• No results found

Gemeente Heerenveen. Bestemmingsplan Oude- en Nieuwehorne

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Gemeente Heerenveen. Bestemmingsplan Oude- en Nieuwehorne"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gemeente Heerenveen

Bestemmingsplan

Oude- en Nieuwehorne

(2)
(3)

Gemeente Heerenveen bestemmingsplan Oude- en Nieuwehorne

Status vastgesteld

datum 7 september 2015

(4)
(5)

TOELICHTING

inhoudsopgave blz

1. INLEIDING 7

1. 1. Aanleiding 7

1. 2. Nota van uitgangspunten 7

1. 3. Karakter van het bestemmingsplan 7

1. 4. Plangrens 7

1. 5. Leeswijzer 8

2. HUIDIGE SITUATIE 9

2. 1. Ligging 9

2. 2. Ruimtelijke-functionele hoofdstructuren 9

2. 3. Functionele hoofdstructuur 11

2. 4. Cultuurhistorie 12

2. 5. Verkeer 12

3. BELEIDSKADER 14

3. 1. Provinciaal beleid 14

3. 2. Gemeentelijk beleid 16

4. DORPSVISIE OUDE- EN NIEUWEHORNE 27

4. 1. Inleiding 27

4. 2. Thema‟s dorpsvisie Oude- en Nieuwehorne 27

5. OMGEVINGSASPECTEN 29

5. 1. Inleiding 29

5. 2. Milieuhinder 29

5. 3. Wegverkeerslawaai 30

5. 4. Water 30

5. 5. Ecologie 32

5. 6. Archeologie 33

5. 7. Externe veiligheid 35

5. 8. Luchtkwaliteit 36

5. 9. Bodemkwaliteit 36

6. UITGANGSPUNTEN VOOR HET PLAN 38

6. 1. Algemene uitgangspunten 38

6. 2. Uitgangspunten ten aanzien van de

ruimtelijke hoofdstructuur 38

6. 3. Specifieke functionele uitgangspunten 38

6. 4. Doorvertaling raadsbesluit van 11 juni 2012 40

7. JURIDISCHE OPZET 41

7. 1. Opzet van het bestemmingsplan 41

7. 2. Plansystematiek en bestemmingsmethodiek 41

7. 3. Toelichting planregels 42

8. UITVOERBAARHEID 58

8. 1. Economische uitvoerbaarheid 58

(6)

BIJLAGEN

Bijlage 1: Onderzoek geluid en luchtkwaliteit t.b.v. actualisatie bestem- mingsplan Oude/Nieuwehorne, Servicebureau De Friese Wou- den, Drachten, aug. 2010;

Bijlage 2: Reactienota inspraak en vooroverleg Bijlage 3: Vooroverleg reacties

Bijlage 4: Reactienota zienswijzen

(7)

1. INLEIDING

1. 1. Aanleiding

In het najaar van 2007 heeft de gemeenteraad van Heerenveen extra middelen vrijgemaakt om verouderde bestemmingsplannen versneld te actualiseren. Aanlei- ding voor deze versnelde actualisering is de invoering van de nieuwe Wet ruimtelij- ke ordening. Op 1 juli 2008 is deze nieuwe wet van kracht geworden. Een belang- rijke wijziging in de wet is dat bestemmingsplannen binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, opnieuw moeten worden vastgesteld. Het bestemmingsplan vervalt na deze periode niet, maar de gemeente mag daarna voor vergunningen die op dat bestemmingsplan zijn gebaseerd, geen leges meer heffen.

Ook het geldende bestemmingsplan “Oude-en Nieuwehorne is in dat kader aan vervanging toe. Dit nieuwe bestemmingsplan voorziet daarin en komt in de plaats van de onderstaande bestemmingsplannen.

Naam Vastgesteld Goedgekeurd

Oude- en Nieuwehorne 4 september 2000 18 december 2000 Wijzigingsplan

Schoterlandseweg 40

26 juni 2005 6 september 2005 Wijzigingsplan

Schoterlandseweg 35

26 juni 2005 8 juli 2005

1. 2. Nota van uitgangspunten

De Nota van Uitgangspunten is de eerste stap geweest om te komen tot een nieuw bestemmingsplan voor de dorpen Oude- en Nieuwehorne. Doelstelling van deze Nota was om de (beleids)uitgangspunten voor het onderhavige bestemmingsplan vast te leggen. Deze nota vormt dus het kader waarbinnen dit bestemmingsplan verder is uitgewerkt. De Nota van Uitgangspunten is op 7 maart 2011 door de ge- meenteraad vastgesteld.

1. 3. Karakter van het bestemmingsplan

Dit nieuwe bestemmingsplan is in overwegende mate bedoeld als planologisch be- heerskader. In het plangebied vallen geen grote planologische ontwikkelingen te verwachten. Wel wordt rekening gehouden met een mogelijke functieverandering van percelen die momenteel nog in gebruik zijn voor een bedrijfs- of maatschappe- lijke functie. Ook biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om woningen uit te breiden en te vernieuwen.

1. 4. Plangrens

Als grens van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de grens van het be- stemmingsplan “Buitengebied 2007”. Het plangebied bestaat uit die delen van Ou- dehorne en Nieuwehorne die niet zijn opgenomen in het bestemmingsplan “Bui- tengebied 2007”. Op de vrijkomende sportvelden worden op termijn woningen ge- realiseerd. Hiervoor is een afzonderlijk bestemmingsplan vastgesteld. Deze gron- den zijn daarom buiten dit bestemmingsplan gelaten. Ook voor de aanleg van het nieuwe sportcomplex is inmiddels al een afzonderlijk bestemmingsplan vastgesteld en onherroepelijk geworden. Deze gronden vallen daarom eveneens buiten dit nieuwe bestemmingsplan. Een afbeelding van het plangebied is in afbeelding 1 weergegeven.

(8)

Afbeelding 1 Begrenzing plangebied

1. 5. Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de huidige situatie. Hoofdstuk 3 bevat een weergave van het relevante beleid van provincie en gemeente. Hoofdstuk 4 gaat in op de hoofdlijnen van de Dorpsvisie, terwijl hoofdstuk 5 ingaat op de randvoorwaarden die vanuit de omgevingsfactoren aan het bestemmingsplan worden gesteld. Hoofdstuk 6 bevat een overzicht van de conclusies die uit de voorgaande hoofdstukken voortvloeien: dat wil zeggen een overzicht van alle beleidsuitgangspunten die in het bestemmingsplan vertaald zijn.

In hoofdstuk 7 wordt toegelicht hoe deze beleidsuitgangspunten juridisch in het bestemmingsplan zijn vertaald. In hoofdstuk 8 wordt op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan ingegaan.

(9)

2. HUIDIGE SITUATIE

2. 1. Ligging

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente, ongeveer 10 ki- lometer ten oosten van de plaats Heerenveen. De Schoterlandseweg aan de noordzijde en de Buitenweg aan de zuidzijde vormen de globale begrenzing van het plangebied. Het dorpsgebied heeft een compacte opbouw. Het is enigszins langgerekt, maar beperkt van breedte.

2. 2. Ruimtelijke-functionele hoofdstructuren 2.2.1 Hoofdstructuur

De hoofdstructuur van het (zuster)dorp wordt bepaald door de oorspronkelijke lint- structuur van de Schoterlandseweg en de min of meer daaraan evenwijdig lopende Buitenweg.

Afbeelding 2 Hagenstructuur bebouwingsstructuur

De kenmerkende opbouw in kamers tussen de Schoterlandseweg en de Buiten- weg wordt verstrekt door de bebouwingsstructuur. Elke kamer heeft een eigen ver- kavelingsprincipe, variërend van hofjes, gebogen straten met los gesitueerde hui- zen tot traditionele halfopen bouwvlakken. Een groot deel van de verkaveling volgt het rechthoekige patroon van dwarslijnen tussen de linten. De beide linten (Scho- terlandseweg en Buitenweg) verschillen duidelijk van karakter. De Schoterlandse- weg vormt van oudsher de dragende structuur en is aan weerszijden tamelijk dicht bebouwd (in de loop van de tijd verdicht) met vooral aan de noordzijde ook grotere bouwvolumes van (voormalige) boerderijen.

(10)

Afbeelding 3 Hoofdstructuur

De afwisseling in het bouwvolume tussen de bijzondere functies en de woonbe- bouwing is hier duidelijk te zien. Supermarkt, school, (voormalige) boerderijen, dorpshuis en een appartementengebouw vormen relatief grootschalige gebouwen.

Voor het overige bestaat de bebouwing grotendeels uit vrijstaande, dubbele of rij- enwoningen met een kleine tot middelgrote schaal. De Buitenweg vormt meer een soort landweg met een open bebouwingspatroon van woningen aan de zuidzijde.

2.2.2 Groen- en waterstructuur

Afbeelding 4 geeft het openbaar groen weer. Hierin is een duidelijke relatie te zien met de oorspronkelijke verkavelingsstructuur van het landschap. De groenstructuur kent een rijke opbouw met sterk uiteenlopende elementen. Het grootste deel van deze groenelementen ligt tussen de beide linten. Voorbeelden zijn bosstroken, laantjes, begraafplaats, houtwallen, park, hof.

Afbeelding 4 Groenstructuur

Het dorp als geheel heeft daardoor een sterke groene uitstraling. De waterstructuur bestaat uit voornamelijk noord-zuidgelegen slootjes en greppels. Door de relatief hoge ligging is er weinig zichtbaar oppervlaktewater.

(11)

2. 3. Functionele hoofdstructuur

Het plangebied kent een redelijk aanbod van voorzieningen bestaande uit onder meer winkels, horeca, scholen en sportvoorzieningen. De verschillende functies liggen verspreid door het hele dorp; deels aan het hoofdlint, deels in het gebied tussen de linten. Hier ligt een informele (niet geheel continue) route die een ver- binding vormt tussen de verschillende voorzieningen zoals de begraafplaats, het park, het dorpshuis (aan de brink) en de (voormalige) sportvelden. Het vormt een derde oost-westroute naast de linten aan de noord- en zuidzijde van het dorp.

2.3.1 Winkels en bedrijvigheid

De meeste bedrijven en winkels zijn te vinden in Nieuwehorne. Hier zijn langs de Schoterlandseweg onder andere een tankstation, een garagebedrijf, een caravan- handel, een supermarkt, een snackbar en een café-restaurant te vinden. Daar- naast zijn er in het hele plangebied diverse aan huis-gebonden bedrijven te vin- den.

2.3.2 Maatschappelijke voorzieningen

Binnen het plangebied liggen twee basisscholen. Het betreft de Sevenaerschool aan de Schoterlandseweg 103 in Nieuwehorne en de Mr. S. Wybrandischool aan de Schoterlandseweg 19 in Oudehorne. In het plangebied bevinden verder zich twee protestants-christelijke kerken. Eén kerkgebouw staat aan de Schoterlandse- weg 38. Bij deze kerk hoort een pastorie en een verenigingsgebouw.

Afbeelding 5 functionele indeling

De pastorie en het bij de kerk behorende gebouw zijn aan de Pastorie-laan ge- bouwd, direct achter de kerk. Daarnaast staat er ook in Oudehorne aan de Scho- terlandseweg 20 een kerk. Ook hier is direct achter de kerk een gebouw ten be- hoeve van vergaderingen en dergelijke aanwezig. Ook liggen er twee begraaf- plaatsen in het plangebied. Het betreft hier de begraafplaats achter de bebouwing aan de zuidkant van de Schoterlandseweg. De andere begraafplaats ligt rond de kerk in Nieuwehorne.

In Nieuwehorne is het dorpshuis „De Kiekenhof‟ gevestigd. Dit dorpshuis biedt on- derdak aan onder andere een peuterspeelzaal, een zorgbureau, een bibliotheek,

(12)

het dorpsarchief, de biljartvereniging, een fysiotherapeut, de stichting Thuiszorg en het huisartsenlaboratorium. In combinatie met wooncentrum „Yn „e Finne‟ vormt dit dorpshuis een zorgcentrum. Aan de Schoterlandseweg 76 is een huisartsenpraktijk gevestigd, waar twee apotheekhoudende huisartsen praktijk houden. Aan de Scho- terlandseweg 72 is een Thomashuis gevestigd. Dit is een kleinschalige woonvorm voor volwassenen met een verstandelijke beperking.

2.3.3 Sport en recreatie

De sportvoorzieningen in Nieuwehorne zijn buiten het plangebied gelaten. De sportvelden van de sportvereniging Udiros waren gevestigd aan de Sterrekamp.

Inmiddels zijn deze sportvelden echter verplaatst naar de westzijde van de 8e wijk, achter de Sevenaerschool. Op de vrijkomende sportvelden zal woningbouw gerea- liseerd worden. Beide ontwikkelingen zijn niet in dit bestemmingsplan begrepen.

2. 4. Cultuurhistorie

In het plangebied komen de volgende monumenten voor:

straat en huisnummer plaats omschrijving status

Schoterlandseweg 17 Nieuwehorne woonboerderij gemeentelijk monument Schoterlandseweg 37 Nieuwehorne boerderij rijksmonument Schoterlandseweg 38 Nieuwehorne kerk rijksmonument Schoterlandseweg 62 Nieuwehorne woning gemeentelijk monument Schoterlandseweg 90 Nieuwehorne woning gemeentelijk monument Schoterlandseweg 92 Nieuwehorne woning-kantoor gemeentelijk monument Schoterlandseweg 20 Oudehorne kerk gemeentelijk monument Tabel 1 Overzicht Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten

Deze objecten worden beschermd via de Monumentenwet 1988 dan wel via de gemeentelijke Erfgoedverordening 2010. In het bestemmingsplan worden deze ob- jecten daarom niet apart beschermd.

2. 5. Verkeer

De belangrijkste weg in het plangebied is de Schoterlandseweg. Het betreft de doorgaande weg door Oude- en Nieuwehorne, welke de verbinding met de omlig- gende dorpen en Heerenveen vormt. Deze weg heeft dan ook een vrij belangrijke verkeersfunctie.

Afbeelding 6 Wegenstructuur

(13)

Aan de zuidkant van het plangebied ligt de Buitenweg. Ook deze weg is een door- gaande verbinding, zij het een minder belangrijke dan de Schoterlandseweg.

Daarnaast zijn er in het plangebied een flink aantal woonstraten die alleen een functie als buurtontsluiting hebben.

(14)

3. BELEIDSKADER

3. 1. Provinciaal beleid

In de Wet ruimtelijke ordening wordt onderscheid gemaakt tussen strategische vi- sie en bindende regels. Op provinciaal niveau komt deze scheiding tot uitdrukking in het onderscheid tussen het Streekplan Fryslân en de Provinciale Verordening Romte Fryslân.

Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale struc- tuurvisie in de plaats gekomen van het streekplan. Op basis van het overgangs- recht van de Wro heeft het geldende Streekplan Fryslân 2007 de status van pro- vinciale structuurvisie. Bij de totstandkoming van het Streekplan is hiermee al re- kening gehouden.

3.1.1 Streekplan 2007

Provinciale Staten van Fryslân hebben op 13 december 2006 een nieuw Streek- plan vastgesteld met de titel „Streekplan Fryslân – Om de kwaliteit fan de romte‟.

Met dit nieuwe Streekplan zet de provincie meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel economische, sociale als culturele belan- gen en is daarmee voor alle functies in de provincie essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit bedoelt de provincie dat in ruimtelijk plannen, in ontwerpen en in de uit- voering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving.

Het Streekplan stelt verder de relaties tussen steden en platteland centraal. Er is sprake van een wisselwerking tussen beide gebieden. Het Streekplan zet in op concentratie van verstedelijking in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland. Bij het streven naar een vitaal platteland wordt ruimte geboden voor ontwikkelingen binnen de plaatselijke ver- houdingen en kwaliteiten van het gebied.

In het Streekplan wordt ook vastgesteld dat de provincie een aantrekkelijk woon- klimaat heeft met een gevarieerd woonaanbod voor zowel eigen inwoners als voor nieuwe inwoners van buiten de provincie. Om zorgvuldig met de ruimte om te gaan, is het gewenst de concentratie van woningbouw op enkele stedelijke plekken te concentreren. Daartoe voorziet het Streekplan in het concentreren van woning- bouw in de bundelingsgebieden van de stedelijke centra Leeuwarden, Drachten, Heerenveen, Sneek, Harlingen en Dokkum.

Met bundelingsgebieden wordt ingezet op:

- voldoende schaal en massa voor sterke steden en voldoende draagvlak voor (hoog)waardige stedelijke voorzieningen;

- een gevarieerde bevolkings- en huishoudensamenstelling voor de leefbaarheid in de stedelijke centra, waarbij ook hogere inko- mensgroepen aan de stad kunnen worden gebonden;

- een vermindering van de woningvraag op het platteland, waar- door in de kleine kernen meer ruimte is voor de opvang van de plaatselijke woningbehoefte en de landschappelijke openheid zo- veel mogelijk behouden wordt;

- een evenwichtige regionale woningbouwverdeling, dat wil zeggen dat er een breed en divers aanbod aan woningtypen en woonmi-

(15)

lieus beschikbaar dient te zijn om de (boven) lokale kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag op te vangen.

De dorpen Oudehorne en Nieuwehorne vallen onder de categorie “overige ker- nen”. In deze kernen moet terughoudend met woningbouw omgegaan worden.

Binnen de overige kernen bestaat wel ruimte voor de ontwikkeling van de lokale bedrijven. Hiermee wordt bijgedragen aan de levendigheid en de economische vi- taliteit op het lokale schaalniveau. De ruimte daarvoor wordt in eerste instantie ge- boden binnen bestaand bebouwd gebied. Het type en de schaal van bedrijven moeten zowel ruimtelijk als milieuhygiënisch bij de kernen passen. Daarbij denkt de provincie in eerste instantie aan relatief kleinschalige bedrijfstypen in de milieu- categorieën 1 en 2

Kantoorfuncties, detailhandel en voorzieningen moeten zijn afgestemd op de lokale verzorgingsfunctie van deze kernen. Er is geen of alleen beperkt ruimte voor peri- fere detailhandel met een (boven-)regionaal marktbereik, zoals bijvoorbeeld keu- kens en woninginrichting.

3.1.2 Provinciale Verordening Romte Fryslân

De Provinciale Verordening „Romte‟ bevat bindende regels over de provinciale be- langen en vormt de juridische doorvertaling van het Streekplan. In het bestem- mingsplan moet hier rekening mee worden gehouden. De verordening zelf voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is in de veror- dening omgezet in algemeen geldende regels. De nieuwe Verordening Romte is op 25 juni 2014 door Provinciale Staten vastgesteld.

Op grond van de Verordening Romte geldt voor het bestaand stedelijk gebied de afspraak dat er „plafondloos‟ gebouwd mag worden, mits door herstructurering geen ruimtebeslag plaatsvindt buiten dit gebied. Woningbouwplannen in overige gebieden, of wanneer het niet om herstructurering en/of transformatie gaat, moe- ten voldoen aan het woonplan en regionale woningbouw afspraken, dan wel moet gemotiveerd worden waarom hiervan afgeweken kan/moet worden.

De nieuwvestiging van kantoren of bedrijven moet sporen met een kan- toren- of bedrijventerreinenplan waar Gedeputeerde Staten schriftelijk mee hebben ingestemd. Afwijking daarvan is mogelijk voor de vestiging van enkele bedrijven mits er sprake is van een directe en concrete be- hoefte, de bedrijven dan wel kantoren qua aard en schaal passen bij

‘de overige kern’, ‘de bedrijfsconcentratiekern’, ‘het regionaal centrum’

of het ‘stedelijk centrum’ en een goede inpassing van milieu, ontsluiting en landschap gewaarborgd is.

De verordening bevat verder enige regels voor de vestiging van kantoren, bedrij- ven in de genoemde categorieën. In een ruimtelijk plan voor een „overige kern‟

waartoe Oude- en Nieuwehorne behoort, zijn niet toegestaan:

- een kantoor met een grotere vloeroppervlakte dan 600 m²;

- een bedrijf in de milieucategorieën 3.1 of hoger;

- een bedrijf met een kavelomvang groter dan 2.500 m²;

- een voorziening met een bovenlokaal, regionaal of bovenregionaal verzor- gingsgebied.

(16)

3.1.3 Provinciaal Verkeers- en vervoersplan (PVVP)

Provinciale Staten hebben op 15 maart 2006 het PVVP 2006 vastgesteld. Onder het motto “Fryslân Feilich Foarút” werkt de provincie aan de bereikbaarheid, mobili- teit en veiligheid. Het PVVP bouwt voort op de ambitie uit het vorige PVVP (1999), om de infrastructuur te versterken. In het PVVP staan Duurzaam Veilig en het te- rugdringen van de mobiliteit voorop. Ten aanzien van het wegennet wordt het be- leid van “Duurzaam Veilig” voortgezet. Dit blijft de kapstok voor de bestrijding van verkeersonveiligheid en verbetering van de bereikbaarheid. Duurzaam Veilig is voor de provincie aanleiding geweest haar wegennet in 1993 te categoriseren in stroomwegen, gebiedontsluitingswegen en erftoegangswegen. De Schoterlandse- weg is in beheer bij de provincie.

3. 2. Gemeentelijk beleid 3.2.1 Dorpennota 1993

De Dorpennota 1993 vastgesteld door de gemeenteraad op 30 augustus 1993 be- vat het gewestelijke ruimtelijke beleid voor de dorpen binnen de gemeente He- erenveen voor de periode van 10 tot 15 jaar.

Bevolking en woningbouw

In de dorpennota uit 1993 is aangegeven dat de concentratie van de groei plaats- vindt in de dorpen Jubbega, Nieuwehorne, De Knipe en Tjalleberd. Het behoud van een optimale verzorgingsstructuur in deze dorpen is in het belang van de leef- baarheid van de hele gemeente, mede gezien de streekfunctie van deze dorpen.

Nieuwehorne vervult een streekfunctie voor Oudehorne. De afstand tussen de dor- pen Oude- en Nieuwehorne is zeer gering en bovendien zijn de openbare voorzie- ningen in Nieuwehorne geconcentreerd. Het ligt dan ook voor de hand om uit te blijven gaan van concentratie van woningbouw in Nieuwehorne.

Werkgelegenheid

Gelet op de schaal en het karakter van de dorpen, kan gesteld worden dat de dor- pen ongeschikt zijn voor vestiging van grootschalige (industriële) bedrijven. Het uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat nieuw te vestigen bedrijven die qua schaal en karakter niet passen in of bij de dorpen worden doorverwezen naar de daarvoor bestemde bedrijventerreinen van de plaats Heerenveen. Van gemeente- wege zijn er geen initiatieven te verwachten om bij de dorpen bedrijventerreinen te verwezenlijken.

Voorzieningen

De plaats Heerenveen vervult met haar breed geschakeerd pakket aan voorzienin- gen een belangrijke functie voor de dorpen. Het behoud van de aanwezige voor- zieningen in de dorpen zelf wordt echter essentieel geacht voor de leefbaarheid.

Het gemeentelijk beleid is dan ook gericht op het streven naar handhaving en, in- dien mogelijk, verbetering van het huidige voorzieningenniveau. Voor de leefbaar- heid van de dorpen is het van belang dat deze dorpen, in het dorp zelf of voorko- mend uit de streeksgewijze aanpak in de nabijheid van het dorp, blijvend kunnen beschikken over een basispakket aan voorzieningen.

3.2.2 Landschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland (2004)

Het doel van het landschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland (vastgesteld door de gemeenteraad op 22 april 2004) is de achteruitgang van de herkenbaarheid van het landschap te stoppen en indien mogelijk de herkenbaarheid te versterken.

(17)

Karakteristiek voor het plangebied is de concentratie van singels en houtwallen.

Daardoor is er een dichte structuur (voornamelijk elzen en eiken), die goed her- kenbaar is. Er is sprake van sterke landschappelijke en natuurwaarden. Gestreefd wordt naar het behouden van de dichte en goed herkenbare singelstructuur rond Nieuwehorne. De singels vormen hier een mooie overgang naar het open beekdal van de Tjonger. Daarom moet het duidelijke contrast tussen beide landschappen behouden worden.

3.2.3 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan (2005)

In het Gemeentelijke verkeers- en vervoersplan (GVVP), vastgesteld door de ge- meenteraad op 14 juli 2005, staan de hoofdlijnen van het verkeersbeleid voor de komende vijf tot tien jaar beschreven. Heerenveen wil een integraal verkeers- en vervoersbeleid voeren. Hoofddoelstellingen zijn het vergroten van de verkeersvei- ligheid, het in stand houden en verbeteren van de bereikbaarheid en het verbete- ren van het (leef)milieu. Het GVVP is het kader voor het verkeersbeleid en de te treffen maatregelen. Bij de uitwerking van de hoofddoelstelling geldt dat ten aan- zien van het vergroten van de verkeersveiligheid de principes van Duurzaam Veilig worden gehanteerd. Dit is een fundamentele aanpak die tot doel heeft een zodanig verkeerssysteem te realiseren dat de kans op een (letsel)ongeval zoveel mogelijk wordt uitgesloten. Alle wegen in het plangebied zijn daarbij aangemerkt als erftoe- gangsweg (B).

3.2.4 Nota Woonservicezones (2007)

Het integraal beleid op het gebied van wonen, welzijn en zorg is uitgewerkt in de Nota Woonservicezone Heerenveen. In deze nota zijn Oude- en Nieuwehorne sa- men met Jubbega, Hoornsterzwaag en Katlijk ingedeeld in één woonservicezone.

Van de dorpen in deze woonservicezone hebben Jubbega en Nieuwehorne de meeste voorzieningen voor mensen met een zorgvraag. Deze dorpen zijn in de Dorpennota uit 1993 ook aangewezen als kerndorpen.

Vanuit dorpscentrum “De Kiekenhof” in Nieuwehorne worden welzijnsactiviteiten georganiseerd voor jongeren en ouderen uit de omgeving. Daarnaast is in het dorpscentrum een peuterspeelzaal en een fysiotherapeut gevestigd en heeft Thuiszorg de Friese Wouden hier een uitvalsbasis. Tevens zijn er in de nabijheid van het dorpscentrum 20 zorgappartementen. “De Kiekenhof” is aangewezen als steunpunt. Onderzoek moet uitblijken of het steunpunt versterkt moet worden met zorg- en welzijnsdiensten. Ook moet worden onderzocht of het huidige voorzienin- gen niveau in Nieuwehorne kan worden versterkt.

3.2.5 Kadernotitie kleinschalige kampeerterreinen (2008)

Op 1 januari 2008 is de Wet op de Openluchtrecreatie vervallen en wordt het aan de gemeente zelf overgelaten in hoeverre ruimte wordt geboden voor (kleinschali- ge) kampeerterreinen. De gemeente heeft haar beleid ten aanzien daarvan neer- gelegd in de Kadernota Kampeerbeleid welke door de gemeenteraad is vastge- steld op 7 april 2008.

In deze kadernota wordt geconstateerd dat kleinschalige kampeerterreinen, voor- heen ook wel kamperen bij de boer genoemd, een belangrijke basis vormen voor plattelands-, cultuur- en natuurtoerisme. Om het recreatieve imago van Heeren- veen te benadrukken wil de gemeente kleinschalige kampeerterreinen faciliteren.

Om de diversiteit van het aanbod zoveel mogelijk te vergroten, is het opzetten van een kleinschalige camping niet uitsluitend aan agrarische bedrijven voorbehouden.

De gemeente wil deze mogelijkheid een ieder bieden.

(18)

Daarbij gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

- maximaal 15 standplaatsen (voor agrarische bedrijven en voormalige boerderijen geldt een maximum van 25 standplaatsen);

- maximaal 100 meter verwijderd van de eigen bebouwing;

- minimaal 50 meter afstand van de woningen van derden;

- minimaal 500 meter onderlinge afstand.

3.2.6 Milieubeleidsplan “Stap nu over”(2008)

Het beleid voor milieuaspecten zoals klimaat, geluid, bodem en afval wordt in het Milieubeleidsplan 'Stap nu over' uitgezet. Dit beleid is door de gemeenteraad vast- gesteld op 21 april 2008. Met het milieubeleid wil de gemeente Heerenveen er voor zorgen dat er nu een prettige leefomgeving bestaat maar wil zij in de toekomst ook verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van de leefomgeving en voor de ef- fecten buiten Heerenveen.

Speerpunten in het milieubeleidsplan zijn energie, water en microklimaat. Dit laat- ste aspect heeft betrekking op het milieu in de directe leefomgeving, zoals geluid, geur, luchtkwaliteit, water enzovoort. Deze aspecten zijn relevant voor het be- stemmingsplan.

Voor geluid is het uitgangspunt om het huidige geluidsniveau te borgen en ge- biedsgericht geluidsruimte creëren voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

Geurhinder als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten dient te worden voorkomen.

De huidige geurruimte van agrarische bedrijven in het buitengebied en in de dor- pen dient eventueel geborgd en vergroot te worden. Voor het aspect externe vei- ligheid is het beleid er op gericht het risico op woongebieden en voor kwetsbare groepen niet of alleen zeer beperkt te laten toenemen. Bij ruimtelijke plannen dient de gemeente ook rekening te houden met de regelgeving die voortkomt uit de Eu- ropese Habitatrichtlijn en de nationale Flora- en Faunawet.

3.2.7 Beleid „Perifere detailhandelsvestigingen‟ (2009)

Perifere branches hebben als eigenschap dat ze qua volumineuze aard van de goederen, gevaar en hinder of dagelijkse bevoorrading niet (meer) goed passen in kernwinkelgebieden (en wijkwinkelcentra). In kernwinkelgebieden gaat het vooral om de dagelijkse goederen (levensmiddelen en verzorging) en de niet dage- lijkse recreatieve goederen (mode, warenhuizen, schoenen e.d.). Vanwege het nieuwe Rijks- en provinciale beleid ten aanzien van perifere detailhandel (PDV) heeft de gemeenteraad op 23 maart 2009 de gemeentelijke visie op het PDV vast- gesteld. In deze visie is per branche de gewenste ruimtelijke ontwikkeling opge- nomen. Basis van deze visie is dat het centrum van Heerenveen de plek blijft waar consumenten uit Heerenveen als de omliggende regio heen gaan voor de dagelijk- se aankopen en recreatief winkelen. Om branchevervaging tegen te gaan, hanteert deze notitie voor „branchevreemde artikelen‟ een oppervlakte van ten hoogste 15%

van de verkoopvloeroppervlakte (met een absoluut maximum per winkel van 500m2)

3.2.8 Strategische woonvisie Heerenveen 2010-2025 (2010)

De bevolkingsontwikkeling van Nederland zal de komende jaren fundamenteel veranderen. De bevolking vergrijst en de bevolkingsgroei neemt af. De teruglopen- de groei van de bevolking en de daarmee samenhangende veranderingen in de vraag op de woningmarkt, waren aanleiding om een nieuwe Woonvisie op te stel- len. Het doel van de Woonvisie is om de strategie en het beleid voor het wonen in de gemeente Heerenveen voor de komende jaren inzichtelijk te maken. Met dit be-

(19)

leid wil de gemeente anticiperen op de opgave waarvoor zij haar nu en in de toe- komst gesteld ziet. Deze nota is op 4 juli 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.

De beleidsdoelstellingen vormen deels een voortzetting en uitwerking van reeds ingezette gemeentelijke beleidslijnen, zoals weergeven in het beleid uit het vorige Woonplan, De Ambitie Plus. Daarnaast sluiten de geformuleerde beleidsdoelen aan bij o.a. het provinciaal beleid en het Woonconvenant 2009- 2013 dat samen met de corporaties is opgesteld. De doelstelling zijn geschaard onder een vijftal overkoepelende beleidsdoelen:

- Betaalbaarheid en bereikbaarheid: De woningmarkt is betaalbaar en be- reikbaar voor alle inwoners van Heerenveen.

- Woonkwaliteit in de bestaande voorraad: De bestaande wijken en dorpen zijn leefbaar en hebben een goede woonkwaliteit.

- Verbreding van het aanbod: Er is diversiteit en keuzevrijheid in het wo- ningaanbod voor mensen met uiteenlopende leefstijlen.

- Woningbouw in de dorpen: Het aandeel van de dorpen in het gemeentelij- ke woningbouwprogramma wordt gehandhaafd en mag op basis van de lokale behoefte waar mogelijk geleidelijk toenemen tot een maximum aan- deel van 20%.

- Duurzaamheid en energie: Het energiegebruik van de woningen wordt te- ruggebracht en er wordt ingezet in op het verbeteren van het milieurende- ment. Deze overkoepelende beleidsdoelstellingen zijn uitgewerkt in con- crete doelstellingen die zijn afgestemd op de veranderende situatie op de woningmarkt en de lange termijn ontwikkelingen. De analyse en de be- leidsdoelstellingen vormen vervolgens de basis waarop het huidige wo- ningbouwprogramma is herzien en aangepast.

3.2.9 Thematisch bestemmingsplan Gebouwen bij woningen en beroeps- uitoefening-aan-huis (2009)

Op 7 december 2009 heeft de gemeenteraad het thematisch bestemmingsplan

„Gebouwen bij woningen en beroepsuitoefening-aan-huis‟ vastgesteld. Met de vaststelling daarvan is het beleid ten aanzien van erfbebouwing, het gebruik van bijgebouwen en de mogelijkheid van beroepsuitoefening-aan-huis geactualiseerd.

aan en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen:

Op grond van dit beleid is bij alle woningen bij recht 50 m² toegestaan aan geza- menlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Bij vrijstaande, twee-onder-één-kap- en eindwoningen geldt 100 m² als maximale op- pervlakte. Voor monumenten kan in bijzondere gevallen binnen de bebouwde kom 150 m² en in het buitengebied 200m2 worden toegestaan. Gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor woonfuncties is wel toegestaan, maar bewoning is niet toege- staan. Op dit laatste punt kan een uitzondering worden gemaakt als het gaat om bewoning in het kader van mantelzorg. Voorwaarde daarbij is dat de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m².

beroepsuitoefening-aan-huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

Op grond van het beleid is het in de gehele gemeente toegestaan om bedrijvigheid bij woningen uit te oefenen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

uitoefening mag alleen plaatsvinden door de bewoner van de woning;

de maximale oppervlakte mag ten hoogste 30% van de oppervlakte van de begane grond inclusief aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 50 m².

Logiesverstrekking:

(20)

Behalve beroepsuitoefening-aan-huis c.a. wordt bij woningen eveneens een be- perkte mogelijkheid geboden voor het aanbieden van logiesverstrekking. Ook bij bedrijfswoningen wordt deze mogelijkheid geboden. Voor woningen kan van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt indien de oppervlakte van de ruimte(n) die hierdoor wordt gebruikt niet groter is dan 30% van de oppervlakte van de begane grond inclusief aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 50 m2. Voor agrarische bedrijven geldt dat de logiesverstrekking alleen mag worden ondergebracht in het gebouw waarin ook de dienstwoning is gevestigd 3.2.10 Nota Cultuurhistorisch erfgoed (2010)

Op 4 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de Nota Cultuurhistorisch Erfgoed vastgesteld. De geschiedenis van Heerenveen is volop zichtbaar en is tastbaar aanwezig en de gemeente kent een lange en rijke geschiedenis van wonen, wer- ken en recreëren. Als oudste hoogveenkolonie van het land neemt Heerenveen een unieke plaats in op de cultuurhistorische kaart van Nederland. Om dit cultuur- historisch erfgoed zoveel mogelijk te behouden en te beschermen, is geactuali- seerd beleid nodig met een ruimtelijk referentiekader. Dit kader is niet objectge- richt, maar gebiedsgericht. Ook hierbij is het van belang dat cultuurhistorie een steeds belangrijkere wegingsfactor wordt bij ingrepen in de ruimtelijke omgeving, anders gezegd een toetsingskader bij het opstellen van structuur- en bestem- mingsplannen.

Dit beleid voorziet onder meer in de volgende onderdelen:

- In het kader van de opstelling van de Welstandsnota en de actualisering van het kapvergunningenbeleid overwegen of in een later stadium een ca- tegorie „groenmonumenten‟ aan de Erfgoedverordening moet worden toe- gevoegd.

- In voorkomende gevallen bij bouwvergunningaanvragen voor monumenten een bouwhistorisch onderzoek verlangen.

- In samenspraak met de monumentencommissie Hûs en Hiem een aange- paste werkwijze vaststellen voor de beoordeling van bouwvergunningaan- vragen voor monumenten, op basis van de in de nota opgenomen uit- gangspunten.

- De gebiedsgerichte aanpak in de nota als uitgangspunt nemen bij de her- ziening van de Welstandsnota.

Bij de opstelling van toekomstige gemeentelijke structuurvisies aandacht besteden aan een goede integratie van het gemeentelijk erfgoed beleid uit deze nota en het provinciaal cultuurhistorisch beleid

3.2.11 Beleidsnotitie Geur (2010)

Op 1 januari 2007 zijn de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en de bijbehoren- de regeling geurhinder en veehouderij in werking getreden. In deze wet en de bij- behorende regeling is het beoordelingskader voor het aspect geur vastgelegd op basis van een ruimtelijke scheiding tussen de veehouderij en het geurgevoelig ob- ject. Deze ruimtelijke scheiding bestaat uit een minimumafstand, die grafisch wordt vormgegeven als een stankcirkel. Voor bepaalde diercategorieën zoals melkkoeien en paarden geldt daarbij een vaste afstand. De straal van de stankcirkel bepaalt de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij. Een uitbreiding is voor het milieu- aspect geurhinder toegestaan mits binnen de stankcirkel geen geurgevoelige ob- jecten zijn gelegen.

(21)

Voor wat betreft de omvang van de stankcirkel hanteert de Wgv de volgende af- standen:

Afbeelding 7 Wettelijke minimale afstanden (bron: beleidsnotitie Geur)

De Wgv biedt de mogelijkheid om binnen bepaalde marges af te wijken van deze wettelijke afstanden. De gemeenteraad heeft besloten van deze mogelijkheid ge- bruik te maken. Vanwege de historische ontwikkeling van de gemeente Heeren- veen met haar lintbebouwing, leidt het wettelijke kader tot grote beperkingen.

Daarnaast is in de Wgv expliciet aangegeven dat de veehouderijsector voor zover mogelijk gelegenheid tot uitbreiding zou moeten behouden. De gemeenteraad heeft in de Beleidsnotitie Geur (vastgesteld op 13 september 2010) zijn beleids- keuze vastgelegd. Bij besluit van gelijke datum is ook een Verordening Geurhinder vastgesteld. Op basis van dat besluit gelden de volgende minimale afstanden ten opzichte van een geurhindergevoelig object:

Afbeelding 8 Minimale afstanden in Heerenveen (bron: Beleidsnotitie Geur)

Voor het grootste deel van het onderhavig plangebied geldt dat de afstand tussen het emissiepunt en een geurhindergevoelig object minimaal 100 meter moet be- dragen. Langs het meest oostelijk gedeelte van de Schoterlandseweg geldt een minimale afstand van 50 meter

3.2.12 Detailhandelsstructuurvisie (2011)

Op 7 maart 2011 heeft de gemeenteraad de „Integrale detailhandelsvisie gemeente Heerenveen 2011‟ vastgesteld. Deze visie bevat ondermeer het beleid dat de ge- meente wil hanteren bij de vestiging van de detailhandel. Deze visie beslaat het gehele grondgebied van de gemeente en doet daarom ook uitspraken over detail-

(22)

handel in dat deel van de gemeente waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft.

In de Structuurvisie wordt geconstateerd dat het draagvlak voor voorzieningen in de meeste dorpen beperkt is. Bovendien is bij de meeste dorpen de afstand tot een grotere kern (Gorredijk of de plaats Heerenveen) met een breder aanbod gering. Hierdoor beperkt het aanbod zich meestal tot het dagelijks benodigde en de vergeten boodschappen.

Over het algemeen is het toekomstperspectief van deze kleine dorpen op het ge- bied van de detailhandel beperkt. Door onder meer de schaalvergroting, de ge- zinsverdunning en de toegenomen mobiliteit is de druk op kleine winkels in de klei- ne kernen steeds groter geworden. Deze trend zal zich de komende jaren onver- minderd voortzetten.

Afbeelding 9 Winkelgebied Schoterlandseweg Nieuwehorne

(bron: Integrale Structuurvisie Detailhandel)

Nieuwehorne heeft net als Jubbega een regionale functie. De concentratie van (nieuwe) winkels dient daarom zoveel mogelijk in deze twee dorpen plaats te vin- den, zodat het draagvlak voor de aanwezige voorzieningen verder kan worden versterkt. Nieuwe winkelvestigingen in Nieuwehorne moeten geconcentreerd plaatsvinden binnen het in de Structuurvisie aangegeven gebied. (zie afbeelding 10). Daarbuiten worden in beginsel geen nieuwe detailhandelsfuncties toegestaan.

De al bestaande winkels buiten dit “kernwinkelgebied” blijven natuurlijk mogelijk.

Voor de perifere detailhandel is het terugdringen van versnippering in bepaalde branches het belangrijkste aandachtspunt. Gebiedsgerichte concentratie en een gezamenlijke uitstraling dragen dan bij aan de aantrekkingskracht van het aanbod. Over perifere detailhandel in de dorpen spreekt de Structuurvisie zich niet uit.

3.2.13 Raadsbesluit deregulering (2012)

Bij besluit van 11 juni 2012 heeft de gemeenteraad een besluit genomen over de wijze waarop het principe van deregulering in nieuwe bestemmingsplannen en in het welstandsbeleid wordt toegepast. Aan dit raadsbesluit ligt het uitgangspunt ten grondslag dat er binnen het grondgebied van de gemeente onderscheid bestaat in

(23)

ruimtelijke kwaliteit. In een aantal gebieden is sprake van een basiskwaliteit, terwijl in andere delen juist sprake is van een hoge(re) kwaliteit.

In grote lijnen is de insteek dat gebieden met veel kwaliteit en veel kansen, meer sturing vragen dan gebieden met een „basiskwaliteit‟ of waar weinig dynamiek heerst. In het onderscheiden van gebieden gaat het in principe om zaken die voor (een belangrijk deel van) de plaats Heerenveen en/of gemeente als geheel van be- lang zijn, kortom wat is bepalend voor de identiteit van Heerenveen, de kracht van Heerenveen.

Op basis van deze benadering moeten de volgende onderdelen van het gemeente- lijke grondgebied worden gezien als gebieden met een bijzondere kwaliteit. Deze bijzondere kwaliteiten vragen juist om meer sturing teneinde deze kwaliteiten te consolideren.

- Station, centrum, sportstad, middenzone Skoatterwâld;

- Oranjewoud Beschermd dorpsgezicht;

- Stedenbouwkundige hoofdlijnen, Oude linten (Burg. Falkenaweg, Tolhuis- weg, Marktweg, Schoterlandseweg, etc.)

- Stedenbouwkundige hoofdlijnen, Lange Lijnen (Haskeruitgang/Kuinder en Rottumerweg/O Nassaulaan)

- Stedenbouwkundige hoofdlijnen overig (o.a. K.R. Poststraat, Saturnus, Atalantastraat, etc.)

- Heerenveen Noord en Midden - Zones snelwegen en Spoorlijn

- Groenstructuren (omgeving oranjewoudflat „landgoederenzone‟), Museum Landgoed

- Oranjewoud, sportzone ds. Kingweg - Buitengebied

In de hier niet genoemde gebieden is sprake van een basiskwaliteit. In deze ge- bieden kan de regeling in het bestemmingsplan zich beperken tot een aantal ba- sisbeginselen in combinatie met een luw welstandsbeleid. In nieuwe bestem- mingsplan voor deze gebieden gelden dan ook de volgende basisregels :

- de goot- en/of bouwhoogte van woningen worden bij recht vastgelegd op de maximale maat die ruimtelijk aanvaardbaar wordt geacht;

- bij het stellen van regels aan de situering en maatvoering van bouwwerken wordt uitgegaan van hetgeen maximaal aanvaardbaar is;

(24)

Afbeelding 10 Visiekaart deregulering, visiekaart ‘De kracht van Heerenveen (bron: raadsbesluit 11 juni 2012)

- percelen met de bestemming maatschappelijk worden mede bestemd voor: onderwijsdoeleinden, religieuze doeleinden, sociaal-culturele doel- einden, sociaal-medische doeleinden en overheidsdoeleinden;

- ten aanzien van de niet naar de openbare ruimte gekeerde zijde van per- celen (achterkant) gelden ruimere regels waarbij aansluiting wordt gezocht bij de landelijke regels voor vergunningvrij bouwen;

- de regel dat (bij)gebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen op 1 m van de zijdelingse en de achterwaartse perceelgrens worden geplaatst, vervalt, tenzij de perceelgrens grenst aan de openbare ruimte;

- de regel dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, aan- en uit- bouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 100 % van de opper- vlakte van het hoofdgebouw vervalt;

- binnen de bestemming „water‟ zijn vlonders en steigers toegestaan, met een breedte van ten hoogste 1 m uit de oever.

Voor het welstandsbeleid geldt dat op basis van de hierboven beschreven ge- biedsgerichte benadering wordt gedifferentieerd in de mate van welstandstoezicht.

Afhankelijk van de kwaliteit en bijzondere kenmerken van de bebouwing is sprake van “regulier welstandstoezicht” (niveau 1), licht welstandstoezicht (niveau 2) of luw welstandstoezicht (niveau 3).

Insteek is dat per gebied bekeken wordt wat de essentiële kwaliteiten zijn en dat alleen voor deze zaken criteria worden opgesteld. In de opsomming van de bijzon- dere gebieden is sprake van regulier of welstandstoezicht. In de niet-genoemde gebieden is sprake van luw welstandstoezicht.

Verder gelden de volgende uitgangspunten voor het nieuwe, dereguleerde, wel- standsbeleid:

- zoveel mogelijk ambtelijk afdoen; de nieuwe set sneltoetscriteria voorko- mende kleine bouwwerken een set standaardcriteria te maken die ambte- lijk worden getoetst;

(25)

- de achterkanten worden in lijn met de voorstellen ten aanzien van be- stemmingsplannen (bijna) overal losgelaten;

- aanscherpen excessenregeling;

- beeldkwaliteitplannen beperken tot essenties;

Het plangebied “Oude- en Nieuwehorne is met uitzondering van het bebouwingslint langs de Schoterlandseweg aangemerkt als gebied waarin sprake is van een ba- siskwaliteit. Voor het bebouwingslint worden aanvullende regels opgenomen om de hier geldende bijzondere kwaliteit te borgen. Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving over de wijze waarop daar uitvoerig aan is gegeven.

3.2.14 Welstandsnota 2013

In de Welstandsnota 2013, vastgesteld door de gemeenteraad op 14 oktober 2013 is de in afbeelding 11 weergegeven visiekaart „De kracht van Heerenveen‟ verder uitgewerkt in de „welstandsgebiedenkaart‟ en de „kaart van wel-standsniveau‟s‟. De gebiedsindeling wordt bepaald door het onderscheid in type gebieden met verschillende kwaliteiten. In het ene gebied ligt de nadruk meer op bescherming van bestaande waarden, in het andere meer op het faciliteren van ontwikkelingen/wijzigingen.

Afbeelding 11 gebiedsindeling en welstandsniveau’s (bron: welstandsnota)

In de welstandsnota worden verder drie welstandsniveaus onderscheiden: - regulier, - licht en - luw (alleen excessen) Het verschil in niveaus komt met name tot uitdrukking in de hoeveelheid en gedetailleerdheid van welstandscriteria

Onderscheiden worden de volgende gebieden en niveau‟s:

• Niveau 1:

- Station, centrum, Vlinderbuurt, Sportstad, middenzone Skoatterwâld - Het Oranjewoud Beschermd gezicht

- Stedenbouwkundige hoofdlijnen, Oude linten - Stedenbouwkundige hoofdlijnen, Hoofdentrees - Groenstructuren - deels

• Niveau 2:

- Stedenbouwkundige hoofdlijnen, Lange Lijnen - Heerenveen Noord en Midden

- Zichtzones bedrijventerreinen - Groenstructuren - deels

(26)

- Buitengebied

• Niveau 3:

- Overig gebied

- witte gebieden ondermeer De Heide, De Greiden, De Akkers, udeschoot, Skoat- terwâld eerste fase, Oranjewoud Noord, Jousterweg, Heidemeer, Buitendorpen (m.u.v. de oude lintstructuur),

Het plangebied valt deels in niveau 1, vooral wat betreft de oude lintstructuren en voor het overige in niveau 3. In de Welstandsnota wordt geconstateerd dat deze oude lintstructuur de historische structuur vormt van waaruit Heerenveen zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld. Het welstandsbeleid voor de linten is in het algemeen gericht op het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur en beeldkwaliteit. De aanwezige bebouwingskenmerken, de karakteristieke elementen, de overwegend traditionele vormgeving en materialisering moeten worden gerespecteerd.

(27)

4. DORPSVISIE OUDE- EN NIEUWEHORNE

4. 1. Inleiding

Met het project plattelandsvernieuwing wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de leefbaarheid van het platteland te verbeteren en hoe de gemeente de dorpsbewoners hierin kan ondersteunen. Daarom heeft de gemeente een zogehe- ten programma plattelandsvernieuwing ontwikkeld. Dit is onder andere gedaan in samenwerking met de verenigingen van Plaatselijk Belangen. Zij hebben, onder- steund door de Stichting Doarpswurk, zogenaamde dorpsvisies gemaakt. De dorpsvisies zijn gemaakt voor en door de dorpsbewoners. Een dorpsvisie bevat een analyse van het dorp, een inventarisatie van sterke en zwakke punten, en een inschatting van kansen en bedreigingen. Een dorpsvisie kan een ook lijst met wen- sen bevatten. De dorpsvisies zijn daarom nuttig voor de vernieuwing van de be- stemmingsplannen. De visies worden gebruikt om, waar nodig, een uitvoerings- agenda te maken. Daarbij wordt gekeken of er iets moet veranderen in of rond het dorp, en wordt een keus gemaakt hoe en wanneer maatregelen uitgevoerd en ge- financierd worden.

De dorpsvisie vormt net als de andere beleidsdocumenten “input” voor de inhoud van het bestemmingsplan. Omdat het bestemmingsplan zich beperkt tot toegelaten gebruiks- en bebouwingsregels, kan dat ook alleen voor zover de onderwerpen uit de dorpsvisie daarvoor relevant zijn.

4. 2. Thema‟s dorpsvisie Oude- en Nieuwehorne

De dorpsvisie behandelt verschillende thema‟s. Per thema is beschreven welke zaken belangrijk zijn voor het dorp en welke behouden en waar mogelijk verbeterd of versterkt moeten worden. Niet alle zaken kunnen door een bestemmingsplan geregeld worden. Sommige zaken hebben geen duidelijk ruimtelijk component, andere liggen buiten de grenzen van het bestemmingsplan. Enkele punten ge- noemd in de dorpsvisie lenen zich mogelijk voor vertaling in het nieuwe bestem- mingsplan.

Dit zijn:

- geen grootschalige nieuwbouw die gelijktijdig wordt opgeleverd, maar gestage groei van het dorp;

- bij nieuwbouwplannen zorgen voor een evenwichtige verhouding tussen bebouwd oppervlak en groen;

- het niveau aan basisvoorzieningen moet gelijk blijven of uitgebreid worden;

- het zorgcentrum verder ontwikkelen;

- op termijn een brede school realiseren (bij de sportaccommodaties);

- woningbouw mogelijk maken op de vrijkomende schoollocaties;

- het mogelijk maken dat huidige bedrijven uit kunnen breiden en er nieuwe bedrij- ven zich kunnen vestigen;

- toestaan dat in vrijkomende agrarische panden zich bedrijven vestigen;

- opstarten van een kleinschalige camping;

- uitzetten fiets- en wandelroutes, huidige routes met elkaar verbinden.

4.2.1 Relatie met het bestemmingsplan

De dorpsvisie vormt net als de andere beleidsdocumenten “input” voor de inhoud van dit bestemmingsplan. In de verdere uitwerking van het bestemmingsplan is dan ook beoordeeld in hoeverre, gelet op de wettelijke kaders waar de gemeente zich aan moet houden, met de inhoud van de dorpsvisie rekening kan worden ge- houden. Omdat het bestemmingsplan zich beperkt tot toegelaten gebruiks- en be- bouwingsregels, kan dat ook alleen voor zover de onderwerpen uit de dorpsvisie

(28)

daarvoor relevant zijn. Uit hoofdstuk 7 over de planuitgangspunten is te herleiden in hoeverre met deze onderwerpen uit de dorpsvisie rekening kon worden gehou- den.

(29)

5. OMGEVINGSASPECTEN

5. 1. Inleiding

Naast het feit dat een nieuw bestemmingsplan binnen het vigerend beleid van Eu- ropa, het rijk, provincie en gemeente tot stand moet komen, dient ook rekening te worden gehouden met de omgevingsfactoren in en rond het plangebied. In de vol- gende paragrafen zijn de randvoorwaarden beschreven die uit deze omgevingsfac- toren voortvloeien.

5. 2. Milieuhinder 5.2.1 Bedrijfshinder

In de bebouwing aan weerszijden van de Schoterlandseweg is sprake van een menging van woon- en bedrijfsfuncties. Dit gebied is daarom aan te merken als

„gemengd gebied‟. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat de milieuhygië- nische situatie hier niet mag verslechteren. Daarom worden hier alleen die bedrij- ven toegestaan die in nabijheid van woningen kunnen worden uitgeoefend zonder onevenredige milieuhinder voor de nabij gelegen woningen te voorzaken. Het ge- mengde functiepatroon vereist daarom een op dit gebied toegespitste benadering.

Daarbij is gebruik gemaakt van de in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzone- ring” opgenomen aanbevelingen voor gemengde gebieden. Deze brochure maakt onderscheid naar bedrijfsfuncties die aanpandig aan woningen kunnen worden uit- geoefend (categorie 1) en functies die alleen bouwkundig gescheiden van wonin- gen kunnen worden uitgeoefend (categorie 2).

Om onevenredige milieuhinder te voorkomen zijn op plaatsen waar woningen niet bouwkundig zijn gescheiden van bedrijfsruimten (aaneengebouwd of alleen door een verdiepingsvloer gescheiden) alleen bedrijven in categorie 1 van deze VNG- lijst toegestaan. Op plaatsen die wel bouwkundig zijn gescheiden van woningen (of waar geen woningen voorkomen) zouden ook bedrijven in categorie 2 kunnen worden toegestaan. Uitgangspunt is echter ook om ten opzichte van de gebruiks- mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan geen zwaardere milieucatego- rieën toe te staan. Bedrijven in categorie 2 worden in die gevallen dan ook alleen toegestaan, indien het geldende bestemmingsplan deze al toestond.

Deze benadering geldt behalve voor bedrijven ook voor maatschappelijke voorzie- ningen. Ook maatschappelijke voorzieningen kunnen een nadelige invloed op nabij gelegen woningen uitoefenen en ook daarom is daarvoor een onderscheid ge- maakt in milieucategorieën. Via enkele afwijkingsbevoegdheden kan flexibel op veranderende omstandigheden worden ingespeeld. Bedrijven of maatschappelijke voorzieningen die niet in een bepaalde categorie zijn genoemd of die voor wat be- treft aard en invloed op de omgeving als een lagere milieucategorie kunnen wor- den aangemerkt, kunnen door het verlenen van een omgevingsvergunning alsnog worden toegestaan.

5.2.2 Agrarische bedrijven (geurhinder)

Niet alleen in het buitengebied zijn agrarische bedrijven gevestigd, maar ook in het onderhavige plangebied komen enkele agrarische bedrijven voor. Bij uitbreiding van deze agrarische bedrijven is de Wet Geurhinder en Veehouderij en de daarop gebaseerde “Beleidsnotitie geur” leidend in hoeverre uitbreidingen vanuit een goed woon- en leefklimaat kunnen worden toegestaan. In de „Beleidsnotitie Geur‟ en de daarbij behorende verordening heeft de gemeenteraad toepassing gegeven aan de wet opgenomen mogelijkheid voor lokaal maatwerk.

(30)

Dit „lokale maatwerk‟ houdt in dat bij uitbreidingen van agrarische bedrijven het

„stand-still-principe‟ wordt toegepast. Dit betekent dat de uitbreiding van een agra- risch bedrijf mogelijk is, mits de afstand van het emissiepunt ten opzichte van het geurgevoelige object niet afneemt en in ieder geval ten minste 50 m of 100 m be- draagt. Hiermee wordt omwonenden van agrarische bedrijven bescherming gebo- den en hebben agrarische bedrijven uitbreidingsmogelijkheden waarbij ze niet ver- plicht worden tot saneren van huidige dierenverblijven of emissiepunten.

De geurhindersituatie kan – behalve door een uitbreiding van een agrarisch bedrijf in de richting van een geurhindergevoelig object – ook verslechteren door de uit- breiding van een geur- of milieuhindergevoelig object in de richting van een agra- risch bedrijf. Dit kan er toe leiden dat er aanvullende maatregelen moeten worden getroffen door het agrarisch bedrijf omdat er na uitbreiding geen aanvaardbaar mi- lieusituatie meer bestaat, terwijl het agrarisch bedrijf niet is uitgebreid.

Om een dergelijke situatie te voorkomen, bevat het bestemmingsplan een regeling voor woningen welke zijn gelegen binnen een straal van 50 meter van een agra- risch bedrijf. Een uitbreiding van deze woning is alleen mogelijk indien er in verge- lijking met de al aanwezige bestaande bebouwing niet dichter naar de milieube- lastende bedrijvigheid toe wordt gebouwd, de milieubelastende bedrijvigheid op het belendende perceel in gunstige zin wordt verplaatst of beëindigd en/of er zo- danig technische voorzieningen worden getroffen dat de milieubelasting van de belendende bedrijvigheid afneemt.

5. 3. Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder bevat regels voor de maximale geluidsbelasting die nieuwe woningen of andere nieuwe geluidsgevoelige functies mogen ondervinden vanwe- ge het wegverkeerslawaai. Tenzij een weg is aangewezen als 30 km/h-zone, be- draagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB. In nieuwe situaties moet hieraan voldaan worden. Een deel van het plangebied is aangewezen als 30 km/h. Hier is akoes- tisch onderzoek daarom achterwege gelaten.

Voor de andere delen is - om een indicatie te verkrijgen van de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai - een akoestisch onderzoek1 uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat bij een aantal wegen in en nabij het plangebied de 48 dB- contour op enige afstand buiten de weg ligt en dat er woningen (deels) binnen de- ze 48 dB-contour vallen. Het betreft hier echter een bestaande situaties en aange- zien het bestemmingsplan niet voorziet in de bouw van nieuwe woningen of andere nieuwe geluidsgevoelige objecten wordt daarmee wel voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder.

5. 4. Water

Het Kabinet heeft in de Nota Waterbeleid in de 21e eeuw (WB21) onder- schreven dat er anders moet worden omgegaan met water. Er is een nieuwe aan- pak is vereist om de veiligheid te waarborgen, kans op wateroverlast te beperken, de problemen niet af te wentelen naar benedenstroomse gebieden en tegelijk duurzaam om te gaan met de hoeveelheid grond- en oppervlaktewater die ons ter beschikking staan. De drietrapsstrategieën „vasthouden, bergen en afvoeren‟ en

„schoonhouden, scheiden en zuiveren‟ zijn de basis van het nieuwe waterbeleid.

1 Onderzoek geluid en luchtkwaliteit t.b.v. actualisatie bestemmingsplan Oude/Nieuwehorne, Servi- cebureau De Friese Wouden, Drachten, aug. 2010 (bijlage 1)

(31)

Om de effecten van ruimtelijke ingrepen tijdig te signaleren, is de watertoets een verplicht onderdeel van ruimtelijke planvorming. De watertoets is een procesin- strument dat tot doel heeft de belanghebbenden op het gebied van water, al in het beginstadium bij de ruimtelijke planvorming te betrekken. Dit moet leiden tot een waterparagraaf in ruimtelijke plannen, waaruit blijkt wat het effect van het plan op de waterhuishouding is. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Wet- terskip Fryslân. In dit kader is daarom al bij de voorbereiding van dit bestem- mingsplan contact gezocht met Wetterskip Fryslân. De reactie van het Wetterskip is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting.

Daar waar het bestemmingsplan op basis van “direct recht” ruimte biedt voor “ech- te” ruimtelijke ingrepen zal het effect daarvan op de waterhuishouding moeten worden nagegaan. Het bestemmingsplan voor Oude- en Nieuwehorne betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan. De weinige, veelal perceelsgebon- den ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan, hebben geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. Voor het merendeel is het bestemmingsplan conserverend, waarbij het plan de juridische regeling bevat voor de bestaande si- tuatie. Het effect hiervan op het waterhuishoudkundig systeem is te verwaarlozen.

Het verhard oppervlak kan op basis van het bestemmingsplan toenemen als ge- volg van het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Dit is nu echter ook al het ge- val, waardoor er in wezen geen sprake is van een gewijzigde planologische situa- tie. Bij ontwikkelingen die op basis van een wijzigingsbevoegdheid zijn toegestaan, geldt dat bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid getoetst moet worden op de effecten op de waterhuishouding.

Uit de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) komt naar voren dat in het plan- gebied twee elementen voorkomen die voor de waterhuishouding relevant zijn. Dat betreft een regionale waterkering en rioolgemaal met een daarbij behorende pers- leiding.

Regionale waterkeringen

Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan een regionale kering (boezemkade).

Deze is op afbeelding 12 aangegeven. De boezemkade heeft met een bepaalde hoogte een kerende werking. Deze kerende werking moet te allen tijde gehand- haafd.

Afbeelding 12 Ligging Regionale waterkering (bron: www.dewatertoets.nl)

(32)

haafd worden. Aan beide kanten van de boezemkade hanteert het Wetterskip Fryslân een obstakelvrije zone van 5 meter, gerekend vanaf de teen van de kade.

Deze obstakelvrije zone is nodig voor beheer en onderhoud van de boezemkade.

Voor werkzaamheden binnen de kernzone en de obstakelvrije zone van de boe- zemkade is op grond van de Keur van het Wetterskip een vergunning nodig.

Rioolgemaal en persleidingen

Aan het Sevenaerspad is een rioolgemaal van Wetterskip Fryslân gevestigd. Dit ri- oolgemaal verzorgt de af- en doorvoer van rioolwater binnen Oude- en Nieuwehor- ne. Het Wetterskip hanteert een geurzone van 30m rondom het gemaal. Alle in- grepen binnen deze zone dienen gemeld te worden bij het Wetterskip. In het plan- gebied ligt ook een rioolpersleiding. Deze wordt via een zakelijk rechtstrook be- schermd.

Afbeelding 13 Rioolgemalen en persleidingen in het plangebied (bron:

dewatertoets.nl)

5. 5. Ecologie

De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet (Ffw) op 1 april 2002 en de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) op 1 ok- tober 2005 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt.

5.5.1 Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming heeft betrekking op de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de ecologische hoofdstructuur (EHS) en/of om ge- bieden die zijn aangewezen als Speciale Beschermingszone (SBZ) in de zin van de Europese Vogel- of Habitatrichtlijn (dan wel sinds 1 oktober 2005 op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998). Het plan ligt niet binnen de invloeds- sfeer van gebieden die onder het beschermingsregiem van de Natuurbescher- mingswet vallen en evenmin in of nabij gebieden die vallen onder de ecologische hoofdstructuur (de EHS-gebieden).

Binnen een straal van 3 kilometer van het plangebied liggen wel onderdelen van de Ecologische Hoofdstructuur. Vanwege het overwegend conserverend karakter van het bestemmingsplan heeft het plan geen effect op de ecologie. Er is dan ook geen sprake van een negatieve invloed op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en de EHS-gebieden.

(33)

Afbeelding 14 Beschermde natuurgebieden (Bron: Ministerie van E,L & I)

5.5.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten - die in de wet zijn aangewezen - niet gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld worden en is het niet toe- gestaan om nesten, holen of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, te vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst-soorten, zijn deze voorwaarden zeer streng.

Met ingang van 2005 is een aantal wijzigingen op de wet in werking getreden. Er zijn nu drie categorieën van soorten, ingedeeld op basis van zeldzaamheid of mate van bedreiging, waarvoor (onder voorwaarden) vrijstelling mogelijk is (lichte en middelzwaar beschermde soorten) of waarvoor ontheffing kan worden aange- vraagd (zwaar beschermde soorten). De eerder genoemde 'zorgplicht' houdt in dat iedereen dient te voorkomen dat zijn handelen nadelige gevolgen voor flora en fauna heeft. De toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt overigens niet in het kader van een bestemmingsplan, maar bij de werkelijke uitvoering van plannen.

Op voorhand zijn er geen aanwijzingen dat er ter plekke beschermde diersoorten voorkomen. Het bestemmingsplan heeft dan ook geen effect op de flora en fauna.

5. 6. Archeologie

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is het veilig stellen van het (Europese) archeologisch erfgoed. Dit moet met name gestal- te krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit houdt onder meer in dat bij de voorbereiding van ruimtelijke ingrepen meer aandacht moet worden besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden. Op grond van de Mo- numentenwet 1988 is de gemeente verplicht om bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeo- logische waarden in de bodem. Hiervoor is de Friese Archeologische Monumen- tenkaart Extra (FAMKE) een bruikbaar instrument. Op deze kaart is voor de hele provincie aangegeven wat de verwachtingswaarde is op het aantreffen van archeo- logische resten. Hieraan zijn adviezen gekoppeld over hoe om te gaan met deze waarden.

(34)

Advies steentijd-Bronstijd

De FAMKE geeft voor wat betreft de periode „Steentijd – Bronstijd‟ het vermoeden aan dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dat dit niet met zekerheid is te zeggen. De provincie beveelt daarom om bij ingre- pen van meer dan 5000 m² aan, een quickscan te verrichten. Een quickscan is een extensief booronderzoek waarmee duidelijk gemaakt wordt of het steentijdbodem- archief intact is. Bij een intact bodemarchief kan vervolgens over worden gegaan op een karterend onderzoek (6 boringen per hectare). Tevens dient te worden na- gegaan of er zich bekende vuursteenvindplaatsen en dobben in het gebied bevin- den. Deze locaties moeten dan vervolgens door middel van een archeologisch on- derzoek worden gewaardeerd De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorge- nomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan reke- ning dient te worden gehouden.

Afbeelding 15 Fragment FAMKE periode Steentijd – Bronstijd (Bron: Provincie Fryslân)

Voor een zeer klein gedeelte van het plangebied wordt vermoed dat er archeologi- sche resten uit de steentijd zich vlak onder de oppervlakte kunnen bevinden, afge- dekt door een dun veen- of kleidek. De conservering van eventueel aanwezige res- ten is nu nog goed, maar de archeologische resten zijn wel zeer kwetsbaar. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal twaalf boringen per hectare worden gezet, met een minimum van twaalf boringen voor gebieden kleiner dan een hectare.

De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen inzicht geven in de aanwezigheid van dekzandkopjes of -ruggen, waarop zich archeologische res- ten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op het micro- reliëf van het zand onder het veen- of kleidek. Mochten zich in de gebieden dek- zandkoppen of -ruggen bevinden, dan beveelt de provincie aan een waarderend onderzoek te laten verrichten op de gevonden koppen. De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoor- waarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

Advies ijzertijd – middeleeuwen

Voor het plangebied van geldt dat zich hier archeologische resten kunnen bevin- den uit de periode midden-bronstijd – vroege Middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg- en volmiddeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat ook de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naast het feit dat ontwikkelingen in het bedrijventerrein De Kavels binnen het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente tot stand moet komen, dient ook rekening

De gemeente Leusden laat een waardevolle kans liggen als zij zich niet aansluiten op het wind- netwerk dat wordt opgewekt in de grote windparken op de Noordzee en/of grote

Binnen de bestemming ‘water’ zijn de gronden bestemd voor water en oeverstroken met een functie voor het scheep- vaartverkeer, de waterrecreatie, natuur en de waterhuishouding..

een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en/of voor het ge- bruik van bouwwerken of gronden wordt geweigerd, indien dit bouwwerk en/of het gebruik behoefte

Daarom worden alleen die bedrijven toegestaan die in nabijheid van wo- ningen kunnen worden uitgeoefend zonder daarbij onevenredige milieuhinder voor de nabij gelegen woningen

Er dient ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwer- ken, werken en andere gebruiksvormen, rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere

 Langs het dijktraject zijn zowel buitendijks (schor en slik) en binnendijks (NAS-polder en Noordpolder) belangrijke hoogwatervluchtplaatsen aanwezig..  Naar verwachting hebben

In het bestuurlijk overleg met de provincie hebben wij afgesproken dat er met betrekking van de overlast van de brug, om deze overlast objectief te bepalen, een onderzoek