• No results found

Marie Koenen, Het nieuwe begin · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Marie Koenen, Het nieuwe begin · dbnl"

Copied!
260
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Marie Koenen

bron

Marie Koenen, Het nieuwe begin. Paul Brand's Uitgeversbedrijf, Hilversum 1934

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/koen006nieu01_01/colofon.php

© 2011 dbnl / erven Marie Koenen

(2)

De groote dag

Hemelvaartsmorgen.

Naast elkaar gingen Wiete en Gina voor Neele Rox uit, den holleweg af, van Hoog-Waze naar de Wazer kerk, een bruidegom en een bruidje in 't klein.

Op den heuvelrand stond Krofje Katrien hen na te oogen. Ze stak amper met haar smal vogelhoofd en haar breede scheeve schouders boven de bloeiende bremstruiken uit. Neele en de kinderen keken onwillekeurig in hetzelfde oogenblik naar haar op.

Ze zagen tusschen de gouden brembloesems niet veel meer van haar dan haar alles doorborenden blik.

‘'k Ben wezenlijk trotsch op jullie’, lachte Krofje Katrien, amechtig en krakerig.

‘Je moogt gezien zijn met z'n drieën! Weer 'ns Vallaer op z'n ouds!’

‘Geen hoovaard op een dag als vandaag!’ riep Neele Rox bestraffend terug. Al voelde ze wel dat Katrien haar naar het hart wilde spreken, zonder zoozeer op de kleeage te doelen en haar eigen naaisterskunst in de hoogte te steken. ‘Wat zei ze toch? Vallaer op z'n ouds! Wat meent ze daarmee?’ vroeg Gina, spijtig en geprikkeld als altijd, wanneer ze iets niet dadelijk begreep.

‘Loop nu mooi door, kinderen. Denk eraan: onderweg je al voorbereiden!’ Om het voorbeeld te geven, sloeg Neele Rox een kruis en begon den rozenkrans hardop, alsof ze op beeweg gingen. Wiete bleef nabidden, bedeesd en gedwee. Gina was er telkens vanaf, verhief dan opeens weer haar stem, luid boven die van Wiete uit.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(3)

't Was nog geen half-acht. Maar de Mei-zon stond al hoog aan den klaar-blauwen hemel, en scheen zóó helder alsof ze altijd geschenen had en nooit meer kon ondergaan.

Tusschen de hazelaars en het accaciahout te weerszijden van den holleweg zat het vol kwinkeleerende vogels. In de boomgaarden beneden langs het kerkpad, dwarrelden de blaadjes van de perebloesens over den zacht-paarsen bloei der veldkers. De appelboomen schenen zooeven eerst te zijn ontloken in hun vollen bloei, een glorieuse weelde van rose en wit. De Wazer torenklok luidde er alles-overstemmend, zegenend en feestelijk het hoogtij overheen.

Elfjarige Gina, in haar driehoekig neergeplooiden bruidjessluier, was lelieblank van top tot teen. De zoom van haar wit-satijnen kleed raakte de rozetten van haar wit-satijnen schoentjes. Op de rossige pijpekrullen, versch uit de driedaagsche papillotten, begon het kroontje van kunstbloemen al wat scheef te zakken. Ondanks haar ongedurigheid hield ze den parelmoeren paternoster en het witbeenen kerkboekje krampachtig star op den kanten zakdoek, in de vlekkeloos wit gehandschoeide handjes.

Wiete, het achterneefje en pleegbroertje - één jaar ouder dan zij - was onherkenbaar in z'n stijf zwart-laken communiepak met wit vest en half lange broek. Opeens een groote jongen. Hij had wassen oranjebloesemknoppen in het knoopsgat en een zijden strik met gouden franjes om den arm. Hij, beter op z'n klompen thuis, liep

ongemakkelijk in de splinternieuwe lak-molières, en z'n stijfgestreken staande boordje zat hem eng om den hals.

Neele Rox zelf had vandaag den fonkelnieuwen zwart-merinos mantel aan over het fonkelnieuw zwart-merìnos

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(4)

kleed met satijnen oplegsels. Zooals alles ook voor het bruidje had ze dit met Krofje Katrien samen zoo klaar gekregen. Geheel van het zelfde snit als anders haar zondagsch donkergrijs. Stijfdeftig. Ook de ronde randhoed op het gladgescheiden, zwaargevlochten zwarte haar, was van het eigen onveranderlijke model, maar nieuw en met paars-fluweelen violen versierd. In de ruim vijfentwintig jaren, die ze op Everhof had doorgebracht, was ze van zelf en zonder het te weten zoo op een soort ongenaakbare kasteeldame gaan gelijken. Wie kon 't haar aanzien, dat ze daarboven toch niet meer was en bleef: dan de meid alleen? een familiestuk, goed-voor-alles....

Aldoor hoekiger en stugger was ze geworden, stram en knokig mager, met een raadselachtigen koortsgloed in de donkere groote oogen. Ze was een vreemde gebleven voor de Wazenaars. Sommigen beweerden, dat ze graag naar het klooster zou zijn gegaan, maar haar roeping had opgeofferd voor Everhof. Het rechte wist niemand, maar dat ze geen gewone was, zag iedereen dadelijk....

De klok hield met luiden op, even vóór de drie op het kerkplein kwamen. Juist sloeg Damus Daenen de bekkens van de dikke trom opeen, met een diep-dreunend bomboem van den trommelstok. Meteen zette de fanfare den processiemarsch in.

Heel de parochie stond daar voor de kerk gereed om achter de muziek en de communiekinderen plechtig mee de kerk binnen te trekken.

Neele Rox kwam met de twee van Vallaer het laatst van allemaal, zooals ze het gewenscht en berekend had. De stoet was al in beweging. Dus hoefde ze met haar klein koppel niet door de cordons heen. Al zag iedereen toch-nog naar

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(5)

hen om. Goed te merken, dat heel Waze echt in spanning was geweest, of de twee van Everhof, naar al-oude Vallaersgewoonte, in het eigen gespan zouden komen, en dan natuurlijk met niemand anders dan Heer Louis in-eigen-persoon als koetsier.

Nu wist heel Waze het dan: de Vallaerskinderen te voet, alleen met Neele Box, en geen Heer Louis, zelfs niet op een dag als vandaag!

Gina en Wiete, hij aan den jongenskant, zij bij de bruidjes, zaten allebei vooraan in de voorste bank, rechts en links. Niet omdat ze van Vallaer waren: Wat telde Vallaer nog mee tegenwoordig in de kerk van Waze? Maar die twee kenden werkelijk hun catechismus het best van allemaal. Wiete door hard leeren en omdat niets hem zoo zeer aantrok dan de geheimenis van God. Gina omdat ze voor Wiete niet wilde onderdoen. Toen 't er op aankwam, had ze alle verzuim en achterblijven in een ommezien ingehaald.

Onder de Mis durfde Wiete van eerbiedigheid niet verroeren, al deden z'n schoenen nog zoo'n pijn en al staken de punten van z'n boordje hem aldoor scherper in de kin.

Gina daarentegen zat geen oogenblik stil, en kon niet laten de andere bruidjes te monsteren.

In de diepe Vallaersbank aan den altaarzijmuur, tegenover die der kerkmeesters, zat Neele Rox neergeknield, strak rechtop, de oogen neergewend in het kerkboek.

Geen woord of zin van al wat ze daar las en bidden moest, werd levend voor haar.

Al hield ze zich telkens voor, in 't vervolg toch weer eens al haar best te moeten doen om een ander mensch te worden. Het moeilijkste van haar leven zou nu immers wel achter den rug zijn! Die twee daar had ze tenminste nu

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(6)

zoo ver, dat ze langzamerhand wel alleen konden geworden. Terwijl zij zelf al half in de veertig raakte, en het allerbitterste van haar hartzeer toch wel eens eindelijk zou zijn geleden....

‘Bidden!’ gebood Neele Rox zich zelve. En ze las voort in het kerkboek,

plichtmatig. In geen geval, nou niet en nooit meer, alles van vooraan zooals altijd en eeuwig weer ophalen in haar hart!

Op het koor was het Agnus Dei uitgezongen. Het orgel zweeg. En daar hief Frans Siebald, de zoon van den koster, het Panis Angelicus aan. Met een stem als een aartsengel. Er geruchtte ontroering door de kerk. Het ging over in gestommel, halsreiken, tranengesnuifel....

Viermaal zeven Wazer kinderen kwamen op de Communiebank knielen. Viermaal zeven keer herhaalde pastoor Minus diepbewogen en met nog meer hart-innigen nadruk dan anders: Corpus Domini nostri....

Neele Rox had enkel achtgeslagen op die twee van haar! Zoo mocht zij ze immers wel noemen, na hen allebei te hebben grootgebracht: Gina van af haar geboorte, eerst drie jaar met Gina's moeder samen, dan alleen. Wiete, het weesje, opgenomen toen Gina's moeder, Marie Dreessens, nog leefde en in de verste verte niet vermoedde zeven maanden later te moeten sterven, vier en twintig jaar oud.

In haar doodstrijd had de jonge vrouw van Heer Louis niet hem, maar alleen en telkens weer aan Neele Rox de zorg voor de kinderen aanbevolen. De drie! Ze wist niet, dat de afgebeden zoon, wiens geboorte haar het leven kostte, de nieuwe Louis Vallaer, tegelijk met haar zou begraven worden.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(7)

Neele had bij het jammerlijk sterfbed in oprecht medelijden heilige beloften gedaan.

Zonder, voor den eersten en eenigen keer, aan vroeger en al evenmin aan later te denken.... Dat was negen jaar geleden. En daar zaten de twee laatste en eenige Vallaerskinderen nu, voor de eerste maal van de Communiebank terug, het gezicht in de handen verborgen. Door de bont geschilderde absisvenstertjes wemelde de zon paars en oranjegoud over hun neergebogen hoofden.

Neele besefte het heel goed: Als Maria Dreessens, Gina's moeder zaliger, hier op de plaats van Neele had mogen zitten, zou ze tranen van geluk hebben geschreid.

Naast Maria Dreessens zou de plaats van Heer Louis niet leeg zijn geweest....

Neele zag Wiete heelemaal aan de aarde onttogen. Alles beefde aan hem en met z'n tranen wist hij geen raad achter z'n handen. Omdat het haar benauwde hem zoo te zien, keek Neele maar liever naar Gina, die tusschen de vingers door gluurde naar de bruidjes naast haar, of 't nog niet lang genoeg had geduurd met de handen voor het gezicht.

Gina had van nature even weinig godsdienstigheid als haar vader. Dat wist Neele wel, en ook dat zij zelf te verstard was om het zoo'n wars kind bij te brengen. Maar wat Gina en Heer Louis, en zij zelf, te weinig hadden, Wiete had het te veel! Wiete was al te weekhartig voor Everhof, dat wist Neele héél goed, en het eenige, dat ze nog voelde bewegen in haar hart, was nu en dan een angstig medelijden met dien al te overgevoeligen Vallaerszoon. Dat hart van haar was dus nog niet heelemaal van steen geworden, zooals ze soms meende.

Neele Rox verademde toen die lange Hoogmis dan eindelijk

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(8)

uit was. In de kerk zitten deugde niet voor haar. God moest haar dat vergeven, bij al wat Hij haar al te vergeven had.... Veelal wist ze daar zelf geen naam voor. Al was alles misschien samen te vatten en terug te brengen tot die twee woorden waar de menschen meestal om lachen: ‘ongelukkige liefde’.... Op háár leeftijd en altijd nog?

Vijf en twintig jaar lang en er nog niet overheen? Ze zouden geena ongelijk hebben als ze haar uitlachten, vond Neele Rox. Maar was er ooit in Waze of ergens ter wereld een dieper verborgen leed dan dat van háár hart? Stijf, strak, het hoofd hoog, zonder naar links of rechts te zien, drong Neele tusschen de Wazenaars heen het kerkplein op, waar het tweetal al op haar stond te wachten.

Voor het allereerst zoolang ze voor hen zorgde, trok ze hen naar zich toe, om hen op de wang te zoenen. Wiete liet het zich verbluft welgevallen. Maar Gina stootte haar afkeerig van zich af, en wipte achter haar heen, om weer met Wiete voorop te gaan.

Ze hadden veel bekijks. Gina zag de menschen opzij gaan, om hen van het hoofd tot de voeten op te nemen.

‘Ze mogen mij zien!’ dacht Gina, en stapte als een pauw. Een dochter van Vinken, den veldwachter, en de oudste van Meewussen uit den Maasbeemd, die allebei in de stad dienden maar vrijaf hadden voor het Communiefeest thuis, stieten elkaar aan.

‘'t Is toch maar een rood krupel’, hoorde Gina hen giegelen. Zij deed alsof ze 't niet hoorde. Ze stapte door zooals ze stapte. Alleen keek ze schuin-uit naar Wiete, die naast haar liep te droomen. Ze zag nu eerst, wat een fijne bruigom hij eigenlijk was, met z'n donkerblond krulhaar onder het ronde

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(9)

hoedje uit, en dat hij wel een hoofd boven haar uitstak. Hem hadden ze niet bedoeld, die twee astrante stadsmeiden!

Opeen begon Gina achter te blijven.

Neele keerde zich vierkant om, met de waarschuwing, dat ze vandaag in geen geval bloemen mocht plukken. Gina had aan geen bloemenplukken gedacht. Maar nu begon ze achter Neeles rug een boterbloem hier, een koekoeksbloem daar van den stengel te rukken. Met haar ééne vrije hand, - de witte glaceetjes weer aan, - in de andere klemde ze altijd nog even behoedzaam het beenen kerkboekje, den kanten zakdoek en den parelmoeren paternoster.

Zóó ver raakte ze achter, dat Neele met Wiete bij het scheefgezakte verweerde hardsteenen armezondaarskruis van Vallaer-den-Ever, aan den voet van den holleweg, een heele poos op haar wachten moest.

‘Daar zal nooit wat aan helpen’, wond Neele zich innerlijk op. ‘Altijd het eendere ongezeglijke ding zal ze bleven’. Meteen echter betrapte ze zich zelf weer op dien altijd eenderen afkeer van dat kind.... En weer flitste het haar door het hoofd: ‘Als Gina maar meer op haar moeder had geleken!’ Als zij, Neele, maar niet altijd weer moest denken: ‘Was ze van mij geweest, dan zou ze juist zijn als nu.... heelemaal haar vader’. Om dat scherp rossig gezicht; om de hooge donkere wenkbrauwen boven die ronde oogen, zóó trotsch en zóó onrustig, dat het moeilijk was uit te maken welke kleur ze eigenlijk hadden - bruin met een goudgeschitter, en groote zwarte punten in de groote ballen - om die oogen, die almeteen alles zagen en wisten en ook weer almeteen iets anders zochten - om heel het wezen van Heer Louis in dat kind van hem en die andere, zou

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(10)

Neele Rox dat kind gehaat hebben.... Als ze niet aldoor haar haat even straf als haar liefde in bedwang had gehouden. Ten koste van den groei en bloei van haar hart en ziel. ‘Hoor 'ns’, zei Gina, terwijl ze dichterbij kwam, en haar bloemen voor evenveel tegen het drie eeuwen-oude Everkruis gooide, ‘heb ik een bochel en rood haar en kromme beenen?’

‘Wat nu weer!’ riep Neele verbluft. Wiete, tot daartoe aldoor nog ongestoord in z'n Hemel, was al een kort eind vooruit getreuzeld, den holleweg op.

‘Ze zeiden: rood krupel!’ Gina's opgekropte woede brak los, alsof 't Neele en Wiete waren, die haar zoo diep hadden beleedigd. ‘'t Is enkel omdat die Wiete zoo'n lange slungel is! Daarom toon ik zoo klein. Ik wil niet meer met hem samen! 'k Ga vanmiddag alleen naar 't Lof! Jullie laat er mij toch maar bijloopen’.

Neele Rox kende de driftbuien van Heer Louis z'n evenbeeld maar al te goed.

‘Schaam je wat’, suste ze, ‘zóó te keer te gaan op een dag als vandaag!’

Wiete dook weg en glipte vooruit, toen Neele hem onwillekeurig den arm om de schouders legde. Terwijl ze zuur lachend zei: ‘Kom jij maar mee, manneke.... ze zal vanzelf wel bijdraaien, dat rood krupel!’

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(11)

Het geschenk

Halverwegen ‘den Kop’, het meest vooruitstekende gedeelte van de Hoogwazer heuvels, wachtte Neele met Wiete opnieuw.

Eindelijk kwam het bruidje aandruilen langs het voetpad, dat dwars over dit grasterras, Everhof met den holleweg verbond. Opeens zag ze de groote Everhofsche inrijpoort openstaan, en was ze haar booze bui vergeten.

De poort open, dat beteekende: Vader thuis! Vader, die altijd net zoolang met de zweep klapte en hola riep, tot Joep Maetveld aan kwam sukkelen, zoo vlug als hij nog kon, om de sluitboomen en de grendels weg te schuiven, en de zware, met ijzer beslagen poortdeuren tegen den muur van den doorgang te duwen. Want Gina's vader wilde nooit anders dan, zonder afstappen, zelf met het gespan naar behooren het erf oprijden. Tref, de groote duitsche herder, in kringen blaffend er om heen, dol van geluk om het weerzien! Nu ze, achter de twee anderen aan, onder de poort door was, zag Gina, dat ze goed had geraden. Bij den stalhoek was Ouwe Joep het paard aan 't aftuigen. De sjees, glanzend blauw verlakt, stond op haar hooge zonnegele wielen te schitteren voor de verweerde en gespleten groene remise-deuren. Plotseling in feeststemming ging Gina weer, even plechtig als vanmorgen bij den uittocht, naast Wiete loopen, voor Neele uit.

Achter de twee reuzelinden in het midden en de bedaakte put rechts in het lommer, werd de achterkant van het Ever-

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(12)

hofsche bekeide, vierkant ombouwde binnenplein in z'n volle breedte afgesloten door het woonhuis met z'n bovenverdieping en z'n hoog leien dak, betorend met schouwen en zoldervensters.

In den baksteen-gevel had Gina's grootmoeder - Elisabeth Vossen - veertig jaar geleden breede openslaande ramen met kleine vierkante ruitjes laten aanbrengen.

Van de vroegere hardsteenen kruiskozijnen waren evenwel tusschen de mergelstijlen der nieuwe vensters nog allerlei sporen over. Links en rechts naar de hoeken waren de drieluiken achter tralies zelfs nog heel en al in wezen gebleven, half verborgen achter klimop en wildewingerd, waarmee de gevel aan die zijkanten breeduit en tot onder de dakgoot begroeid was.

Beneden, tusschen de drie zaalvensters rechts en de twee keukenvensters links, ver vaneen, was de ingang, met een stoepbordes zes breede arduinen treden hoog.

Zoo echt het middelpunt, dat ieder die het plein opkwam, allereerst deze poortachtige huisdeur zag.

Midden op haar drempel stond Heer Louis de aankomenden op te wachten. Tref, bewegeloos, bevredigd in bedwang, naast hem neer. Zoo op het oog, - hij leek altijd nog een man als een boom, - hoorde niemand beter dan Heer Louis thuis in de omlijsting van den weidschen Everhofschen ingang en van dezen kasteelachtigen voorgevel. Zooals hij daar stond, vandaag evengoed als de anderen op z'n paaschbest, blootshoofd, de zwartlaken slipjas aan, glanzend z'n linnen en blinkend z'n schoenen, leek hij op en top een baron. Maar los en gemoedelijk, een joviaal gastheer, gereed z'n bezoekers met kwinkslagen te verwelkomen. Vreemd voor de kinderen, die hem nooit anders gezien hadden, dan zonder de minste be-

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(13)

langstelling voor hen of wat ook op Everhof, onverschillig in z'n bruin-manchester jagerspak, de groene tirolerhoed met het fazantenpluimpje vergroeid met z'n rossen kop.

De haviksneus, de diepe oogkassen onder den zwaren boog van de wenkbrauwen, het forsch gebeitelde voorhoofd, hadden van hun kloekheid niets ingeboet. Even onveranderd echter verborg de afhangende knevel maar ten deele, hoe zonderling slap de te groote weeke mond en de te korte ronde kin afstaken bij den als

gebeeldhouwden bovenbouw van het gezicht. En dit was dezen morgen ook weer juist als vroeger: alle tegenspraak in z'n wezenstrekken, - met den paarsrooden bloedaandrang naar hoofd en hals en het verwaterde glimmen van de oogen tegenwoordig, verleefdheid die aan hem knaagde, - losten zich op in z'n lach, zorgeloos en zonnig. Wat bezielde Heer Louis vandaag? Leek het niet, alsof hij zichzelf aan Everhof kwam teruggeven? Juist nu ze hem beneden in Waze voorgoed opgaven.

Nog voor Neele Rox deze heel nieuwe gedachte over hem had uitgedacht, verdween zij haastig, schuinuit naar den linker zijbouw, het nispoortje van het waschhuis in.

Door de achterkeuken kon ze immers evengoed naar binnen.

Met een buiging of ze prinsenkinderen waren, begroette Heer Louis het bruidje en den bruidegom, stak z'n beide handen uit, en trok hun arm, links en rechts, onder de zijne. Statieus leidde hij het verblufte tweetal door de vestibuul.

Het ontbijt stond klaar in de groote woonkeuken. Terwijl Heer Louis er zich met de kinderen aan de ronde tafel schikte, kwam Krofje Katrien al met de gloeiend heete bruinkoperen koffiekan aandragen, ‘bijna zoo groot als zij zelf’.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(14)

Op het vergeeld damasten tafellaken, uit de kermisspullen van weleer, stonden schalen met lange sneden melkbrood en krentenmik gereed, met rijste- en appelvla, met abrikozentaart en knapkoek. Een heele ham van de pacht van Wazertoren, gekookt en met een mouw van gesnitseld wit en roze vloeipapier gesierd. Alles blonk en geurde appetijtelijk.

Onder de hooge balkenzoldering was de kerkruime keuken vol zomersche morgenzon. En evenveel kleine schitterzonnen straalden er aan alle kanten, als er koperen kannen, ketels en pannen, op en aan de rekken en schappen langs de gewitte wanden spiegelden.

De ronde tafel stond dicht bij het voorste venster, - de heerentafel. Aan de langwerpige knechtentafel bij het andere venster, met de twee lange banken, één er voor, één er achter, zat alleen Ouwe Joep, - al volop zich te goed te doen. Als met kermis vandaag: láát, maar feestelijke overvloed!

Heer Louis zat tusschen de kinderen in, alledrie met het uitzicht over het

binnenplein. Tref onder de tafel aan hun voeten aan 't slapen. Neele en Krofje Katrien hadden gemeend zelf met de twee te ontbijten. Nu Heer Louis zoo onverwacht haar plaats had ingenomen, zaten zij nergens. Ze hadden uiterst voorzichtig het bruidje den sluier van kransje en krullen genomen en hem samen opgevouwen. Ze gingen hem zoolang op de canapé in de zaal wegleggen, tot vanmiddag voor Lof en

Doopbeloften. Katrien kwam zonder Neele terug met twee enorme servetten, die ze de kinderen over hun fijne spullen om den hals strikte.

Heer Louis keek toe, streek genoeglijk met z'n groote hand langs snor en kin omlaag, maakte nu weer grappen over

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(15)

dat servet zoo groot als een tafellaken, waarin ze bakerkinderen leken, met de tippen als ezelsooren te weerszijden van hun nek.

Aldoor beter geluimd begon hij op te halen over zijn eigen Eersten Communiedag.

Met zijn moeder, ‘mama Elisabeth’, die straalde van goud en diamanten en overeind stond van de zware zwarte ripszijde en moiree, was hij in de open calèche, langs den ook nu nog eenigen rijweg over Neerbeek naar de Wazer kerk en terug gereden.

‘Toentertijd’, lichtte Heer Louis toe, ‘waren we op Everhof nog veel te deftig om te voet naar de kerk te gaan’.

‘Komt U maar weer hier wonen!’ riep Gina schel, ‘dan hoeven we nu nog niet te voet te gaan. ‘Trotsch zag ze naar hem op. Welk van de andere kinderen in Waze had een vader als die van haar, zoo echt een groot heer!

‘Wel, wel! Hebben we jou daar, freule Vallaer! Jij zoudt dat dus wel graag hebben:

Vader hier en alles weer als vroeger?’

Was 't niet of dat kind aanvoelde, wat hem de laatste nachten onder het slapeloos tobben telkens de eenige uitkomst had toegeschenen: ‘'t Eindelijk en ten laatste toch nog op Everhof probeeren!’.... Het had hem niet meer losgelaten en gelukkig nog bijtijds hem herinnerd aan het feest van de kinderen vandaag, aan deze mooie gelegenheid om hier de dingen eens onopvallend te komen verkennen.

‘Alles weer als vroeger!’ juichte Gina, alsof 't al zeker was. Daar bedacht Heer Louis, dat het kind immers van ‘vroeger’ niets kon weten, nooit iets anders gekend had, dan het verval hier, de akeligheid van het uitgestorven huis.

‘Kom’. Onverwachts stond hij op. ‘Ga eens met mij mee

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(16)

allebei! Jullie moet soms niet meenen, dat het zoomaar zonder cadeau afloopt vandaag’.

Uit de keuken kwamen ze, door de ruime met grijze en rose marmersteenen bevloerde vestibuul, op de eikenhouten trap, die zich, na de dubbelbreede vijf eerste treden en het even breede bordes, in tweeën splitste. Rechts gingen ze. Ze kwamen op den overloop bij de eene deur, die de kinderen nog nooit open hadden gezien.

Heer Louis haalde een sleutelbos uit zijn broekzak. Toen waren ze in de groote slaapkamer. Negen jaar geleden was hier z'n jonge vrouw gestorven en de stamhouder, die maar één nacht mocht leven. Sinds kwam niemand ooit meer op die kamer, dan Heer Louis alleen. En Heer Louis zelf zou er al evenmin ooit gekomen zijn, als het hier niet de eenige doorgang was geweest naar het ‘Zoldertje’.

De breede vloerplanken kraakten de drie onder de voeten. 't Leek kreunen en deed treurig aan, bij de dufheid van vocht en molm, muizen, schimmel en overjarig stof, die hier hing.

‘Zie je wel, wat een heet licht buiten?’ vroeg Heer Louis. ‘'t Wordt vandaag de eerste zomerdag. ‘Hij wilde de kinderen afleiden, eer ze soms rondkeken en begonnen te vragen. 't Was waar: achter de neergelaten schiftige geellinnen rolgordijnen scheen hemel en aarde vóór de drie vensters in lichtelaaie te staan.

Ze gingen recht op den achterwand aan. Beplakt met het zelfde grootbloemige behangsel als heel de kamer, was die deur daar alleen te onderscheiden, omdat er een sleutelgat en scharnieren waren. De kinderen meenden, dat er een muurkast zou zijn, zooals in de andere kamers hier en daar.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(17)

Maar toen Heer Louis die geheimzinnige deur met weer een sleutel uit den bos had geopend, keken ze een andere kamer in, vier treden lager. Er sloeg him een lucht uit tegen van vergeeld papier en kamfer.

Het trapje af, en ze stonden er midden in. Tot hun verbazing zagen ze, dat het licht hier binnenviel door het driedubbele tralievenstertje, waarnaar ze op het erf dikwijls bangelijk hadden gekeken. 't Zat daar zoo hekshuisachtig verborgen boven het poortje, waar ze nooit door durfden, want die halfdonkere holle gang er achter hing vol reusachtige spinnewebben en vleermuizen.

‘Nou zijn jullie dan ook eens eindelijk op het ‘Zoldertje’. Heer Louis moest er mee lachen, hoe benauwd die twee daar stonden, het bruidje zonder sluier, de bruigom nog in vol ornaat, beiden als aan den grond genageld. ‘'k Wil het je wel verklappen, dat het hier de geheime schatkamer van al jullie grootvaders is geweest’.

Gina had, daar tegen den achterwand, de ontzaglijke ijzeren kist ontdekt, twee van hetzelfde soort wat kleiner links en rechts naast de boekenkast. Elke kist met slot naast slot. ‘Zitten die vol geld?’ vroeg ze eerbiedig.

‘In den goeden ouden tijd boordevol! Voordat de planken van die boekenkast daar, zoo vol met rariteiten en rommel raakten. ‘Heer Louis wees op de vrachten bestoven boeken en folianten, bundels paperassen, verrekijkers, optica's en microscopen, die de planken deden doorzakken. Een paar globes stonden er tusschen doodshoofden, opgezette uilen, wezels, hermelijntjes en goudfazanten. Fossielen en grillige steenen tusschen stapels doozen met vlinder- en kever-collecties-achter-glas. Wat niet al!

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(18)

‘Maar dat er toch altijd nog, ook ware schatten op Everhof zitten verborgen, zal 'k jullie laten zien!’ Heer Louis ging op de mahonie secretaire aan, die aan den anderen wand tusschen deur en vensterhoek stond. Uit het middelste vak, achter het ééne deurtje tusschen al de laadjes, haalde hij twee kistjes te voorschijn. Een

rood-fluweelen. Dat gaf hij aan Gina. Een van Japansch lakwerk voor Wiete. Ze wogen zwaar in hun handen.

‘Dat is nu het Communie-cadeau! Uit naam van je ouders, Wiete. Uit naam van je moeder, Gina’.

Wat nog nooit gebeurd was, er sprongen Heer Louis tranen in de oogen. Maar meteen gebood hij de kinderen: ‘Allo, en nou naar Neele er mee!’

Terwijl hij het Zoldertje weer op slot deed, hoorde hij ze de trap afstormen.

Daar stond hij en keek aandachtig de sterfkamer rond. ‘Toch maar het beste, de dingen flink onder de oogen te zien’, hield hij zich voor. ‘En eer het te laat is, nog te redden wat er te redden valt!’ Onwillekeurig begon hij het naastbije rolgordijn op te trekken, en wierp opeens het venster wijd open.... ‘Laat er maar 'ns frissche lucht doorwaaien!’....

Hij keek op het binnenplein neer, op de mos-overgroeide leiendaken van de zijgebouwen links en rechts, naar de oude linden, nieuw in blad.... ‘Er zou van Everhof nog genoeg te maken zijn. Alles is: goed aanpakken. Zooals ik 't vijfentwintig jaar geleden wilde aanpakken. Met de eenige samen, die als gezonden was om hier alles recht te zetten. Die me met hart en ziel zou geholpen hebben Everhof in z'n oude glorie te herstellen.... Als 'k toen voet bij stuk

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(19)

had gehouden. Ik, de verloopen student, negen en twintig jaar oud, de mislukte advocaat van mama Elisabeth. De fuiver van beroep, die dan maar boer zou worden ten slotte. Met Neele Rox als rechterhand. Moederlijk overleg na veel bedrogen hoogmoed en hoop! Omdat ze wel wist, mama Elisabeth, hoe de beschermelinge, die ze evenveel uitbuitte als goeddeed, haar zinnen op hem had gezet, en verging van hopelooze verliefdheid op den losbol, die haar voor tijdverdrijf in z'n te lange vacanties, het hoofd op hol had gebracht.... ‘En alles zou prachtig z'n beslag hebben gekregen’, wist Heer Louis, ‘als Désiré Dupont er niet tusschen was gekomen. Oud mede-student, nieuw mede-mislukkeling. Een middag zwetsen, en hij had me beet als associé in z'n stijfsel-usine bij Leuven. Adieu Everhof en Neele Rox!.... Negen jaar in België, en de stijfsel-usine over den kop! Ik heimelijk blij van den janboel af te zijn. Vooral omdat 'k, veertig jaar oud, op de Valkenburger kermis, voor 't eerst tot over de ooren verliefd was geraakt. 'n Paar maanden later getrouwd met het mooiste en rijkste meisje uit Maas- en Geuldal samen! Veel liever dan daar naar Leuven, bracht ik m'n jonge vrouw naar het eenzame Everhof, heelemaal voor mij alleen.... Vier geluksjaren. Everhof ons heerenhuis. Voor mij een heerenleven....

Toen de ramp. De rouw. Voor mij alles opeens verwoest door haar dood. Om er overheen te komen: de pannenfabriek, twee uur hier vandaan, aan de Maas. Dicht op de stad aan. Negen jaar nogeens, en nu opnieuw de boel in 't honderd. Ook daar.

Voor de tweede maal meer dan een halve ton naar de maan.... En toch nog fut genoeg om te willen eindigen met wat klaar en duidelijk voor den laatsten rasechten nazaat van Vallaer-

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(20)

den-Ever het begin had moeten zijn. Maar dan niet op z'n negen-en-twintigste, na zeventien verleuterde boeken-jaren, maar vlak na de Wazer schoolbanken, van jongsaf: Boer worden! ‘De laatste Vallaer, op het drie eeuwen oude Vallaersgoed, een nieuwe Vallaer-den-Ever! Een nieuwe korenkoning, zooals Lodewijk en Ludovicus, de zonen van de Everzonen Loys en Everard, er korenkoningen zijn geweest! .... Waarom zou het te laat zijn? Beter ten halve gekeerd, dan ten heele gedwaald. En immers: Bon sang ne peut mentir!.... Prachtig! Na alles Neele Rox toch nog de vrouw! Met die twee als onze kinderen. Voor wie wij werken, en die al gauw mee gaan werken. Met z'n allen Everhof er boven op brengen....

Vervuld van z'n overpeinzingen, liet Heer Louis het venster openstaan en vergat de deur van de sterfkamer te sluiten.... Innerlijk opgewonden door z'n nieuwe plannen kwam hij in de keuken terug.

Daar stond Neele Rox, met het opgevouwen tafellaken van het ontbijt nog over den arm, achter de kinderen in hun kistjes neer te zien.

Met een gilletje van verrukking had Gina ontdekt, dat haar doos vol was met goud en zilver en geflonker. Ontdaan zag Wiete in de zijne ook allerlei blinkends.

‘Maar, maar! Wat een rijkdom!’ Neele schudde het hoofd. ‘'t Komt de dochter toe van haar moeder’. Dat was opeens de stem van Heer Louis. Heel waardig. Zelfs Neele had hem niet hooren naderkomen. Verschrikt keek ze op. ‘En voor den jongen’, verklaarde Heer Louis verder, ‘is 't een erfgeschenk van z'n ouders.... Doe dat aan, Louis Vallaer-de-zooveelste’.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(21)

Tusschen dasspelden, manchettenknoopen, ringen, snoeren, broches, haalde Heer Louis een gouden horloge met schakelketting te voorschijn. Met het sleuteltje, aan dien ketting vast, zette hij het gelijk, wond hij het op. Toen stak hij het den kleinen bruigom in het zakje van z'n wit vest. ‘Dat droeg je vader, toen hij op Wazertoren woonde’.

‘Woonde Wietes vader op Wazertoren? Wat deed die op Wazertoren?’ Dadelijk moest Gina er liefst alles van weten. Zonder van de verbazing te bekomen, dat zooiets heel belangrijks nieuws voor haar was.

‘Juist wat jouw vader hier op Everhof doet’, begon Heer Louis uit te leggen....

‘Dus niets!’ stelde zij vast. Ze begreep in de verste verte niet, waarom hij daar zoo hard om lachen moest, haar bij den schouder schudde en zei: ‘Jou kleine heks!’

Wiete werd aldoor triestiger met z'n gouden horloge aan en bij al dat

vreemdsoortige moois in het kistje. Van z'n vader? Van z'n ouders? Gisteren in den biechtstoel had pastoor Minus hem nog gezegd: ‘Vergeet morgen na de Communie vooral niet te bidden voor de ziel van je ouders zaliger’. Maar Wiete had zich nooit voorgesteld dat zijn vader en moeder ook nog wel ergens anders geweest waren dan in den Hemel.

‘Op Wazertoren?’ 't Was, opeens, de allereerste vraag door Wiete van z'n leven gericht tot z'n voogd en pleegvader, Heer Louis.

‘Ja, natuurlijk op Wazertoren! Of weet je soms niet, dat Wazertoren je ouderlijk huis is? Het huis van je voorvaders? Toen je vader kwam te sterven, is je moeder er vandaan getrokken. Omdat ze er geen aard meer had. Jij hebt je

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(22)

eerste drie levensjaren in de stad doorgebracht. Een tijdlang heeft het huis toen leeg gelegen en het land braak. Tot ik het voor je moeder aan Dagas verpachtte. Weet je daar allemaal niets van? Dat Wazertoren, sinds je moeders overlijden, heelemaal en alleen jou toebehoort? Heb je hem dat dan nooit verteld, Neele?’

‘Hij zal er later van zelf meer dan genoeg van hooren’.

Heer Louis was wel gewend geraakt aan dit soort antwoorden van Neele, kortaf en uit. Maar ditmaal zag hij haar eens even aan, en knikte vergoelijkend: ‘Da's zeker:

vrouwen weten beter wat ze zeggen of zwijgen moeten dan wij mannen’.

‘Gelukkig wel’. Neele wilde heengaan. 't Werd kokenstijd. Het vuur moest opgerakeld in het groote fornuis van de achterkeuken. Maar de weg werd haar versperd door Gina, die tegen haar vader opsprong, hem aan de revers van z'n jas trok, om eindelijk verstaan te worden: ‘Is dat wezenlijk waar? Is Wazertoren echt heelemaal alleen van Wiete?’

‘Met je welnemen, Regina Vallaer!’ Heer Louis bespeurde heel goed de opkomende jaloezie in haar stem. Met een handzwaai zette hij haar van zich af, maakte

gekscherend een hoffelijke buiging: ‘Inderdaad, Wazertoren behoort in vollen eigendom aan je achterneef Louis Vallaer, bijgenaamd Wiete.... Daar is nu eenmaal niets tegen te doen. Maar wees gerust: Je komt er niet bij te kort. Heel Everhof zal later van jou zijn, als je vader uit den tijd is.... En beter nog: Heel Hoog-Waze van jullie samen. Want Wiete en jij moeten in elk geval met elkaar trouwen. Daar zit niets anders op. Onthoud dat vast’.

‘Maar!’.... Neeles verontwaardiging trof Heer Louis zóó

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(23)

bestraffend, dat hij deed alsof hij er voor terugdeinsde. ‘Hu! hu! Wat steekt daar voor kwaad in? Hoog-Waze weer bijeen door die twee hekkesluiters van de familie.... Op het eind een nieuwe toekomst tegemoet.... Je zult het met me eens zijn, Neele, dat de Toren er niet op achteruit gaat, dank zij Dagas. En wat Everhof betreft - daar praten we straks weleens over, onder vier oogen’.

‘Wiete en ik samen trouwen?’ Gina moest er het hare van hebben. Bij haar ongeloovige vraag keek Wiete, die achter z'n kistje, nog over z'n ouders op Wazertoren zat te peinzen, onthutst op. Z'n oogen werden in die ontwakende verwondering grooter en dieper-blauw nog dan anders. ‘Tenminste’, Heer Louis zocht een afdoend grapje:

‘als de Paus het goedvindt’.

‘De Paus!’ Gina steeg van de eene verbazing in de andere.

‘Ja zeker, de Paus zal er bij te pas moeten komen’.

‘Altijd als er twee trouwen?’

‘Enkel maar bij twee als jullie! De allermeesten kunnen het zonder den Paus af.

Dat is wel zoo gemakkelijk. Maar voor Vallaer-Vallaer hoort dispensatie’.

‘Kom, kom’. Neele wist geen andere uitredding, dan Gina naar de tafel te verwijzen.

‘Ga nu liever al dat moois eens goed bekijken’.

‘Want je vader praat z'n mond voorbij’, vulde Heer Louis aan. Hij liet zich de kans niet ontglippen voor een luimigen aanloop naar z'n nieuw doel: ‘'t Is nu eenmaal zoo, m'n lieve Neele: waar het hart van vol is, loopt de mond van over.... 'k Zei niet voor niets, dat we mekaar eens onder vier oogen moeten spreken. Maar eigenlek is dat niet eens noodig.... Je hoeft maar ‘ja’ te zeggen’.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(24)

Ze was al op den drempel van de achterkeuken. Ze hield stil en zag terloops om....

‘'k Begin waarlijk te gelooven’, veelzeggend tikte ze tegen het voorhoofd. Was dan meteen de twee uitgesleten blauwsteenen treden af, stond de pannen op het fornuis te verschuiven, trok de stookklep open en keek naar het vuur.

‘Serieus, Neele’. Weer de stem van Heer Louis, en nu vlak achter haar, ingehouden maar heel nadrukkelijk. ‘Alle gekheid opzij. 'k Wil hier op Everhof een nieuw leven beginnen. Echt hard aan het werk gaan.... Als we het toch nog eens samen

probeerden?’

‘Zwijg!’ Neele Rox had zich heftig opgericht, drukte zich tegen den schouwmuur.

Haar oogen vlamden woedend.

‘Nou, nou’.... Heer Louis deinsde nu echt achteruit. Maar meteen over z'n schrik heen. Ernstig: ‘We zijn er immers nog niet te oud voor.... Alles moet z'n tijd hebben.

Al kwam er vroeger ook iets tusschen, daarom kan 't nu nog wel goed worden. Beter wellicht dan toen. Omdat het leven ons heel wat geleerd heeft. Mij tenminste, méér dan 'k zeggen kan.... Denk er maar eens over na. Er valt toch zeker eens nader over te spreken’.

‘Ga weg!’ stiet ze uit.

‘Da's anders dan voor vijf-en-twintig jaar’. Heer Louis sloeg van zich af om tòch de meerdere te blijven. ‘Maar 't komt wel terecht. Daar ben 'k niet bang voor. Ouwe liefde roest niet’.

Ze stond steenhard, steenkoud, één met den muur. Zonder meer een woord. Ze zag door hem heen.

Hij haalde de schouders op. Mompelde weer: ‘Nou, nou’.... En droop af. De woonkeuken in. Onthutst stond hij daar

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(25)

nog wat te dralen, keek eerst zonder zien uit het venster, dan naar de kinderen. Gina was de nieuwe schatten van Wiete naast de hare aan 't uitstallen. ‘Jij bent de goudsmid en ik kom bij je koopen’, baasde ze. Ze zagen hem geen van beiden. Stilletjes schoof Heer Louis achter hen heen de keuken uit. Het erf over. Haastig op den stal aan.

Terwijl hij het paard stond in te spannen, trok Krofje Katrien een van de zaalvensters open, en kreesch over het plein heen: ‘Maar, Heer Louis, blijft u dan niet mee eten vanmiddag? Voor wien anders ben ik de tafel hier in de zaal aan 't dekken?’....

‘Den volgenden keer’, riep hij terug, kortaangebonden. Want tegelijkertijd vloog 't hem door de gedachten: ‘Me laten wegjagen uit m'n eigen huis? Ik?’

Een oogenblik later rammelde de sjees op haar zonnegele wielen over de knobbelkeien het erf af en de poort uit. Met de zweep sloeg Heer Louis naar Tref, die hem wanhopig blaffend na kwam rennen. ‘Terug, zeg ik je! Jij terug de ouwe barak in!’

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(26)

Bezoek

Onderwijl had Gina het goudsmidswinkeltje van Wiete al heelemaal leeggekocht.

Nu was ze zelf aan 't uitstallen op de andere helft van de tafel: de gouden filigraan broches en oorbellen, cameën, vingerringen, medaillons en breloques, diamanten dasspelden en kruisjes, allerlei armbanden, en het mooist van al: snoeren van granaat- en bloedkoralen. Ze zei niet: ‘Nu moet jij bij mij komen uitzoeken’, - ze zei enkel:

‘Nu ben ik een rijke gravin’, bestak zich met dasen borstspelden en hing al de kralencolliers om den hals. Daaroverheen, wat ze onder in haar eigen kistje had gevonden, het dierbaarst heiligdom van haar moeder: den zwaargouden schakelketting met penning van haar grootvader Dreessens, die op zijn heerenhof Deuverdael burgemeester was geweest van Deuven in het land van Valkenburg. In haar bruidjeskleed schitterde ze kostbaar als een Lievevrouwtje onder den tooi van de ex-voto's.

Wiete had z'n kistje dichtgedaan. Met het hoofd in den arm lag hij op de tafel gebogen. Toch had hij geen slaap. Maar 't was hem aldoor of hij maar het liefst zou huilen. Hij wist niet waarom. ‘Laat 'ns zien, of er nog wat in zit’. Gina greep naar de Japansche doos. Zonder op te zien, schoof hij ze haar toe. ‘Je mag ze hebben. Alles’.

‘Voor houwens?’ vroeg Gina verbluft.

‘Aan 't horloge heb ik genoeg’.

Gina sprong hoog op, en klapte in de handen. ‘Alles voor mij!’ Ze keerde Wietes kistje ondersteboven. Er rolden nog

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(27)

een paar rouw-oorbellen en een ronde zwarte broche uit, een versleten gouden kerkboekslot. Al het overige lag toch al in haar uitstalling, het hare en het zijne dooreen, ‘'n Hééle berg!’ Ze schaarde alles op een hoop, en riep naar de achterkeuken:

‘Kom 'ns kijken, Neele!’ Die moest vast weten, dat alles nu alleen voor haar was, eer ze meteen soms weer ieder het zijne zou laten uitzoeken. Waarlijk, Neele kwam.

En Neele zei er niets van dat alles op één hoop lag. Er schroeiden roode vlakken op het gezicht van Neele en haar oogen brandden. Neele kwam, om niet te stikken daar in die achterkeuken, alleen met haar gedachten. Ze hoorde Gina tegen Wiete bedillen:

‘En Wazertoren net zoo goed van mij als van jou later. Vader heeft het zelf gezegd’.

‘Wazertoren mag je ook. Nu al. Heelemaal voor houwens’. Wiete was opgestaan.

Hij verlangde om buiten te zijn. Zonder iets meer van al dit ongewone. Om stilletjes te kunnen denken aan vanmorgen in de kerk. Misschien zou het dan weer opnieuw in hem worden als toen. Niets dan klaarte en geluk, en toch warme tranen. Zoo wonderlijk was dat geweest. Wel heel echt God in hem en hij in God....

Wiete stond op den voordeurdrempel tegen den deurpost in de volle zon te dubben.

Zonder iets te zien of te hooren. Even maar. Toen was daar opeens Krofje Katrien.

‘Allo, vlug, maak dat je binnen komt’, ze trok hem aan den arm mee: ‘Zie je dat dan niet? Daar komen die van Dagas feliciteeren. Nogwel met z'n vieren. Twee aan twee de poort op! 'n Heele processie!’ Ze was al de keuken in met den bruigom.

Verschrikt keek Neele het venster uit, dadelijk overtuigd.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(28)

‘Vlug! Ruim dien rommel op, Gina. En allebei op je plaats. Beleefd zijn’.

Neele streek met de open hand over het gezicht, van voorhoofd tot keel. Zuchtte.

Keek ontrust de keuken rond, of er niets ten ondege was. ‘Die van Dagas’ waren en bleven haar nachtmerrie. ‘Dat vreemd volk’, door Heer Louis hier gehaald, hoorde immers heelemaal niet op Hoog-Waze thuis. Toch had ze er hen al langer dan zeven jaar moeten verdragen. En moest ze wel erkennen, dat ze eigenlijk haar of iemand geen stroobreed in den weg legden. Voor Dagas, den vader, had ze op den duur zelfs een soort respect gekregen. Dat was een werkezel, zooals er maar weinig bestaan.

Dat het zoo goed marcheerde op Wazertoren, was alleen te danken aan dat

verschrompeld, zwartbaardig mannetje, aapachtig leelijk, maar taai en ijverig voor zes en met de zweep ook achter de anderen. Dagas maakte veel goed. Maar van die Waalsche madam en haar overigen aanhang moest Neele niets hebben.... Eigenlijk dienden zulke naaste eenige buren bij zoo 'n Communiefeest op ‘de koffie’ te worden gevraagd. Toen Krofje Katrien daar een paar weken geleden over begon, had Neele haar geringschattend terechtgewezen: ‘Ben ik hier soms de meesteres, die menschen kan inviteeren? 'k Heb altijd veel te goed geweten, waar 'k staan moet, Katrien. En daar houd ik me aan’.

Nu kwamen ze daar dan toch. Nogwel met vier man! En natuurlijk expres op het allerongelegenste uur. Als de middagpot op het vuur stond. Ze moesten eens weten, dat ze voor Neele tòch als geroepen kwamen! Ze zou zich goed moeten houden. En zoo kon die nieuwe storm van binnen

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(29)

misschien van zelf onderwijl wat tot bedaren komen: voordat Krofje Katrien er iets van gewaarwerd.

De keuken werd er donker van! Mère Dagas met Celestien en Nini. Achter hen aan, met den stroohoed in de hand, het zeventienjarig heerschap Michel, de jongste, de afgod van ‘den Hooiwagen’. Want zoo en nooit anders heette Madame Dagas onder de Wazenaars. Omdat ze zoo kolossaal was, met een air of alles voor haar uit den weg moest. Was ze niet opzichtig genoeg, ook zonder nu weer die breede lichtlila keelbanden, waarmee haar kapothoed met de lichtlila seringentrossen zat vastgestrikt onder de kin? - Onder de kant en taftastrooken van haar pelerine, glansde het zwartsatijnen kleed vol gitten.

‘Ongenood is ook hier!’ Gnuivend zeilde ‘de Hooiwagen’ recht op het kleine bruidspaar toe. Ze schrompelden allebei ineen onder haar twee zoenen. Gina streek aanstonds met de knokkels haar wangen droog. Wiete moest walgend aan glibberige slakken denken.

Krofje Katrien had stoelen bijgeschoven. Het bezoek nam plaats. De kinderen moesten de rij langs om de geschenken in ontvangst te nemen. En dat was niet weinig!

Alles in rose en wit vloeipapier. Voor alletwee: van den Hooiwagen een zilveren servetring met de naamletters erin gegraveerd - R.V. en L.V. - Van Celestien een juist eender porceleinen engeltje, dat, met de vleugels open, een wijwaterschelpje ophield. Van Nini een schilderijtje achter glas, voor Wiete met den Goeden Herder, voor Gina met de Moeder van Smarten. Dan nog voor Wiete alleen van Michel afzonderlijk: een ‘magnifiek’ dubbel inktstel van bazar-onyx met vergulde gietselversiering!

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(30)

‘Voor onzen jongen landheer’, lichtte de Hooiwagen toe, zóó plechtig, dat het een oogenblik stil werd. Hulpeloos bleef de bruigom met de oogverblindende pracht in z'n handen staan.

Neele schonk madera uit een groote kristallen karaf. Krofje Katrien ging rond met de knapkoekenschaal.

‘Wel, wel’, pufte de Hooiwagen. In één slok had ze haar glas meer dan half leeg.

Ze strikte de lila keelbanden los, haakte de pelerine open. Dan keek ze eens zoekend om zich heen: ‘Waar blijft Heer Louis? 'k Heb het gerij immers gehoord vanmorgen’.

‘Hij kreeg iemand voor zaken op de fabriek’, loog Neele Rox, voor ze 't zelf goed wist. Maar ze was blij met de vondst van die noodleugen: Dat was daar meteen voor Krofje Katrien de verklaring van z'n overhaast vertrek. - 't Werd Neele anders meer en meer te moede of ze de oogen nooit meer zou kunnen dichtdoen. Zóó strak en stekend zaten ze haar in het hoofd. Hoofdpijn had ze, alsof haar een ijzeren band om voorhoofd en schedel zat geklemd.

‘Dat laat zich verstaan: zaken gaan vóór’, snuifelde de Hooiwagen. ‘En Heer Louis moet van z'n fabriek nog maar zien te halen, wat er van te halen valt.... Eer hij de nieuwe concurrenten naast de deur krijgt.... 'n Heele société anonyme! Doe daar maar tegenop met pannenbakken op eigen houtje’.

Neele knikte, zorgelijk, alsof ze er alles van af wist. Maar 't was nieuws voor haar.

Een openbaring.... Dus dàt stak er achter. Heer Louis in 't nauw! En dáárom opeens Everhof en zij goed genoeg. Na alles! Maar danke, danke, danke....

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(31)

‘Zoo gaat het’, wauwelde de Hooiwagen voort, ‘de grooten slokken de kleinen op’.

‘'t Zit hem niet altijd in de grootte’, hoorde Neele Rox zich zelve zeggen, even gewoon als ze het anders gezegd zou hebben.

‘Daar heeft Neeele gelijk in, mère. 't Gaat dikwijls genoeg andersom’. Celestien keek haar moeder veelbeduidend vlak in de oogen. Die verstond haar en gniffelde:

‘Da's zeker waar. 'n Mensch beleeft soms rare dingen!’

Celestien was de oudste van de drie, al een en twintig, forsch en donker, in 't jong-en-knap het evenbeeld van haar moeder. Het zwarte waas op haar bovenlip begon aldoor donkerder aan te zetten, al was 't nog maar een zwakke afschaduwing van de stoppelsnor, die het grove gezicht van den Hooiwagen nog grover en zwarter deed lijken.

De kleine fijne Nini, meer haar vader van postuur en wezen, ravezwart met haar fijn kroeshaar en haar donkere, donkeromrande oogen, leek tusschen moeder en zuster echt een mier tusschen twee ovenkrekels.

Eindeloos meer dan Celestien had Nini geprofiteerd van hun driejarig verblijf op het Waalsch pensionaat. Ze deed dames-achtig, en was in voortdurend protest, uitgesproken of zwijgend, tegen de onbehouwenheid van mère en de ruwe bazigheid van Fifille, zooals zij alleen haar zuster was blijven noemen, bij den naam uit haar vroegste kinderjaren. De twee anderen van hun kant, noemden Nini ‘onze begijn’

en vonden het noodzakelijk juist voor Nini het meeste en dikwijls het vuilste werk over te laten: Om haar over al haar viezevazen heen te helpen.

Nini haalde het bruidje aan met lieve complimentjes over

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(32)

den witten jurk en het kroontje van juist echte muguets. Onwillekeurig begon ze de uitgerafelde krullen over haar wijsvinger opnieuw te pijpen.

Nu kwam Celestien ook wat dichterbij schuiven. ‘Die Gina! - ze lijkt wel een prinses!’ spotte ze. ‘Hoeveel colliers heb je toch aan, kind? En 'k geloof zeker wel zeven broches!’ ‘'k Heb nog véél méér!’ pochte Gina. ‘Een heelen berg’. Onderwijl had Michel den doodverlegen Wiete eindelijk het inktstel maar uit de handen genomen. Hij zette het op tafel, en wees hem, hoe de dekseltjes op te lichten en de glazen potjes er uit te nemen.

‘Waarom kom je nooit eens bij ons?’ vroeg hij. ‘We hebben jonge duiven op den toren. Heelemaal wit. Als je komt morgen, krijg je er twee’.

Mère had haar zoon op het hart gedrukt, nu eens bij deze gelegenheid zooveel mogelijk z'n best te doen vriendschap te sluiten met den jongen Vallaer. ‘Men kan nooit weten, waar 't goed voor is’.

Nooit hadden de twee Hoogwazer buurjongens tot nu toe boe of ba gewisseld. Dat kwam vooreerst door het verschil in leeftijd. Michel had de dorpsschool juist af toen Wiete er op kwam, en was nu bij Luik ‘op college’. In de vacanties bleef hij daar den laatsten tijd bij z'n moeders familie hangen, liever dan op Wazertoren door z'n vader mee aangezet te worden, en nagereden! Er stak geen boer in Michel. Hij wilde liever maar koopman worden, had hij z'n moeder toevertrouwd, - in granen en zoo - in elk geval grossier. Vader en zoon Dagas, dat ging heelemaal niet samen. 't College was voorloopig een uitredding. Michel verscheen na elk trimester maar terloops op Hoog-Waze.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(33)

Wiete van zijn kant kende Michel Dagas alleen door heel uit de verte, en dan nog uit het allerdiepste van zijn minder-waardigheid, naar ‘den groote’ op te zien. Die volgens den Hooiwagen dan ook elk trimester meer héér werd, knapper, slanker, chiquer en charmanter. In Luik zeiden ze dat hij heelemaal op een Spanjaard begon te lijken, en op het college noemden ze hem den Hidalgo. Daar was hij zelf even trotsch op, als z'n moeder en zusters, wie hij had uitgelegd, dat in Spanje rijke edelmanszonen zoo heetten.

Bij Wiete had de charmante Hidalgo met z'n verlokkingen, om te beginnen, niet het allerminste succes. Opeens was de bruigom verdwenen, de keuken uit. In zijn plaats stond daar evenwel meteen het bruidje vlak bij Michel en het inktstel.

Onweerstaanbaar aangetrokken door die schittering van groen en goud.

‘Zoo’, zei Michel verrast, ‘kom jij eens bij me kijken?’

‘Waarom heb je dat aan Wiete gegeven?’ vroeg ze afgunstig. Michel lachte rauw, z'n stem was aan 't breken. ‘Wil jij ook iets van me hebben? Kom jij dan maar de duifjes halen’.

‘Watvoor duifjes?’

‘Hoorde je dan niet, wat 'k tegen Wiete zei? Twee witte duifjes. Maar hij schijnt er niets om te geven’.

Gina wist heel goed, dat Wiete eigenlijk honderdmaal blijer zou zijn met twee witte duifjes, dan met dien prachtigen inktpot. Almeteen berekende ze: Wiete wil wel ruilen. Als ik eerst die duifjes maar heb. Dan is de inktpot toch voor mij!....

‘Wanneer kom je dan?’ Michel zag wel, dat ze er ooren naar had.

‘Morgen’.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(34)

‘In geen geval vergeten je kettinkje aan te doen!’ Plaagziek griste hij met z'n groote bruine kneukelhand naar den burgemeestersketen, laag neerhangend tusschen de bloedroode en paarsroode kralen. Hij greep den penning vast en trok ‘het kleine nest’

opeens met penning en al naar zich toe. ‘Afblijven!’ kreet Gina heel hard en schril.

Met een ruk was de penning uit z'n handen en zij uit z'n arm los. Toen ze tegelijkertijd achter zich dat schaterlachen hoorde opgaan, vloog ze woest op de deur toe, de keuken uit.

‘Z'n eerste blauwe scheen!’ Ze bleef schuddelachen, de Hooiwagen. Celestien kon al evenmin tot bedaren komen. Zooeven hadden die twee elkaar aangestooten, bij dat eerste toenaderen tusschen de erfdochter van Everhof en de stamhouder van Dagas van Wazertoren.

In z'n ergernis nam Michel met een laatdunkend air z'n maderaglas op, - merkte dat het leeg was, en zette het verachtelijk weer neer. ‘Precies wilde konijnen, die twee’, vonniste hij, van bas overslaande in falset.

‘Wegloopen van de visite als ze de cadeaux binnen hebben!’ Nini trok den neus op.

‘'t Zou bij ons niet gebeurd zijn’. Agressief kwam de Hooiwagen rechtzitten, opeens over haar lachbui heen. ‘'k Zeg maar, 'n goede educatie is alles’. Ze toette de lippen. Zonder naar Neele te zien. En Neele deed of ze den steek onder water niet voelde. Effenaf zei ze tegen Krofje Katrien: ‘Ga toch eens kijken of de aardappels niet tot moes koken’.

‘'t Wordt hier etenstijd!’ waarschuwde Nini kitteloorig.

‘Ja, kom!’ Michel greep z'n hoed en sprong op.

Alle vier vergaten ze Neele goeden dag te zeggen. In optocht, zooals ze gekomen waren, treuzelden ze het erf af.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(35)

Glorieus schommelschuifelde de Hooiwagen aan den arm van haar Hidalgo. Naast Fifille, die haar plompen stap met moeite beteugelde, dribbelde Nini, diep gechoqueerd over zoo'n ontvangst. ‘En dan komt men nogwel met handen vol cadeaux!’

Fifille moest er toch nog om lachen. ‘Kinder, hoor wat ik zeg: ‘De Vallaers hebben hun laatste lied bijna uitgezongen op Everhof’, voorspelde de Hooiwagen, dempig onder het loopen. ‘We zullen hier op Hoog-Waze nog weleens wat anders zien’.

‘'t Kind heeft precies den vossekop van Heer Louis’.

Michel, vroegwijs, begreep al lang waar ze op aan wilden, z'n moeder en z'n oudste zuster.

‘Rood is de laatste mode’, wist Celestien.

‘Wacht maar eens tot dat Voske wat grooter wordt’, bemoedigde mère.

‘Teint en tanden éclatant’, Nini zag altijd van alles, waar de anderen niet op letten.

‘Over negen jaar of zoo’, zette mère haar berekeningen voort.

‘Phh! Over negen jaar!’ Michel moest er zóó hard om lachen, dat het galmde, want juist waren ze in de schaduw onder den gewelfden inrij. ‘Dan staat hier misschien de eene steen niet meer op den anderen! Over negen jaar!’

Mee kwamen ze den poortboog door, waar boven het everblazoen in den sluitsteen, het jaartal 1578 in het arduin stond gekapt. En 't was nu 1885.

Op het bankje in het hellingbosch, verscholen tusschen de glinsterblanke berkenstammetjes en de millioenen goud-

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(36)

vlindertjes van de brem, zaten Wiete en Gina naasteen, roerloos zij zelf met hun tweeën als twee duifjes op een dakgoot. Wiete, de handen vastgeklampt om den rand van de doorkorven zitplank. Gina met haar handjes op de plooien van haar bruidjesrok.

Wietes lakmolières, Gina's satijnen rozetschoentjes bengelden boven de tijm, de rolklaver, de blauwe klokjes en de zandoogjes.

Eerst had Wiete hier alleen gezeten, nog smaller en schuwer, doodsbenauwd, dat die Michel hem achterna zou zetten. Toen hij wat tot bedaren begon te komen, werd hij weer opgeschrikt door die voeten in draf den Kop over, het paadje af. Gerustgesteld meteen. Hij kende dat lichte vlugge loopen. Gina maar.

Als een witte vogel was ze daar naast hem komen neerstrijken. ‘Schuif wat op’, beval ze. ‘Zijn ze weg?’ vroeg hij. Gina wilde niet weten, dat ze net eender als hij, voor de visite op den loop was gegaan. Plaaglustig jokte ze: ‘Je moet Michel komen bedanken voor den inktpot. Ze stuurden me om jou te zoeken. Ga gauw!’ Maar ze ging zitten. En hij bleef zitten. Allebei zonder nog een woord. Al gauw hoorden ze de vier onder den inrij. Duidelijk de stem van Michel: ‘Negen jaar!’ Dan weer opnieuw luidruchtig alle vier dooreen. Ze trokken weg. Over den grintweg den Everhofschen hoek om. Terug op Wazertoren aan.

‘We hebben wel veel gekregen!’ bedacht Gina.

‘'k Wou, dat het al avond was!’ Zooals eerst naar buiten, verlangde Wiete nu naar bed. Dáár zou hij dan toch zeker eindelijk en ten laatste wel alleen zijn met z'n gedachten! Zoo stilletjes in het donker, armen onder het hoofd, begreep hij altijd alles veel beter....

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(37)

‘Avond? Ba neen! Dan is alles alweer voorbij. En morgen opnieuw naar school.

Maar 'k doe toch de kralen om, - altijd voortaan, ook door de week. En jij je horloge, zeg! Laat nog 'ns zien. Hoe laat is het?’

Ze had het bijna uit z'n vestjeszak, toen ze opeens allebei luisterden, stijf van schrik. Voetstappen op het wegje. Voetstappen, die ze niet kenden. Onzeker. Niet vlug. Iemand die zocht. Stilletjes naderkwam.... Gina's rechter klemde zich als een sperwerklauw om Wietes mouw met den bruigomstrik. Met een huiverschok greep ze met de andere hand alle snoeren tegelijk, den schakelketen en den gouden penning bijeen.

‘Dacht ik het niet! Daar zitten ze me zoowaar samen op het bankje!’ - 't Was Krofje Katrien maar. Buiten adem. ‘'k Schrik me dood!’ begroette Gina haar, kwaad als een spin.

‘Zijn jullie doof? 'k Heb me heesch staan schreeuwen aan de poort. Komen! Die van Dagas zijn goddank weg. En we gaan eten. Niet in de zaal, maar in de keuken.

Nu Heer Louis er zoo subiet tusschen uittrok. Maar Winand van Waaske van Arnold Rox is gekomen. Toch feest genoeg!’ Daar schoot Wiete opeens wakker: ‘Winand!’

En hij was al weg, op huis aan. Z'n groote vriend. De eenige echte, dien hij had.

Winand, die maar zoo'n enkele keer kwam! Alleen daags na de groote feestdagen.

Maar dan ook vast. Tweede Kerst-, Paasch- en Pinksterdag. Winand, de bloedeigen neef en petejongen van Neele Rox. Hij was al soldaat geweest, en nu weer opnieuw hovenier. Hij woonde bij z'n moeder Waaske, de weduwe van Neele's eigen broer.

Op een gepacht klein boerderijtje in Oosbron, tusschen Deuven

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(38)

en Valkenburg. Hij had er de huiswei omgespit en aangelegd om rozen te kweeken.

Wiete stond al lang vertrouwelijk tusschen Winands knieën, toen Gina met Krofje Katrien eindelijk binnenkwam.

‘Daar hebben we 't bruidje!’ begroette Winand haar. Opgetogen en aangedaan, alsof hem een hemelengel verscheen. ‘Wel, wel, nichtje! Proficiat hoor! En dit is voor jou!’

Hij nam van den opengeknoopten rooden zakdoek, op den stoel naast hem, het naaidoosje, juist eender als het tabakskistje, dat Wiete al bewonderend in z'n handen hield. In den afgeloopen winter had Winand zelf die twee kleine kunst-stukken uit notenhout gesneden, met verhoogsel van bloemen, blaadjes en vogeltjes. Koperen scharniertjes waren er aan, fijne hengseltjes en een slot met een sleuteltje, blinkend als goud.

Dit slot met het sleuteltje had meteen Gina's volle aandacht. Dadelijk begon ze haar halssieraden een voor een af te doen om ze voorzichtig in het nieuwe kistje te laten glijden.

‘Kun je niet “danke” zeggen’, verweet Krofje Katrien haar verontwaardigd. En nog sprak Gina geen woord, al zag ze Winand eens vluchtig aan. Waarom zei die ook altijd ‘nichtje’ tegen haar? Geringschattend keek ze naar z'n zwartdoorgroefde eeltige boerenwerkhanden. Naar z'n verbrand gezicht, leerachtig bruin en glimmend, onder de stugge verschoten-blonde kuif.

Neele noemde hij nooit anders dan ‘meter’. En Neele leefde altoos op bij den diepen klank van hartelijkheid in z'n stem, bij z'n geluk om weer hier te zijn, heel en al eenvoudige, oprechte gemoedelijkheid. Het hoofd zat hem wat gedrongen tusschen de schouders, die te breed waren, zooals heel z'n

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(39)

bovenlijf te breed was, z'n handen en voeten te groot voor z'n lengte. Hij leek veel ouder dan z'n vier en twintig jaar, ook door den goedaardig wijzen blik van z'n oogen, smal en diep onder den zwaren borsteligen boog van de wenkbrauwen, echte Vallaers-wenkbrauwen. Bij dezen eenige van haar broer, meende Neele, was gelukkig anders niets meer van de Vallaers of van den Vallaersaard over, die haar zelf van jongsaf zulke parten had gespeeld. Wel werkte die Vallaersverwantschap ver na!

Voor de Roxen begon ze, misschien honderdvijftig jaar en langer geleden, toen de zuster van de korenkoningen, Lodewijk en Ludovicus, met Reinier Rox van den Valkenburger Ridderhof trouwde, Cornelia Vallaer, hun stammoeder. Naar wie zij, Neele, genoemd was, tot haar ongeluk. In den tijd, toen de Roxen van heeren sindslang knechten waren geworden, van meesters op den Ridderhof, hoveniers die op dagwerk gingen in de Valkenburger villatuinen. Arnold Rox, de broer van Neele, had er zich wel weer bovenuit willen werken. Maar door ziekte en tegenslag kon hij het toch niet verder brengen, dan tot het hofke in Oosbron, waar Waaske, z'n vrouw, nu z'n weduwe, voor de kippen en de twee varkens zorgde. Waar eerst de vader, nu Winand de zoon, hun adres hadden als veelgezocht tuinman. Werk en vaste klanten, de zoon na den vader, allebei eerder te veel dan te weinig....

‘En hoe gaat het met, moeder?’ vroeg Neele.

‘Kom eens tot bij ons!’ noodigde Winand uit. ‘Wat zou ze gelukkig zijn’.

‘'k Heb altijd gezegd, als 'k eens niet meer op de kinderen en op Everhof hoef te passen. En daar blijf ik bij’.

‘De kinderen kunnen meekomen’.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(40)

‘Ik, Everhof alleen laten?’ Daar voelde Neele weer 'ns opnieuw, hoe hopeloos ze hier met alle wortels en vezels vastzat. Geen sprake van langer weg te kunnen, dan juist precies om Zondags naar de kerk te gaan. En dan moest ze nog zeker weten, dat Ouwe Joep of Krofje Katrien bleven oppassen. Vijf en twintig jaar, zoolang ze hier woonde, had het zoo al geduurd. Eerst door de ziekte van Gina's grootmoeder,

‘mama Elisabeth’. Toen, - omdat Neele heel alleen achterbleef. Met den plicht op het hart, na het bidden en smeeken van haar wegtreurende weldoenster en na haar eigen ten slotte dagelijks herhaalde belofte: om Everhof niet in den steek te laten. - Daarop de tijd van Maria Dreessens, die zich in haar jonge onervarenheid van huisvrouw en moeder, als een drenkeling met handen en voeten aan Neele Rox vastklampte.... En dan de laatste negen jaar. Opnieuw alleen op het Vallaershuis met nog de zorg voor de twee Vallaerskinderen erbij. De belofte aan de stervende grootmoeder, voor huis en hof, de belofte aan de stervende moeder voor de kinderen.

Alles wat hier zorg en verantwoording was, bleef aanhoudend enkel en heelemaal voor Neele over. Met al het heimelijk eigen leed, het eigen moeilijk leven er bij op den koop toe!

‘Afleeren, meter, de dingen zoo zwaar op te nemen!’

‘Goed praten, jongen’. Ze bleef even, zachtjes, zorgelijk het hoofd schudden, den mond pijnlijk vertrokken, den blik in het onbestemde.

Intusschen had Krofje Katrien het bord van Winand-van-Waaske zoo boordevol geschept, dat de vermicelli-soep, bij het overreiken, over den rand op het feestelijk tafellaken plaste.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(41)

‘Als me dat nog niet van harte gegund is!’ lachte Winand. En Krofje Katrien kreeg op haar scherp mager gezicht een kleur tot achter haar groote platte ooren. Toen lachten ze allemaal. Ook Wiete. Zelfs Neele.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(42)

Uitwegen

Eerst laat in den namiddag, na schooltijd, kon Gina den volgenden dag dan eindelijk op weg gaan naar Wazertoren om de Duifjes.

Wazertoren lag nog geen tien minuten van Everhof, op hetzelfde Hoog-Wazer heuvelplateau, dieper de velden in. Midden tusschen z'n dichtbegroeide oude tuinen en boomgaarden, leek het daar in die zee van gras en koren een klein boscheiland.

Huis en hoeve waren bijna tweehonderd jaar later dan Everhof gebouwd, maar de toren zelf was haast even oud als het Vallaershuis, z'n grondslagen heel veel ouder, zeker nog van de Romeinen. Aanzienlijk was Wazertoren, niet alleen door dien alouden toren, boven alles uit, vooral wel omdat het woonhuis niet op het erf lag, maar er naast, een echt heerenhuis, wit, met groene latblinden en een rood-pannen dak. Vriendelijk van uitzicht naast den geweldigen ronden plompen toren, die aan den hoek woning en boerderij verbond. Juist als heel Everhof was de toren van brikken en hardsteen opgetrokken, maar tegenwoordig ook gewit als heel de rest hier. De viervlakkige leien spits met de windvaan, stak, als die van een kerk, breeder maar niet zoo hoog, boven de nokken van de daken en boven de toppen van de boomen uit. Onderin den toren was de huisingang, een voorportaal met links zaal- en keukendeur, rechts de steenen wenteltrap naar de bovenverdieping. Het licht viel door kijkvenstertjes, smal en diep als schietgaten, van afstand tot afstand langs die trap.

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(43)

Gina wist heel goed hoe Wazertoren er uitzag. Al was ze er dan ook maar een zeldzamen keer geweest, nooit anders dan met Neele samen. Om kippenvoer of roggebrood, als ze op Everhof opeens niet meer hadden. Van z'n leven nog niet alleen, zooals nu. En was 't niet om de duifjes, dan zou ze vast en zeker in alle eeuwigheid geen voet gezet hebben, hier, op den eigen-weg van Dagas, die tot Wazertoren en niet verder liep. Na het hollen en haasten de Everhofsche poort uit, begon Gina hoe langer hoe meer te treuzelen. Toch was ze al bij het ijzeren hek op den hoek, dat tusschen de meidoornhagen toegang gaf tot den onoverzienbaar grooten

appelboomgaard. Maar daar stond ze dan ook opeens bevangen van schrik, alsof ze geen voet meer verzetten kon. De witte huismuren waren al zichtbaar tusschen stammen en groen. Besluiteloos keek ze uit, draaide om, ging dan toch weer wat verder. Wat, in hemelsnaam, zou ze eigenlijk moeten zeggen, als de Hooiwagen eens zelf de deur kwam opendoen? Of die haai van een Celestien? Wist ze maar heel zeker, dat het Nini zou zijn, voor de Mier zou ze wel durven. Al droeg die den neus in den wind, ze was tenminste tegen Gina altijd even vriendelijk, wanneer ze elkaar af en toe eens op den kerkweg tegenkwamen.... Maar denk eens, dat het Dagas zelf was, die isegrim van een zwarte duvel! Of, het ergste van alles, Michel! Want die zou haar natuurlijk hard uitlachen: ‘Ben je daar nu toch om de duifjes?’ en haar weer zoo aankijken, dat het groen en gulzig blikkerde in z'n oogen. Als gisteren op het laatst....

Gina liep al, op een draf, holder de bolder, langs den grintweg terug. Niet gerust voordat ze weer op ‘den Kop’ was, veilig in de schaduw van Everhof. Maar Wazertoren, en die

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(44)

nooit gekende angst er voor, gingen haar ook den verderen avond niet uit de gedachten. ‘Juist alsof ik Wiete was’, verweet ze zichzelf. Vol spijt om de duifjes!

Want zonder de duifjes geen inktstel. Wiete had zoo gedecideerd als nog nooit gezegd:

‘Neen! Dat geef 'k niet. Daar staat het tabakskistje van Winand te prachtig bij’. De weerglans van het groen en goud maakte het kunststuk van Winand nog mooier in Wietes oogen! Z'n vereering voor Winand had Wiete overgedragen op het werk van Winands handen....

Alleen dit wist Gina zeker, als ze maar vóór Wiete zou staan met in elke hand zoo'n lief klein wit duifje, dat met z'n kopje draaide en hem aankeek, dan zou hij wel niet anders kunnen dan: hij de duifjes, zij den inktpot!

Den volgenden dag, Zaterdagmiddag, raapte Gina nogeens al haar moed bijeen, en ging voor de tweede maal opweg naar Wazertoren. Maar nog vóór het

boomgaardhek, werd het weer precies eender. De angst sloeg haar om het hart. En zij terug!.... Zoo iets raars was haar nog nooit overkomen! Zou ze niet een heelen dag willen loopen, om die duifjes voor den ruil te halen? Al was 't heel en gansch naar Winand in Oosbron.... En hier, vlakbij, met geen mogelijkheid durven?....

Zondagmiddag werd het, zonder de duifjes en zonder het inktstel.

Door Neele gestuurd, liep Gina wel een kwartier later dan Wiete, op een drafje bergaf, naar de vespers van drie uur. Halverwege den holleweg kwam daar opeens Michel de bocht om, bergop. Gina sprong van schrik opzij, om langs hem te schieten.

‘Ha, zoo! M'n engeltje!’ riep Michel, en sprong even ver opzij als Gina zelf, de armen uitgespreid, vlak vóór

Marie Koenen, Het nieuwe begin

(45)

haar. Naar links hij, toen zij naar links wilde, - naar rechts, toen zij naar rechts sprong.

‘Waarom heb je mij voor-niets laten wachten, mamsel? 't Was immers afgesproken.

Je zoudt duifjes komen halen’.

Daar werd ze plotseling zóó doodsbang voor die flikkerende groen-en-bruine rooversoogen van Michel, dat ze 't uitschreeuwde: ‘Laat me door!’ Met een heftigen stoot was ze hem dan toch voorbij. In een storm. Zonder omzien meer. In de kerk bonsde haar hart nog. Bij den orgelgalm en den vesperzang was 't aanhoudend of ze Michel nog achter haar hoorde lachen, hard en gemeen haar uitlachen! Zij zich laten uitlachen door dien Michel van den Hooiwagen?....

Gina's schrik verging in woede. Aan duifjes of inktstel dacht ze niet meer.

Om heel zeker Michel niet opnieuw soms tegen te komen, ging ze na de vespers langs een heel anderen kant op den berg aan. Beneden eerst, achter de beemden om, langs den Overbeeker grintweg. Dan nam ze het karrepad onderlangs den heuvelvoet.

Daar ergens het beekje over en door een gat in de heg, de hellingwei in. Daarachter de wildernis van struiken, netels en jonge varens door, bronnetjes en watergeulen langs en over. Eindelijk schuins omhoog, naar hun eigen berken- en brembosch, waar het bankje stond.

‘Kom mee, brugjes maken!’ stelde Gina den volgenden namiddag voor. En Wiete was daar dadelijk voor te vinden. Ieder met een dikke plank uit de remise op den schouder, gingen ze bergaf naar het drassig boschplekje, waar Gina vandaag, naar en uit school, al tweemaal tot over de enkels in den modder was gezakt. Want: ‘van z'n leven niet meer over den holleweg’, had ze zich voorgenomen. Drie namid-

Marie Koenen, Het nieuwe begin

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘Broeders,’ vermaant Lambertus, ‘laat ons dankbaar zijn voor den gezegend volbrachten aposteltocht, maar toch vooral niet vergeten, dat Tricht onze woonstee is, waar aan ieder van

Sinds Jonge Nelis al wel drie jaar geleden tot de ontdekking was gekomen, hoe hevig z'n hart bonsde wanneer hij ook maar uit de verte schijn of schaduw van haar zag, had hij 't

Guus Cruts eerst, welgemeend: ‘We hebben 't hier waarachtig best naar onzen zin, moeder Wevers.’ En z'n vrouw: ‘Ik hou vandaag den dag ook allesbehalve meer van zoo'n groot

Nelis liep tochmaar weer verder — op den Wildkamp aani — „Bidden? — Ten einde raad zijn en dan pas aan bidden denken... Maar gij, Sint Franciscus, die de men- schen kent en uit

Vandaag of morgen zal ik weten waarom.’ - Maar Mechelke dacht alleen aan Orzel, aan alle andere arme tobbers, die daar met haar woonden, aan zich zelve niet.. Het ging in Orzel alles

Ze moest met neergeslagen oogen luisteren naar de woor- den van den pastoor en haar akte-van-berouw zeggen, het hoofd buigen voor de absolutie en heel stil henengaan, haar

Als Parcival, die in het gras geknield bleef, hun voetstappen en hun stemmen hoort wegsterven tusschen de stammen, staat hij op, en zich neerbuigend voor den drempel, waar Trevresent

Vader denkt er natuurlijk niet aan, dat ze al bijna twaalf jaar is en na de vacantie niet meer naar school hoeft, dat Ietje er dan zijn zal om van 's morgens tot 's avonds alles in