• No results found

Natuur.focus 2007-2 Hazelmuizen in nesten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2007-2 Hazelmuizen in nesten"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Natuur.focus

Herstel van turfputten in de Damvallei

Vlinderindicatoren:

handig bij inventarisatie

Hazelmuis in nesten

Studie

Toelating – gesloten verpakking

Retouradres: Natuurpunt, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen

(2)

Hazelmuizen in nesten

Over verspreiding, bedreiging en beheer van een verborgen soort

GOEDELEVERBEYLEN, GRIETNIJS, DOMINIQUEVERBELEN& MARCHERREMANS

Door haar verborgen, nachtelijke levenswijze onder het bladerdek en haar zeldzaamheid is de Hazelmuis (Muscardinus avellanarius) nauwelijks bekend bij het brede publiek. Tot voor kort tastten ook de ‘kenners’ in het duister over de actuele status van deze habitatrichtlijnsoort in Vlaanderen en was er weinig bekend over in te zetten beschermingsmaatregelen. Sinds 2003 spant de

Zoogdierenwerkgroep van Natuurpunt Studie zich in om de nevelen rond deze soort uit te klaren.

Deze bijdrage geeft een stand van zaken van de sindsdien vergaarde kennis.

De Hazelmuis is de kleinste vertegenwoordiger van de familie van de slaapmuizen,waartoe ook de Eikelmuis en de Relmuis behoren. Ze heeft een lichaamslengte van 6-9 cm en een dicht behaarde staart van nog eens 5-8 cm. Een Hazelmuis weegt gemiddeld 15-20 g, maar dit kan oplopen tot 43 g door het opslaan van vetreserves voor de winterslaap.De pels is oran- jekleurig met een bleke crèmekleurige buikzij- de. De jongen hebben een doffere, grijzere pels.

De Hazelmuis heeft grote, zwarte ogen en is met haar grijppootjes goed aangepast aan het leven in bomen en struiken. De soort is opge- nomen in bijlage III van het Verdrag van Bern, in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in het Koninklijk Besluit van 1980. De Rode Lijst van de zoogdieren in Vlaanderen vermeldt de Hazelmuis in de categorie ‘bedreigd’(Criel et al.

1994).

De recente Vlaamse Zoogdierenatlas geeft een vrij goed beeld van de beschikbare historische verspreidingsgegevens van Hazelmuis (Merce- lis 2003).Toch waren er nog een aantal ondui- delijkheden. Daarom werden in 2004-2006 de oorspronkelijke waarnemers gecontacteerd om zoveel mogelijk van deze gegevens te verifiëren.

Dit monnikenwerk liet toe een aantal foutieve waarnemingen uit te sluiten en leverde enkele nieuwe waarnemingen op. Tabel 1 en Figuur 1

en 2geven een overzicht van de ons bekende Foto 1. Jonge Hazelmuis voor nest (foto: Griet Nijs).

(3)

historische waarnemingen. Op basis hiervan konden we meer gericht gaan zoeken naar mogelijk resterende populaties.

Actuele verspreiding

Op zoek

Om de actuele verspreiding in kaart te brengen, werden in de periode 2003-2006 alle gebieden met historische waarnemingen bezocht, aan- gevuld met een reeks potentieel geschikte gebieden.

Omdat Hazelmuizen in zeer lage dichtheden voorkomen, ’s nachts leven onder het blader- dek en zelden op de grond komen, zijn toevalli- ge zichtwaarnemingen niet geschikt om hun aanwezigheid vast te stellen.Op zoek gaan naar vraatsporen (vnl.aangeknaagde hazelnoten) en nesten of speciale nestkasten en -buizen ophangen en controleren zijn onderzoeksme-

thodes die hiervoor veel beter geschikt zijn (zie Box 1,Verbeylen 2005).

In Vlaanderen hebben we de voorgaande jaren bij ons verspreidingsonderzoek elke methode die enig bewijs opleverde van de aanwezigheid van Hazelmuis gebruikt. Omdat het geen optie was om de Vlaamse bossen – zeker niet de bos- reservaten – ‘vol’ te hangen met nestkasten en -buizen, werd deze methode enkel uitgetest in natuurreservaat De Kevie (Tongeren, Limburg).

Hieronder geven we per provincie een bondig overzicht van wat onze zoektocht opleverde (zie ook Figuur 1 en 2 en Tabel 1, meer info op www.hazelmuis.be).

Limburg

In Limburg liggen historische waarnemingen voor uit drie regio’s: Hasselt, Tongeren en de Voerstreek. Mogelijk hebben deze populaties

Figuur 1. Historische verspreiding van de Hazelmuis in Vlaanderen. Donkergroen = bos (De Keersmaeker et al. 2001), blauwe bolletjes met nummers = waarnemingen vóór 2003 (zie Tabel 1 voor nummering), paarse bolletjes = in 2003-2006 onderzochte bossen zonder sporen, blauwe rechthoek = uitvergroot in Figuur 2 (buiten deze rechthoek

werden in Vlaanderen geen waarnemingen verricht in periode 2003-2006, met uitzondering van een mogelijke waarneming in Moeskroen = rood bolletje).

Figuur 2. Historische en actuele verspreiding van de Hazelmuis in de Voerstreek en omgeving. Donkergroen = bos (De Keersmaeker et al. 2001), blauwe bolletjes met nummers = waarnemingen vóór 2003 (zie Tabel 1 voor nummering), paarse bolletjes = in 2003-2006 onderzochte bossen buiten de gemeente Voeren, rode polygoon = in 2003-2006 volledig onderzocht gedeelte van de gemeente Voeren, rode bolletjes = hazelmuissporen gevonden in 2003-2006.

Box 1: Inventarisatiemethodes

Op zoek gaan naar de typisch aangeknaag- de hazelnoten (van Diepenbeek 1999, Bright et al. 2006, Verbeylen & Nijs 2007) wordt beschouwd als de meest efficiënte manier om aanwezigheid van Hazelmuis vast te stellen. Deze methode werd gebruikt bij verschillende grootschalige onderzoe- ken, zoals de ‘Große Nussjagd’ in Saksen, Duitsland (Büchner & Andy 2005) en de

‘Great Nut Hunt’ in Groot-Brittannië (Bright et al. 2006).Waarschijnlijk is ook het zoeken naar aangeknaagde kersenpitten een geschikte inventarisatiemethode (Ver- beylen 2007).

In Nederland richt men zich vooral op het zoeken naar hazelmuisnesten in randvege- taties tijdens het najaar (Foppen et al. 2002, Verheggen et al. 2004). Dit is een arbeids- intensieve onderzoeksmethode die enige ervaring vergt, maar ze laat toe om popula- tiedichtheden in te schatten en jaarlijkse fluctuaties op te volgen.

In Groot-Brittannië gebeurt de monitoring van Hazelmuis al meerdere jaren d.m.v. spe- ciale nestkasten of de goedkopere nest- buizen(Bright et al. 2006).

Foto 2. Hazelnoten typisch aangeknaagd door Hazelmuis (foto: Goedele Verbeylen).

Foto 3. Hazelmuisnestje tussen de bramen (foto: Dominique Verbelen).

(4)

ooit met elkaar in verbinding gestaan (o.a. via de Jekervallei), maar momenteel is dat zeker niet meer het geval. Het Albertkanaal en de A2/E25 autosnelweg zijn barrières die door Hazelmuizen niet kunnen worden overbrugd.

Voor de regio’s Hasselt en Tongeren leverden onze recente inventarisaties in de bossen met historische waarnemingen (Herkenrodebos, bosje in de Wijerstraat, Bundersbos, Holrakker- bos, Grootbos en De Kevie) geen sporen van Hazelmuis meer op.

Voor de regio Voeren stammen de historische waarnemingen uit het Veursbos,het kasteel van Sinnich, het Vrouwenbos, Altembroek en het

Waalse Bois des Houillères. Aansluitend bij de Voerstreek werden er in het verleden ook ver- schillende bosrankpluisnestjes gevonden te Kanne (Muizenberg en Chemin de la Grotte) en Lanaye (Tier de Lanaye). Deze werden destijds toegeschreven aan Hazelmuis, waardoor gedacht werd dat de soort ook hier voorkwam.

Recente ervaringen doen vermoeden dat der- gelijke nestjes aan Bosmuis of Rosse woelmuis toegeschreven kunnen worden.

De soort komt ook actueel nog in de Voerstreek voor.In de periode 2004-2006 slaagden we erin om het gedeelte van de gemeente Voeren ten oosten van de N462 volledig te inventariseren.

We vonden sporen (nesten, hazelnoten en zichtwaarnemingen) in vijf bossen (Broekbos, Konenbos, Teuvenerberg/Gulpdal/Obsinnich, Veursbos/Roodbos/Vossenaerde en Vrouwen- bos/Stroevenbos/Sint-Gillisbos) en langs de spoorwegberm ten oosten van het centrum van Sint-Martens-Voeren.Ook in het Lobos vonden we mogelijke sporen van Hazelmuis (twee aan- geknaagde kersenpitten). Alle overige bossen leverden geen enkel spoor van Hazelmuis (meer) op. Los van deze inventarisaties werd in Altembroek in 2005 een Hazelmuis gezien, vlakbij de waarneming uit de jaren ’90. Deze Voerense hazelmuispopulatie sluit aan bij de Nederlandse hazelmuispopulatie,die beperkt is tot het uiterste zuiden van Nederlands Limburg (zie Figuur 3,Verheggen & Boonman 2006).

Net over de taalgrens,in Tier de Lanaye,vonden we in 2004 sporen van Hazelmuis, maar inven- tarisaties in 2005 en 2006 konden de aanwe- zigheid van de soort hier niet langer bevestigen.

De berm van het Albertkanaal te Neerkanne, een schitterend stukje hazelmuishabitat, werd eveneens jaarlijks onderzocht in 2004-2006, met enkel twee mogelijke hazelmuisnesten in 2004 als resultaat.

Naar aanleiding van de historische waarneming in het Bois des Houillères, werd dit bos samen met een aantal andere naburige Waalse bossen (Bois de Winerotte, Rond Bois, Bois de la Canel- le,Bois du Roi en Bois des Ursulines) geïnventa- riseerd in 2006, maar ook hier werden geen hazelmuissporen gevonden. Historisch gezien was de hazelmuisverspreiding in Wallonië gro- tendeels beperkt tot het gebied ten zuiden van Samber en Maas, met enkele zeldzame waar- nemingen ten noorden ervan (Libois 1980).

Figuur 3. Toekomstvisie hazelmuis-metapopulatie met prioriteit (1-7) van de aan te leggen corridors. Paars = actueel bezet bos, rood = enkel historische waarnemingen, groen = geen historische waarnemingen.

nr. gebied gemeente periode type waarneming referentie

1 Sinnich (zolder kasteel) Voeren 1973 braakbal kerkuil Van Winkel 1973

2 Veursbos Voeren 1969 nest Vincent van Laar, van Laar 1971

3 1992 doodvondst Herwig Blockx

4 Vrouwenbos Voeren 1995 hazelnoten Bonne 1995

5 Altembroek Voeren midden jaren ’90 zichtwaarneming Norbert Huys

6 Bois des Houillères Warsage 1970 zichtwaarneming Vincent van Laar, van Laar 1971

7 Herkenrodebos Hasselt 1972-90 nesten, zichtwaarnemingen Alex Lefevre, Rik Jacobs, Evers 1972, Lefevre 1991

8 Holrakkerbos Hasselt 2001 nest Alex Lefevre

9 Bundersbos Hasselt 1985 braakbal ransuil Alex Lefevre, Lefevre 1991

10 Wijerstraat Hasselt 1984-91 nesten, zichtwaarnemingen Alex Lefevre, Lefevre 1991

11 Grootbos Tongeren 1970-76 zichtwaarnemingen, nest Eugène Stassen

12 De Kevie Tongeren 2001 zichtwaarneming Roger Nijssen

13 Lauw (kerk) Tongeren 1998 braakbal kerkuil Zoogdierenwerkgroep

14 Zoniënwoud Brussel 1842 ? de Selys-Longchamgs 1842

15 omgeving Brussel Brussel 1872 en ? 2 balgen collectie KBIN pers. med. Georges Lenglet

16 Zoniënwoud Brussel einde 19e eeuw 2 vangsten Bernard 1959

17 Langesteenbosjes Tienen 1980 zichtwaarneming Gert Govaerts

18 Bertembos Bertem 1994 waarschijnlijk nest Koen Van Den Berge

19 Rolwei Glabbeek 1994 zichtwaarneming Erwin Collaerts

20 Koebos Lovenjoel 2001 twijfelachtig nest Frank Claessens & Jorg Lambrechts

21 2001 waarschijnlijk nest Eugène Stassen & Frank Claessens

22 Instituut Ave Regina Lovenjoel 2002 nest Frank Claessens

23 Faliestraat Oostkamp 1995 zichtwaarneming Bart Decrop

24 Proosdijstraat Oostkamp 2001 zichtwaarneming fam. Pattyn

25 Bois de la Hutte Ploegsteert ca. 1975-90 zichtwaarnemingen Alain Deramaux, pers. med. Martin Windels

26 ? Tournai, Peruwelz en Baudour voor 1984 ? van Laar 1971, 1984

27 Burreken Brakel-Zegelsem 1973 zichtwaarneming Lieven Caeckebeke

28 ? Zottegem 1984 twijfelachtige zichtwaarneming Holsbeek et al. 1986

29 verkaveling Zarlardinge ca. 1995 twijfelachtige doodvondst Rik De Geeter

30 grensgebied Vloesberg-Brakel ca. 2000 mogelijk nest Paul Haustraete

Tabel 1. Overzicht van de historische hazelmuiswaarnemingen uit de Zoogdierendatabank. De locaties zijn weergegeven op Figuur 1 en 2.

(5)

Over de actuele verspreiding in Wallonië is wei- nig geweten. Recent werd wel een inventarisa- tie opgestart aan de hand van aangeknaagde hazelnoten.

Daarnaast werden er buiten de Voerstreek in 2004-2005 nog 12 potentieel geschikte bossen onderzocht in Zuid-Limburg (Belle-Vuebos, Harlaz-Olmenhof, Hasselbos, Jongenbos, Koe- bos/Arboretum Bokrijk, Kolmontbos, Mergel- groeve Vechmaal, Mielenbos/Mierhoopbos, Plateau van Caestert,Provinciaal Domein Nieu- wenhoven,Vogelzangbos en Wijngaardbossen), alle zonder resultaat. Het lijkt er dus sterk naar dat de oostelijke helft van de Voerstreek het laatste bastion vormt van de Hazelmuis in Lim- burg.

Elders in Vlaanderen

In 2005 gingen ook in Vlaams-Brabant hazel- muisinventarisaties van start. In de Rolwei en het Koebos (Pellenberg) werd de jaren volgend op de historische waarnemingen al intensief, maar tevergeefs gezocht. De nieuwe inventari- saties in 2005-2006 leverden hier en in de andere gebieden met historische waarnemin- gen (Bertembos en Langesteenbosjes) geen enkel spoor van Hazelmuis op.

Ook in een hele reeks andere potentieel geschikte habitats (Arboretum Tervuren, Begijnbos, Bruulbos, Butselbos/Grootbos, Driesbos, Eikenbos, Gelbergenbos, Groothof- veld, Heidebos, Heverleebos, Kapucijnenbos, Kastanjebos, Klein Kapittel, Meerdaalwoud, Mollendaalbos, Onderbos, Paardewater, Par- donbos, Pepinusfort, Plantsoenbos, Rodebos, Tafelbos en Walenbos) bleek de Hazelmuis spoorloos. Deze uitgebreide zoektocht doet vermoeden dat de Hazelmuis (zo goed als) uit- gestorven is in Vlaams-Brabant. In de gebieden met historische waarnemingen zal nog een aantal jaar verder worden gezocht.

In West-Vlaanderen zijn de historische waarne- mingen zeer beperkt. Het is niet geweten of de twee zichtwaarnemingen in Oostkamp een populatie betrof,dan wel om door toedoen van de mens verplaatste dieren. Geschikt habitat is er alleszins aanwezig in deze bosrijke regio.

Ook uit de omgeving van Ploegsteert (Bois de la Hutte en mogelijk natuurreservaat De Klei- putten),net ten zuiden van West-Vlaanderen in Henegouwen, liggen historische waarnemin- gen voor. In Frankrijk is er een hazelmuiswaar- neming op ongeveer 15 km van de grens met West-Vlaanderen. Nemen we dan nog de oudere waarnemingen uit het Waalse Tournai, Peruwelz en Baudour erbij (van Laar 1971, 1984),dan lijkt het erop dat Hazelmuizen vroe- ger voorkwamen in gans de regio van Zuid- West-Vlaanderen tot de Franse Ardennen en zuidelijker. Hoe het nu zit, is niet geweten. Het enige recente gegeven (2005) is een mogelijke

zichtwaarneming in Moeskroen (Henegou- wen). In de herfst van 2006 ging een groepje plaatselijke vrijwilligers polshoogte nemen in het Bois de la Hutte, evenals in het nabijgele- gen Bois de Ploegsteert en het natuurreservaat De Kleiputten.Er is alleszins geschikt hazelmuis- habitat aanwezig, maar sporen van Hazelmuis werden er niet gevonden.De komende jaren zal ook hier meer intensief gezocht worden en wor- den er ook hazelmuisnestkastjes opgehangen.

Voor Oost-Vlaanderen is er slechts één zekere hazelmuiswaarneming uit de Vlaamse Arden- nen. Hoewel een verplaatst of ontsnapt indivi- du niet kan uitgesloten worden, zijn er uit dezelfde streek tevens enkele onzekere waarne- mingen bekend, wat mogelijk wijst op de (his- torische) aanwezigheid van een hazelmuispo- pulatie,aansluitend bij de populaties in de Fran- se Ardennen. De Vlaamse Ardennen vormen alleszins een regio die nog nader dient onder- zocht te worden.

Uit de provincie Antwerpen ligt er geen enkele betrouwbare hazelmuiswaarneming voor.

Status

De historische en actuele verspreidingsgege- vens wijzen zowel op een sterke areaalinkrim- ping van de Hazelmuis in Vlaanderen als op een afname van de aantallen binnen de resterende kerngebieden. Deze trend tekent zich ook in andere Noordwest-Europese landen af, waar- onder Nederland (Foppen et al. 2002), Dene- marken (Vilhelmsen 2003) en Groot-Brittannië (Bright et al. 2006). Op basis van deze recente gegevens zou de soort op een Rode Lijst voor Vlaanderen als ‘ernstig bedreigd’gecatalogeerd dienen te worden.

Bedreigd omwille van complexe ecologische vereisten

De complexe ecologische vereisten van de Hazelmuis verklaren waarom de soort zo kwetsbaar is (Bright & Morris 1996,Bright et al.

2006). Hazelmuizen zijn – in tegenstelling tot de meeste andere knaagdieren – zogenaamde

K-strategen: ze hebben in Noordwest-Europa meestal slechts één worp met weinig jongen (gemiddeld 4-5) die ze lang verzorgen (6-8 weken), ze leven lang (tot 4-5 jaar) en er wordt zelfs vermoed dat ze een langdurige paarband aangaan. K-populaties zijn dus minder veer- krachtig en kunnen bijgevolg minder snel rea- geren op veranderingen in hun omgeving.

Hazelmuizen hebben een grote verscheidenheid aan voedselplanten nodig, zodat ze tijdens hun volledige actieve seizoen (april-mei tot oktober- november) over voldoende voedsel beschikken (Bright et al. 2006). Ze zijn sterk aan bos gebon- den, met een uitgesproken voorkeur voor soor- tenrijke bossen met een rijk ontwikkelde struik- en kruidlaag en veel variatie.Deze grote soorten- diversiteit moet aanwezig zijn op een beperkte oppervlakte,omdat volwassen Hazelmuizen een zeer klein leefgebied hebben (max. 1 ha, Bright et al. 2006). Ook de aanwezigheid van boom- holten (of vervangende nestkasten) is belangrijk om voldoende nestgelegenheid te hebben (Bright et al. 2006). Bij gebrek hieraan bouwen ze vrije nesten.Door de hoge eisen die Hazelmui- zen stellen aan hun habitat, komen ze slechts in lage dichtheden (max. 10/ha) voor (Jusˇkaitis 2003, Bright et al. 2006).

Foto 4. Mantelzoomvegetaties langs bosranden en bospaden, bramenrijke struweelbegroeiingen op open

plekken en houtkanten met een hoge diversiteit aan bes- en vruchtdragende soorten zijn ideaal habitat

voor de Hazelmuis (foto: Dominique Verbelen).

Foto 5. Houtkant tussen Konenbos en Veursbos: mooi ontwikkeld, maar onderbroken

(foto: Goedele Verbeylen).

Foto 6. Het klepelen of bespuiten met herbiciden van randvegetaties is zeer nadelig voor de Hazelmuis, zeker

in de herfst als ze er haar nest heeft (foto: Dominique Verbelen).

(6)

Het dispersievermogen van Hazelmuizen is zeer beperkt. Om een kleine open ruimte (zoals een bospad) te overbruggen, maken ze liever een lange omweg langs bomen en struiken dan rechtdoor over de grond te lopen. Langere afstanden (100 m tot max. 1500 m) zijn abso- lute dispersiebarrières als er geen geschikte ver- bindingen zijn, zoals mooi ontwikkelde hout- kanten en kleine bosjes als stapstenen (Bright et al. 2006).

Al deze factoren maken dat de Hazelmuis te lij- den heeft onder bosversnippering, het gebrek aan variatie binnen onze bossen in boomleef- tijd en aantal boom- en struiksoorten,degrada- tie van mantelzoomvegetaties, houtkanten en hagen en het verdwijnen van hakhoutbeheer.

Ook het uitvoeren van beheerwerkzaamheden op een foutieve manier of in de verkeerde peri- ode kan fatale gevolgen hebben.

Om koude en/of voedselarme periodes te over- bruggen, gaan Hazelmuizen in winterslaap (oktober-november tot april-mei) of torpor (vooral in voorjaar en vroege zomer, maar ook kort voor de winterslaap) (Bright et al. 2006).

De winterslaap brengen ze door in een zelfge- bouwd nest op een voldoende vochtige plaats op grondniveau. In deze fase zijn ze vrij kwets- baar voor vertrappeling of predatie (Bright &

Morris 1996).In torpor gaan heeft ook nadelen:

het actieve seizoen wordt korter, wat leidt tot een lager aantal worpen en minder tijd om vol- doende vetreserves op te slaan voor de winter.

De torpor wordt vaak doorgebracht in holle bomen of nestkasten, waar de Hazelmuizen blootgesteld zijn aan predatie of verstoring door de mens (Bright & Morris 1996).

Een bijkomend probleem dat de komende jaren vermoedelijk sterk zal spelen, zijn de winterse perioden met aanhoudende relatief hoge tem- peraturen. Hierdoor zullen Hazelmuizen regel- matig ontwaken uit de winterslaap,waarbij hun vetreserves versneld worden opgebruikt met een lagere overlevingkans tot gevolg. Hierdoor is de Hazelmuis, net als een aantal vleermuis- soorten, vermoedelijk een zeer goede bio-indi- cator voor klimaatverandering (Bright & Morris 1996).

Beheer

De theorie…

De resterende hazelmuispopulatie in de Voer- streek kan versterkt worden door de habitat- kwaliteit van de bezette gebieden te verhogen en door de gebieden en subpopulaties onder- ling te verbinden om zo te komen tot een meer levensvatbare metapopulatie. Dit netwerk kan dan verder uitgebreid worden naar potentieel geschikte leefgebieden in de omgeving. Herin- troductie is in Vlaanderen voorlopig niet aan de orde. Er zullen, gezien de versnipperde toestand van het Vlaamse bosareaal en de slecht ontwik-

kelde bosranden, eerst veel inspanningen gele- verd moeten worden om te voldoen aan een heel aantal voorwaarden voor herintroductie (geschikte bosstructuur en -samenstelling,vol- doende oppervlakte,...).Afgezien daarvan zijn er in Vlaanderen of Nederland ook geen bronpo- pulaties van waaruit het verantwoord zou zijn om voldoende dieren weg te nemen voor een succesvolle herintroductie.

Goed hazelmuisbeheer moet dus leiden tot een continu (van april tot november) hoge voedsel- beschikbaarheid en een geschikte fysische structuur van de bossen en de tussenliggende verbindingen (meer verplaatsingsmogelijkhe- den, meer dekking en dus minder predatie). Dit kan bereikt worden door de aanwezigheid van veel verschillende soorten voedselplanten en een hoge leeftijds- en structuurvariatie binnen het bos en van brede, soortenrijke, aaneenslui- tende houtkanten tussen de bossen.Beschadu- wing van kruid- en struiklaag (braamstruweel, hazelaar, …) moet vermeden worden, zodat deze een dichte structuur krijgt en er een bete- re vruchtzetting is.Struiken moeten breed kun- nen uitgroeien met vele laterale takken.

Verheggen (1997),Verbeylen (2004), Bright et al. (2006) en Verbeylen & Nijs (2007) bespre- ken uitgebreid welke beheermaatregelen mogelijk zijn om ongeschikte situaties te ver- beteren.We geven hier kort enkele voorbeelden.

Belangrijk bij alle hazelmuisbeheer is dat het kleinschalig en gespreid in tijd en ruimte uitge- voerd wordt, zodat niet alle voedselplanten gelijktijdig verdwijnen en het beheerde gedeel- te geen onoverkomelijke barrière vormt voor verplaatsingen tussen de naastliggende gebie- den.

In de meeste bossen is het hakhoutbeheer al jarenlang stopgezet met alle gevolgen vandien.

Middelhoutbeheer of het opnieuw uitvoeren van hakhoutbeheer (zowel in het bos als in de bosrand en in aan de bosrand grenzende graf- ten, singels en holle wegen) zal zorgen voor meer voedsel en structuurvariatie.Hierbij is een

beperkt aantal overstaanders (eik, es, esdoorn,

…) en het zoveel mogelijk ontzien van kruid- en struiklaag (hazelaar, vlier, sleedoorn, meidoorn, braam, bosrank, wegedoorn, rode kornoelje, Gelderse roos, brem, …) belangrijk. De lengte van de hakhoutcyclus moet zo zijn dat de vruchtzetting (bv. van hazelaar, een belangrijke voedselbron voor Hazelmuis) optimaal is.

Mantelzoomvegetaties ontbreken vaak door bewerking van de akker tot vlak tegen het bos of begrazing van de bosrand. Struweelvorming in de bosrand kan enerzijds gestimuleerd wor- den door het dunnen van de boomlaag langs deze rand, eventueel in combinatie met een extensieve begrazing.Anderzijds kan het raster van het weiland juist verder buiten de bosrand geplaatst worden of de randzone van de aan- grenzende akker niet bewerkt worden, zodat er zich spontaan een mantelzoomvegetatie kan ontwikkelen. Dit kan eventueel gecombineerd worden met inplanting van gemengd loofbos (met bv. meidoorn, eik, sleedoorn en es) en moet gevolgd worden door kleinschalig hak- houtbeheer of een extensieve begrazing om successie tegen te gaan. Bij grootschalige onderhoudswerkzaamheden aan bosranden mag het takafval niet in de bosrand gedumpt worden, want hierdoor verstikt de randvegeta- tie.Daarom kan snoeihout best afgevoerd wor- den of kunnen er takkenhopen of takkenrillen mee aangelegd worden, die bruikbaar zijn als nest- en overwinteringsplaatsen.

Om goede verbindingen te behouden,moet het verwijderen van kruid- en struiklaag (wat soms gebeurt op grote schaal) te allen tijde verme- den worden.Hoge bomen (zoals eik) zouden het ganse jaar door verbonden moeten zijn via de ondergroei, want ze vormen belangrijke voed- selbronnen voor Hazelmuizen in bepaalde sei- zoenen. Door dichte bossen te dunnen kan de ontwikkeling van een continue ondergroei gestimuleerd worden. De bomen gaan dan ook breder uitgroeien met vele overlappende en bij- na horizontale takken ertussen.

Foto 7. De Rolwei in Vlaams-Brabant: door het stopzetten van het hazelaarhakhoutbeheer en het

dichtgroeien van de boomlaag is de zeer goed ontwikkelde kruidlaag zo goed als verdwenen

(foto: Dominique Verbelen).

Foto 8. De Epenerbaan in Nederland: door het terugzetten van de boomlaag ontwikkelde zich een

mooie randvegetatie (foto: Goedele Verbeylen).

(7)

Bospaden kunnen overbrugd worden door tak- ken aan weerszijden van het pad naar beneden te trekken en aan elkaar vast te binden over het bospad, bv. om de 50 m.

Niet enkel binnen het bos maar ook tussen de bossen zijn verbindingen nodig.In tegenstelling tot vroeger zijn de meeste bossen nu klein en geïsoleerd, wat een belangrijke rol zal gespeeld hebben in de achteruitgang van de Hazelmuis.

Bossen vergroten is waarschijnlijk in de meeste gevallen niet meer mogelijk, maar het aanleg- gen van brede (minstens 10 m) hagen of hout- kanten als verbindingen vaak wel (in combina- tie met een of meerdere bosjes als stapstenen als de afstand tussen de gebieden meer dan 250 m bedraagt).

Houtkanten en hagen zijn zeer belangrijk voor Hazelmuizen, als corridor of als permanente woonplaats. Naast het verdwijnen van vele houtkanten zal het gewijzigd beheer ervan waarschijnlijk een grote invloed gehad hebben op de achteruitgang van de Hazelmuis. De houtkanten worden nu meestal mechanisch en vaker (jaarlijks) gesnoeid,wat nadelig is voor de bloem- en vruchtproductie. In houtkanten die niet onderhouden worden, ontstaan gaten, waardoor ze hun corridorfunctie verliezen.

Hoe breder (bij voorkeur minstens 5-6 m), hoger (bij voorkeur minstens 4 m) en soorten- rijker een houtkant is, hoe geschikter voor Hazelmuis.Om het voedselaanbod in houtkan- ten te verhogen, kan het noodzakelijk zijn om vruchtdragende struiken aan te planten (bv.

hazelaar, kamperfoelie, braam). Indien de hout- kanten of hagen los staan van de bosrand of indien er gaten in zijn, kunnen de openingen gedicht worden door struweelvormers (mei-

doorn, sleedoorn, hazelaar, Gelderse roos) aan te planten. Behalve waar veiligheid of toegan- kelijkheid het beletten,zou een houtkant maxi- maal om de 3 jaar en bij voorkeur pas elke 5-6 jaar gesnoeid mogen worden. Best is snoeien aan één zijde en 2-3 jaar later aan de andere, of gefaseerd snoeien binnen elke zijde (niet meer dan 50 m tegelijk), zodat alle oude takken met bloemen en vruchten niet tegelijk verwijderd worden.

Beheermaatregelen worden best uitgevoerd tussen begin december en eind februari (win- terslaap) of in mei (productiviteit mantel- en zoomvegetaties nog laag, Hazelmuizen zitten minder in bosranden dan in najaar,maar broed- seizoen voor vogels). De uitvoering dient met de nodige zorg te gebeuren, zodat wintersla- pende Hazelmuizen niet vertrappeld of met zware machines overreden worden. Bij een bevroren bosbodem is de verstoringskans het geringste.Deze verstoringskans zal sowieso laag zijn, want waarschijnlijk overwinteren ze maar weinig in de bosranden zelf en zoeken ze voch- tige plekken op, noordwest- en noordhellingen en dalen. De voortplantingsperiode (juli- november) moet vermeden worden.

Ervaringen met hazelmuisbeheer zijn in Vlaan- deren beperkt,waardoor er nog tal van onzeker- heden zijn met betrekking tot optimale beheer- praktijken (bv. exacte termijnen voor het uit- voeren van terugkerende beheermaatregelen, zoals rotatietijden voor het afzetten van hak- hout). Daarom is overleg met specialisten op het terrein vóór de uitvoer van een beheer- maatregel aan te raden,zodat het beheer indien nodig bijgestuurd kan worden.

… in de praktijk gebracht

Om de inzet van beheermaatregelen zinvol te kunnen adviseren, hebben we voor de Voer- streek een actuele verspreidingskaart,een habi- tatgeschiktheidskaart, een metapopulatie- visiekaart (Figuur 3) en een maatregelenkaart opgemaakt (Verbeylen & Verbelen 2006, Ver- beylen & Nijs 2007).De habitatplekken werden geklasseerd als ongeschikt, marginaal of opti- maal (volgens Foppen & Nieuwenhuizen 1997, zie ook Verbeylen 2006). Hieruit blijkt dat niet enkel de recente verspreiding van de Hazelmuis zeer beperkt is, maar ook de hoeveelheid geschikt habitat minimaal is,wat erop wijst dat er dringend beschermingsmaatregelen nodig

zijn om de Vlaamse hazelmuispopulatie voor uitsterven te behoeden.

Al onze inspanningen leidden reeds tot heel wat acties ten voordele van de Hazelmuis.De gead- viseerde beheermaatregelen werden overge- nomen in de in opmaak zijnde beheerplannen voor de bosreservaten Broekbos,Teuvenerberg en Veursbos. Dit betekent dat – eens deze beheerplannen goedgekeurd zijn – de maatre- gelen ook daadwerkelijk zullen uitgevoerd wor- den. Daarnaast overleggen we met allerlei ter- reinbeheerders (ANB/INBO,Gemeente Voeren, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren, NMBS/Infrabel, de plaatselijke Natuurpunt- afdeling,privé-personen,…) om te bekijken wat haalbaar is. Momenteel wordt ons advies inge- wonnen indien er in Voeren beheermaatrege- len uitgevoerd worden (zoals onderhoud van houtkanten) op hazelmuislocaties.Op basis van de voorliggende gegevens adopteerde de Gemeente Voeren de Hazelmuis in het project

‘Gemeenten adopteren Limburgse soorten’ en wordt er in 2007 een actieplan uitgeschreven met maatregelen ten voordele van de Hazel- muis. Gezamenlijk zullen al deze initiatieven vanaf 2007 leiden tot het daadwerkelijk uitvoe- ren van gerichte maatregelen op het terrein,wat hopelijk tijdig zal leiden tot de versterking van de resterende hazelmuispopulatie.

Vanaf 2007 starten we in de Voerstreek even- eens met een gestandaardiseerde monitoring, waarbij nesttellingen worden uitgevoerd op vaste transecten (Foppen & Verheggen 2006).

Hiermee beogen we zowel de hazelmuispopu- latie als de effecten van de genomen beheer- maatregelen op te volgen.

Foto 9. Door het raster buiten de bosrand te plaatsen, kan er zich een mantelzoomvegetatie ontwikkelen

(foto: Dominique Verbelen).

Foto 10. De Voerense spoorwegberm: een langgerekte corridor van schitterend hazelmuishabitat

(foto: Goedele Verbeylen).

Box 2: Oproep!

Het aantal historische hazelmuiswaarnemingen in de Zoogdierenda- tabank is heel beperkt. Waarschijnlijk zijn er nog heel wat gegevens die in oude veldboekjes of in het geheugen van terreinbeheerders, bos- en natuurwachters, … zitten en ons niet bereikt hebben. Bij deze willen we nog eens een oproep doen om deze gegevens alsnog door te geven, zodat we het historische plaatje kunnen vervolledigen.Aan-

geknaagde hazelnoten en kersenpitten mogen ook steeds ingestuurd worden ter determinatie. Wie geïnteresseerd is om mee te werken aan verdere inventarisaties of om zelf beheermaatregelen uit te voe- ren in een bepaald gebied, kan ons contacteren voor meer advies. Een gecoördineerde aanpak is noodzakelijk,waarbij niet enkel de versprei- ding van de Hazelmuizen, maar ook de getroffen maatregelen en de effecten ervan opgevolgd worden.

(8)

SUMMARY BOX:

VERBEYLENG., NIJSG., VERBELEND. & HERREMANSM. 2007. Distribution, conservation status and habitat management of the Common Dor- mouse in Flanders, Belgium. Natuur.focus 6(2): 53-59 (in Dutch) The Common Dormouse (Muscardinus avellanarius) is an elusive noc- turnal animal barely known by the general public. Until recently, the status of this Habitat Directive species in Flanders was poorly docu- mented and little was known about potential conservation measures.

Since 2003 the Mammal Working Group of Natuurpunt Studie has committed itself fully to collect all information necessary to ensure adequate protection of this species in Flanders.

Verification of historic distribution data allowed to narrow down the historic distribution range. In the past, Common Dormice were found in the provinces of Limburg, Vlaams-Brabant, Oost-Vlaanderen and West-Vlaanderen. The actual distribution was assessed by inventari- sation of all possible dormouse signs (feeding signs, nests and sightings) in the forests with historic data and in a range of potential- ly suitable forests during 2003–2006. So far, these inventories have only confirmed the presence of Common Dormice in the east of the municipality of Voeren (Limburg). Overall, the historic and recent dis- tribution data show a strongly declined distribution range and decrea- sed population densities in the remaining core area.This suggests that

the Red List status of the Common Dormouse in Flanders should be upgraded from ‘threatened’ to ‘severely threatened’.

The Common Dormouse is a specialist species with very specific eco- logical requirements. In Flanders, it has severely suffered from habitat fragmentation, the limited variation in tree age and in tree and shrub species composition within the forests, the degradation of edge vege- tations, wood rows and hedgerows, as well as the stopping of coppi- cing practices.The remaining Common Dormouse population in Voe- ren can be reinforced by habitat management targeted at supplying a continuously high food availability and a suitable physical structure of forests and connecting corridors. Such measures should enable the establishment of a more viable metapopulation as well as the expan- sion of the species into neighbouring, potentially suitable forests.

An actual distribution map, a habitat suitability map, a metapopula- tion vision map and a map with habitat management measures have been compiled for the Voeren region.The actions of the Mammal Wor- king Group have already triggered a number of conservation initiati- ves in collaboration with governmental and non-governmental orga- nisations and private persons. Building on these initiatives, manage- ment measures in the field will be taken from 2007 onwards, hopeful- ly in time to strengthen the remaining Common Dormouse populati- on. A standardised monitoring scheme will also be deployed in this area from 2007 onwards.

DANK:

Dit artikel is gebaseerd op het werk van een groep enthousiaste vrij- willigers van de Vlaamse Zoogdierenwerkgroep, de Natuurstudie- groep Dijleland, de Zuid-West-Vlaamse Zoogdierenwerkgroep, de Zoogdierenwerkgroep De Bron en allerlei andere organisaties. We danken ook Natuurpunt Studie voor de logistieke ondersteuning, onze Nederlandse collega’s (IKL,VZZ, CBS) voor hun hulp en advies en ANB en de boseigenaars voor de toelatingen om de inventarisa- ties uit te voeren. Het onderzoek werd gedeeltelijk gefinancierd via samenwerkingsprojecten met de Provincie Limburg/LIKONA en de Provincie Vlaams-Brabant/BRAKONA. Daarnaast ondersteunde het INBO de inventarisaties in de bosreservaten en de Gemeente Voe- ren de overige inventarisaties op haar grondgebied. De overige kos- ten werden gedragen door de Vlaamse Zoogdierenwerkgroep, Natuurpunt Studie en de vrijwilligers.

Referenties

Bernard J. 1959. Les petits mammifères terrestres et arboricoles de la Forêt de Soignes. Les Naturalistes belges 40: 50-54.

Bonne F. 1995.Verslag Paaskamp Voeren 1995. Ontdekt de ZWG nieuwe zoogdiersoorten voor Vlaande- ren? JNM-Zoogdierenwerkgroep, Gent, België.

Bright P.W. & Morris P.A. 1996. Why are dormice rare - a case study in conservation biology. Mammal Review 26: 329-339.

Bright P.,Morris P.& Mitchell-Jones T.2006.The dormouse conservation handbook.Second edition.English Nature, Peterborough, UK.

Büchner S. & Andy P. 2005. A public survey for the common dormouse in Saxony. Abstracts of the 6th International Conference on Dormice (Gliridae), Siedlce (Poland), 20-24/9/05. University of Podlasie, Institute for Biology/Centre for Ecological Research, Polish Academy of Sciences/Wildlife Society

"Stork", Siedlce/Lomianki/Siedlce, Poland, p. 4. (www.nussjagd.de)

Criel D., Lefevre A.,Van Den Berge K.,Van Gompel J. & Verhagen R. 1994. Rode Lijst van de zoogdieren in Vlaanderen. AMINAL, Brussel, België.

De Keersmaeker L., Rogiers N., Lauriks R. & De Vos B. 2001. Bosleeftijdskaart. Uitgewerkt voor project VLI- NA C97/06 'Ecosysteemvisie Bos Vlaanderen', IBW, Geraardsbergen, België.

de Selys-Longchamps E. 1842. Faune belge, 1re partie. Indication méthodique des mammifères, oiseaux, reptiles et poissons observés jusqu'ici en Belgique. Dessain/C. Muquart, Liège/Brussel, België.

Evers J. 1972. O.S.C.-uitstap Herckenrode Bossen, 30.4.72. De Wielewaal 38(7): 217.

Foppen R.P.B. & Verheggen L.S.G.M. 2006. Handleiding Meetnet Hazelmuis. Zoogdiervereniging VZZ,Arn- hem, Nederland.

Foppen R., Verheggen L. & Boonman M. 2002. Biology, status and conservation of the hazel dormouse (Muscardinus avellanarius) in the Netherlands. Lutra 45(2): 147-154.

Holsbeek L., Lefevre A., Van Gompel J. & Vantorre R. 1986. Zoogdieren-Inventarisatie van Vlaanderen (1976-85). Bijdrage tot de kennis van het voorkomen en de verspreiding van de Zoogdieren in het Vlaamse en het Brusselse Gewest, België. JNM, Gent, België.

Jusˇkaitis R. 2003. Abundance dynamics and reproduction success in the common dormouse, Muscardi- nus avellanarius, populations in Lithuania. Folia Zoologica 52(3): 239-248.

Lefevre A. 1991.Waarnemingen van de hazelmuis Muscardinus avellanarius in de omgeving van Hasselt (Limburg, België). Lutra 34(2): 61-63.

Libois R.M. 1977. Note sur la répartition des Gliridae en Belgique. Les Naturalistes Belges 58: 154-159.

Libois R.M. 1980. Répartition et milieu naturel du muscardin (Muscardinus avellanarius) en Belgique. Pre- miers résultats. Ciconia 4(1): 43-51.

Mercelis S. 2003. Hazelmuis. In:Verkem S., De Maeseneer J.,Vandendriessche B.,Verbeylen G. & Yskout S.

Zoogdieren in Vlaanderen. Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002. Natuurpunt Studie en JNM- Zoogdierenwerkgroep, Mechelen en Gent, België, p. 263-267.

van Diepenbeek A. 1999.Veldgids diersporen. Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuur- historische Vereniging, Utrecht, Nederland.

van Laar V. 1971. Gegevens over de verspreiding van de hazelmuis, Muscardinus avellanarius (Linné, 1758) in Nederland. Rapport, Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Leersum, Nederland.

van Laar V. 1984. Verspreiding en habitatkeuze van de hazelmuis Muscardinus avellanarius (L., 1758) in Nederland. Lutra 27(3): 229-260.

Van Winkel J. 1973. Braakballenonderzoek - Verspreide gegevens. De Wielewaal 39(12): 366.

Verbeylen G. 2004. Inventarisatie 2004 en bescherming van de hazelmuis (Muscardinus avellanarius) in Zuid-Limburg (Vlaanderen). Rapport Natuur.studie 2004/4, Natuurpunt Studie (Zoogdierenwerk- groep), Mechelen, België. (www.hazelmuis.be)

Verbeylen G. 2005. Handleiding hazelmuisinventarisaties. Natuurpunt Zoogdierenwerkgroep Vlaande- ren, Mechelen, België. (www.hazelmuis.be)

Verbeylen G. 2006. Status and conservation of the common dormouse (Muscardinus avellanarius) in the province of Limburg (Flanders, Belgium). Lutra 49(2): 75-88. (www.vzz.nl/lutra/lutra49-2.html) Verbeylen G. 2007. Kersenpitten en hazelmuizen, een pittig verhaal. Zoogdier 18(1): 14-16.

Verbeylen G. & Nijs G. 2007. Hazelmuizen in nesten. Inventarisatie 2006 en concrete beschermingsmaat- regelen voor de hazelmuis (Muscardinus avellanarius) in Vlaanderen, met bijzondere aandacht voor de Zuid-Limburgse bosreservaten. Rapport Natuur.studie 2007/2, Natuurpunt Studie (Zoogdierenwerk- groep), Mechelen, België.

Verbeylen G. & Verbelen D. 2006. Endangered... en dan gered? Inventarisatie 2005 en concrete bescher- mingsmaatregelen voor de hazelmuis (Muscardinus avellanarius) in Zuid-Limburg (Vlaanderen), met bijzondere aandacht voor de bosreservaten. Rapport Natuur.studie 2006/1, Natuurpunt Zoogdieren- werkgroep Vlaanderen, Mechelen, België. (www.hazelmuis.be)

Verheggen L. 1997. Actieplan hazelmuis. ROM Mergelland. Plateau van Epenerheide. Stichting IKL, Roer- mond, Nederland.

Verheggen L.S.G.M. & Boonman M. 2006. Actieplan Hazelmuis Limburg 2006-2010. Bouwsteen ten behoeve van Leefgebiedsplan Heuvelland. Bureau Natuurbalans - Limes Divergens/Zoogdiervereni- ging VZZ, Nijmegen/Arnhem, Nederland.

Verheggen L.S.G.M., Foppen R.P.B., Soldaat L. & Daemen B. 2004. Meetplan Monitoring Hazelmuis 2004.

VZZ-rapport 2004.35,VZZ/CBS, Arnhem/Voorburg, Nederland.

Vilhelmsen H. 2003. Status of dormice (Muscardinus avellanarius) in Denmark.Acta Zoologica Academiae Scientiarum Hungaricae 49(Suppl. 1): 139-146.

AUTEURS:

Goedele Verbeylen en Dominique Verbelen zijn medewerker bij Natuurpunt Studie en Marc Herremans is diensthoofd van Natuurpunt Studie. Griet Nijs, Goedele Verbeylen, Marc Herremans en Dominique Verbelen zijn als vrijwilliger actief binnen de Vlaamse Zoogdierenwerkgroep.

CONTACT:

Goedele Verbeylen, Natuurpunt Studie/Natuurpunt Zoogdierenwerkgroep Vlaanderen, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen, goedele@zoogdierenwerkgroep.be, website: www.hazelmuis.be

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het alternatief van een verschralend beheer door middel van twee maaibeurten met maaiselafvoer, waarvan de eerste in juni, leidt echter niet automatisch tot

Via Croix-ou-Pile, Saint-Sauveur, de smalle weg naast de kasteelvijver van Anvaing, de dreef die wegleidt van de hoofdpoort, langs de bescheiden stek van de vrouw die als 4-jarig

2 La grande sofie 5c Mark, Sofie, Kobe Zonder rechter graat, linker barst en linker sokkel / Sans l’arête droite et fissure gauche et socle gauche DD. 3 Lange l’angle 6a+ Mark,

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,