord te lezen.

‘Jij moest mij liever helpen, dat boek loopt niet weg,’ zei moeder.

‘Die vreeselijke groote wasch ook! Ajakkie. Of nee, ik bedoel, o heerlijk,’ zei Frans, en met een vies gezicht naar de volle verstelmand kijkende, legde ze met een zucht haar boek weg.

‘Hier heb je wat,’ en moeder gaf haar een handje vol uit de mand.

‘O, daar ben ik vooreerst zoet mee. Aannemen Jan, één naald, één klos, één schaar.’

‘Hier is ook een vingerhoed.’

‘Niet noodig, zoo'n onding. Wat doe je daar toch in vredesnaam mee? Gunst moeder, wat moet er met dit hemd van Kees gebeuren? Dat is ook niet al te dik meer;

't lijkt wel een vischnetje. Enfin

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(50)

't is zomer. Maar 't is wel wat al te poreus. Een lap in?’

‘Ja, hier is nog een ander oud van hem. Zie nu maar, wat het beste is, dan kun je het eene met het andere verstellen.’

‘Hoe laat komen de jongens terug?’ vroeg Tine, die ijverig plooitjes zat te stikken in een crême lap.

‘Niet voor twaalven, denk ik.’

‘Wat zijn jongens toch gelukkige wezens,’ zuchtte Francine, die zat te zwoegen om van de twee oude hemden nog één goed te maken. ‘Zij hebben hun goed maar stuk te dragen, en tooverfeeën maken het als nieuw.’

‘Je bent nog al een mooie tooverfee in die ouwe blouse, en met dien korten rok en afgetrapte balpantoffels. 'k Zou me straks nog maar eens verkleeden, voordat de jongens thuiskomen,’ raadde Tine haar aan. Even flikkerde iets van drift in Francine's oogen en vinnig kwam het er uit: ‘O, is het weer niet goed genoeg voor Eelco?’ Toen schaamde ze zich al, keek even naar moeder, of die het ook gehoord had. Gelukkig, moeder stond juist voor het buffet koffie in te schenken. En gauw liet ze er zachter op volgen: ‘Ja, 't is een oud stelletje, maar 't was voor het werken in den tuin, zie je.

Straks doe ik wat anders aan, hoor juffertje netheid!’

‘Hier is een lekker kopje koffie, ijverige naaisters,’ kwam moeder van het buffet.

‘Hè, moeder, wat een idylle. Kunt u zich nu iets zaligers bedenken, dan een luien stoel, een kopje koffie, een heerlijken lentemorgen en een oud hemd?

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(51)

Deez' wereld is toch volmaakt!’ vond Francine, die genietend zat te drinken.

‘Wat zou het leuk zijn, als we elken ochtend zoo gezellig bij elkaar konden zitten,’

zei Tine.

Maar moeder vermaande: ‘Kinderen, wees toch niet zoo dwaas.’

‘Maar moeder, laat ons toch ook eens dwaas zijn in ons leven; we zijn altijd zoo ernstig. Verbeeld u nu eens, dat Tine en ik allebei in huis waren. Ik niet meer naar school, Tine niet meer naar die nare boekhoudlessen. Zoo heel dwaas zou het ook nog niet zijn. Ik kon bijvoorbeeld verstelnaaister worden. Dit hemd is bepaald een reclamemiddel. Kijk eens, 't is zoo goed als nieuw! En Tine moet zich dan maar als blousenaaister vestigen, want rokken maken kan ze niet.’

‘En dan moet jij de blouses niet al te stevig en degelijk in elkaar zetten, zoodat ze weer gauw bij mij moeten komen, om te verstellen. Moeder, hoe lijkt u dat plan?

Oudje, we worden nog rijk op die manier!’

‘Ik moet dan zeker kousen stoppen voor de menschen,’ dacht moeder.

‘Wel neen, we verdienen dan zooveel, dat u niet eens onze kousen behoeft te stoppen. Zoodra er een gat in is, gooien we ze weg.’

‘Wat zonde!’ zei Tine, die zich heelemaal in Francine's luchtkasteelen verdiepte.

Maar moeder deed ze alle in puin neerstorten, door te verklaren, dat ze niet elken dag graag zulke rommelmaaksters bij zich had. ‘Maak jullie nu den boel maar eens aan kant, want 't is al half twaalf!’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(52)

‘Nog even passen, Frans!’

‘Mag hier wel, hè moeder!’

‘Ja, ga je gang maar!’

Weldra stond Francine in haar onderlijfje, en Tine was aan het spelden en plooien en schikken.

‘Sta nu eens een oogenblik stil!’

‘Gunst kind, ik ben een paal!’

‘Nu, hoe vindt je hem?’

‘Snoezig, wanneer komt hij klaar? Toe, maak dat hij Zondag af is, dan doe ik hem aan.’

‘'k Weet niet hoor, er is nog zooveel aan te doen.’

‘'k Zal je wel meehelpen,’ bood Frans aan.

‘Misschien dan wel!’

‘Nu kun je je wel weer aankleeden!’

‘Toe, ruimen jullie op, kinderen, 't wordt zoo laat anders!’

Francine in haar onderlijfje, druk bezig, alle naairommel op te bergen.

Op eens, de deur gaat open, en de jongens komen binnen. Een gil, een schim met bloote armen in een onderlijfje, holt hen voorbij, een klap met de suitedeuren, en...

't is gebeurd.

‘O, we hebben niets gezien,’ roept Eelco haar nog achterna.

Tine brengt haar, proestend van 't lachen, haar blouse en ceintuur na.

‘Wat zeien ze?’ informeerde Frans. ‘Hebben ze me gezien?’

‘Wat wou je anders? Je bent nog al niet een spinneweb, om niet gezien te worden!

Hoor ze eens lachen. Nou enfin, 't is mijn schuld niet.’

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

(53)

‘Ja, nu heb ik geen tijd meer, om iets anders aan te doen. Zoo erg is deze ook niet!’

Ze stak zich weer gauw in haar ochtendtenue. Een veiligheidsspeld kon ze niet vinden.

Die was in 't kamp van den vijand achtergebleven. Nu, ze zou zich maar niet van achteren laten zien. Er waren ook een paar knoopjes van haar blouse. Maar wie daar op ziet...’

‘Zoo, schoone vluchtelinge, al van den schrik bekomen?’ riep Eelco haar lachende toe. ‘We hadden ons ook wel eens eerst kunnen laten aandienen.’

‘Maar jonge dame, 't is hier ook eigenlijk geen passalon,’ vermaande Han.

Toen ze allemaal aan de koffietafel zaten, moesten de jongelui vertellen, wat ze beleefd hadden dien ochtend.

Kees praatte opgewonden over de roeierij, maar daarna waren ze gaan tennissen:

‘Jakkes, zoo vervelend, toen moest ik ballen rapen en er was één zoo'n mal kind, dat gilde “O” bij elken bal, en ze sloeg niets, en dan begon ze te gieren van 't lachen. En zelf sloeg ze de ballen zoo'n eind weg; en dan moest ik ze maar weer halen.’

‘O, dat was zeker Mary Balder!’

‘Ja, natuurlijk, dat aanstellerige kind!’ zei Eelco.

Maar Han vond haar nog zoo kwaad niet; hij vond haar een jolig type. Juist geschikt voor een tennisclub.

‘Nou ja, maar meer ook niet. En zoo'n slordig wezen. Verbeeld u, mevrouw, dat een van uw meisjes op het tennisveld kwam met een blouse, die boven haar rok uitkwam; altijd gaatjes in haar kous, als

Jo Ufkes, Een vroolijke Frans

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Anéeka: Ze zullen zich voeden met hun boerderijen, ze hebben het al perfect berekend. Zelfs van mensen die massaal sterven aan de gevolgen van vaccins en het bestrijden van ziektes

Hoe heilzaam dat is voor grensoverschrijdende handelstransacties wordt in het commentaar op de gids onderstreept door verwijzing naar het Amerikaanse artikel 9 UCC, welk model

BLIJFT ZOALS HET NU IS TOT EN MET 31 DECEMBER 2020.. 1 JANUARI 2021 START

De thema’s waarin Sofina investeert zijn veroudering van de bevolking, gezondheidszorg (Orpéa, Biomérieux) en “well being”, technologie (e-commerce, robotisering,

Natuurmonumenten liet vogelreservaat de Putten nabij Camperduin in 2015 via project Baggeren & Eilanden de Putten opknappen: er kwamen eilandjes voor vogels en er werd

12-3-2018 'Vijftien jaar na de invoering van de euthanasiewet zijn er meer dan een paar kanttekeningen bij te plaatsen' - België -

Vanuit De Activiteit, het centrum voor Ontwikkelingsgericht Onderwijs, worden instrumenten ontwikkeld waarmee leerkrachten hun onderwijs kunnen ontwerpen, uitvoeren en

Voeg voorzichtig de blokjes feta, de helft van de quinoa, de granaatappelpitjes, de rest van de appels en de quinoa, de pompoenpitten en ten slotte de stukken pompoen toe... Spoel