• No results found

Bosstructuur en vegetatie van bosreservaat Oosteresch

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bosstructuur en vegetatie van bosreservaat Oosteresch"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bosstructuur en vegetatie

van bosreservaat Oosteresch

A.P.P.M. Clerkx W.W.P. Jans

ibn-dlo

Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek

A i5 y^O

Wageningen 1999

(2)

Inhoud

Samenvatting 5

1 Inleiding 7

1.1 Doelstelling 7

1.2 Rapportage 7

2 Algemene karakteristiek van het bosreservaat 8

3 Bosstructuur en bossamenstelling 10

3.1 Bosstructuur van het reservaat 10

3.1.1 Begroeiingstypen in de steekproefcirkels 10

3-1.2 Bosstructuur per afdeling. 12

3.1.3 Beschrijving van boom- en struiksoorten 15

3.2 Bosstructuur van de kernvlakte 16

4 Vegetatie 19

4.1 Vegetatie in het reservaat 19

4-2 Vegetatie in de kernvlakte 23

5 Bossuccessie 24

Literatuur 25

Bijlagen 27

Bijlage l. Grondvlak per soort per steekproefcirkel in m2/ha 29 Bijlage 2. Stamtallen per soort per steekproefcirkel inst./ha. 30 Bijlage 3. Beschrijving van de begroeiingstypen. 31 Bijlage 4. Aantallen dood hout (st./ha) in de begroeiingstypen 33 Bijlage 5 . Vegetatie-opnamen in het vegetatietransect 36

(3)

Samenvatting

Bosreservaat Oosteresch (Boswachterij Sleenerzand in Drenthe) is in 1989 aangewezen als een floristisch niet-karakteristiek Berken-Zomereikenbos. Het is een twintigste-eeuwse heidebebossing waarbij bebost is met voornamelijk Japanse lariks en Fijnspar; Amerikaanse eik en Oostenrijkse den zijn bijgemengd. Enkele delen zijn later

omgevormd tot Douglas, Grove den, Zomereik en Sitkaspar.

De bosstructuur in het reservaat is in 50 steekproefcirkels opgenomen. De inventarisatie heeft geleid tot het onderscheiden van elf begroeiingstypen. Zes typen betreffen monocultures van Japanse lariks, in jonge boomfase en boomfase, Sitkaspar in stakenfase, Douglas in stakenfase, Douglas in dichte fase onder scherm van Japanse lariks en een monocultuur Grove den in stakenfase. Daarnaast zijn er vijf mengingen met loofhout aangetroffen: Japanse lariks met Zomereik en lariks met Zomereik en

Amerikaanse eik, beide in boomfase; Amerikaanse eik met Oostenrijkse den en Japanse lariks, boomfase; Amerikaanse eik met Zomereik en Lijsterbes, jonge fase en Lijsterbes met Zomereik in jonge fase. Het voorkomen van deze begroeiingstypen lijkt te zijn gekoppeld aan de afdeling. Slechts in twee afdelingen is meer dan één begroeiingstype aangetroffen. Het Japanse-larikstype in boomfase komt in drie afdelingen voor. In de meeste begroeiingen is een dichte struiklaag aangetroffen met stammen variërend van 1000 tot 5000 per hectare. Hierin zijn Japanse lariks, Zomereik, Amerikaanse eik en Lijsterbes in grote getalen aanwezig. De struiklaag komt voor in alle typen die in de boomfase verkeren. Alleen in de jongere opstanden en de monocultures van Douglas en Sitkaspar ontbreekt de struiklaag.

De kernvlakte ligt in het begroeiingstype van Japanse lariks in boomfase. De eerste boomlaag bestaat uit Japanse lariks, de tweede boomlaag bestaat uit Zomereik met Japanse lariks. Ook hier is een struiklaag met Zomereik en Lijsterbes waargenomen. Grondvlak, houtvolume en kroonbedekking, -oppervlak en -volume worden voor het overgrote deel gevormd door Japanse lariks. Zomereik heeft hierin maar een klein aandeel. Het aandeel van Zomereik aan het dode hout is daarentegen veel groter en ook Grove den heeft een groter aandeel dan Japanse lariks. De dode stammen zijn vrijwel allen dunner dan 15 cm. Sterfte heeft hier als gevolg van zelfdunning onder

onderstandige exemplaren plaatsgevonden. Het voorkomen van de dode stammen is geconcentreerd in het noorden van de kernvlakte.

De vegetatie van het reservaat wordt gevormd door Bochtige smele, Rankende helmbloem, Braam en Brede stekelvaren. Ook is Gladde witbol, Struikheide en Liggend walstro aangetroffen. Bij de kartering in 1994 zijn deze soorten in wisselende

combinaties aangetroffen in zeven vegetatietypen (Braam/Rankende-helmbloem/ Bochtige-smeletype, Brede-stekelvarentype,

Brede-stekelvaren/Rankende-helmbloemtype, Bochtige-smele/Rankende-Brede-stekelvaren/Rankende-helmbloemtype, Struikheide/Liggend-walstrotype, Gladde-witbol/Braamtype en een Kaaltype).

De dominerende kruiden hebben een bedekking die veelal lager is dan 50%, waardoor de bodemvegetatie een open karakter heeft. Het voorkomen van met name het Kaaltype is gebonden aan het opstandstype. Dit Kaaltype is aangetroffen in de opstanden met Douglas en Sitkaspar en in de mengingen met Amerikaanse eik in de boomlaag. De kernvlakte ligt in het Braam/Rankende-helmbloem/ Bochtige-smeletype.

Detailkartering laat zien dat in de kernvlakte Bochtige smele domineert, maar er komen grote plekken met Braam voor. Er is één plek met dominantie van Zandstruisgras aangetroffen. Uit het vegetatietransect blijkt dat een hoge dichtheid van Lijsterbes in de struiklaag. In de moslaag zijn Groot laddermos, Fijn snavelmos en Gewoon Haakmos de belangrijkste soorten.

De beschrijving van de kruidenvegetatie voldoet aan de beschrijving van een Droog Berken-Zomereikenbos. Hierbinnen zou de struiklaag met Zomereik en Lijsterbes matig

(4)

ontwikkeld zijn (Van der Werf 1991). Uit de bosstructuurgegevens blijkt de struiklaag evenwel op veel plaatsen zeer goed te zijn ontwikkeld. Lijsterbes speelt in het Wintereiken-Beukenbos een constantere rol dan in het Berken-Zomereikenbos. Nog specifieker voor het Wintereiken-Beukenbos is het voorkomen van Hulst en Beuk. Hulst is op verschillende plaatsen in het reservaat aangetroffen. Ook komt Beuk voor in het reservaat, maar deze is aangeplant. Door zijn aanwezigheid lijkt Beuk toch een blijvende rol in het bosbeeld te gaan spelen. Het voorkomen van Beuk en Hulst, alsmede de hoge aantallen van Lijsterbes doen vermoeden dat de vegetatie in bosreservaat Oosteresch rijker is dan een Berken-Zomereikenbos. Toekomstig onderzoek in het reservaat zal uitwijzen of de potentiële vegetatie in het gebied niet toch tot een Wintereiken-Beukenbos behoort.

(5)

1 Inleiding

l.l Doelstelling

In 1978 is door de Minister van Landbouw en Visserij besloten tot de instelling van bosreservaten. Bosreservaten zijn geselecteerde bosgebieden waarin geen ander beheer plaatsvindt dan het weren van storende invloeden van buitenaf. De reservaten zijn ingesteld om onderzoek te doen naar natuurlijke processen die zich in een bos afspelen, wanneer er geen beheersingrepen meer plaatsvinden. Er is een specifiek onderzoeksprogramma opgesteld, het programma Bosreservaten, waarin het IBN-DLO samen met enkele andere instellingen participeert.

In Nederland worden in het kader van het Programma Bosreservaten 60 bosreservaten aangewezen. Het netwerk van bosreservaten zal op den duur een representatieve weergave vormen van het gehele Nederlandse bosareaal en de daarbinnen onderscheiden groeiplaatsen en bostypen. Naast de monitoring van de relatief jonge reservaten in eigen land, omvat het programma tevens de monitoring van enkele oudere referentiebossen in Europa. Doelstelling en achtergronden van het bosreservatenprogramma zijn beschreven in Broekmeyer & Hilgen (1991) en Broekmeyer

(1995)-1.2 Rapportage

Dit rapport beschrijft de bosstructuur en vegetatie het bosreservaat Oosteresch bij de eerste inventarisatie na de aanwijzing tot reservaat.

In hoofdstuk 2 wordt een korte algemene karakteristiek van het reservaat gegeven. Hoofdstuk 3 beschrijft de bosstructuur van de steekproefcirkels en de kernvlakte. Hoofdstuk 4 behandelt de bodemvegetatie. Een algehele integratie van alle onderdelen leidt tot het beschrijven van de bossuccessie van Oosteresch bij de aanwijzing van het reservaat en de verwachte successie in de nabije toekomst. Dit is gegeven in hoofdstuk 5. Tabel l geeft de tijdstippen waarop de inventarisaties zijn uitgevoerd.

Tabel l. Overzicht van de uitgevoerde inventarisaties. Inventarisatie jaar van opname Vegetatie kartering 1994

Transect + p.q.-opnamen 1994

Luchtfoto 1989

Bosstructuur steekproefcirkels 1991 Bosstructuur kernvlakte 1991

(6)

2 Algemene karakteristiek van het bosreservaat

Het bosreservaat Oosteresch ligt in boswachterij Sleenerzand (Drenthe) en is in

eigendom en beheer van het Staatsbosbeheer. De ligging van het reservaat is gegeven in figuur 1. Het bosreservaat is in 1989 aangewezen als een floristisch niet-karakteristiek Droog Berken-Zomereikenbos (PNV 6, Van der Werf 1991)- Het betreft een twintigste-eeuwse heidebebossing van Japanse lariks (Larix kaempferi), met een klein deel van Oostenrijkse den (Pinus nigra nigra) en Fijnspar {Picea abies) uit 1934- In een aantal van deze opstanden is Amerikaanse eik (Quercus rubra) en Tamme kastanje (Castanea sativa) bijgemengd. In enkele delen van het reservaat werden eikels verspreid, ten einde een blijvende menging met loofhout te verkrijgen. Dit loofhout is in de jaren '60 sterk gedund om het naaldbos te begunstigen. Daarnaast werden enkele delen omgevormd tot monocultures van Douglas (Pseudotsuga menziesii) en Grove den (Pinus sylvestris) (Arntzen 1997). De stormen van 1972/1973 lieten ook bosreservaat niet ongemoeid; kleine stukken in het noorden werden getroffen, waarna uit streven naar een meer kleinschalig gemengd bos Zomereik (Quercus robur) werd ingebracht (fig. 2).

Figuur 1. Ligging van bosreservaat Oosteresch bij Zweeloo (Dr.). Kaartblad 17C, x-coördinaat 247,900; y-coördinaat 535,400.

De actuele vegetatie in het bosreservaat bestaat uit Bochtige smele (Deschampsia flexuosa) en Rankende helmbloem (Ceratocapnos claviculata). Daarnaast komen Braam

(Rubus fruticosus) en Gladde witbol (Holcus mollis) voor.

De bodem bestaat uit dekzand, dat zwak tot sterk lemig en zeer fijn is. Hierin hebben zich veldpodzolgronden (Gt VI en VII) ontwikkeld. In de noordoosthoek komen haarpodzolgronden voor. In de ondergrond wordt keileem of premorenaal zand of beiden aangetroffen. In het ven in het noorden van het reservaat komen veengronden voor. De overgang naar het ven toe bestaat uit moerpodzolgronden (Mekkink 1993).

(7)

II.) in I 0 LEGENDA ~%± I EI H A B C ni[i[ii ! ICftlll MCI T I CIBMVEI iOSIf$( l**J KKI5

uakciiicsuciicri (oioticiom) icufci-ci uitEumviiiic il •( uiiium RCIIUU1 E-f IS C{

HlllUtS

SlC(«PIO(rCI»ltl Al til lit! HCl BEHIPAAl CEIAKCCR0 UIIARBt «c C

oavimttE ttc

• AtCtmSllC i m CI Smut MCI SI 100*11 CM ! t *C

siuruu «it nti ndiitiiiMi «il e( îofocur t s c « c inn euuci

N00CIOUI1 (II MEIERS IOVCK R.à.P)

0« I*»f I tftftI••s lij* 1*1*1 4t<•*tr« 11«>4 t**( it NttU*t4<!< liml III 4« • i j k »•• I « « 11 «« • *» t» r Ifr ttIi i**i it IOHI * »i11à» I i « • J I lUNOOIl (I -I9IIEIS

ifOCl I KSCRIlS CD -units HC ï IttHHdS BCCIOCIIISSCRCIS

AtKPtJlllC

80S T E ffft £ IW

AFKORT INGEN BOOMSOOR IE N

jD ÎKOVC ICI flasffKiivisc »I« oouctis j-ftPAR$C littKS f titlins ovcncc ncci IRliRISC CII em AlCRUiAiSE c u JA it VI« iiliCt MA Tutu TERRE I N HOCtAS TOtlICH!m

BE CC«OC»B£ T C Rite > It TPC*. IÛOBSOOIICI. ***- I* At BE 11 »CS«R EME R IUI CCBASEERD OP t£RBl# *C«SCHtlEl OVEMi CRI S* A AR IE R BEHEffEltE HCl OBJECT »AI« Dil 10SRESEHAAÎ /ICR ICV(N«r.

Figuur 2. Ligging en indeling van bosreservaat Oosteresch met steekproefcirkels en kernvlakte.

(8)

3 Bosstructuur en bossamenstelling

B.l Bosstructuur van het reservaat

3.1.1 Begroeiingstypen in de steekproefcirkels

In 1991 zijn in de 50 steekproefcirkels elf begroeiingstypen verdeeld over zes hoofdgroepen aangetroffen. De begroeiing in Oosteresch bestaat voornamelijk uit naaldboomsoorten, slechts in vijf begroeiingstypen zijn loofbomen (Amerikaanse eik of Zomereik) als hoofdboomsoort aanwezig. De begroeiingstypen bestaan vooral uit monoculturen van Japanse lariks (19 cirkels), Sitkaspar (3 cirkels), Douglas (9 cirkels) en Grove den (7 cirkels). Gemengde opstanden zijn gevonden in 10 steekproefcirkels (tabel 2; bijlage 4). In tabel 3 en 4 zijn het gemiddelde grondvlak en de gemiddelde stamtallen per soort en begroeiingstype weergegeven. Per steekproefcirkel staan deze gegevens vermeld in bijlage 1 en 2. Een beschrijving van de verschillende begroeiingstypen is te vinden in bijlage 3. De cirkels H02, J05 en D04 liggen precies op de grens van 2 vakken en zijn derhalve in de analyse van begroeiingstypen niet meegenomen.

Tabel 2. Overzicht van de indeling van de steekproefcirkels over de begroeiingstypen. Hoofdgroep Codering Beschrijving begroeiingstype Aantal

cirkels

Steekproefcirkels

Grove den 48.3.1 Grove den, monocultuur, stakenfase 7 E05,F04,F06,F07,F08,G05,G07

Douglas 54.3.1 Douglas, monocultuur, stakenfase 8 B01,B02,C01,C02,D02,E01,F01, GOl

58(54)-2.I Douglas, dichte fase onder een scherm van Japanse lariks

1 H03

Sitkaspar 55-3.1 Sitkaspar, monocultuur, stakenfase 3 J03,K04,K05

Lariks

58.3.1

58.4.1

58(4)4-1

Lariks, monocultuur, jonge boomfase

Lariks, monocultuur, boomfase

Lariks met bijmenging van Zomereik, boomfase 1 18 3 C04 A07,Al0,B06,Bl0,C07,C09,D08, El0,Fl0,Fll,G09,Hl0,J08,J09, JlO,Jl2,Ko8,Kl2 A05,A09,B08

58(4/71)4.1 Lariks met bijmenging van Zomereik en Amerikaanse eik, boomfase

1 K06

Amerikaanse eik

71/49/58.4.1 Amerikaanse eik met Oostenrijkse den en Lariks, boomfase

3 Al2,Bl2,Gll

71(4/25).l-l Amerikaanse eik met bijmenging van Zomereik en Lijsterbes, jonge fase

1 KlO

Lijsterbes met Zomereik

25/4-1.1 Lijsterbes met Zomereik, jonge fase 1 A02

54.2.1 + 55.3.1 2 H02.J05

58.4.1 + 54.3.1 1 D03

(9)

CX CU §; u-i .C S o u Cn Cu •Û w. CU Q. 2 u QJ Cl Cu T3 "Q E CU O GJ -O ,0 Totaal LA LA LA r** 0 KD r-rH LA r-LA 0 LA <3* H KD KD <N LA 1 6109 I 1 4070 1 1 2902 ] 1 3687 1 [ 7498 1 5100 1 TH en 00 rH 8 8 O rH OD H un f» vi O «T m fN rH 79 /»-fN H fN rH O 74 IN rH O H «S* m Z L KD r-m 00 (N KO KD fN 1821 1 rH (N rH LA (N KD fN KD 71 en (N en r--I O T 1 00 O m (N *3-KD I 2941 1 1089 1

1

i

0/.

rv ko rH 67 *3* rH O *3-00 m KD m LA fN /N

1

187 ] 461 1 269 1 O fN rH fN LA rH 00 fN KO rv rH LA un m 00 m rH 1 0 Z X 153 1 »3* LA no LA Ui r»«. LA fN m a> 49 m rH rH 00 *3" 00 45

r

140 ] m en LA IN [ 3435

1

rH m _463J m rH m

I

3580 ] LA IA un rH fN en i-v 30 ] 1 3 t7 T T 00 m «3-fN 2682 00 r-. un en I6O9 1 VLM Z KO rt 00 rH cv m rH rH

L

459 J m (N rH LA 1 8 /. H T

1

rH P-. KO Boomsoort * Begroeiinqstype 148.31

1

1 54.3.1

1

1 54/58.2 .1

1

rH rn un LA 1 58 (4)41

I

1 58.3.1 1 1 58.41 ! rH rH r» -N. 00 LA I 71/49/58.4 .1 1 1 71(4/251.11 1 rH rH LA (N O O a Qj

t

w Oï ,C S O Cn CU -O i-. 1) CL O -c Ts c O CU T3 *n E Qj O <u -Q O Totaal KO CPi rH fN (N LA O" H os rn m ! 19,61 1 Z 'Z Z 1 LA rH fN no K rH I o' or ! rH KD 1 0 *3 I 00 00 rH O* fN O" 74 [ 0 ,4 ! 1 ! u rH rH* 0" en 1 fr '0 1 co (N P^ rH cq_ rn 0 r-> 00 0" o. 1 00 un E' o 00 KD LO rH rH IN fN fN P-. co" H LA en °°L rn (N LA LA en fN m IN rH* <D ri 54 r-* rn fN 0\ fN 49 rH X* CO 17,6 1 45 1 rn rn LA fN O" Lx ' o 00 0" f l ' O fN K rH* LA rn rH Ö rH 0^ r*T Boomsoort * Begroeiingstype 1 48.3.1 1 1 54-3.1 1 1 54/58.2.1 1 1 553.1 1 rH ^r CO un 1 58.3.1 I 1 58.4.1 1 rH rH Pv 3 X LA 1 71/49/58.41 ! H rH "LA fN rH p». rH rH ~— IA (N _gi ai > cû > 0> £ 'c a> ra ^ t* aj ro _ CTI-* C O nj O > c ° • £ =9

Vl

n il H (N «ï a\ r- r- r*^ ro a wo aî _> N c 03 a; 03 Ps< U D m <L> u Cd < II M P-. O KO ra jo Qj -r u. on v> c 2 JS « o^ a Otf-S n n n *t moo LA m un c V -O 0) 1/5 c -* a; :p m"0 o. ai a> c I« > fi . c o g il O O m u n in oo o 3 £: 0) o . cû rsi n H

(10)

3.1.2 Bosstructuur per afdeling.

Aan de hand van de begroeiingstypen gecombineerd met de luchtfoto en veldbezoek worden de verschillende afdelingen binnen het reservaat, zoals vermeld op de begroeiingskaart, beschreven. In tabel 5 staat vermeld welke begroeiingstypen in de verschillende afdelingen voorkomen. Opvallend is dat vrijwel elk begroeiingstype is gekoppeld aan één afdeling. Slechts in twee afdelingen zijn meerdere begroeiingstypen aangetroffen.

Tabel 5. Het voorkomen van de verschillende begroeiingstypen op basis van de indeling in afdelingen.

Afdeling

Begroeiingstype

16a l6a2 16b 17a 17b 17c 17C2 18a 19a 19a2 20a 20b 20C 20d Grove den, monocul­

tuur, stakenfase X

Douglas, monocultuur,

stakenfase X

Douglas, monocultuur, dichte fase onder scherm

X

Sitkaspar, monocultuur,

stakenfase X

Lariks met Zomereik,

boomfase X

Lariks, monocultuur,

Jonge boomfase X

Lariks, monocultuur,

boomfase X X X

Lariks met Zomereik en

Am. eik, boomfase X

Am. eik met Oost. den

en Lariks, boomfase X X

Am. eik met Zomereik

en Lijsterbes, jonq fase X

Lijsterbes met

Zomereik, jonge fase X

Zomereik, monocul­

tuur, dichte fase X

Ven

X

16a

Afdeling 16a is in i960 ingeplant met Douglas, afgewisseld met een enkele Fijnspar. Momenteel bevindt de begroeiing zich in de stakenfase (type 54.3.1). De bomen bereiken een hoogte van 19 meter en het stamtal bedraagt 760 st./ha. Er is geen ondergroei aanwezig. Op de luchtfoto is een gesloten kronendak te zien met kleine kronen en weinig horizontale structuurverschillen. In het noordelijk deel van de afdeling is een kleine open plek zichtbaar met daarin een enkele Douglas en Japanse lariks. Aan de zuid­ en oostzijde van de afdeling is aan de overkant van de weg een rand met Zomereik en Tamme kastanje aangeplant die op het moment van opname hoger zijn dan de Douglas binnen de afdeling.

Het aantal dode staande stammen is gemiddeld 96 per hectare, waarvan de helft Douglas en de helft Fijnspar is. Alle staande dode stammen bevinden zich in het verteringsstadium i. Het aantal liggende stammen is 200 per hectare, waarvan

gemiddeld 120 Fijnspar en 80 Douglas. De liggende stammen zijn in verteringsstadium 1, 2 en 3.

16b

Deze afdeling is in 1954 ingeplant met Japanse lariks. De opstand verkeert in een jonge boomfase. Ten tijde van de opname bestaat de begroeiing uit twee lagen. De eerste boomlaag wordt gedomineerd door Japanse lariks tot 20 meter hoogte (stamtal=440). In de zeer dichte struiklaag (stamtal=56oo) komen naast lariks ook Lijsterbes, Amerikaanse vogelkers en Zomereik voor. Aan de zuidkant van de afdeling is een klein deel begroeid met Douglas (type 54-31) dat aansluit op afdeling 16a. Het kronendak is redelijk gesloten met kleine kronen die onderling weinig structuurverschillen vertonen. Aan de west-en oostzijde van de afdeling is langs het pad een rij Zomereiken aangeplant.

In deze afdeling zijn binnen de enige steekproefcirkel 2 dode liggende stammen van Japanse lariks met verteringsstadium 3 gevonden. Dit is gemiddeld 40 per hectare.

(11)

17 a

In 1968 is in deze afdeling een monocultuur van Grove den aangeplant. Momenteel bevinden deze bomen zich in de stakenfase (type 48.3-1). De eerste boomlaag tot 14 meter bestaat uit een vrij dichte begroeiing (stamtal=ii28 st./ha) van Grove den, afgewisseld met een enkele Zomereik. In de zeer dichte struiklaag (tot 6 meter ; 6400 st./ha) groeien Zomereik, Lijsterbes en Amerikaanse vogelkers. De luchtfoto laat een redelijk gesloten kronendak zien. De kronen van de Grove den zijn klein, de kronen van Zomereiken zijn groter in omvang en vertonen meer horizontale structuurverschillen. Centraal in de afdeling is de opstand meer gemengd, doordat de open plekken in het kronendak ruimte geven voor de drie loofboomsoorten in de onderetage, hetgeen ook de voor een stakenfase gemiddeld zeer dichte struiklaag verklaart. In de randen bestaat het kronendak voornamelijk uit Grove den.

In deze afdeling zijn alleen dode stammen van Grove den aangetroffen met een gemiddelde van 150 staande en 40 liggende dode stammen per hectare. Deze hebben allen een dbh van minder dan 15 cm en zijn als gevolg van zelfdunning afgestorven.

17 b

In 1967 is deze afdeling ingeplant met Sitkaspar. Momenteel bevindt de begroeiing van het type 55-3-1 zich in de stakenfase. De begroeiing bestaat uit één laag met Sitkaspar tot 14 meter hoogte. Aan de oost- en zuidkant van de afdeling is de Sitkaspar gemengd met Beuk van dezelfde hoogte. Deze zijn gelijk met de Sitkaspar aangeplant. Er is geen ondergroei aanwezig. Het kronendak is gesloten met kleine kronen van Sitkaspar die onderling weinig structuurverschil vertonen. De kronen van de Beuken zijn groter in omvang en vertonen ook meer structuur.

In deze afdeling is zeer weinig dood hout aangetroffen. Gemiddeld 80 per hectare waarvan 40 liggend en 40 staand, in verteringsstadium 1 en enkele met stadium 3.

17c

De Douglasopstand uit 1982 bevindt zich op het moment van opname in de dichte fase (type 54/58.2.1) Deze jonge aanplant ligt onder een scherm van Japanse lariks tot 20 meter hoog met een stamtal van 80 st./ha. De Douglas bereikt een hoogte van 6 meter met een stamtal van 5750 st./ha. Naast Douglas en Japanse lariks komen ook nog Zomereik, Lijsterbes, Reuzenzilverspar en Amerikaanse eik met een hoogte tot 3 meter voor.

De luchtfoto laat duidelijk de meerlagige opbouw van de begroeiing zien. De eerste boomlaag van Japanse lariks is vrij open met redelijk grote kronen en relatief veel structuurverschillen. Daaronder is een gesloten kronendak te zien met kleine, zeer regelmatige kronen.

In deze afdeling is geen dood hout gevonden.

17C2

Van deze kleine afdeling is niet bekend welke soorten zijn aangeplant en wanneer de aanplant is uitgevoerd. Vermoedelijk is deze hoek een restant van een menging met Japanse lariks, Amerikaanse eik en Zomereik (uit omstreeks 1935), waaruit heel vak 17 zal hebben bestaan. Op het moment van opname bestaat de begroeiing uit het type Japanse lariks met bijmenging van Zomereik en Amerikaanse eik in de boomfase (58(4/71)4.1. De eerste boomlaag bestaat uit Japanse lariks tot 21 meter hoog, met een stamtal van 120 st./ha. De tweede boomlaag van 11 tot 17 meter bestaat uit Zomereik en Amerikaanse eik. Daaronder groeit nog een struiklaag tot 5 meter hoog met daarin Zomereik, Lijsterbes, Sitkaspar en Japanse lariks. Het stamtal van deze struiklaag is 2540 st./ha. Op de luchtfoto is het kronendak van de eerste boomlaag te zien als redelijk gesloten met middelgrootte kronen van Japanse lariks. Daaronder is soms de tweede boomlaag te zien met de kronen van de Zomereik en de Amerikaanse eik.

In deze afdeling gemiddeld 20 dode staande Zomereiken en 20 Lijsterbessen per hectare gevonden. Deze stammen verkeren in verteringsstadium 1 en zijn allen dunner dan 10 cm.

18a

Deze afdeling is in 1937 aangeplant met een monocultuur van Japanse lariks. Momenteel bevinden zich in deze afdeling twee begroeiingstypen, aan de westkant Japanse lariks met bijmenging van Zomereik (58(4)4.1) en in de rest van de afdeling een monocultuur van Japanse lariks (58.4.1). De eerste boomlaag van 19 tot 24 meter hoogte bestaat uit Japanse lariks, met aan de westkant van de afdeling een bijmenging met Zomereik van dezelfde hoogte. Het stamtal van de eerste boomlaag is in het gemengde type hoger dan het stamtal in de monocultuur Japanse lariks (resp. 354 en 240 st./ha). In het Japanse lariks type komt een tweede boomlaag tot 16 meter voor met Zomereik, Amerikaanse eik, Berk en Tamme kastanje (434 st./ha). Daaronder groeit een struiklaag tot 7 meter met daarin ook nog Lijsterbes, Amerikaanse vogelkers en Acacia (3400 st./ha). In het type Japanse lariks met Zomereik is geen tweede boomlaag onderscheiden, maar een dichte struiklaag tot 4 meter hoogte met Zomereik, Lijsterbes, Amerikaanse vogelkers. Het stamtal van deze struiklaag bedraagt 4200 st./ha. Op de luchtfoto is een redelijk gesloten kronendak van Japanse lariks te zien met kleine kronen met weinig horizontale

(12)

structuurverschillen. Aan de westkant van de afdeling is de bijmenging met Zomereik zichtbaar. De kronen van de Zomereik hebben dezelfde omvang als de

Japanse-larikskronen. Aan de westkant van de afdeling groeit aan beide kanten van het pad een rand met Zomereik en Tamme kastanje.

Het dode hout in deze afdeling bevindt zich vooral in het Japanse-larikstype. Hier zijn gemiddeld 120 liggende en 40 staande dode stammen per hectare gevonden. De liggende stammen zijn alle Japanse lariks in verteringsstadium 2 en 3. De dode stammen zijn Zomereik en Amerikaanse eik in verteringsstadium 1. Aan de westkant van de afdeling is minder dood hout gevonden: gemiddeld 20 staande Zomereiken.

19a

Deze afdeling is in 1935 aangeplant als een monocultuur Japanse lariks. De begroeiing op het moment van opname is vrijwel gelijk aan die van afdeling 18a en bestaat uit een monocultuur Japanse lariks in de boomfase (58.4.1). De eerste boomlaag van 19 tot 25 meter hoogte bestaat uit Japanse lariks met aan de oostkant een lichte bijmenging met Zomereik. Het stamtal bedraagt 240 st./ha. In de tweede boomlaag komt Zomereik, Amerikaanse eik, Berk en Tamme kastanje voor tot een hoogte van 16 meter en met een stamtal van 434 st./ha. Hieronder groeit een dichte struiklaag tot 7 meter met daarin naast eerder genoemde soorten ook Lijsterbes, Amerikaanse vogelkers en Acacia. Het stamtal van deze struiklaag bedraagt 3400 st./ha.

In het midden van afdeling 19a is een open plek (vak I9a2) met daarin een scherm van Japanse lariks, Amerikaanse eik en Tamme kastanje met een stamtal van 60 st./ha. Deze open plek is in 1988 groter gemaakt, waarna onder het scherm Zomereik is aangeplant. Ook komt jonge Amereikaanse eik voor, die vermoedelijk spontaan is verjongd. Op het moment van opname bestaat de begroeiing in afdeling iga2 uit het type Amerikaanse eik met bijmenging van Zomereik en Lijsterbes in de jonge fase (71(4/25).1.1). De begroeiing bestaat uit een zeer dichte laag van Amerikaanse eik, Zomereik en Lijsterbes tot 3 meter hoogte en met een stamtal van 7300 st./ha.

De luchtfoto laat een gesloten kronendak zien met relatief kleine Japanse-larikskronen en aan de oostkant de bijmenging met forsere kronen van de Zomereik. In de open plek in het midden is het open kronendak van het scherm van Japanse lariks en Amerikaanse eik te zien. De kronen van de Japanse lariks zijn klein en hebben weinig horizontale structuur, de kronen van de Amerikaanse eik zijn forser en hebben meer structuur. De struiklaag is op de luchtfoto niet waarneembaar.

In deze afdeling zijn gemiddeld 7 liggende dode Japanse lariks st./ha gevonden in verteringsstadium 2 en 3; 5 liggende Zomereiken en 2 liggende Berken. Verder zijn per hectare 7 dode staande Berken en 2 Lijsterbessen en 2 Zomereiken gevonden, beide in verteringsstadium 1. In de open plek (I9a2) is geen dood hout gevonden.

20a

Deze afdeling is tussen 1934 en 1936 aangeplant met Amerikaanse eik, Oostenrijkse den en Japanse lariks. De begroeiing van afdeling 20a bestaat uit het type Amerikaanse eik met Oostenrijkse den en Japanse lariks 71(49/58)4.1. De eerste boomlaag wordt gevormd door deze 3 soorten die een stamtal hebben van resp. 126, 114 en 80 st./ha. In het oostelijke deel van de afdeling is minder Oostenrijkse den aanwezig dan in het westelijke deel. De in beide delen aanwezige dichte struiklaag tot 6 meter bestaat uit Zomereik en Amerikaanse eik met een stamtal van 3370 st./ha. Het kronendak is gesloten met kleine kronen, alleen de kronen van de Amerikaanse eik zijn wat forser en vertonen ook meer horizontale structuurverschillen.

In deze afdeling zijn gemiddeld 30 dode staande en 20 dode liggende stammen per hectare gevonden. De staande zijn Amerikaanse eik en Oostenrijkse den in verteringsstadium 1 en 2. De liggende stammen zijn 10 Japanse lariksen in verteringsstadium 3 en 10 Amerikaanse eiken met verteringsstadium 2.

20b

Er bevinden zich geen steekproefcirkels in deze afdeling. De beschrijving vindt plaats op grond van het veldbezoek. Op de begroeiingskaart staat voor afdeling 20b een aanplant van Zomereik in 1977 vermeld. De begroeiing wordt gevormd door Zomereik in een dichte fase met een hoogte tussen de 5 en 10 meter. Op de luchtfoto is een zeer dicht kronendak te zien met zeer klein kronen.

20c

Afdeling 20c bestaat uit een ven plus een rand met een struiklaag van Berk en Amerikaanse eik. Hierin liggen geen steekproefcirkels.

20d

Vak 20d is in 1935 aangeplant met monocultuur Japanse lariks. Op het moment van opname is de begroeiing van het type Japanse lariks, monocultuur in de boomfase (58.4.1). De eerste boomlaag bestaat uit Japanse lariks tot 25 meter hoogte. In het noordoostelijk deel van de afdeling is bijmenging met Amerikaanse eik waargenomen. De tweede struiklaag tot 16 meter bestaat uit Amerikaanse eik, Zomereik en Japanse lariks met een stamtal van 3400 st./ha. De luchtfoto laat een gesloten kronendak zien

(13)

met relatief kleine Japanse-larikskronen en in het noordoostelijke deel ook de wat forsere kronen van de Amerikaanse eik, die ook meer horizontale structuurverschillen vertonen.

Aan dood hout is in deze afdeling gemiddeld minder dan 5 liggende Berken per hectare aangetroffen. Ook zijn gemiddeld 10 staande Berken en 5 Amerikaanse eiken gevonden. Al het dode hout is in de noordoosthoek van afdeling 20d gevonden.

3.1.3 Beschrijving van boom- en struiksoorten

Japanse lariks is de meest voorkomende boomsoort in het reservaat en is vrijwel overal aangeplant. Japanse lariks bereikt een gemiddelde hoogte van 20-23 meter, met een maximum van 25 meter. De Japanse lariks verjongt zich uitstekend in het gebied, met uitzondering van de begroeiingstypen Grove den en Sitkaspar (binnen de afdelingen 17a en 17b).

Douglas is evenals de Japanse lariks in monocultuur aangeplant, vooral in het zuidelijk deel van het reservaat waar de bomen een hoogte bereiken van gemiddeld 20 meter. Buiten de Douglasopstanden is geen verjonging van Douglas aangetroffen.

Sitkaspar is aangeplant in de oosthoek van het reservaat (afdeling 17b). De soort komt in één begroeiingstype voor als hoofdboomsoort. De bomen bereiken een gemiddelde hoogte van 13 meter met een uitschieter naar 16 meter. Natuurlijke verjonging van de Sitkaspar komt maar zeer sporadisch voor.

Grove den is aangeplant in het middendeel van het reservaat (vak 17a; type 48.3.1). De bomen bereiken slechts een hoogte van gemiddeld 12 meter. Onder Grove den heeft zich plaatselijk een verjongingslaag met Zomereik, Amerikaanse eik en Lijsterbes kunnen ontwikkelen. Grove den komt niet in de tweede boomlaag of struiklaag voor.

Amerikaanse eik komt verspreid over het reservaat voor in drie begroeiingstypen, als hoofdboomsoort in type 71/49/58.4.1 met Oostenrijkse den en Japanse lariks, in type 71(4/25).l.l met bijmenging van Zomereik en Lijsterbes en als bijmenging in type 58(4/71).4-1 met Japanse lariks en Zomereik. Dit is binnen de afdelingen I7c2,19a2, 20a en 2od. De bomen hebben een hoogte variërend van 6 tot 18 meter. Amerikaanse eik is ook veelvuldig in de tweede boomlaag gevonden. In afdeling I9a2 komt Amerikaanse eik voor in een jonge aanplant van 1980, waarschijnlijk als natuurlijke verjonging.

Beuk is aangetroffen in drie steekproefcirkels in de oosthoek van het reservaat. In de Sitkasparopstand is Beuk mede aangeplant in de randen. Hier zijn enkele exemplaren tot 15 meter aangetroffen. Natuurlijke verjonging van Beuk is elders in het reservaat niet gevonden.

Zomereik komt voor als bijmenging in twee typen met Japanse lariks en in l type met Lijsterbes. De soort bereikt een maximale hoogte van 19 meter. In de struiklaag is de Zomereik altijd aanwezig met uitzondering van het Sitkaspartype (55-3-1; afd. 17b). In afdeling i6a2 komt Zomereik voor in jonge aanplant van 1981, in iga2 als aanplant uit 1988 en in afdeling 20b uit 1977.

Lijsterbes heeft zich spontaan gevestigd en komt voor in de struiklaag van alle begroeiingstypen (55.3.1 uitgezonderd). De soort heeft een maximale hoogte tot 8 meter.

Fijnspar komt alleen in het zuiden van het reservaat voor binnen het Douglastype (54.3.1) en bereikt daar een hoogte van 13 tot 20 meter. De Fijnspar komt niet voor als natuurlijke verjonging.

Oostenrijkse den komt voor als menging met Japanse lariks en Amerikaanse eik in het begroeiingstype 71/49/58.4.1, binnen afdeling 20a en 20d. Ze bereiken een hoogte tussen de 14 en 20 meter. Deze soort komt niet voor in de ondergroei.

Reuzenzilverspar komt alleen voor in de struiklaag van het Douglastype in de dichte fase (54/58.2.1) en in het Sitkaspartype (55.3.1) met een maximale hoogte van 5 meter. De soort is bij de aanleg van de boswachterij plaatselijk ingeplant, vanwaaruit verdere natuurlijke verjonging heeft plaatsgevonden.

Acacia is in het Larikstype in het westen van het reservaat aangetroffen en komt alleen voor in de tweede boomlaag en struiklaag. De maximale hoogte is 17 meter.

Amerikaanse vogelkers heeft zich spontaan gevestigd en komt verspreid over het reservaat voor, met uitzondering van de begroeiing met Sitkaspar in de stakenfase (55-3-1)- De hoogte varieert van 1 tot 7 meter.

(14)

Tamme kastanje komt vooral voor in de noordhoek van het reservaat, zowel in de eerste boomlaag als in de struiklaag. De soort is hier bij de aanleg ingeplant. Daarnaast zijn in de randen van het reservaat singels van Tamme kastanje aangelegd. De bomen bereiken een hoogte tot 20 meter.

Berk komt alleen voor in de struiklaag in het midden en noorden van het reservaat. In afdeling 20c is nogal wat opslag van Berk rondom het vennetje te vinden.

3.2 Bosstructuur van de kernvlakte

De kernvlakte ligt in de opstand van Japanse lariks uit 1937 (afdeling 18a). In de kernvlakte (0,98 ha) komen 405 levende en 30 dode bomen voor. Japanse lariks komt met 232 bomen voor, die grotendeels een dbh tussen de 25 en 35 cm hebben (fig. 3) en bepaalt daarmee het aspect van de eerste boomlaag (fig. 4). Zomereik is met 154 exemplaren de tweede soort in de kernvlakte en vormt de tweede boomlaag. De meeste Zomereiken hebben een dbh tussen de 5 en 15 cm en is daarmee de dominante soort in de struiklaag, evenals de andere voorkomende soorten Lijsterbes (13), Amerikaanse eik (2), Robinia (3) die eveneens in de struiklaag voorkomen. Grove den is met 1 exemplaar aangetroffen in de tweede boomlaag.

dbh levende bomen

1

1

1

1

1

=

1

1

1

ËË

1

1

1

=

1

1

1

=

1

1

1

1

=

1

1

1

1

1

, 15 25 35 45 55 S zomereik • lariks H lijsterbes H overig

Figuur 3 - Aantal levende stammen per dia meterklasse (in cm) per soort in de kernvlakte van Oosteresch.

hoogteverdeling

140 120 100 80 60 40 20 0

1

«

1

«

1

1

1

=j

1

— —

1

1

*1

1 = =

1 1

i 1

Bzomereik • lijsterbes • lariks • overig 10 15 20 > 20

Figuur 4. Aantal levende stammen per hoogteklasse (in meters) per soort in de kernvlakte van Oosteresch.

Het grondvlak bedraagt 20,2 m! (tabel 6). Dit bestaat vrijwel volledig uit Japanse lariks en Zomereik, de overig soorten leveren samen maar 0,1 m2. Het houtvolume van de levende bomen bedraagt 178,3 m3. Ook dit komt vrijwel volledig op het conto van Japanse lariks (92%) en Zomereik (8%). Ook kroonoppervlak, kroonbedekking en kroonvolume worden voornamelijk door Japanse lariks en Zomereik bepaald, al is het aandeel van Zomereik hier groter dan bij het houtvolume (resp. 16%, 18% en 16% voor kroonoppervlak, kroonbedekking en kroonvolume).

(15)

Het kronendak oogt vrij open doordat de kronen elkaar veelal niet raken (fig. 5)- Er komen echter geen grote open plekken in voor. Gemiddeld hebben de kronen van de Japanse lariks een diameter van 7 m en een oppervlakte van 38 m2.

Uit de vegetatie (hoofdstuk 4) en foto's die in de kernvlakte zijn genomen, blijkt een groot potentieel aan verjonging van Zomereik en Lijsterbes (fig. 5)- Een deel hiervan met een dbh van 5 cm of meer, is al opgenomen.

Tabel 6. Karakteristiek van het bos in de kernvlakte van bosreservaat Oosteresch.

Grondvlak Houtvolume Kroon- Kroon- Kroonvolume (m2/ha) (m3/ha) oppervlak (m3/ha) bedekking (m3/ha) (m3/ha) Japanse lariks 18,0 164,0 8888 5298 50132 Zomereik 2,0 13,6 1726 1221 9547 Groveden 0,0 0,4 19 14 129 Robinia 0,0 0,2 58 29 267 Overig 0,1 0,0 76 43 131 Totaal 20,2 178,3 10767 6605 60207

Figuur 5. Open kronendak van Japanse lariks in de kernvlakte met struiklaag van Lijsterbes en Zomereik. Veel Lijsterbessen hebben een dbh van minder dan 5 cm en zijn niet opgenomen (foto-p.q. 10).

(16)

In tegenstelling tot het levende bomenbestand, zijn de meeste dode bomen Zomereiken. Met 14 exemplaren levert deze soort bijna de helft van het totaal. Hiervan zijn 8

stammen liggend, de rest is hangend of staand. Japanse lariks levert 7 stammen, Grove den 4 en Robinia l. Daarnaast komen nog 4 niet herkenbare dode stammen voor. Al deze stammen zijn liggend. Het dood-houtvolume bedraagt 0,85 m3; dit is nog minder

dan 1% van het totale houtvolume in de kernvlakte. De helft bestaat uit Zomereik, een kwart uit Grove den. Het aandeel van Japanse lariks is minimaal. Deze stammen hebben allen een dbh kleiner dan 15 cm (fig. 6). In deze klasse zijn 84% van de dode stammen vertegenwoordigd. De staande dode eiken zijn gemiddeld dunner (8,0 cm) dan de liggende dode stammen (13,5 cm). Het zijn evenwel allen onderstandige bomen (het gemiddelde van de levende eiken is 17,7 cm). Het verteringsstadium van de dode stammen varieert van vers dood hout tot matig verteerd door hout (klassen 1 tot 3).

Het voorkomen van dode stammen is geconcentreerd aan de noordkant van de kernvlakte. dbh dode bomen 12 10 8 6 B zomereik 0 lariks 4 0 grove den H robinia 2 • onbekend 0 15 25 35 45 55

Figuur 6. Diameterverdeling van de dode stammen in de kernvlakte.

(17)

4 Vegetatie

4.1 Vegetatie in het reservaat

Het bosreservaat is gekarteerd op schaal 1:2500 (fig. 8). Hierbij zijn op basis van dominantie zeven vegetatietypen onderscheiden. Grote delen van de kruidlaag in het reservaat bestaan uit Rankende helmbloem (Ceratocapnos claviculata), Bochtige smele

(Deschampsia flexuosa) en/of Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata). De grenzen tussen

de vegetatietypen lopen grotendeels gelijk aan de opstandsgrenzen, ofwel de boomsoort van de opstand bepaalt de vegetatie in de kruidlaag. Zo komt het Braam/Rankende-helmbloem/Bochtige-smeletype voor in de opstanden van Japanse lariks uit 1935/1937. Het Brede-stekelvarentype is gekarteerd in de jonge

Grove-dennenopstand uit 1968, waarin ook het Brede-stekelvaren/Rankende-helmbloemtype is gekarteerd. Dit laatste type is ook aangetroffen in de jongere lariksopstand uit 1954-Verschillende delen zijn als 'kaal' gekarteerd. Het betreft de jonge opstanden van Douglas, Sitkaspar en de menging van Japanse lariks met Amerikaanse eik en

Oostenrijkse den in het noorden van het reservaat. Het voorkomen van de verschillende vegetatietypen is niet gebonden aan de bodemtypen of geologische afzettingen, eerder aan het opstandstype.

Verspreid over het reservaat zijn een aantal p.g.-opnamen in steekproefcirkels gemaakt (tabel 7). Hierbij zijn niet alle vegetatietypen met een opname ondervangen. De kruiden die als dominante soorten gelden, hebben veelal een bedekkingsgraad die niet al te hoog is (max. 50%), waardoor de bodemvegetatie een open karakter heeft (fig. 7).

Mossen spelen daardoor verhoudingsgewijs een grotere rol.

Figuur 7 • Open begroeiingen van de kruidlaag (Foto-p.q.

(18)

Tabel 7- Vegetatie-opnamen in een aantal steekproefcirkels. Schaal: i=<i% weinig exemplaren, 2=< 1% veel exem., 3=<i% zeer talrijk, 4=1-5%, 5=5-15%, 6=15-25%, 7=25-45%, 8=45-75%,

9=>75%-(Opname l=All, 2=Ell, 3=Jo8, 4=C03, 5=E07, 6=Cog, 7=Goi)

opnamenummer 1234657 Larix kaempferi -bl Quercus rubra -bl Betula pendula -bl Quercus robur -bl Pinus sylvestris -bl. Castanea sativa -bl Sorbus aucuparia -bl Pseudotsuga menziesii -bl Quercus robur -sl Quercus rubra -sl Castanea sativa -sl Betula pendula -sl Sorbus aucuparia -sl Prunus serotina -sl Rubus fruticosus -kl Sorbus aucuparia -kl Larix kaempferi-kl Quercus robur -kl Ceratocapnos claviculata Deschampsia flexuosa Dryopteris dilatata Rumex acetosella Holcus lanatus Galium aparine Pleurozium schreberi Hypnum cupressiforme Eurhynchium praelongum Dicranum scoparium Polytrichum formosum Brachythecium rutabulum Aulacomnium androgynum Pseudoscleropodium purum Campylopus introflexus Mnium hornum ! . 7 . 7 . 5 . . 5 . . 8 . . 6 . 2 21 . 2 . 11 . . . . 1 . . . . . 1 . 618711 1.5171 . . . 7 . . . . . . 1. 8.87.5 1121217 1.11115 211121 1 . . . . 1 11221 1 . . . . .2521 . . . 1 . Japanse lariks (Bl) Amerikaanse eik (Bl) Ruwe berk (Bl) Zomereik (Bl) Groveden (Bl) Tamme kastanje (Bl) Wilde Lijsterbes (Bl) Douglasspar (Bl) Zomereik (Sl) Amerikaanse eik (Sl) Tamme kastanje (Sl) Ruwe berk (Sl) Wilde Lijsterbes (Sl) Amerikaanse vogelkers Gewone braam (Kl) Wilde Lijsterbes (Kl) Japanse lariks(Kl) Zomereik (Kl) Rankende helmbloem Bochtige smele Brede stekelvaren Schapezuring Gestreepte witbol Kleefkruid Bronsmos Gewoon klauwtjesmos Fijn snavelmos Gewoon gaffeltandmos Fraai haarmos Gewoon dikkopmos Gewoon knopjesmos Groot laddermos Grijs kronkelsteeltje Gewoon sterremos (Sl

(19)

100

LEGENDA VEGETATIE-EENHEDEN

200

300 m

PNV 6: Betulo-Quercetum roboris Rubus fruticosus Ceratocapnos claviculata Deschampsia fluxuosa type Dryopteris dilatata type /yy/\ Dryopteris dilatata

' Ceratocapnos claviculata type Deschampsia fluxuosa Ceratocapnos claviculata type :i Calluna vulgaris

^ 1J Galium saxatile type

Y/Z/A Holcus mollis Rubus fruticosus type I kaal type

I Ilex aquifolium

IBN-DLO Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek

Figuur 8. Vegetatiekaart van bosreservaat Oosteresch

(20)

,1/ \i, .vi VJ, ,\l/. >1 / • '\_/ / sy'/L "' " N''- A'c .vl^J' "l '' A"'. .»!/, >'

v.; ** ,,, ,w, I,

'••''' jll.J, •'''•'"'.0.. .1, .•»•. 4. .1, A M

U*,'S'--,h >''• ,>'!'• *• .,1, a,I, Ä ,,,,,, ^

A A A'!'\.fc. ,i,, >%. A À»'*A ,1, -'W'. ,,it j(.

V.l.. J -'I*.'1', '..»!>•'''• J1'. A ,,I,A ,J, .1. ) * •< ••'v. , ... *>4»„ ..I, - '• f " * ^ a ... A ,if Alt ' .vir, ,>''. • <> • A - v|£»/. .W „\t/. <xl<f 0| I . . I . . a , I . a , . i . , , i , . . ' i ^ ' - a j i . , j , A i . . fi , /

Y

20 meter LEGENDA PNV's & VEGETATIE-EENHEDEN

PNV 6: Betulo Quercetum robor

Deschampsia flexuosa Rubus frutlcosus Rubus fruticosus en Holcus mollis Agrostis vinealis Galium saxatlle IBN-DLO Instituut voor Bos en Natuuronderzoek D C

Figuur g. Vegetatiekaart van de kernvlakte in bosreservaat Oosteresch

(21)

4.2 Vegetatie in de kernvlakte

De kernvlakte ligt binnen het Braam/Rankende-helmbloem/Bochtige-smeletype (Rubus fruticosus/Ceratocapnos claviculata/Deschampsia flexuosa). Bij de detailkartering van de kernvlakte op schaal 1:200 komt de Rankende helmbloem niet meer als dominante soort terug in de typebenaming. Uit de transectopnamen blijkt de soort evenwel constant in de opnamen aanwezig te zijn (zie verder). Bij de detailkartering zijn vijf vegetatietypen onderscheiden (fig. 9). Het Bochtige-smeletype heeft de grootste verspreiding in de kernvlakte. Clusters van Braam zijn apart onderscheiden als het Braamtype. Eén cluster met Braam is weer afzonderlijk gekarteerd door het voorkomen van Gladde witbol naast Braam. Twee kleine eenheden zijn onderscheiden als het Zandstruisgrastype (Agrostis

vinealis) en het Liggend-walstrotype (Galium saxatile).

Het centraal in de kernvlakte gelegen vegetatietransect is eenmalig opgenomen. Een aantal mossoorten komt met hoge bedekkingen voor, evenals struiken van Zomereik en Lijsterbes. Met name Groot laddermos (Pseudoscleropodium purum), Fijn snavelmos

(Eurhyngium praelongum) en Gewoon haakmos (Rhytidiadelphus squarrosus) komen

vaak en met hoge bedekkingen voor. De kruiden waarop de vegetatietypen zijn gebaseerd, komen met geringe bedekkingen voor (fig. 10; bijlage 5).

Figuur 10. Vegetatie in het transect in de kernvlakte. Weinig kruiden, hoge bedekking van mossen en struiken. (Foto-p.q. 6).

(22)

5 Bossuccessie

De vegetatie van het bosreservaat behoort tot een droog Berken-Zomereikenbos (PNV 6, Van der Werf 1991). Gezien de voorkomende soorten in de kruidlaag voldoet de

beschrijving aan een Berken-Zomereikenbos. Volgens Van der Werf (1991) is binnen deze PNV de struiklaag matig tot slecht ontwikkeld. Met name uit de transectopnamen blijkt dat Lijsterbes en Zomereik met bedekkingen van 25% of meer voor kunnen komen. Lijsterbes speelt in de struiklaag binnen het Wintereiken-Beukenbos een constantere rol dan in het Berken-Zomereikenbos. Specifieker voor een Wintereiken-Beukenbos is het voorkomen van Hulst. Bij de kartering van het reservaat is op een aantal plekken verjonging van Hulst aangetroffen en in kaart gebracht. Ook is op meerdere plaatsen in het reservaat Beuk aangetroffen. Deze soort is evenwel door aanplant ingebracht, maar lijkt toch een blijvende rol in het bosbeeld te gaan spelen. Toekomstig onderzoek in het bosreservaat zal moeten uitwijzen of de potentiële vegetatie niet toch rijker zal zijn dan een Berken-Zomereikenbos.

(23)

Literatuur

Arntzen, M. 1997.

Algemene informatie van het bosreservaat 19. Oosteresch. Werkdocument IKC-Natuurbeheer nr W-119.

Broekmeyer, M.E.A.

1995-Bosreservaten in Nederland. DLO-Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Wageningen. Rapport nr. 133.

Broekmeyer, M.E.A. & P.Hilgen. 1991

Basisrapport Bosreservaten. Directie bos-en Landschapsbouw, Utrecht. Rapport 1991-03.

Mekkink, P.

1993-De bodemgesteldheid van bosreservaten in Nederland. 1993-Deel 11 Bosreservaat Oosteresch. DLO-Staring Centrum, Wageningen. Rapport 98.9

Werf, S. van der. 1991.

Natuurbeheer in Nederland. Deel 5: Bosgemeenschappen. Pudoc, Wageningen 372 p.

(24)

Bijlage i. Grondvlak per soort per steekproefcirkel in m*/ha

l=Beuk 4 8=Grove den 58=Japanse lariks 7 2=Amerikaanse vogelk

4=Zomereik 49=Oostenrijkse den 67=Reuzenzilverspar 74=Tamme kastanje

25=Lij sterbes 54=Douglas 70=Acacia 7 9=Vuilboom

45=Fijnspar 55=Sitkaspar 71=Amereikaanse eik 88=Berk

91=Wilg soort 1 4 25 45 48 49 54 55 58 67 70 71 72 74 88 Totaal ruit AO 2 0,0 2 , 0 0,0 2 1 A05 2, S 14;5 2, 5 19 6 AO 7 1,3 14 , 9 0,3 16 5 AO 9 13, 6 0,0 5,9 19 5 AIO 2, 6 0,3 17, 8 0,4 0,2 21 3 Al 2 9,6 5,9 5,7 21 1 B01 1,4 23,2 24 5 B02 2,0 25,7 27 7 B06 0,6 0,1 19, 3 0,4 20 4 B08 5,2 14,4 19 6 BIO 2,3 15, 9 18 2 B12 6,9 7,2 5,6 19 7 C01 4,4 24, 2 28 5 C02 5,1 28,2 33 3 C04 22 , 2 22 2 C07 2 , S 0,1 17, 6 20 2 C09 0,3 0,1 18 , 1 18 5 D02 0,5 1,2 16, 2 2 , 0 19 9 D03 0, 9 17, 1 14, 7 32 1 D08 1,0 22 , 5 23 5 E01 4,0 23,4 27 4 E05 22 , 6 0,1 0,3 23 0 E10 19, 8 4, 8 0, 1 24 7 FOI 6,5 21, 3 27 7 F04 0,3 6 , 3 0,3 6 9 F06 0 , 4 17,3 7,9 0,0 25 6 F07 0,6 20,8 0, 0 21 5 F08 1,8 18, 8 0,0 20 6 F10 15, 7 5,4 21 1 Fll 18,9 3 , 7 22 5 G01 1, 5 27,3 28 8 G05 2,1 17, 9 0, 0 20 0 G09 2,3 0,2 19,6 1,5 0,2 23 8 Gil 0,3 7,7 1,2 9, 9 19 2 G12 0,4 19, 5 19 9 H02 0,5 0,3 3 , 0 2,3 4,3 0,1 0,8 11 4 H03 2 , 9 6,8 0, 9 10 5 H10 0,6 5,6 23 , 0 1,7 0,1 31 0 J03 29,2 29 2 J05 1, 9 5,0 0, 1 4,0 11 0 J08 0, 8 0,2 20,4 0,2 0,0 0,6 22 2 J09 0,7 0,2 16 , 6 0,1 0,2 17 9 J10 1,1 0,4 23 , 5 0,3 0,5 25 8 J12 1,1 0 , 2 20, 1 0,3 1,2 22 9 K04 2 , 0 34 , 2 36 3 K05 0, 9 35,4 36 3 KO 6 3,5 0,1 1,2 9,5 3,3 0,1 0,2 25 9 K08 0,2 14 , 4 2, 0 16 5 K10 2,3 3,8 6 1 KI 2 0,2 0,4 18, 9 2,0 21 4

(25)

Bijlage 2. Stamtallen per soort per steekproefcirkel inst./ha. Voor een verklaring van de soortcoderingen: zie bijlage 1.

soort 1 4 25 45 48 49 54 55 58 67 70 71 72 74 79 88 91 Totaal ruit A02 1378 2438 93 93 153 761 62 123 5100 A05 901 2377 221 140 154 3793 AO 7 1694 3117 261 31 93 20 5216 A09 521 5452 100 586 31 6691 AIO 963 2867 261 82 31 20 4223 Al 2 62 140 100 3930 4232 B01 60 501 561 B02 100 722 822 B06 2867 2201 261 20 62 5410 B08 3406 1574 241 31 62 5313 BIO 1364 2407 200 62 62 4095 B12 100 120 2644 2865 C01 180 561 742 C02 180 581 762 C04 247 3580 461 1821 6109 CO 7 4255 1768 221 6244 CO 9 7366 1120 333 31 8850 DO 2 60 247 60 31 261 287 62 1007 D03 131 1265 362 361 154 2274 DO 8 6312 895 352 31 7589 E01 160 561 722 E05 278 4414 1343 20 750 31 6836 E10 241 1830 20 2090 FOI 301 541 842 F04 914 741 281 185 71 2191 F06 4358 4043 622 40 216 20 9299 F07 3031 2438 1363 390 31 7254 FO 8 3332 3488 1043 31 1039 8931 F10 93 200 1647 1941 Fll 216 261 1174 1651 G01 80 541 622 G05 4492 4938 622 144 123 10319 GO 9 1407 2106 261 51 62 20 3907 Gil 1378 100 236 2249 3964 G12 2971 3981 982 93 8058 H02 20 545 370 20 1327 301 174 483 679 833 4752 H03 957 463 2575 255 401 792 62 185 5751 H10 627 1926 281 93 82 20 3027 J03 1263 1263 J05 1759 1586 341 472 503 154 4816 J08 480 2272 241 20 62 20 91 3185 J09 596 1108 427 20 31 40 2222 J10 1284 1685 281 62 51 40 3402 J12 1694 1253 302 51 62 31 51 3444 K04 160 1564 1724 KO 5 40 1323 1363 KO 6 1137 792 120 120 642 51 40 2902 KO 8 1284 648 200 663 31 31 62 2919 Kl 0 5123 1142 82 1089 62 7498 K12 823 2537 241 245 3845

(26)

Bijlage 3- Beschrijving van de begroeiingstypen.

StamtaLlen en grondvlakken per soort en per type zijn gegeven in tabel 3 en

4-Hoofdgroep 1. Grove den:

48.3.1 Grove den, monocultuur, stakenfase. (E05,F04,F06,F07,F08,G05,G07)

Dit begroeiingstype wordt gedomineerd door Grove den met een enkele Zomereik met een stamtal van 1128 st./ha en een grondvlak van 19.6 m2/ha. De bomen bereiken een hoogte van 14 meter. Daaronder groeit een dichte struiklaag (6427 /ha) tot 6 meter hoog van Zomereik, Lijsterbes en Amerikaanse vogelkers. Ook enkele exemplaren van Tamme kastanje en Berk zijn in de struiklaag aangetroffen.

Hoofdgroep 2. Douglas:

54.3.1 Douglas, monocultuur, stakenfase. (B0l,B02,C0l,C02,D02,E0l,F0l,G0l)

Dit type bestaat voornamelijk uit Douglas en in mindere mate Fijnspar, met een gemiddelde boomhoogte van 19 meter. Onder deze eerste boomlaag bevindt zich geen ondergroei van bomen of struiken. Het stamtal bedraagt 760 st./ha; het grondvlak 27.2 m2/ha.

54/58.2.1 Douglas, monocultuur, dichte fase onder een scherm van Japanse lariks. (HOB)

Dit begroeiingstype wordt gedomineerd door 16 jaar oude aangeplante Douglas die een hoogte tot 6 meter bereikt (stamtal: 5751 st./ha). Een enkele tot 19 meter hoge lariks steekt hier boven uit. In de struiklaag tot 3 meter bevindt zich ook nog Zomereik, Lijsterbes, Reuzenzilverspar en Amerikaanse eik.

Hoofdgroep 3- Sitkaspar:

55.3.1 Sitkaspar, monocultuur, stakenfase. (J03,K04,K05)

Dit type wordt gekenmerkt door een dichte begroeiing van Sitkaspar en een enkele Beuk met een hoogte van 12 tot 14 meter. Er is geen ondergroei aanwezig. Het stamtal bedraagt 1450 st./ha; het grondvlak 33-9 m2/ha.

Hoofdgroep 4: Lariks

58(4)-4-l Japanse lariks met bijmenging van Zomereik, boomfase. (A05,A09,B08)

De eerste boomlaag van 18 tot 22 meter hoogte, wordt gedomineerd door Japanse lariks en Zomereik. Het stamtal van deze eerste boomlaag is 354 st./ha, het grondvlak 19-6 m2/ha. Onder deze boomlaag bevindt zich een dichte struiklaag tot 4 meter hoog met voornamelijk Zomereik, Lijsterbes en Amerikaanse vogelkers. Ook de Acacia is ruim vertegenwoordigd in deze struiklaag. Het stamtal van de struiklaag bedraagt 4912 st./ha. Zomereik komt ook in de tussenlaag van 4 tot 20 m met enkele tientallen stammen voor.

58.3.1 Japanse lariks, monocultuur, jonge boomfase. (C04)

In de eerste boomlaag van 20 meter hoogte bevindt zich uitsluitend Japanse lariks. Het stamtal van deze boomlaag is 441 st./ha, en het grondvlak bedraagt 22.2 m2/ha. Hieronder bevindt zich een zeer dichte struiklaag (stamtal=5628 st./ha) tot 3 meter hoog met Amerikaanse vogelkers, Lijsterbes en in mindere mate Zomereik.

58.4.1 Japanse lariks, monocultuur, boomfase. (A07,Al0,B06,Bl0,C07,C09, D08,El0,Fl0,Fll,G09,Hl0,J08,J09,Jl0,Jl2,K08,Kl2)

De eerste boomlaag bestaat uit Japanse lariks van 19 tot 25 meter met een grondvlak van 17-3 m2/ha en een stamtal van 240 st./ha. Daaronder groeit een tweede boomlaag tot 16 meter hoogte die uit Zomereik,

Amerikaanse eik, Berk en een enkele Tamme kastanje bestaat (stamtal=434 st./ha). In de dichte struiklaag tot 7 meter hoogte komt naast de eerder genoemde soorten ook nog Lijsterbes, Amerikaanse vogelkers en Acacia voor (stamtal=3396 st./ha).

58(4/7l)-4.l Japanse lariks met bijmenging van Zomereik en Amerikaanse eik, boomfase. (K06)

(27)

In de eerste boomlaag van dit type bevindt zich Japanse lariks van 20-21 meter hoogte met een stamtal van 120 st./ha. De begroeiing van de tweede boomlaag bestaat uit Zomereik en Amerikaanse eik met beide een stamtal van 120 st./ha. In deze boomlaag is ook een enkele Sitkaspar en Berk aangetroffen. In de daaronder groeiende struiklaag groeit Zomereik en Lijsterbes. Het stamtal van deze struiklaag bedraagt 2542 st./ha. Dit

begroeiingstype heeft een grondvlak van 25.9 m2/ha.

Hoofdgroep 5. Amerikaanse eik:

71/49/58.4.1 Amerikaanse eik met Oostenrijkse den en Japanse lariks, boomfase. (Al2,Bl2,Gll)

De eerste boomlaag van dit begroeiingstype wordt gedomineerd door Amerikaanse eik, Oostenrijkse den en Japanse lariks met een stamtal van resp. 126,114 en 80 st./ha. De bomen bereiken een hoogte van circa 20 meter. Het grondvlak bedraagt 20.0 m2/ha. Daaronder groeit een struiklaag met Zomereik en Amerikaanse eik. Het stamtal van de struiklaag tot 6 meter hoogte bedraagt 3372 st./ha.

7i(4/25)-i.i Amerikaanse eik met bijmenging van Zomereik en Lijsterbes, jonge fase. (Kio)

Dit begroeiingstype bestaat uit een dichte struiklaag tot 3 meter hoogte van Amerikaanse eik, Zomereik en Lijsterbes met een stamtal van 7314 st./ha. Hierboven staat een enkele Japanse lariks en Amerikaanse eik van circa 20 meter hoogte.

Hoofdgroep 6. Lijsterbes met Zomereik:

25/4-1-1 Lijsterbes met Zomereik, jonge fase. (A02)

Ook dit begroeiingstype bestaat uit een dichte struiklaag tot 3 meter hoogte die bestaat uit Lijsterbes, Zomereik en in mindere mate Japanse lariks. Ook een enkele Fijnspar, Sitkaspar, Douglas, Amerikaanse vogelkers en Berk is hier aangetroffen. Het stamtal bedraagt 5100 st./ha. Hierboven uit steken enkele kronen van Sitkaspar met een hoogte van 15 meter.

(28)

Bijlage 4. Aantallen dood hout (st./ha) in de begroeiingstypen

25/4.1.1 GEEN DOOD HOUT

BOSTYPE 48.3.1 VERTERING 1 aard diameterklasse staand liggend . . < 5 cm 45 .1 5.1-10.0 cm 90.2 10.1-15 . 0 cm 20 . 0 15.1-20.0 cm 20.1-25 . 0 cm 25 .1 < cm . . < 5 cm 5.1-10 . 0 cm 10.1-15 . 0 cm 15.1-20 . 0 cm 20.1-25.0 cm 25.1 < cm 20 . 0 2 0 . 0

54.2.1 GEEN DOOD HOUT

VERTERING 1 2 3 4

BOSTYPE aard diameterklasse

54 . 3 .1 staand .. < 5 cm 2C 1 . 0 5 .1-10 . 0 cm 26 . 7 10.1-15 . 0 cm 30.1 15.1-20 . 0 cm 20 . 0 20.1-25 . 0 cm 20 . 0 25 .1 < . . cm liggend . . < 5 cm 5.1-10.0 cm 20.0 10 . 1-15 . 0 cm 20 . 0 20 . 0 20 .0 15.1-20 . 0 cm 20.0 20 . 0 20 . 0 20.1-25 . 0 cm 20 . 0 20.0 20.0 25.1 < cm VERTERING 1 2 3 4

BOSTYPE aard diameterklasse

55.3.1 staand . . < 5 cm 5 .1-10 . 0 cm 30.1 10.1-15 . 0 cm 15.1-20.0 cm 20.0 20.1-25.0 cm 25 .1 < . . cm liggend . . < 5 cm 5.1-10.0 cm 10 . 1-15 . 0 cm 20 . 0 15.1-20.0 cm 20.0 20.1-25.0 cm 25.1 < . . cm

(29)

VERTERING 1 2

BOSTYPE aard diameterklasse

58(4).4.1 staand .. < 5 cm 2 0.0 5.1-10.0 cm 40.1 10 .1-15 . 0 cm 15.1-20.0 cm 20.1-25.0 cm 25.1 < .. cm liggend .. < 5 cm 5.1-10.0 cm 10 .1-15.0 cm 20.0 15.1-20.0 cm 20.1-25.0 cm 25.1 < .. cm VERTERING 1

BOSTYPE aard diameterklasse

58(4/71).4.1 staand .. < 5 cm 20.0 5.1-10.0 cm 20.0 10.1-15.0 cm 15.1-20.0 cm 20.1-25.0 cm 25.1 < .. cm VERTERING

BOSTYPE aard diameterklasse

5 8.3.1 liggend .. < 5 cm 5.1-10.0 cm 10.1-15 . 0 cm 40.1 15.1-20.0 cm 20.1-25.0 cm 25.1 < .. cm VERTERING

BOSTYPE aard diameterklasse

58.4.1 staand liggend . . < 5 cm 5.1-10.0 cm 20 . 0 10.1-15.0 cm 20.0 15 . 1-20 . 0 cm 20.1-25.0 cm 25.1 < cm . . < 5 cm 5 . 1-10 . 0 cm 20.0 10.1-15.0 cm 20 .0 15.1-20.0 cm 20.0 20.1-25.0 cm 20.0 20 . 0 25.1 < cm 2 0 . 0 VERTERING

BOSTYPE aard diameterklasse

71(4/25).2.1 liggend .. < 5 cm 5.1-10.0 cm 10 . 1-15 . 0 cm 20.0 15.1-20.0 cm 20.1-25.0 cm 25.1 < .. cm

(30)

BOSTYPE 71/49/58 .4.1 VERTERING 1 2 aard diameterklasse staand . . < 5 cm 20.0 5.1-10.0 cm 20 . 0 20 . 0 10 . 1-15 . 0 cm 20 . 0 15.1-20.0 cm 20.1-25.0 cm 25.1 < cm liggend . . < 5 cm 5.1-10.0 cm 20 . 0 10.1-15 . 0 cm 20 . 0 15.1-20 . 0 cm 20.1-25 . 0 cm 25 . 1 < cm 2 0 . 0

(31)

Bijlage 5 . Vegetatie-opnamen in het vegetatietransect 11111111112222222222333333333344444444445 12345678901234567890123456789012345678901234567890 Quercus robur -sl Sorbus aucuparia -sl Aesculus hippocastanu -sl Betula pubescens -kl Larix kaempheri -kl Quercus robur -kl Rubus fruticosus -kl Sorbus aucuparia -kl Ceratocapnos claviculata Deschampsia flexuosa Holcus mollis Dryopteris dilatata Agrostis vinealis Poa nemoralis Poa trivialis Pseudoscleropodium purum Eurhynchium praelongum Rhytidiadelphus squarrosu Brachythecium rutabulum Lophocolea bidentata Dicranum scoparium Hypnum jutlandicum Pleurozium schreberi Polytrichum commune Atrichum undulatum Plagiomnium undulatum . 11. . 12 . .2555...67..5656256 7. .6. .67. . .1512. . .6. .1.72. . .598. .57. . .1.56 . 1 . . . . 1 . 1 1 1 1 1 . 1 1 1 1 1 1 . 11. .111.1211 11 116651 11 . . . 5 . ...511 1111.1.1...1..111.1. ..11...1.11121...11. 1.11 1 .111211111 . . 12.25.11.11. .2121. . .11. .2. .11251.15.1.111111. . .11 111111111121.1111111111112211111111111111111112 21 . . . .1. .111. .272 1. .11. .1 11.122212 1111. . . .1 .111112 .1112 .11. 22 . 5226 .11 1.11 1 1 . . . 11. . . 11. . .111111.1.2 . 1 . 1 . 1 . 252155.2115..588872168756.21225858898562151..6566 75566521...1....111...162567762121...22.11212..26 551.5.66. . .1.5.2.1787565.552288682. .5768989688887 5215. .5222. .2. . . .1 22578 72 11. .11. . .222 . . . 1 . 1.1162 . . 5 21 . . . 5 . 2.52 . .1.21.5. . .15. 278871. . . .215. . . 2 . 11 . . 51 . 266.27. Zomereik (Sl) .5 Wilde Lijsterbes (Sl) Witte paardekastanje (Sl) Zachte berk (Kl) Japanse lariks (Kl) Zomereik (Kl) Gewone braam (Kl) Wilde Lijsterbes (Kl) Rankende helmbloem Bochtige smele Gladde witbol Brede stekelvaren Zandstruisgras Schaduwgras Ruw beemdgras Groot laddermos Fijn snavelmos Gewoon haakmos Gewoon dikkopmos Gewoon kantmos ..115 Gewoon gaffeltandmos .1..1 Heide-klauwtjesmos .... 7 Bronsmos .... 2 Gewoon haarmos Groot rimpelmos ..11. Gerimpeld bogsterremos

(32)

Het bestellen van IBN-rapporten

IBN-rapporten kunnen besteld worden door overschrijving van het verschuldigde bedrag op gironummer 94 85 40 of banknummer 53 91 05.988 van het Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN-DLO) te Wageningen.

Vermeld op de overschrijving het nummer van het gewenste IBN-rapport (en naam en afleveradres als die afwijken van de naam en adres op de overschrijving). Gebruik geen verzamelgiro omdat het adres van de besteller andersniet op onze bijschrijving komt. Het bestelde kan dan niet worden toegezonden.

Onderstaande lijst vermeldt alleen de rapporten die in 1998 en 1999 zijn verschenen. Een volledige lijst is op aanvraag gratis verkrijgbaar.

337 I.M. Bouwma, A.P.P.M. Clerkx & P.J. Szabo 1998.

Bosstructuur en vegetatie van het bosreservaat Drieduin 3. 57 p. f47,50

338 P.A.M. Visschedijk & A.H.J. Segeren 1998.

Ontwerp monitoringmodel recreatie SCP Schouwen. 34 p. f 31,50

339 C.W.T.A. Groot Bruinderink, D.R. Lammertsma & E. Hazebroek 1998.

Zelfredzaamheid van edelherten en wilde zwijnnen op de Veluwe. 44 P- f 31,50

340 i.C. de Molenaar & D.A. Jonkers 1998.

Birkhoven-Bokkeduinen; bouwstenen voor de toekomstige ontwikkeling van een Amersfoorts bosgebied. 121 p. f51,50

341 F.A. Bink, A.i. Beintema, H. Esselink, J. Craveland, H. Siepel & A.H.P. Stumpel 1998.

Fauna-aspecten van effectgerichte maatregelen; preadvies fauna. 191 p.

f60,-342 H.J. Hekhuis, A. Oosterbaan, M.N. van Wijk & C.A. van den Berg 1998.

Voorbeeldbedrijven geïntegreerd bosbeheer Gelderland: I Start en opzet van voorbeeldbedrijven, II Beschrijving van de beheervarianten per voorbeeldbedrijf. 107 p. f

50,-344 P.B. Worm 1998.

Terreingebruik van hoefdieren op de Imbosch in het Nationaal Park Veluwezoom. 73 P- f 42,50

345 J.G. de Molenaar 1998.

Een verkennende beschouwing over grondhoudingen, natuurbeelden en natuurvisies in relatie tot draagvlak voor natuur. 111 p. f

55,-346 J. van den Burg 1998.

Groei en groeiplaats van de populier en de esp in Nederland; Resultaten van 35 jaar onderzoek. 261p. f 71,50

347 J- Graveland 1998.

Beheersvisie Zwarte Meer. 67 p. f

40,-348 J. van den Burg 1998.

Groeiplaatseisen van enkele loofboomsoorten: Tamme kastanje, noot, boskers, robinia en bergesdoorn. Een verkenning. 82 p. f

40,-349 J.K. van Raffe, F.T.l. Hoksbergen, A.A.J.M. Leenaars, A.H. Schaafsma & C.M. van Schagen 1998.

Houtoogst bij kleinschalig bosbeheer. 105 p. f

50,-350 H.J. Hekhuis, H.G.J.M. Koop, M.N. van Wijk, I.M. Bouwma, C.B. Bussink & A.F.M. Olsthoorn 1998.

Beheer en beleidsinstrumentarium voor A-locaties. 123 p. f

52,-351 C.A. van der Kooij, K.W. van Dort, R. Kwak, A. H.F Stortelder 81 R.W. de Waal 1998.

Vernatting Randmeerbossen Flevoland; Mogelijkheden, referenties, voorbeeldprojecten en sleutelfac­ toren. 83 p. f47,50

352 N.H. Edelenbosch, P.J.W. Hinssen & E.A.P. Wieman 1998.

(33)

353 A.P.P.M. Clerkx, I.M. Bouwma & A.F.M. van Hees 1998.

Het bosreservaat Vijlnerbos; bijlagerapport. 136 p. f. 53,50

355 A.P.P.M. Clerkx 81 A.F.M. van Hees 1998.

Bosdynamiek in Tussen de Goren. 30 p. f

34,-356 I.M. Bouwma 1998.

Beheersvisie A-lokatie Edese bos. 37 p. f.

30,-357 H.N. Siebel & R.J. Bijlsma 1998.

Patroonontwikkeling en begrazing in boslandschappen: New Forest en Fontainebleau als referenties. 62 p. f

40,-358 Tj.H. van den Hoek & P.F.M. Verdonschot 1998.

Steekmuggen in Zuidwest-Friesland; de verspreiding van steekmuggen (Culicidaejm en nabij de Starnuman bossen. 48 p. f

30,-359 K.G. Kranenborg 81 S.M.G. de Vries 1998.

Vergelijkend onderzoek naar de gebruikswaarde van twaalf Nederlandse en veertien Belgische klonen van populier. 28 p. f

42,-360 i.A. Sinkeldam, R.C. Nijboer & P.F.M. Verdonschot 1998.

Typologie van diatomeeëngemeenschappen in Overijssel. 135 p. f

70,-361 A.T.C. Bosveld, C.M. Dorrestein & P.L. Mieninger 1998.

Visdieven in gevaar; Een pilot-studie naar oorzaken van verminderd broedsucces van Visdieven (Sterna hirundo) broedend op het sluiscomplex bij Terneuzen. 34 p. f

38,-362 l.C. de Molenaar & R.l.H.C. Henkens 1998.

Effectiviteit van wildspiegels; een literatuurevaluatie. 100 p. f

58,-363 R.J.H.C. Henkens 1998.

Ecologische capaciteit natuurdoeltypen I; methode voor bepaling effect recreatie op broedvogels. 115 p. f

52,-364 P.J.M. Bergers, M. La Haye, M. Moerdijk 81 W. Nieuwenhuizen 1998.

Habitatkwaliteit voor de noordse woelmuis in Nederland. 49 P- f

34,-365 P.J.M. Bergers, B. van den Boogaard, D.P.E.M. Frissen 81 W. Nieuwenhuizen 1998.

De noordse woelmuis in het Deltagebied: richtlijnen voor beheer en inrichting. 66 p. f

47,-366 J.H. Spijker, T.W. de Boer (red.), H.D. van der Kamp, N.A. Brink, C. Gerritsen, C. Groeneveld, H.A. Hartlief, J. van Reijendam, mevr. M.C. Tiekink, G.Z. Heins, mevr. T. Nijmeijer & mevr. S.N. Wierstra 1998.

Groenrestproducten uit het gemeentelijk groen; mogelijkheden voor preventie en nuttige toepassing bij gemeenten. 61 p. f

43,-367 A.E. van den Berg, I.M. van den Top 81 R.P. Kranendonk 1998.

Natuurwensen van stadsmensen; een eerste aanzet tot het ontwikkelen van een model voor het meten van de gebruiks- en belevingskwaliteit van natuur. 72 p. f

42,-368 J.C.A.M. Bervaes & D.M. Pronk 1998.

Naar een groenstructuur in Almere Poort en Almere Hout. 87 p. f

71,-369 A. Koster 1998.

Ecologisch beheer van beplantingen in het stedelijk gebied. 349 p. f

77,-370 P.J.W. Hinssen (red.) 1998.

Achtergronden van de Natuurbalans 1998; aspecten van het natuurbeleid. 172 p. f

75,-372 R. Reijnen 81 B. Koolstra 1998.

Evaluatie van de ecologische verbindingszones in de provincie Gelderland. 127 p. f

53,-373 A.A. Mabelis 1998.

Ruimtelijke samenhang van stedelijk groen voor biodiversiteit; een synthese van de literatuur. 49 p. f

45,-374 A.P.P.M. Clerkx 8. W.W.P. Jans 1998.

Bosstructuur en vegetatie van bosreservaat 't Quin. 33 p. f

40,-375 B.S. Ebbinge, J.A.P. Heesterbeek & J.H. Beekman 1998.

Knobbelzwanen in Noord- en Zuid-Holland; een modelmatige benadering van de aantalsontwikkeling bij verschillende beheerscenario's. 72 p. f

40,-376 K.W. van Dort 81 J.B. den Ouden 1998.

A-locatie bossen in Groningen; kenschets, beoordeling en adviezen met betrekking tot behoud en ontwik­ keling van relicten van inheemse bosgemeenschappen in de provincie Groningen. 56 p.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De veelal hiervoor toegepaste methode omvat het stellen van fil- ters in de ondergrond, vervolgens het onttrekken van watermonsters aan deze filters en het

Deze eenheid bestaat overwegend uit grove, soms grindhoudende zanden met plaatselijk klei- en veenlagen. De zanden zijn in het algemeen sterk bont. Kenmerkend is de rossige tint

The demarcated field and scope of the study lies in the domain of programme development, in reaching interdisciplinary between the fields of Health Professional Education and Surgery

Biomaterials and Nanobiotechnology, 2:626-639. Skin permeation of ᴅ- limonene- based nanoemulsions as a transdermal carrier prepared by ultrasonic

In the light of the above problem of water scarcity and potential conflict over water sources, the main aim of this study was the development of a strategy in the form of

From the preceding definition of CIHL by Verri, the controversial nature of CIL (and CIHL) also becomes apparent. These rules emerge because they are necessary. As was

An interview administered questionnaire was used to gather information pertaining to internal environment risk management approaches, capacity development measures on

Die troue tussen Pieter Andries Swanepoel en Maria Jacoba Swanepoel (albei nageslagte van Pieter, derde seun van die stamvader) veroorsaak dat van die stamvader, eerste, tweede