• No results found

voortgezet technisch lezen werkboek 2a

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "voortgezet technisch lezen werkboek 2a"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

4

voortgezet technisch lezen

naam:

werkboek 2a

naam:

(2)

Dit ga je leren:

vloeiend lezen: je let op tekstdelen die je hard, zacht, langzaam of vlug leest.

1 Zoek de woorden op in de zinnen en zet er een streep onder.

Kies uit: gilt – haastig – fl uistert – kalm.

Lees de zinnen dan op die manier.

a ‘Ik durf niet zo hard,’ fl uistert Fietje zachtjes.

b ‘Schiet op, je bent aan de beurt,’ zegt Joep haastig.

c Stapje voor stapje… Fietje doet het kalm aan.

d ‘Help, hij gaat steeds harder!’ gilt Fietje.

2 Hoe lees je de zin: hard, zacht, langzaam of vlug?

Schrijf dit achter de zin en lees de zin op die manier.

a Traag telt Bas: ‘Acht, negen, tien.’

b Dan roept hij uit: ‘Wie niet weg is, is gezien!’

c Op haar tenen sluipt Pien stilletjes weg.

d Zo snel als ze kan, verstopt ze zich.

3 Lees de zinnen.

Kijk goed hoe je ze moet lezen.

langzaam ‘Negen, tien, honderd… ik kom!’

langzaam Bas zoekt onder de tafel en achter de kast.

zacht Ineens hoort hij een zacht geluid.

zacht Bas houdt zijn adem in en luistert goed.

vlug Dan rent hij als een haas op het geluid af.

hard ‘Pien, ik heb je gezien!’ roept hij.

vlug en hard Hij rent naar de buut en roept: ‘Buut Pien!’

hard ‘Nee, ik wil hem niet zijn!’ gilt Pien.

(3)

4

Lees de tekst op bladzijde 36 en 37 in je leesboek fluisterend.

Schrijf een zin op die je langzaam leest.

Schrijf ook een zin op die je hard leest.

Lees de zinnen daarna op de goede manier.

5 Kleur de letter die anders is dan in het woord ervoor.

Lees de rijtjes dan fl uisterend en snel.

1 2 3 4 5 6

hopen wassen even wakker later domme

lopen jassen beven wekker lager dorre

kopen tassen boven lekker leger Borre

kolen tussen oven mekker veger borrel

molen tassen roven makker veter korrel

6 Lees om de beurt een regel.

Kijk goed hoe je de zinnen moet lezen.

Jip en Janneke zijn klaar-overs.

‘Moeder, mogen we op de grote weg?’

‘Nee. Maar hier in het straatje mag je wel, eventjes.’

Daar komt een fi ets.

Jip blaast hard op zijn fl uitje, maar de fi ets rijdt snel door.

‘Ik doe het niet meer!’

Maar daar komt de auto van de slager.

‘Stop!’

En de slager stopt heel netjes.

Net zolang tot Jip en Janneke hem weer verder laten gaan.

‘Jip, Janneke! Nu naar binnen. Nu is het genoeg.’

Uit: Annie M. G. Schmidt, Jip en Janneke, Querido, 2009 ©Fiep Amsterdam bv; Fiep Westendorp Illustrations

(4)

Dit ga je leren:

vloeiend lezen: je let op tekstdelen die je hard, zacht, langzaam of vlug leest.

1 Lees de tekst.

Zet een rondje om wat je hard leest.

Zet een streep onder wat je zacht leest.

Lees dan de tekst op de goede manier.

‘Wie het eerst bij de schommels is!’ roept Freek.

‘Ik zal je leren schommelen,’ zegt Freek.

Hij geeft me een zetje.

En dan ben ik opeens heel licht.

De schommel gaat heen en weer, steeds langzamer…

‘Nu gauw je benen meebewegen!’ roept Freek.

Dat helpt, ik zweef weer als een veertje door de lucht.

2 Lees de zinnen.

Kijk goed hoe je ze moet lezen.

slaperig ‘Gaap, ik lig nog zo lekker te dromen,’ mompelt Geert.

haastig ‘Loop nou door, zo komen we te laat,’ zegt juf.

verlegen ‘Maar houd je dan wel mijn hand vast?’ fl uistert Melle.

luid ‘Ha, ha, dat is een goede grap!’ roept papa.

3 Zet voor de zin hoe je hem leest: zacht, langzaam of vlug.

Lees de zinnen dan op de juiste manier.

a Simon zegt: ‘Ik durfde niet van die hoge duikplank.’

b Juan zegt: ‘Kom op, sta niet zo te treuzelen.’

c Bo zegt: ‘Ik probeer stapje voor stapje omhoog te gaan.’

(5)

4

Lees de tekst in je leesboek fluisterend.

bladzijde 36 en 37 bladzijde 38 en 39

Schrijf een zin op die je hard leest.

5 Maak goede woorden.

Begin steeds met het woord in het midden.

Zet een kruisje als het woord goed is.

6 Lees de tekst een paar keer met je ogen.

Lees de tekstdelen daarna hard, zacht, langzaam of vlug.

‘Kijk eens,’ zegt Daan, ‘daar durf ik best af.’

En hij glijdt van de glijbaan, het gaat heel hard.

Sjoerd glijdt ook snel, hij voelt kriebels in zijn buik.

‘Daan en Sjoerd! We gaan naar huis!’ roept vader.

Daan en Sjoerd rennen snel naar vader.

‘Mogen we nou niet meer glijden?’ vraagt Daan.

‘Weet je wat,’ zegt vader, ‘we bouwen zelf een glijbaan!’

7 Trek een lijn van de personen naar de juiste zinnen.

Schrijf op hoe het wordt gezegd: hard of zacht.

Lees de zinnen dan alsof je die persoon bent.

een angstig meisje Ha, ha, wie durft dat nou niet!

een stoere meid Nee, dat durf ik echt niet hoor.

koffer

tollen

mannen molen

knoppen

koper draai

foto

kamer

veren kussen

levend

lawaai

spring

kinnen

tafel speel

ballen

koning plannen

totaal

(6)

Dit ga je leren:

Je maakt kennis met luisterboeken.

Je ervaart hoe het is om naar een luisterboek te luisteren.

1 Kijk naar de luisterboeken op de bladzijde hiernaast.

Naar welk boek zou jij willen luisteren? Zet er een kruisje bij.

2 Lees op het werkblad het verhaal ‘Wild’ uit ‘Jubelientje’. Wat zie je voor je?

3 Een-twee-allemaal.

Luister naar het verhaal ‘Wild’ uit ‘Jubelientje’.

Zie je nu iets anders voor je? Ja of nee? Hoe komt dat?

Vind je het fi jn om naar het boek te luisteren? Of lees je het liever zelf?

Praat er in tweetallen over. Bespreek het dan in de groep.

4 Wat doe jij liever?

een boek zelf lezen

naar een boek luisteren 5 Welke boeken zijn niet geschikt als luisterboek, denk je?

Schrijf twee soorten boeken op.

1 2

6 Is er een boek dat jij graag als luisterboek zou willen horen?

Schrijf de titel en schrijver achter in je werkboek.

Zet erbij waarom je het kiest.

7 Lees verder in je stilleesboek.

(7)
(8)

Dit ga je leren:

drie- en meerlettergrepige verkleinwoorden lezen, zoals verpleegstertje, bovenraampje en balletje.

1 Zet in elk rijtje een streep onder wat hetzelfde is.

Lees de rijtjes daarna.

1 2 3 4 5

motortje angstdroompje halletje ijsbloempje regenjasje

verpleegstertje dakraampje spelletje zolderraampje kinderfi etsje bluswagentje ringwormpje balpennetje appelboompje brievenbusje teugeltje linkerarmpje sterretje wervelstormpje werkboekje 2 Lees de zinnen.

Zet een kruisje voor de zinnen die waar zijn.

Lees die zinnen nog een keer.

Een parapluutje helpt tegen de regen.

Een vliegertje is een klein beestje.

Teugeltjes gebruik je bij het paardrijden.

3 Lees de rijtjes en neem de tijd op.

Lees nog een keer.

Neem de tijd weer op.

1 2 3 4

dingetje vaatdoekje bontjasje kringetje banaantje waterfi etsje slagboompje gedichtje vliegertje muurbloempje probleempje kerktorentje kammetje snoepwinkeltje brilletje stapelbedje stemmetje wintertruitje theekopje nachtlampje

Tijd 1 Tijd 2

(9)

4

Lees de tekst op bladzijde 40 en 41 in je leesboek fluisterend.

Zoek acht verkleinwoorden met drie en meer lettergrepen.

Schrijf ze op.

Lees die woorden nog een keer.

5 Lees rij 1, 2 en 3.

Lees daarna regel voor regel.

1 2 3

dakraam dakraampje Ik kijk uit het dakraampje.

tuinstoel tuinstoeltje Wat is dat tuinstoeltje vies!

auto autootje Barend zet een autootje op de tafel.

molen molentje De wieken van het molentje draaien.

hobbelpaard hobbelpaardje Mijn zusje zit op haar hobbelpaardje.

6 Zet strepen tussen de acht woorden.

Maak ieder woord zo lang mogelijk.

Lees de woorden daarna fl uisterend.

r e g e n j a s j e b o e r i n n e t j e w i n t e r v e s t j e g i l l e t j e h a m e r t j e v o g e l n e s t j e k a m m e t j ep i l l e n d o o s j e

7 Lees de rijtjes.

Kleur het woord dat er niet bij hoort.

1 2 3 4 5 6

zomerjurkje bezempje karretje soeppannetje kamertje badpakje regenpakje zonnebloempje drempeltje wasbeertje badjasje fi etshelmpje albumpje verfpotje pilletje huisvrouwtje handtasje probleempje

(10)

Dit ga je leren:

drie- en meerlettergrepige verkleinwoorden lezen, zoals verpleegstertje, bovenraampje en balletje.

1 Lees de tekst.

Zet een rondje om de verkleinwoorden.

Lees die woorden nog een keer.

Sanne zit in een vliegtuigje en kijkt naar beneden.

De huizen lijken wel poppenhuisjes.

En de autootjes zijn net botsautootjes op de kermis!

Kijk, daar rijdt een sneltreintje door een smal tunneltje.

2 Lees de rijtjes fluisterend.

1 2 3 4 5

Kleinduimpje schoenmakertje wintersjaaltje woonhuisje bolletje stokstaartje kamerdeurtje poederdoosje bekertje ladekastje

boterkoekje mannetje badeendje kadetje waterfl esje

Wat vond je het lastigste woord?

Schrijf dat hier op.

3 Lees de zinnen.

Welk woord past in de zin?

Zet daar een streep onder.

Lees de zinnen daarna fl uisterend.

a Niels zit op het paard in het draaimolentje | achtbaantje | schiettentje.

b In de lucht ziet hij een vleugeltje | vliegtuigje | motortje.

c Straks gaat hij gooien met een balletje | bolletje | belletje.

d En daarna eet hij nog een lekker fruitsapje | venstertje | wafeltje.

(11)

4

Lees de tekst in je leesboek fluisterend.

bladzijde 40 en 41 bladzijde 42 en 43

Zoek acht verkleinwoorden met drie en meer lettergrepen.

Schrijf ze op.

5 Maak woordsommen.

Trek een lijn naar het goede antwoord.

Lees de woordsommen steeds sneller.

gas + vlammetje = melkfl esje regen + wormpje = steelpannetje melk + fl esje = sneeuwpoppetje fi ets + belletje = regenwormpje

vuur + vliegje = gasvlammetje steel + pannetje = vishengeltje sneeuw + poppetje = vuurvliegje vis + hengeltje = fi etsbelletje 6 Zet strepen tussen de zes woorden.

Maak ieder woord zo lang mogelijk.

Lees de woorden daarna fl uisterend.

b o t e r b l o e m p j e h a n d t a s j e t u i n t a f e l t j e z i j s t r a a t j e w a s h a n d j e e g e l t j e 7 Wat staat er?

Schrijf de woorden op.

Lees de zinnen daarna fl uisterend.

a Maaike is met haar vri nnetje in het st etje.

b Met een b teltje verzorgen ze de rijpaa s.

c Die verdienen dat wel na het springw rijdje.

(12)

Dit ga je leren:

woorden lezen die eindigen op -ig, -lijk en -ing, zoals wiebelig, duidelijk en rilling.

1 Lees de rijtjes.

Kleur -ig, -lijk en -ing.

Lees de rijtjes nog een keer.

1 2 3 4 5 6

treur einde wiebel waarschuw verdriet verstand

treurig eindelijk wiebelig waarschuwing verdrietig verstandig

last onschuld beweeg natuur bedreig schut

lastig onschuldig beweeglijk natuurlijk bedreiging schutting 2 Zoek de woorden op in de tekst en zet er een streep onder.

Kies uit: akelig – natuurlijk – verdieping – angstig – verstandig – wiebelig.

Lees de tekst dan fl uisterend.

Jelmer en Hassan zijn op de tweede verdieping van de toren.

Jelmer staat een beetje wiebelig op zijn benen.

De toren is akelig hoog.

‘Natuurlijk gaan we nog verder,’ roept Hassan.

‘Ik weet niet of dat verstandig is,’ piept Jelmer angstig.

3 Lees de rijtjes en neem de tijd op.

Lees nog een keer.

Neem de tijd weer op.

1 2 3 4

rilling moeilijk beweeglijk voorzichtig

duidelijk lastig schutting eindelijk

bedreiging natuurlijk waarschuwing verstandig

vrolijk onschuldig wiebelig verdieping

Tijd 1 Tijd 2

(13)

4

Lees de tekst op bladzijde 44 en 45 in je leesboek fluisterend.

Zoek acht woorden die eindigen op -ig, -lijk of -ing.

Schrijf ze op.

Lees die woorden nog een keer.

5 Lees de rijtjes fluisterend.

1 2 3 4 5

natuurlijk beweeglijk onveilig eigenlijk akelig

ketting aandachtig opening misselijk tweeling

vreselijk verwarming rimpelig opgraving griezelig

duizelig wonderlijk storing verdrietig eindelijk

Wat vond je het lastigste woord?

Schrijf dat hier op.

6 Lees de zinnen.

Zet een kruisje voor de zinnen die waar zijn.

Iemand die een heldendaad doet, is heldhaftig.

Een aanrijding kun je ook een botsing noemen.

Als je iets niet snapt, is het duidelijk.

7 Maak goede woorden.

De woorden eindigen op -ig, -lijk of -ing.

Zet een kruisje als het woord goed is.

verstand

beweeg

wonder behoor

rimpel -lijk

bedreig

einde

waarschuw

verdriet dreig

roep -ing onschuld

meester -ig

griezel

aandacht

eigen

wiebel

(14)

Dit ga je leren:

woorden lezen die eindigen op -ig, -lijk en -ing, zoals wiebelig, duidelijk en rilling.

1 Lees de tekst.

Zet een streep onder de woorden die eindigen op -ig, -lijk of -ing.

Lees die woorden nog een keer.

Ik vind zweefmolens gevaarlijk.

Ze draaien akelig hard rond.

Zo hard, dat kinderen misselijk worden.

Je moet ze daarom eigenlijk verbieden.

Maar dat is mijn mening.

Misschien vind jij een zweefmolen wel geweldig!

2 Let op het laatste stukje van het woord.

Zet een streep onder het woord dat er niet bij hoort.

Lees dan alle woorden vlot.

a prachtig – lening – krachtig – veilig – wiebelig b vreselijk – moeilijk – eindelijk – haring – natuurlijk c grappig – tweeling – storing – verwarming – mening 3 Lees de zinnen.

Welk woord past in de zin?

Zet daar een streep onder.

Lees de zinnen daarna fl uisterend.

a De tocht door het bos was rilling | misselijk | rampzalig.

b De storm zorgde voor gevaarlijk | verwarming | vertraging.

c En het was ook nog vrolijk | vreselijk | hongerig mistig.

d Ik was blij toen we krachtig | tweeling | eindelijk weer terug waren.

(15)

4

Lees de tekst in je leesboek fluisterend.

bladzijde 44 en 45 bladzijde 46 en 47

Zoek acht woorden die eindigen op -ig, -lijk of -ing.

Schrijf ze op.

5 Lees de rijtjes.

Welke woorden passen bij het plaatje?

Zet daar een kruisje voor.

kleding verwarming

eindelijk

hongerig

gevaarlijk

nodig tweeling

natuurlijk

misselijk

krachtig kriebelig akelig 6 Lees de zinnen.

Welk woord kun je van de lettergrepen maken?

Schrijf het goede woord op.

a In de draaimolen werd ik een beetje se | mis | lijk.

b Zonder licht fi etsen in het donker is lijk | vaar | ge.

7 Wat staat er?

Schrijf de woorden op.

Lees de zinnen daarna fl uisterend.

a Het was niet mogelijk om op tijd te komen.

b Mijn fi etsketting kraakte akelig hard.

c Het was niet verstandig om verder te fi etsen.

(16)

Dit ga je leren:

Je leest de titels van verschillende boeken.

Je ontdekt dat niet alle titels vertellen waar een boek over gaat.

1 Lees de titels op de bladzijde hiernaast.

Welke titels vertellen waar het boek over gaat? Zet er een kruisje bij.

2 Wanneer vind jij de titel van een boek goed?

Schrijf dat op. Geef ook een voorbeeld van een goede titel.

3 Geef je mening.

Bekijk in drietallen de titels van vijf boeken in de klas.

Bedenk wat voor soort titel het is.

Schrijf de titel op een blaadje en plak het op de juiste fl ap.

Praat er daarna samen over.

Wil je een van de boeken lezen?

Schrijf dan de titel en schrijver achter in je werkboek.

4 Schrijf drie titels op van boeken die je hebt gelezen.

Bedenk voor ieder boek een nieuwe titel.

Schrijf die erachter.

1 2 3

5 Lees verder in je stilleesboek.

(17)
(18)

Dit ga je leren:

drie- en meerlettergrepige samengestelde woorden lezen, zoals regenplassen en kraanwater.

1 Zet in elk woord een streep na het eerste woord.

Lees de rijtjes vlot.

1 2 3 4 5

regenbui kapstokken onderlopen waterdruppel middenin

buurmeisje springtouwen regenplas appeltaarten buurmannen

overkant slaapkamer gistermiddag dropveters lantarenpaal

schemerlamp ronddraaien regenhoedje lekkerbekje tennisballen 2 Lees het woord.

Welk woord in de zin hoort erbij?

Zet daar een streep onder.

a lamp In de woonkamer staat een schemerlamp.

b regen In het halletje hangen de regenjassen op de kapstokken.

c middag Morgenmiddag gaan we met de klas naar een kinderfi lm.

d hoedje Als het regent, heeft mijn oma een regenhoedje op.

3 Lees de rijtjes en neem de tijd op.

Lees nog een keer.

Neem de tijd weer op.

1 2 3 4

schemerlamp lantarenpaal luchtballon regenplassen gistermiddag regenbui vliegenmepper bovenin vuilnisbak klusjesman middenin onderkant buurmeisje speelgoedtrein waterballet zolderramen hondenhok dierenarts fi etsenrek spijkerjassen boekenkast stoelpoten wasrekje muzieklessen

Tijd 1 Tijd 2

(19)

4

Lees de tekst op bladzijde 48 en 49 in je leesboek fluisterend.

Zoek acht drie- en meerlettergrepige samengestelde woorden.

Schrijf ze op.

Lees die woorden nog een keer.

5 Maak woordsommen.

Trek een lijn naar het goede antwoord.

Lees de woordsommen steeds sneller.

draai + molen = kauwgombal keuken + tafel = hoofdsteden

kauwgom + bal = regenwater hoofd + steden = keukentafel

paarden + staart = draaimolen krenten + bol = kastanjeboom regen + water = paardenstaart kastanje + boom = krentenbol 6 Zet strepen tussen de vijf woorden.

Maak ieder woord zo lang mogelijk.

Lees de woorden daarna fl uisterend.

s p r i n g t o u w e n a p p e l f l a p p e n d r a a i m o l e n s s u p e r m a r k t p u z z e l b o e k e n 7 Lees de drie woorden voor de zin.

Kleur het woord dat in de zin past.

Lees daarna de zin met het woord erin.

a woensdagmiddag – vogelnestjes – wandelwagen Op … doen we vaak leuke spelletjes.

b kattenbakken – kattenkwaad – kauwgomballen De jongens halen samen … uit.

c spinnenwebben – springtouwliedje – sportschoenen De meiden zingen een vrolijk … . d mopperdoos – puzzelboek – moppenboekje Thijs lacht om de grappen in het … .

(20)

Dit ga je leren:

drie- en meerlettergrepige samengestelde woorden lezen, zoals regenplassen en kraanwater.

1 Lees de tekst.

Kleur de drie- en meerlettergrepige samengestelde woorden.

Lees die woorden nog een keer.

Jens kan niet meer stilzitten op zijn stoel.

Hij denkt aan de nieuwe sportschoenen die hij krijgt.

Jens wiebelt voorover en weer wat achterover met zijn stoel.

‘Pas op, straks val je op je achterhoofd!’ zegt zijn juf.

2 Welke woorden rijmen in rijtje 1 en 2?

Trek er een lijn tussen.

Doe daarna hetzelfde in rijtje 3 en 4.

Lees de rijmwoorden dan vlot.

1 2 3 4

piratenfeest keukenschaar fi etsenhok prijsvragen

vioolsnaar hangmatten vensterbank vlaggenstok

dierenasiel knuffelbeest spijkerbroek boekenplank

zwerfkatten achterwiel wandelwagen honingkoek

3 Lees de zinnen.

Welk woord past in de zin?

Zet daar een streep onder.

Lees de zinnen daarna fl uisterend.

a Het konijn eet de speurtochten | appelschil | buikspieren lekker op.

b Er staat een bos bloemen in de onderzoek | vogelnest | vensterbank.

c Papa pompt de fi etsbanden | fi etsenschuur | boterham op.

d Heb je zin in een stuk wandelpad | rommelmarkt | bosbessentaart?

(21)

4

Lees de tekst in je leesboek fluisterend.

bladzijde 48 en 49 bladzijde 50 en 51

Zoek acht drie- en meerlettergrepige samengestelde woorden.

Schrijf ze op.

5 Maak goede woorden.

Begin steeds met het woord in het midden.

Zet een kruisje als het woord goed is.

Lees de woorden daarna vlot.

6 Lees de twee woorden voor de zin.

Kleur het woord dat in de zin past.

Lees daarna de zin met het woord erin.

a muzieklessen – spinnenwebben De … voor groep 4 starten volgende week.

b dennenappels – bramenstruiken Op de grond liggen allemaal … .

c dwarsfl uiten – pissenbedden Onder tegels en onder de grond leven … . d kettingbotsing – draaimolen Op het dorpsplein staat een grote … . e hoofdpersoon – hoogtevrees Wie is de … in het boek?

f kattenkwaad – roeiwedstrijd De kinderen doen in een bootje mee aan een … . g winkelwagen – woensdagmiddag Elke … ga ik naar mijn opa en oma.

mand

naald

web drollen

zoek asiel

honden

pen

veer

goed kooi

schil nestje

vogel

ham

steen katten

banden

bak luik

kwaad

(22)

554868

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het moet voor haar een enorme stap geweest zijn om bij ons aan te kloppen.’ Dat de jongeren- werkers belangeloos zijn, wil volgens Balci niet zeggen dat ze de ouders tot

Dit prentenboek vinden de kinderen terug in de lees-schrijfhoek, zodat zij het herkennen en zelfstandig kunnen bekijken en (voor)lezen.. Zet daarnaast ook andere titels met het thema

Voortgezet technisch lezen gaat verder waar het leren lezen in groep 3 (het aanvankelijk lezen) ophoudt.. Een kind dat in groep 3 heeft leren lezen, moet immers

We doen dit alleen als we voor meer dan 10 leerlingen gegevens hebben; als van meer dan een derde van de leerlingen het hoogst behaalde opleidingsniveau onbekend is dan berekenen

Leerlingen met een westerse migratieachtergrond staan vaker ingeschreven voor praktijkonderwijs en vmbo-b, maar volgen ook vaker vwo dan leerlingen zonder migratieachtergrond.. In

onderwijsniveau binnen een dubbel advies geldt dat leerlingen die het hoogste niveau behalen vaak ondergeadviseerd zijn (ongeveer de helft), terwijl leerlingen die het laagste

In welke mate hebben volgens het bestuur de gevolgen van de coronacrisis invloed op het welbevinden van docenten en welke effecten heeft dat op hun werk?.3. 4

Tabel 6.4 geeft het zicht op de gevolgen van de coronacrisis voor de ontwikkeling van leerlingen, vanuit leerlingvolgsysteem, met een uitsplitsing naar regio weer.. Tabel 6.5 toont