• No results found

Wel jong, niet NEET. Een analyse van de NEET-jongeren in Vlaanderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Wel jong, niet NEET. Een analyse van de NEET-jongeren in Vlaanderen"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wel jong, niet NEET. Een analyse van de NEET-jongeren in Vlaanderen

uitgebreid. Het voorkomen van NEET-jongeren wordt uitgedrukt via de NEET-ratio. Deze ratio geeft het aandeel jongeren weer die niet aan het werk zijn en geen onder- wijs of opleiding volgen. Voor de berekening van de NEET-ratio vol- gen we de Europese definities en maken we gebruik van de Euro- pese Labour Force Survey (LFS) en de Belgische versie hiervan, beter bekend als de Enquête naar de Ar- beidskrachten (EAK).

Om te bepalen of iemand al dan niet werkend is, volgen we de definities van de Internationale Ar- beidsorganisatie (International Labour Organisation – ILO). Iemand is werkend volgens ILO indien de persoon gedurende de referentieweek van de be- vraging minstens een uur betaalde arbeid verricht- te. Wie hier niet aan beantwoordt, wordt gezien als niet-werkend. Om te bepalen of iemand al dan niet in onderwijs of opleiding is, gaan we na of de per- soon tijdens de referentieweek en de drie daaraan voorafgaande weken (dus de referentiemaand) re- gulier onderwijs of opleidingen buiten het regulier onderwijs volgde. Ook jongeren in schoolvakantie worden beschouwd als leerling of student en val- len dus buiten de NEET-groep. De leeftijdsgroep waarvoor het percentage NEET berekend wordt, is meestal afgebakend van 15 tot en met 24 jaar. Om- dat jongeren steeds vaker langer studeren (zie ook Herremans et al., 2015), voegen we in onze ana- lyse ook de groep 15- tot 29-jarigen toe. Op deze manier vatten we een grotere groep van jongeren die de overgang maken van onderwijs naar arbeids- markt. Bovendien geven de grotere aantallen NEET

In het Europese beleid rond de jongerengarantie vormen de zo-

genaamde ‘NEET’-jongeren een belangrijke doelgroep. NEET staat voor ‘Not in Education, Employment, or Training’. Hiermee wor- den jongeren geïdentificeerd die niet aan het werk zijn en geen onderwijs of opleiding volgen, maar hiervoor potentieel wel in aanmerking komen (Eurofound, 2012). Om deze jongeren te mo- biliseren en te begeleiden naar een baan of opleiding, is het belangrijk om rekening te houden met de heterogeniteit van de doelgroep. Om hier meer zicht op te krijgen, brengen we in dit artikel een analyse van de NEET-jongeren in Vlaanderen.

Eerst bekijken we de omvang en evolutie van de NEET-jongeren en de jeugdwerkloosheid in Vlaan- deren. Naast de klassieke jeugdwerkloosheidsgraad berekenen we ook een ruimere ‘potentiële’ jeugd- werkloosheidsgraad, waarbij we jongeren die noch beroepsactief, noch in opleiding zijn mee in reke- ning brengen. Vervolgens berekenen we zowel de NEET-ratio als de jeugdwerkloosheidsgraad voor een aantal deelpopulaties en kansengroepen. Tot slot wordt ook de afstand tot de arbeidsmarkt van de NEET-jongeren onder de loep genomen, op basis van hun zoekgedrag, beschikbaarheid en ar- beidswens.

NEET en jeugdwerkloosheid

De arbeidsmarktpositie van jongeren wordt vaak in kaart gebracht op basis van de jeugdwerkloos- heid. De relatie van jongeren tot de arbeidsmarkt is echter complexer dan deze die gevat wordt via werkloosheid. Met het concept NEET kan het beeld van de arbeidsmarktpositie van jongeren worden

(2)

in deze leeftijdsgroep ons de mogelijkheid om de analyse meer te verfijnen.

In figuur 1 bekijken we de evolutie van het aan- deel NEET-jongeren voor het Vlaams Gewest van 2006 tot en met 2015. Sinds de economische crisis in 2009 stijgt het aandeel NEET onder de jonge- ren in Vlaanderen. Aan deze stijging lijkt een einde te komen vanaf 2014. Voor de leeftijdsgroep van 15- tot 24-jarigen bedroeg de NEET-ratio in 2015 9,5%. Dit wil zeggen dat ongeveer 69 500 Vlaamse jongeren tussen 15 en 24 jaar geen betaalde arbeid hebben verricht tijdens de referentieweek, noch deelnamen aan onderwijs of opleiding gedurende de referentiemaand. In de groep tot 29 jaar lag de ratio met 10,7% iets hoger, hier ging het om 120 600 jongeren.

Voor de jeugdwerkloosheid in Vlaanderen doen we eveneens beroep op de EAK. De jeugdwerk- loosheidsgraad geeft het aandeel werkloze jonge- ren in de beroepsbevolking1 weer. Op basis van de

gehanteerde ILO-definities omvat de jeugdwerk- loosheid alle jongeren zonder werk die in de vier weken voorafgaand aan de bevraging actief naar werk hebben gezocht en onmiddellijk (binnen de twee weken) beschikbaar zijn om te beginnen werken. Ook niet-werkenden die een job gevon- den hebben die binnen de drie maanden begint, worden bij de werklozen gerekend. Wie zonder werk is en niet aan de ILO-voorwaarden van werk- loosheid voldoet, wordt als niet-beroepsactief be- schouwd.

Figuur 2 toont de evolutie van de jeugdwerkloos- heidsgraad voor het Vlaams Gewest van 2006 tot en met 2015. Naast de ILO-werkloosheidsgraad op basis van EAK, wordt voor de jongste groep ook de jeugdwerkloosheidsgraad op basis van VDAB weergegeven. Tot 2010 liepen beide lijnen opval- lend parallel en vielen ze nagenoeg samen. Vanaf 2011 ontstaat er echter een kloof tussen beide als gevolg van een wijziging in de ILO-definities, waar- door een deel van de werklozen in EAK verplaatst Figuur 1.

Evolutie NEET-ratio (15-24 jaar en 15-29 jaar) (Vlaams Gewest; 2006-2015)

7,1% 7,5%

6,3%

7,3% 7,5%

8,5%

9,2%

10,5%

9,8% 9,5%

8,0%

8,7%

7,6%

8,5% 8,8%

9,6%

10,5%

11,3%

10,3% 10,7%

0%

2%

4%

6%

8%

10%

12%

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

NEET-ratio (15-24) NEET-ratio (15-29)

Bron: Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt Werk)

(3)

werd naar de inactieven.2 Deze definitiewijziging resulteerde in een tijdreeksbreuk en een artificieel sterke daling van de ILO-werkloosheid in 2011 (zie ook Herremans et al., 2015). Bij VDAB is er ook sprake van een daling in 2011, maar deze is veel minder uitgesproken, waardoor de jeugdwerkloos- heidsgraad bij VDAB zich vanaf dat jaar op een hoger niveau situeert dan bij EAK.

Bekijken we de evoluties vanop iets meer afstand dan zien we vanaf de economische crisis in 2009 tot en met 2013 een haast voortdurende stijging van de jeugdwerkloosheidsgraad, met enkel een licht herstel in 2011. Net zoals bij de NEET-ratio lijkt ook hier de stijging vervolgens tot een einde te komen vanaf 2014. De evolutie van de jeugdwerkloosheid volgt dus in grote lijnen hetzelfde patroon als deze van het aandeel NEET-jongeren. Voor de leeftijds- groep van 15- tot 24-jarigen strandde de ILO-jeugd- werkloosheidsgraad in 2015 op 15,2%. Dit kwam neer op 36 600 werkloze jongeren tussen 15 en

24 jaar. In de leeftijdsgroep van 15 tot en met 29 jaar lag de werkloosheidsgraad aanzienlijk lager op 9,9%, hetgeen overeenkwam met 57 600 werklo- zen.

In figuur 3 plaatsen we de Vlaamse prestaties in een breder Europees perspectief. In deze figuur tonen we voor 2015 de NEET-ratio en jeugdwerk- loosheidsgraad bij de 15- tot 24-jarigen voor alle 28 EU-landen en voor de drie gewesten van Bel- gië. Het Europees gemiddelde voor de NEET-ratio bedroeg 12% in 2014. Het Vlaams Gewest zat hier met 9,5% ruim onder. België situeerde zich met 12,2% net boven het Europees gemiddelde. Het Waals Gewest (15%) en het Brussels Hoofdstede- lijk Gewest (17,5%) zaten ruim boven het Europees gemiddelde. Ook wat de jeugdwerkloosheidsgraad betreft scoorde Vlaanderen (15,2%) onder het Eu- ropees gemiddelde (20,3%). België bevond zich met 22,1% net boven het Europees gemiddelde.

Het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk

Figuur 2.

Evolutie jeugdwerkloosheidsgraad (15-24 jaar en 15-29 jaar) (Vlaams Gewest; 2006-2015)

12,5%

11,7%

10,5%

15,7% 15,6%

12,7% 12,8%

16,6%

16,1%

15,2%

8,3% 8,2%

7,1%

10,0% 10,5%

8,6% 9,3%

10,8% 10,4%

9,9%

0%

2%

4%

6%

8%

10%

12%

14%

16%

18%

20%

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Jeugdwerkloosheidsgraad VDAB (<25)

ILO-Jeugdwerkloosheidsgraad (15-24) ILO-Jeugdwerkloosheidsgraad (15-29)

Noot: Tijdreeksbreuk bij de ILO-werklozen tussen 2010 en 2011 omwille van een defi nitiewijziging. Werklozen die niet naar werk zochten tijdens de referentiemaand verschuiven vanaf 2011 naar de inactieven.

Bron: VDAB, Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt Werk)

(4)

Gewest zaten hier ruim boven, met respectievelijk 32,2% en 36,2%.

Potentiële jeugdwerkloosheidsgraad

De jeugdwerkloosheidsgraad bekijkt het aandeel jongere werklozen in de beroepsbevolking. Wie al dan niet bij de werklozen gerekend wordt, is vol- gens de ILO-definities afhankelijk van enkele voor- waarden rond zoekgedrag en beschikbaarheid (zie eerder). Personen zonder werk die niet aan deze ILO-voorwaarden van werkloosheid voldoen, wor- den als niet-beroepsactief beschouwd. Een deel van deze niet-beroepsactieven wordt wel meegeteld bij de NEET-jongeren, namelijk de niet-beroepsactieve jongeren die tijdens de referentiemaand geen on- derwijs of opleiding volgden. In 2015 ging het om 37 000 jongeren bij de 15- tot 24-jarigen en 69 200 jongeren bij de 15- tot 29-jarigen. Van deze groep jongeren zonder werk en niet in opleiding wordt dus geen rekenschap gegeven in de ‘gewone’

jeugdwerkloosheidsgraad.

In figuur 4 gaan we na wat de impact is op de jeugdwerkloosheidsgraad indien we deze groep jongeren wel mee in rekening nemen. Dit doen we door in teller en noemer van de jeugdwerkloos- heidsgraad de niet-beroepsactieve NEET-jongeren bij te tellen. Op die manier verbreden we de con- cepten van werkloosheid (teller) en beroepsbevol- king (noemer) aan de hand van deze groep niet- beroepsactieven. Het resultaat van deze oefening noemen we de ‘potentiële’ jeugdwerkloosheids- graad. Deze indicator toont dus de omvang van de jeugdwerkloosheid in het geval dat zowel werkzoe- kende jongeren, als jongeren die geen werk zoe- ken en evenmin een opleiding volgen zich op de arbeidsmarkt zouden aanbieden.

Figuur 4 geeft de evolutie weer van de gewone en de potentiële jeugdwerkloosheidsgraad voor het Vlaams Gewest van 2006 tot en met 2015. Voor bei- de leeftijdsgroepen zien we dat de jeugdwerkloos- heidsgraad een stuk hoger komt te liggen indien we de niet-beroepsactieve jongeren die niet in op- leiding zitten, toch meerekenen bij de werklozen.

Figuur 3.

NEET-ratio en jeugdwerkloosheid (15-24 jaar) (Belgische gewesten, Europese lidstaten en EU-28; 2015)

BEL BLG

CYP

DEN DUI

EST FIN FRA

GRE

HON

IER

ITA KRO

LIT LET LUX

NED OOS MLT

POL POR

ROM SVK

SLO

SPA

TSJ VK

VLA

ZWE EU28

WAL

BHG

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

0% 5% 10% 15% 20% 25%

JEUGDWERKLOOSHEIDSGRAAD

NEET-RATIO

Bron: Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt Werk)

(5)

De werkloosheidsgraad in de groep van 15- tot 24-jarigen neemt hierdoor voor 2015 toe met 11,2 procentpunten tot 26,4%. Dit komt neer op een to- taal van 73 600 jongeren tussen 15 en 24 jaar die werkloos zijn volgens de uitgebreide definitie. In de groep tot 29 jaar stijgt de werkloosheidsgraad met 9,6 procentpunten, tot een potentiële jeugdwerk- loosheidsgraad van 19,5%. Het gaat in totaal om 126 700 jongeren tussen 15 en 29 jaar die werkloos zijn volgens de uitgebreide definitie. Voor beide leeftijdsgroepen stellen we dus een forse verhoging vast van de jeugdwerkloosheidsgraad als we ook rekening houden met jongeren die niet beroepsac- tief noch in opleiding zijn.

NEET-ratio en

jeugdwerkloosheidsgraad volgens socio-demografische kenmerken

Nu we een beeld hebben van de omvang en evolu- tie van het aandeel NEET-jongeren in Vlaanderen, kunnen we de NEET-ratio wat dieper ontleden vol- gens enkele socio-demografische kenmerken. We berekenen de NEET-ratio voor enkele subgroepen van de Vlaamse jongeren tussen 15 en 29 jaar. Deze

subgroepen bakenen we af op basis van de ken- merken geslacht, leeftijd, geboorteland, scholings- graad en de hinder door een handicap, aandoening of ziekte. Eenzelfde oefening voeren we uit voor de jeugdwerkloosheidsgraad.

In figuur 5 staan de NEET-ratio’s weergegeven voor de verschillende subgroepen en voor het totaal.

Tussen mannen en vrouwen en de beide leeftijds- groepen zien we weinig verschil in het aandeel NEET-jongeren. Bij de andere kenmerken stellen we wel enkele opmerkelijke verschillen vast. Van de personen tussen 15 en 29 jaar die niet geboren zijn in België, is 23,6% NEET. Dit percentage NEET is meer dan dubbel zo hoog als in de groep jon- geren die wel in België geboren zijn (9,1%). Deze vaststelling sluit aan bij een recent onderzoek van Tempera, waarin op basis van administratieve data voor Antwerpen eveneens aanwijzingen gevonden werden voor een zeer grote oververtegenwoordi- ging van allochtonen in de NEET-populatie (Des- seyn & Hoefnagels, 2015).

Bij de personen die hinder ervaren door een handi- cap, aandoening of ziekte is het aandeel NEET nog hoger. Daar is met 34,8% iets meer dan één op de Figuur 4.

Evolutie jeugdwerkloosheidsgraad en potentiële jeugdwerkloosheidsgraad (15-24 jaar en 15-29 jaar) (Vlaams Gewest; 2006-2015)

12,5% 11,7%

10,5%

15,7% 15,6%

12,7% 12,8%

16,6% 16,1% 15,2%

8,3% 8,2%

7,1%

10,0% 10,5%

8,6% 9,3% 10,8% 10,4% 9,9%

20,4% 21,5%

18,6%

22,9% 22,8% 24,5%

26,4%

29,4% 28,5%

26,4%

15,1% 16,0%

14,1%

16,4% 16,9% 18,1% 19,5% 20,9%

19,4% 19,5%

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

35%

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Potentiële jeugdwerkloosheidsgraad (15-24) Potentiële jeugdwerkloosheidsgraad (15-29) Jeugdwerkloosheidsgraad (15-24) Jeugdwerkloosheidsgraad (15-29)

Bron: Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt Werk)

(6)

drie personen NEET. Het aandeel NEET ligt bij hen meer dan drie keer zo hoog als bij personen die in het werk geen hinder ondervinden door een han- dicap, aandoening of ziekte (9,3%). Tot slot stellen we ook een verschil vast in het aandeel NEET vol- gens scholingsgraad. 13,8% van de laaggeschoolde jongeren is NEET, terwijl slechts 7,7% van de hoog- geschoolde jongeren NEET is. Hierbij moeten we bovendien opmerken dat een groot aandeel laag- geschoolden jonger is dan 18 jaar. Aangezien zij leerplichtig zijn, trekt dit de NEET-ratio van deze groep naar beneden. De NEET-ratio voor laagge- schoolden tussen 18 en 29 jaar ligt dan ook heel wat hoger op 30,3% (niet in de figuur).

In figuur 6 staan de werkloosheidsgraden weerge- geven voor dezelfde subgroepen. We merken hier hetzelfde patroon op als voor de NEET-ratio’s. De werkloosheidsgraad van personen die niet geboren zijn in België, laaggeschoolden en personen die hinder ervaren door een handicap, aandoening of ziekte is opmerkelijk hoger dan die van hun tegen- hangers. Ook op basis van leeftijd merken we nu een groot verschil, gaande van 15,2% werkloosheid

bij de 15- tot 24-jarigen tegenover 6,2% bij de 25- tot 29-jarigen.

Afstand tot de arbeidsmarkt van de NEET-jongeren

Tot slot besteden we aandacht aan de afstand tot de arbeidsmarkt van de NEET-jongeren. Deze af- stand tot de arbeidsmarkt bekijken we hier op ba- sis van het zoekgedrag, de beschikbaarheid en de wens om betaalde arbeid te verrichten. Om dit in kaart te brengen, splitsen we de NEET-jongeren op in drie groepen. Dit zijn de ‘werkloze NEET’, de

‘inactieve NEET met arbeidswens’ en de ‘inactieve NEET zonder arbeidswens’. Op basis van de eerder besproken ILO-voorwaarden van werkloosheid we- ten we dat een werkloze NEET-jongere actief zoekt naar werk en onmiddellijk beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Hieruit mogen we besluiten dat de werkloze NEET effectief betaalde arbeid wensen te verrichten en snel inzetbaar zijn. De inactieve NEET voldoen daarentegen niet aan de voorwaarden om bij de werklozen geteld te worden. Dit betekent Figuur 5.

NEET-ratio (15-29 jaar) volgens socio-demografische kenmerken (Vlaams Gewest; 2015)3

10,7%

9,3%

34,8%

7,7%

10,5%

13,8%

9,1%

23,6%

13,2%

9,5%

10,4%

11,1%

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%

Totaal Geen hinder door handicap, aandoening of ziekte Hinder door handicap, aandoening of ziekte Hooggeschoold Middengeschoold Laaggeschoold Geboren in België Niet geboren in België Man Vrouw

15-24J 25-29J

NEET-ratio (15-29)

Bron: Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt Werk)

(7)

echter niet noodzakelijk dat deze jongeren geen be- taalde arbeid wensen te verrichten. Mogelijk wen- sen zij wel te werken, maar zijn ze om een of ande- re reden niet actief werkzoekend en/of niet meteen beschikbaar voor de arbeidsmarkt (zie ook Sour- bron, Herremans & Sels, 2013). Op basis van hun arbeidswens delen we de inactieve NEET verder op in twee groepen (met en zonder arbeidswens).

De afstand tot de arbeidsmarkt in de groep NEET- jongeren is het kleinst bij de ‘werkloze NEET’, aan- gezien zij actief werk zoeken en meteen inzetbaar zijn. De ‘inactieve NEET met arbeidswens’ dichten we een iets grotere afstand tot de arbeidsmarkt toe.

Zij wensen wel te werken, maar hebben niet ac- tief naar werk gezocht of zijn niet onmiddellijk be- schikbaar voor de arbeidsmarkt. De groep met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt is de groep van

‘inactieve NEET zonder wens om betaalde arbeid te verrichten’.5

Onderaan figuur 7 zien we de verdeling van de Vlaamse NEET-jongeren in 2014 volgens deze drie

groepen. Van de totale groep NEET-jongeren tus- sen 15 en 29 jaar was 43,8% werkloos, 17,7% inac- tief met een arbeidswens en 38,5% inactief zonder arbeidswens. Dit betekent dat 61,5% van de NEET- jongeren ofwel effectief werk zocht, ofwel wenste te werken. Vervolgens geeft figuur 6 ook de verde- ling weer van deze drie groepen NEET-jongeren in de verschillende subgroepen. Het aandeel inactieve NEET zonder arbeidswens is aanzienlijk hoger bij personen die niet geboren zijn in België, laagge- schoolden en de personen met hinder door een handicap, aandoening of ziekte. Dit zijn dezelfde groepen waarbij we eerder al een opmerkelijk ho- gere NEET-ratio en jeugdwerkloosheidsgraad vast- stelden. Uit deze figuur blijkt dat deze groepen ook een bovengemiddeld aandeel NEET bevatten met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. Ook bij vrouwen is het aandeel inactieve NEET zonder arbeidswens hoger dan in de gehele groep NEET- jongeren.

Om af te ronden bekijken we in figuur 8 nog de samenstelling van de inactieve NEET-jongeren Figuur 6.

Jeugdwerkloosheidsgraad (15-29 jaar) volgens socio-demografische kenmerken (Vlaams Gewest; 2015)4

9,9%

9,5%

16,5%

6,5%

9,4%

23,3%

9,2%

15,9%

6,2%

15,2%

11,1%

8,5%

0% 5% 10% 15% 20% 25%

Totaal Geen hinder door handicap, aandoening of ziekte

Hinder door handicap, aandoening of ziekte Hooggeschoold Middengeschoold Laaggeschoold Geboren in België Niet geboren in België Man Vrouw

Jeugdwerkloosheidsgraad (15-29)

15-24J 25-29J

(8)

op basis van het sociaal-economisch statuut dat zij zichzelf toeschrijven. Opmerkelijk is dat bijna een derde van de inactieve NEET (32%) zichzelf toch als ‘leerling, student of in beroepsopleiding’

beschouwt. Hoewel ze zichzelf dus als student omschrijven, horen ze toch bij de NEET-jongeren omdat ze aangeven gedurende de referentiemaand geen onderwijs of opleiding te hebben gevolgd.

Mogelijk gaat het hierbij om jonge schoolverlaters die enkele weken pauze inlassen vooraleer zich op de arbeidsmarkt te begeven, of om jongeren die een vervolgopleiding in het vooruitzicht hebben die nog moet starten. In dat geval behoren zij niet meteen tot de prioritaire doelgroep van de jonge- rengarantie. Daarnaast kan het ook gaan om jon- geren die wel ingeschreven zijn als student in het academiejaar, maar niet of in beperkte mate deel- genomen hebben aan de lessen. In het onderzoek van Tempera voor Antwerpen is er in dit kader onder andere sprake van een omvangrijke groep

van studenten die in de loop van het academie- jaar geen studiepunten verwierven en cursisten in het volwassenenonderwijs die niet financierbaar zijn omwille van onregelmatige deelname aan de lessen (Desseyn & Hoefnagels, 2015). Verder blijkt uit onze cijfers nog dat ongeveer vier op de tien van de inactieve NEET-jongeren minderjarig is en niet in het bezit is van een diploma secundair on- derwijs. Deze jongeren zijn dus wel leerplichtig, maar geven aan dat ze in de loop van de referen- tiemaand geen onderwijs of opleiding gevolgd heb- ben. Dit kan erop wijzen dat het mogelijk ook gaat over gevallen van schoolverzuim.

Daarnaast omschrijft 24,3% van de inactieve NEET zichzelf als werkloze. Aangezien zij niet bij de ILO- werklozen worden gerekend, gaat het om jongeren die niet voldoen aan alle criteria die hiervoor voor- opgesteld worden. Het gaat om jongeren die ofwel niet actief naar werk gezocht hebben tijdens de Figuur 7.

Afstand tot arbeidsmarkt bij NEET-jongeren (15-29 jaar) (Vlaams Gewest; 2014)

43,8%

47,0%

28,5%

54,0%

49,6%

32,7%

46,3%

35,9%

45,5%

42,8%

51,7%

36,1%

17,7%

18,2%

17,9%

15,9%

17,1%

19,3%

22,6%

14,7%

17,5%

17,9%

38,5%

34,7%

56,8%

32,5%

51,3%

36,6%

44,7%

31,9%

42,5%

30,8%

46,1%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Geen hinder door handicap, aandoening of ziekte (95 200) Hinder door handicap, aandoening of ziekte (19 000) Hooggeschoold (18 100) Middengeschoold (53 000) Laaggeschoold (44 300) Geboren in België (87 900) Niet geboren in België (27 500) Man (57 200) Vrouw (58 200)

Werkloze NEET Inactieve NEET met arbeidswens Inactieve NEET zonder arbeidswens 25-29J (43 400)

15-24J (72 000)

NEET-groep (115 400)

(21,3%) (24,7%)

(14,8%)

Noot: De resultaten tussen haakjes wijzen erop dat het percentage voor deze groepen berekend is op basis van minder dan 5000 individuen. Dit aantal is de gehanteerde ondergrens voor het maken van een schatting met de EAK-steekproef. We wijzen er op dat de resultaten tussen haakjes niet op zichzelf kunnen worden geïnterpreteerd, maar moeten gezien worden in het algemene beeld van deze fi guur.

Bron: Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt Werk)

(9)

referentiemaand, ofwel niet onmiddellijk beschik- baar zijn voor een job.

Nog 18% omschrijft zijn of haar situatie als die van arbeidsongeschikte en 14,3% geeft aan huisvrouw of huisman te zijn. Tot slot is er een restgroep van 11,4% anderen. Op basis van het zelf toegeschre- ven sociaal-economisch statuut blijkt alvast dat de groep inactieve NEET-jongeren meerdere groepen omvat met uiteenlopende profielen. In de enquête is echter weinig bijkomende informatie te vinden over de dieperliggende oorzaken of redenen waar- om deze jongeren in de referentiemaand geen on- derwijs of opleiding gevolgd hebben.

Figuur 8.

Zelf-gepercipieerd sociaal-economisch statuut inac- tieve NEET-jongeren (15-29 jaar) (Vlaams Gewest;

2014)

32,0%

24,3%

18,0%

14,3%

11,4%

Leerling/student/in beroepsopleiding Werkloos Arbeidsongeschikt Huisvrouw/huisman Andere

5. Besluit

De NEET-ratio geeft het aandeel jongeren weer die geen betaalde arbeid hebben verricht in de referentieweek van de bevraging en geen onder- wijs of opleiding volgden in de referentiemaand.

Zowel de NEET-ratio als de jeugdwerkloosheids- graad in Vlaanderen kenden na de economische

crisis in 2009 een toename, die sinds 2014 tot een einde lijkt gekomen te zijn. In Europees perspec- tief scoort Vlaanderen relatief goed voor beide in- dicatoren. Vlaanderen zit zowel voor het aandeel NEET-jongeren als voor het aandeel jeugdwerklo- zen in de beroepsbevolking onder het Europees gemiddelde.

Met de ‘potentiële jeugdwerkloosheidsgraad’ ver- breden we de opvatting van werkloosheid door ook de inactieve NEET-jongeren mee op te nemen.

Op basis van deze nieuw samengestelde indicator verdubbelde de jeugdwerkloosheidsgraad bijna.

Deze sterke stijging geeft aan dat de inactieve NEET een aanzienlijke groep vormen die niet terug te vin- den zijn in de klassieke jeugdwerkloosheidsgraad, terwijl ze wel beoogd worden als doelgroep in de aanpak van de jongerengarantie.

Naast een algemene indicatie van de NEET-ratio en de jeugdwerkloosheidsgraad, berekenden we de beide indicatoren ook voor enkele subgroepen.

Deze analyse toonde aan dat vooral de kansen- groepen hoog scoren voor beide indicatoren. Het gaat hierbij om personen geboren buiten België, laaggeschoolden en personen die hinder ondervin- den door een handicap, ziekte of aandoening. Dit wijst erop dat deze groepen relatief minder vlot de weg vinden naar betaalde arbeid of opleiding dan de andere groepen. Bovendien zijn het ook vooral de kansengroepen, samen met de vrouwen, die oververtegenwoordigd zijn bij de NEET-jongeren zonder arbeidswens. Op basis van het zoekgedrag, de beschikbaarheid, de arbeidswens en het zelf toegeschreven sociaal-economisch statuut van de NEET-jongeren, blijkt tot slot dat het om een zeer heterogene groep gaat. Dit onderstreept nogmaals het belang van een persoonlijke aanpak en maat- werk bij het mobiliseren van de NEET-jongeren in de richting van een baan of opleiding.

Bart Scholiers Wim Herremans Steunpunt Werk

Noten

1. De beroepsbevolking is gelijk aan het totaal aantal wer- kende en werkloze jongeren.

(10)

2. In de jaren voorafgaand aan 2011 werd de vraag of de respondent op zoek is naar werk niet expliciet gelinkt aan een bepaalde periode of tijdspanne. Vanaf 2011 heeft de vraag betrekking op de de vier weken voorafgaand aan de bevraging (de referentiemaand). Werklozen die niet naar werk zochten tijdens de referentiemaand verschuiven vanaf 2011 naar de inactieven. Hierdoor zijn de resultaten over de werkloze en inactieve bevolking vanaf 2011 niet volledig vergelijkbaar met voorgaande jaren.

3. De 95%-betrouwbaarheidsintervallen van de subgroepen binnen een kenmerk overlappen enkel bij geslacht.

4. De 95%-betrouwbaarheidsintervallen van de subgroepen binnen een kenmerk overlappen enkel bij geslacht.

5. Op de vraag in EAK naar de redenen waarom deze jonge- ren geen betaalde arbeid wensen te verrichten, komt het merendeel van de jongeren bij een restcategorie ‘andere redenen’ terecht, zodat we hier weinig relevante informa- tie uit kunnen halen.

Bibliografie

Desseyn, J., & Hoefnagels, K. (2015). NEET-jongeren in Antwerpen. Een kwantitatief en kwalitatief onderzoek over NEET in de stad. Over.Werk. Tijdschrift van het Steunpunt WSE, 25(4), 97-103. Leuven: Steunpunt Werk en Sociale Economie /Uitgeverij Acco.

Eurofound. (2012). NEETs – Young people not in employ- ment, education or training: Characteristics, costs and policy responses in Europe. Luxembourg: Publications Office of the European Union.

Herremans, W., Vanderbiesen, W., Rober, A., Vansteenkis- te, S., Neefs, B., Theunissen, G., Sels, L., & Sourbron, M. (2015). Terugblik op de Vlaamse arbeidsmarkt. Ont- wikkelingen sinds de jaren tachtig (WSE Report 2015 nr.1). Leuven: Steunpunt Werk en Sociale Economie.

Sourbron, M., Herremans, W., & Sels, L. (2013). De poten- tiële arbeidsreserve in Vlaanderen in kaart gebracht (WSE Report 7-2013). Leuven: Steunpunt Werk en So- ciale Economie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vergelijk je kind in eerste instantie met zichzelf en niet met anderen (ook niet met broers of zussen): ga op zoek naar het leerproces en vooruitgang van je kind zelf, naar hoe

(Psychische problemen hebben vaak te maken met een onevenwicht dat ont- staat tussen de draagkracht en de draaglast van een persoon, waarbij beide aspecten zowel in positieve als

Er zijn twee opvoedingsgedragingen die ouders van 6-jarigen minder vaak stellen dan ouders van 12-jarigen, namelijk het aanmoedigen van zelfstandigheid en het gebruiken van

 Jongeren halen het minst uit de transcendente dimensie, de andere drie dimensies leunen dicht bij elkaar aan.  Transcendent: breder dan het religieuze, omvat

Er is veel in de wereld veranderd door de coronacrisis en daarom zouden scholieren ook invloed moeten hebben op het curriculum om de lesinhoud mee te veranderen, zij

De wet schrijft voor dat bij de bepaling van een waarde in het economische verkeer er- van uitgegaan dient te worden dat het volle en onbezwaarde eigendom van de onroeren-

Om NEET breed in beeld te brengen interviewden de onder- zoekers zowel jongeren die zich momenteel in een NEET-situatie bevinden (vijf op de tien van de ge- interviewden),

Terwijl de jonge mannen in alle landen vaker deeltijds werken dan de totale mannelijke bevolking, werken jonge vrouwen in Vlaanderen, Duitsland, Oostenrijk en