• No results found

Het sportscenario in editorial cartoons

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het sportscenario in editorial cartoons"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het sportscenario in editorial cartoons

Een studie naar de manieren waarop editorial cartoons het sportdomein gebruiken om politieke situaties te beschrijven en te

bekritiseren

Master thesis L.M. van Boekel s263935

Universiteit van Tilburg Faculteit Geesteswetenschappen Communicatie en Informatiewetenschappen Master Communicatie Design

Begeleider: Leonoor Oversteegen

Tweede lezer: Joost Schilperoord

(2)

1

Inhoudsopgave

Samenvatting 2

1 Inleiding 3

2 Theoretisch kader 7

2.1 Metaforen 7

2.2 Visuele metaforen 12

2.2.1 Advertenties 12

2.2.2 Cartoons 14

2.3 Modus van de cartoon 16

2.4 Sociale relatie theorie 18

2.6 Onderzoeksvragen 20

3 Methode 21

3.1 Aanleg corpus 21

3.2 Cartoon selectie 21

3.3 Procedure 22

4 Categorisch model 24

4.1 Het team 25

4.2 De tegenstander 28

4.3 De prijsuitreiking 31

4.4 De scheidsrechter 34

4.5 Het materiaal 37

4.6 Indelen nieuwe cartoons 40

5 Conclusie en discussie 48

5.1 Het sportscenario 48

5.2 Modus van de cartoon 49

5.3 Sociale relaties 49

5.4 Beperkingen en suggesties 51

Referenties 52

Bijlage 54

(3)

2

Samenvatting

Editorial cartoons zoals we die tegenkomen in kranten en tijdschriften hebben veelal als doel de complexe, politieke realiteit op een heldere manier af te beelden en zo begrijpelijk te maken voor de lezer. In de meeste gevallen maken cartoonisten hierbij gebruik van visuele metaforen. Een visuele metafoor biedt de mogelijkheid politieke situaties en actoren af te beelden in scenario’s die herkenbaar zijn voor het publiek. Voorbeelden van deze scenario’s zijn het keukenscenario, het transportscenario en het sportscenario. Om meer inzicht te krijgen in hoe en waarom deze metaforische scenario’s gebruikt worden is in het voorliggend onderzoek gekozen voor een case study van één van de meest voorkomende metaforische scenario’s in editorial cartoons: het sportscenario.

De analyses van cartoons met het sportscenario zijn gedaan aan de hand van drie theorieën. De Conceptual Blending Theory van Fauconnier & Turner (2002) is gebruikt om te bepalen hoe de combinatie van elementen uit het bron- en doeldomein uiteindelijk

resulteren in de betekenis van een cartoon. Met behulp van het cognitieve verwerkingsmodel van Schilperoord & van den Hoven (2011) is geanalyseerd hoe selectie en manipulatie van het sportscenario een standpunt van de cartoonist kan onthullen. Ook de sociale relaties die bestaan tussen actoren in een editorial cartoon zijn van invloed op de betekenis van cartoons.

De Sociale Relatie Theorie van Fiske (1992) is gebruikt om deze relaties in kaart te brengen en te bepalen welke rol ze spelen bij het achterhalen van de betekenis van een cartoon waarin het sportscenario wordt gebruikt.

Gebaseerd op het verzameld materiaal uit het corpus is uiteindelijk een model ontwikkeld waarin de mogelijkheden het sportscenario te gebruiken in een editorial cartoon ingedeeld zijn in een vijftal categorieën: het team, de tegenstander, de prijsuitreiking, de scheidsrechter en het sportmateriaal. Elk van deze categorieën correspondeert met een stereotype eigenschap van de sport in het algemeen, waarbij zowel de team- als de individuele sporten zijn meegenomen. In de meeste gevallen bleken cartoonisten gebruik maken van within-space distorsions om een statement in een cartoon te verwerken, de between-space contradiction kwam slechts zelden voor bij de cartoons uit het corpus. Verder bleek het type sociale relatie tussen de actoren in een cartoon sterk afhankelijk van tot welke categorie de cartoon behoort.

(4)

3

1. Inleiding

Cartoons behoren samen met onder andere stripverhalen en animatiefilms tot de familie van de grafische beelden. Net als stripverhalen van bijvoorbeeld Garfield of FC Knudde vertellen editorial cartoons een verhaal aan de lezer. Een groot verschil tussen deze vormen van het grafisch weergeven van een verhaal is dat waar strips meerdere kaders gebruiken om een verhaal te vertellen, een cartoonist alle informatie in een enkel kader moet zien te plaatsen (Barendse, 2011). Naast een verschil in de vorm waarin het verhaal vertelt wordt is ook het doel van een cartoon anders dan dat van een stripverhaal. Stripverhalen hebben vrijwel uitsluitend als doel lezers te vermaken en kunnen dus worden beschouwd als puur

amusement. Doordat cartoons een politiek statement kunnen bevatten hebben ze naast het bieden van amusement ook nog een andere doelstelling; het werk van een cartoonist kan bijdragen aan de politieke discussie en van invloed zijn op het politieke klimaat (Edwards, 1997). Wanneer een cartoon de politieke arena als onderwerp heeft wordt er gesproken van een editorial cartoon.

De invloed van editorial cartoons op de politieke discussie in een land werd al herkend tijdens de Eerste Wereldoorlog. In deze periode werd de propaganda afdeling van de

Amerikaanse overheid uitgebreid met een zogenaamd Bureau of Cartoons. Dit hield in dat de overheid met behulp van editorial cartoonisten probeerde de beeldvorming ten opzichte van de oorlog en de politieke keuzes van de Verenigde Staten te beïnvloeden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog begon de Amerikaanse overheid zelfs eigenhandig cartoons te produceren en te distribueren om draagvlak te creëren voor bepaalde militaire en politieke beslissingen (Edwards, 1997). In deze periode werden cartoonisten dan ook beschouwd als

gezaghebbende politieke commentatoren (El Refaie, 2009). Hoewel de invloed van de editorial cartoon nu wellicht niet meer zo groot is als toen zijn ze ook nu nog niet weg te denken uit onze hedendaagse kranten en tijdschriften.

Om te bepalen hoe cartoonisten met hun cartoons kunnen bijdragen aan politieke discussies, en deze zelfs kunnen sturen, moet eerst worden achterhaald hoe cartoons werken. Volgens Edwards (1997) verbinden editorial cartoons feit en fictie. Dit doen ze door een metaforische relatie te creëren tussen twee werelden, de echte wereld en de wereld in de cartoon (Barendse, 2011). Er is sprake van een metaforische relatie tussen de twee werelden wanneer de cartoonist een politieke situatie (het doeldomein) afbeeldt in een setting of scenario (het brondomein) dat ogenschijnlijk niet verbonden is aan de politiek (Schilperoord & Maes, 2011). Afbeelding 1 geeft hiervan een voorbeeld. De afgebeelde actoren in de cartoon staan symbool voor de Spaanse, Griekse, Portugese en Ierse overheid.

De financiële steun die lidstaten krijgen van de Europese Unie wordt door de cartoonist vergeleken met de proportie van een maaltijd. Er is in dit geval dus sprake van een combinatie van de politieke situatie in de werkelijkheid en een culinair scenario waarin de actoren uit het politieke domein zijn afgebeeld. Doordat één van de lidstaten een grotere maaltijd krijgt dan

(5)

4 de rest wil de cartoonist aantonen dat de EU-steun niet eerlijk wordt verdeeld. Cartoons kunnen dus een complexe situatie op een vereenvoudigde manier afbeelden om deze

begrijpelijk te maken voor het grote publiek, terwijl tegelijkertijd ook een politiek standpunt in de cartoon verwerkt kan worden.

Afbeelding 1 Het euro dieet

Doordat de editorial cartoon niet behoort tot één bepaalde academische discipline maar elementen bevat van zowel kunst, sociologie, politieke wetenschap als geschiedenis, is het kritisch onderzoek naar de editorial cartoon pas relatief recent op gang gekomen. Zo hebben El Refaie (2009), Schilperoord & Maes (2009) en Schilperoord & Van den Hoven (2011) onderzoek gedaan naar de structuur van een cartoon en het proces dat de lezer in staat stelt de betekenis van een cartoon te construeren. Verder zijn er verschillende wetenschappers die cartoons hebben geanalyseerd die vallen binnen één bepaalde tijdsperiode of één bepaald politiek onderwerp (Bounegru & Forceville, 2011; Edwards, 1997). Waar tot nu toe een stuk minder over bekend is, is de relatie die bestaat tussen de politiek en de specifieke scenario’s die gebruikt worden om politieke situaties in een cartoon af te beelden.

Schilperoord (2013) heeft hiertoe een eerste aanzet gegeven met zijn case study naar cartoons die gebaseerd zijn op de iconische Iwo Jima foto (afbeelding 2 en 3). Hierin is onderzocht hoe verschillende politieke situaties telkens met behulp van hetzelfde brondomein (de Iwo Jima foto) kunnen worden weergegeven en hoe dit type cartoons verwerkt wordt door de lezer.

(6)

5 Afbeelding 2 Iwo Jima cartoon (1) Afbeelding 3 Iwo Jima cartoon (2)

Ook in het voorliggend onderzoek zal worden nagegaan welke mogelijkheden één specifiek brondomein biedt om uiteenlopende politieke situaties af te beelden. Naast een brondomein dat bestaat uit één iconisch beeld, zoals de Iwo Jima foto, bestaan er ook brondomeinen die gebaseerd zijn op bepaalde metaforische scenario’s. In afbeelding 1 is al een voorbeeld te zien van het culinaire scenario. Andere veelvoorkomende scenario’s zijn het transportscenario (afbeelding 4), het medische scenario (afbeelding 5) en het sportscenario (afbeelding 6). De vraag is waarom deze scenario’s zo vaak voorkomen in editorial cartoons en wat ze zo geschikt maakt om politieke situaties en actoren in af te beelden.

Afbeelding 4 Het transportscenario

(7)

6 Afbeelding 5 Het medische scenario

Afbeelding 6 Het sportscenario

In dit onderzoek zal worden ingezoomd op één van deze veelvoorkomende scenario’s: het sportscenario. Onderzocht zal worden welke mogelijkheden dit brondomein biedt om politieke situaties mee af te beelden en hoe de cartoonist dit scenario gebruikt om een politiek statement in de cartoon te verwerken. Door de domain mappings (Coulson, 2006) tussen het sport- en het politieke domein te interpreteren en de Blending Theory van Fauconnier & Turner (2002) toe te passen op de sportcartoons uit het corpus zal worden

(8)

7 getracht een antwoord te geven op de vraag wat een bepaald scenario geschikt maakt om als brondomein te gebruiken in een editorial cartoon.

2. Theoretisch kader

Wanneer een onderwerp beschreven wordt met behulp van vocabulaire dat doorgaans behoort tot een ander domein is er sprake van een metaforische taaluiting (Coulson, 2006). In de poëzie worden metaforen voornamelijk gebruikt als ‘troop’, met als doel een bepaald literair effect te creëren (Deutscher, 2005). Volgens Lakoff & Johnson (1980) zijn metaforen echter veel meer dan slechts een middel om taal te verfraaien; ze zijn een prominent fenomeen in ons dagelijks taalgebruik. Deutscher (2005) noemt metaforen zelfs de enige manier om over abstracte concepten na te denken en hierover te communiceren. Het beschrijven van abstracte fenomenen in termen die afkomstig zijn uit een concreet domein stelt ons in staat de wereld om ons heen beter te begrijpen.

Metaforen komen echter niet alleen voor in taaluitingen; twee domeinen kunnen ook met elkaar verbonden worden met behulp van visuele metaforen (Schilperoord, Maes &

Ferdinandusse, 2009). In advertenties hebben visuele metaforen doorgaans als doel positieve kenmerken van een bepaald domein te verbinden aan het product waarvoor wordt

geadverteerd (Philips & McQuarrie, 2004). Ook editorial cartoons uit kranten en tijdschriften maken gebruik van visuele metaforen. Door een karikatuur te maken van een bepaalde politieke situatie en deze weer te geven met behulp van een metaforisch scenario kan een complexe situatie in één simpel beeld worden weergegeven (Maes & Schilperoord, 2009).

De vraag welke conceptuele representaties lezers vormen wanneer ze een cartoon proberen te interpreteren is al door een aantal onderzoekers behandeld. Zo heeft Barendse (2011) onderzocht hoe de interpretatie van machtsverhoudingen in cartoons wordt beïnvloed door de aanwezigheid van groot-klein manipulaties van de actoren. Verder analyseerde Schilperoord (2013) cartoons die gebaseerd zijn op de beroemde Iwo Jima foto en hoe dit iconische beeld gebruikt wordt om diverse politieke situaties af te beelden. Bounegrou &

Forceville (2011) hebben cartoons verzameld die betrekking hebben op de financiële crisis die ontstond in 2008 om zo te onderzoeken welke metaforische scenario’s gebruikt worden om dit onderwerp te behandelen. Hieruit bleek onder andere dat er een aantal specifieke brondomeinen is dat systematisch gebruikt wordt om dit doeldomein (de financiële crisis) af te beelden. Eerst zal nu dieper worden ingegaan op de gangbare opvattingen over talige metaforiek, vervolgens zal de visuele metafoor aan bod komen.

2.1 Metaforen

Een metafoor kan worden gezien als de uitkomst van een cognitief proces waarbij één bepaald kennisdomein wordt begrepen in termen van een ander kennisdomein (Lakoff &

Jonhson, 1980). Aan metaforisch taalgebruik ligt een conceptuele structuur ten grondslag waarin twee verschillende cognitieve domeinen zijn samengebracht. Het cognitieve proces dat plaatsvindt wanneer geredeneerd wordt over een domein in termen van een ander

(9)

8 domein wordt cross-domain mapping genoemd (Coulson, 2006). Hierbij wordt een

onderscheid gemaakt tussen het targetdomein (doeldomein) en het sourcedomein (brondomein). Bij een metaforische uiting wordt een hoorder uitgenodigd om het

targetdomein te begrijpen in termen van het sourcedomein. In de zogenaamde Conceptual Metaphor Theory (CMT) van Lakoff & Johnson (1980) wordt geclaimd dat de twee domeinen binnen een conceptuele metafoor verbonden worden op basis van bepaalde systematische overeenkomsten. Het voorbeeld dat Lakoff & Johnson (1980) gebruiken om dit aan te tonen is de KNOWING IS SEEING (WETEN IS ZIEN) metafoor. Een voorbeeld van de KNOWING IS

SEEING metafoor wordt gegeven in (1).

(1) Dat was een heldere uitleg van de situatie.

De spreker die uiting (1) doet, geeft daarmee aan dat hij dat wat zojuist is uitgelegd ook inderdaad goed begrepen heeft (i.e. KNOWING), maar doet dat door aan te geven dat de uitleg wat hem betreft helder is. Het woord helder is afkomstig uit het domein van het zien en geeft aan dat iets voor de kijker duidelijk zichtbaar is (i.e. SEEING); het heeft betrekking op de kwaliteit van het zicht. Er is hier sprake van een gebruik van het woord ‘helder’ om iets duidelijk te maken over een bepaalde mentale toestand. Kortom, de betekenis van ‘helder’ in deze zin kan verantwoord worden op basis van de KNOWING IS SEEING metafoor; een

element uit het domein van zien (SEEING) wordt gebruikt om iets te zeggen over de mate waarin het mogelijk is de situatie te begrijpen (KNOWING). De systematiek binnen de KNOWING IS SEEING metafoor wordt duidelijk als gekeken wordt naar (2) en (3).

(2) Ik zie nu in wat je bedoelde.

(3) Vanuit mijn oogpunt is de situatie heel anders.

Ook aan de voorbeelden (2) en (3) ligt de KNOWING IS SEEING metafoor ten grondslag.

Echter, waar in (1) de quality of vision wordt gebruikt iets te zeggen over de quality of

understanding is dit bij (2) en (3) niet het geval. In (2) wordt het werkwoord zien gebruikt om aan te geven dat iets begrepen wordt (KNOWING IS SEEING). En in (3) wordt het oogpunt van een persoon gebruikt om uit te drukken op welke manier iets begrepen wordt (KNOWER IS SEEER). De KNOWING IS SEEING metafoor is dus op veel verschillende manieren te gebruiken.

Dat de metafoor systematisch is (en niet random) blijkt ook uit het feit dat wanneer woorden uit het domein van SEEING worden veranderd van positief naar negatief, de interpretatie in het KNOWING domein mee verandert.

(4) Hij heeft een heldere kijk op het probleem.

(5) Hij heeft een vertroebelde kijk op het probleem.

De uitingen (4) en (5) zijn exact gelijk met uitzondering van het woord dat uit het SEEING domein afkomstig is. De mate waarin iets gezien kan worden is duidelijk verbonden aan de

(10)

9 uitingen in (4) en (5), iets wat helder (4) is is beter zichtbaar dan iets wat vertroebeld (5) is.

Door de betekenis van het woord uit het SEEING domein om te draaien (4=positief, 5=negatief) gebeurt hetzelfde met de betekenis van het KNOWING domein en met de betekenis van de uiting als geheel.

Een ander voorbeeld van een conceptuele metafoor is de POWER IS SIZE (MACHT ALS OMVANG) metafoor.

(6) Hij is de grote man binnen de Nederlandse politiek.

De uiting die weergegeven is in (6) gebruikt de term grote man om aan te geven dat de persoon over wie gesproken wordt erg belangrijk, en dus machtig, is binnen de Nederlandse politiek (POWER IS SIZE). En wanneer groot gelijk staat aan iemand met veel macht, staat klein gelijk aan iemand zonder macht (7).

(7) Zij kijkt neer op haar werknemers.

In (7) wordt gesproken over iemand die weinig respect heeft voor haar werknemers. Door de term neerkijken te gebruiken wordt geïmpliceerd dat de werknemers kleiner zijn dan de vrouw waar de uiting betrekking op heeft, en dus geen macht hebben. Ook op deze manier komt de metafoor POWER IS SIZE tot uitdrukking.

Als aanvulling op de Conceptual Metaphor Theory (Lakoff & Johnson, 1980)

introduceerden Fauconnier & Turner (2002) de Blending Theory. Waar bij de Conceptual Metaphor Theory de focus ligt op het identificeren en uitwerken van systematische

overeenkomsten tussen cognitieve domeinen in ons taalgebruik, is de Blending Theory met name gericht op het ontcijferen van specifieke uitingen waarbij geen sprake is van domeinen die systematische overeenkomsten bevatten (Coulson, 2006). De Blending Theory (of

Conceptual Blending Theory) onderscheidt vier zogenaamde mental spaces die een rol spelen bij deze informatie-integratie. Samen vormen deze vier mental spaces wat Fauconnier &

Turner (2002) een Conceptual Integration Network noemen. Er zijn altijd (minimaal) twee input spaces, waarvan er één verwijst naar het targetdomein en de andere naar het sourcedomein. De derde mentale space is de generic space; deze representeert de

elementen die input space 1 en 2 gemeenschappelijk hebben en die de grondslag vormen van de metaforische relatie. Tot slot is er de blended space; dit is de space die centraal staat in de Conceptuel Blending Theory. In deze space wordt door de beschikbare informatie in de input spaces te blenden nieuwe betekenis gecreëerd (de emergent meaning), wat leidt tot het begrijpen van de uiting.

Om aan te tonen hoe het samenvoegen van twee domeinen in een Conceptual

Integration Network nieuwe betekenis kan creëren gebruiken Fauconnier & Turner (2002) de metaforische uiting ‘that surgeon is a butcher’ (die chirurg is een slager) als voorbeeld.

Wanneer op deze manier een chirurg met een slager wordt vergeleken wil dat zeggen dat degene die spreekt over de chirurg hem/haar als incompetent en niet geschikt voor het vak

(11)

10 beschouwt. Om deze metafoor te ontcijferen moet er een blend plaatsvinden tussen het target- en sourcedomein. In het geval van ‘that surgeon is a butcher’ moeten de manier waarop te werk wordt gegaan en het uiteindelijke resultaat worden samengevoegd in de blended space (Grady, 2005). Waar een chirurg op een zorgvuldige manier in een patiënt snijdt met als uiteindelijk doel deze te genezen, is een slager met zijn manier van snijden juist vaak bezig om het dier te doden. Gedrag dat geschikt is om als slager te vertonen is zeer ongepast voor een chirurg. De emergent meaning die in de blended space ontstaat is dat de chirurg als incompetent wordt gezien wanneer deze wordt vergeleken met een slager.

Schema 1 geeft een overzicht van het Conceptual Integration Network van deze metaforische uiting.

(12)

11 Schema 1 Conceptual Intergration Network (Chirurg vs. Slager)

‘Die chirurg is een slager’

Generic space:

- Een Agent - Een Patient - Een snij instrument

Input space 1:

Chirurg - Chirurg - Patiënt - Scalpel Doel:

Genezen van een patiënt Manier:

Zorgvuldig snijden

Input space 2:

Slager - Slager

- Dier - Slagersmes

Doel:

Doden van het dier Manier:

Diepe messteken, agressief snijden

Blended space:

- Chirurg vs. Slager - Patiënt vs. Dier - Scalpel vs. Slagersmes

Doel:

Genezen van een patiënt Manier:

Diepe messteken, agressief snijden Emergent meaning:

Incompetentie

(13)

12 2.2 Visuele metaforen

Als metaforen inderdaad een primair conceptueel verschijnsel zijn, zoals Lakoff & Johnson (1980) stellen, dan zijn ze geen exclusief talig fenomeen; ze moeten dan ook in andere coderingssystemen voor kunnen komen. Een voorbeeld van een niet-talige metafoor is de visuele metafoor (Forceville, 1996); deze komt met name vaak voor in advertenties (Philips &

McQuarrie, 2004; Maes & Schilperoord, 2008) en editorial cartoons (Schilperoord, 2013;

Bounegrou & Forceville, 2011; Barendse, 2011).

In advertenties hebben visuele metaforen doorgaans als doel positieve kenmerken van een bepaald domein te verbinden aan het product waarvoor wordt geadverteerd (Philips &

McQuarrie, 2004). Volgens Philips & McQuarrie (2004) zijn er drie verschillende visuele structuren die een bron- en doeldomein kunnen combineren, deze zullen worden besproken in paragraaf 2.2.1. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2.2 aandacht besteed aan de wijze waarop editorial cartoons gebruik maken van visuele metaforen om complexe situaties op een

simpele, begrijpelijke manier weer te kunnen geven (El Rafaie, 2003) en de rol die metaforische scenario’s hierbij spelen (Schilperoord & Maes, 2009).

2.2.1 Advertenties

Afbeelding 1 Visuele metafoor in advertentie (juxtapositie)

1) Afbeelding 1 is een advertentie voor een type vervoersmiddel, in dit geval een trein. De trein wordt doormiddel van juxtapositie, het onder of naast elkaar weergeven van twee afbeeldingen, vergeleken met een havik (Philips & McQuarrie, 2004). Dit kan worden gezien als de visuele variant van de zin ‘deze trein is als een havik’. Het doel van de advertentie is om

(14)

13 zo een aantal positieve elementen van het sourcedomein (de havik) te projecteren op het targetdomein (de trein). Kenmerken als gedetermineerdheid, snelheid en aerodynamica, typische kenmerken van een roofvogel, worden op deze manier gekoppeld aan het beeld van de trein. Het projecteren van (positieve) eigenschappen van het sourcedomein op het

targetdomein vanuit een marketingoogpunt is ook op andere manieren te realiseren dan ze simpelweg naast (of onder) elkaar weer te geven. Philips & McQuarrie (2004) noemen naast juxtapositie nog 2 andere visuele structuren: fusion (samenvoegen) en replacement

(vervanging).

2) Bij fusion worden de 2 domeinen als één geheel afgebeeld, zoals in afbeelding 2 te zien is.

Hier zijn een autosleutel en een stadsbeeld samengevoegd en als een enkel onderdeel afgebeeld. Dit type auto is volgens de adverteerder (Ford) uitermate geschikt voor het rijden door een stad en dit wordt in de advertentie tot uiting gebracht door de sleutel van de auto gedeeltelijk als een stad af te beelden.

Afbeelding 2 Visuele metafoor in advertentie (fusion)

3) Afbeelding 3 toont een voorbeeld van het derde type visuele structuur: replacement. Hier worden 2 flessen Spa afgebeeld op een plek waar men normaal gesproken 2 batterijen zou verwachten. Het belangrijkste kenmerk van batterijen is dat ze energie leveren. Door de flessen Spa zo af te beelden wordt gesuggereerd dat het drinken van Spa je energie geeft.

(15)

14 Afbeelding 3 Visuele metafoor in advertentie (replacement)

2.2.2 Cartoons

In de marketingsetting kunnen visuele metaforen dus worden gebruikt om een product of dienst met iets anders te vergelijken en zo (positieve) kenmerken van het sourcedomein op het targetdomein te projecteren (Philips & McQuarrie, 2004). Het combineren van twee domeinen met behulp van een visuele metafoor komt ook voor in de editorial cartoon. Een cartoon is volgens Schilperoord & Maes (2009) een illustratie met een sociale boodschap waarin een bepaalde sociaal-politieke gebeurtenis of persoon wordt afgebeeld en

becommentarieerd. Edwards & Winkler (1997) omschrijven cartoons als ‘a graphic presentation typically designed in a one-panel, non-continuing format to make an independent statement or observation on events or social policy’. Wanneer cartoons

bekekenen worden aan de hand van de visuele structuren van Philips & McQuarrie (2004) kan gesteld worden dat ze een vorm van fusion gebruiken: ‘a visual fusion of elements from two separate areas into one spatially bounded entity’ (Caroll, 1996), terwijl anderen claimen dat cartoons functioneren op basis van replacement: ‘a replacement of an expected visual element by an unexpected one’ (Forceville, 1996).

Visuele metaforiek in cartoons wordt veelal bekeken vanuit het metaforisch scenario dat gebruikt wordt (Schilperoord & Maes, 2011). Een metaforisch scenario is volgens Musollf (2006, in Schilperoord & van den Hoven, 2011):

“A set of assumptions made by competent members of a discourse community about aspects of the source situation, (…) its participants and their roles, the „dramatic‟ storylines and their outcomes (..) and conventional evaluations of whether they (the storylines) count as

succesfull or unsuccesfull, normal or abnormal, permissible or illegitimate”.

(16)

15 Er is sprake van een ‘scenario metafoor’ als de cartoonist een bepaald scenario gebruikt als brondomein van de cartoon om zo een situatie of actor uit het doeldomein weer te geven (Feteris, 2012). Voorbeelden van veelvoorkomende metaforische scenario’s zijn het

sportscenario, het oorlogsscenario en het transportscenario. Metaforische scenario’s maken gebruik van ‘personificatie’; een actor uit het doeldomein (bijvoorbeeld een politicus) wordt weergegeven in een brondomein met een metaforisch scenario (bijvoorbeeld het

sportscenario) met als doel kenmerken van het brondomein over te dragen op het

doeldomein en zo te komen tot een nieuwe betekenis (Barendse, 2011). De betekenis van een cartoon die gebruik maakt van een metaforisch scenario kan worden achterhaald door de voorkennis van een bepaald scenario te combineren met kennis over de actuele situatie waarop de cartoon betrekking heeft (Feteris, 2012).

Om vast te stellen of er in een cartoon sprake is van een metaforisch scenario moet worden nagegaan of de actoren in de cartoon zijn afgebeeld in de rol waarin ze bekend zijn bij het publiek (Schilperoord & Maes, 2011). Wanneer een actor is weergegeven in de rol waarin deze bekend is bij het publiek spreken we van een ‘X als X’ representatie en is er geen

metaforisch scenario aanwezig (Schilperoord & Maes, 2011). In afbeelding 4 is hiervan een voorbeeld te zien. In deze cartoon is de Amerikaanse president Barack Obama afgebeeld op de manier zoals we hem kennen, namelijk als president van Amerika die spreekt tijdens een persconferentie of toespraak. In deze cartoon wordt geen gebruik gemaakt van een

metaforisch scenario.

Afbeelding 4 Obama over Arabische landen

In cartoons waar wel sprake is van een metaforisch scenario zijn de actoren of gebeurtenissen afgebeeld op een manier zoals ze niet bekend zijn bij het publiek, dit wordt een ‘X als Y

(17)

16 representatie’ genoemd (Schilperoord & van den Hoven, 2011). Afbeelding 5 is hiervan een voorbeeld. Hier wordt politicus Thom de Graaff afgebeeld als kok in een keuken. Het beeld van Thom de Graaff als kok komt niet overeen met hoe wij Thom de Graaff kennen; hij is in deze hoedanigheid geen publiek figuur. Aangezien de politicus (X) is weergeven als kok (Y) is er in deze cartoon sprake van een metaforisch scenario.

Afbeelding 5 Thom de Graaff en het nieuwe kiesstelsel in het kook-scenario

2.3 Modus van de cartoon

Cartoons die een metaforisch scenario gebruiken, en waar dus sprake is van een ‘X als Y’

(Schilperoord & van den Hoven, 2011). De drie mogelijkheden die een cartoonist heeft om met een cartoon iets over een bepaalde actor te stellen zijn weergegeven in tabel 1 (Schilperoord & van den Hoven, 2011; Barendse, 2011).

Tabel 1 Cartoonmodus en metaforische scenario’s

Cartoonmodus Selectie en afbeelden van de scenario’s

Neutrale weergave Geschikte selectie en neutrale afbeelding van het scenario

Within-space evaluation (distorsie in brondomein)

Geschikte selectie en niet-neutrale afbeelding van het scenario

Between-space contradiction (clash tussen bron- en doeldomein)

Selectie niet geschikt

(18)

17 Onder ‘neutrale weergave’ (type 1) vallen cartoons die niets anders doen dan ‘X’ weergeven als ‘Y’; het gekozen scenario is op een neutrale manier afgebeeld en de vergelijking tussen bron- en doeldomein levert voor de lezer geen problemen op (Schilperoord & van den Hoven, 2011). Voorbeelden van dit type cartoons zijn politieke tegenstanders die worden afgebeeld als tegenstanders tijdens een sportwedstrijd of een politiek bestuurder die wordt afgebeeld als bestuurder van een voertuig. Wanneer het geselecteerde scenario neutraal is afgebeeld en de selectie geen problemen oplevert spreken we van een kwalificatie van de referent (Barendse, 2011).

Als het geselecteerde scenario niet neutraal is afgebeeld, is er naast de kwalificatie van een referent ook sprake van een evaluatie. Dit is het geval in de cartoon uit afbeelding 5, waar politicus Thom de Graaff als kok is afgebeeld in het ‘kook- of keukenscenario’. Hier is het gekozen scenario niet neutraal afgebeeld; om een goede maaltijd te kunnen bereiden dient een keuken er ordelijk en schoon uit te zien en dit is overduidelijk niet het geval in de cartoon in afbeelding 5 (uit Schilperoord & van den Hoven, 2011), waar op verschillende plekken viezigheid en rommel afgebeeld is. Dit is een geval van een slechte manier van koken en wanneer er op een slechte manier wordt gekookt is de kok slecht, in dit geval politicus Thom de Graaff. Door deze politicus als incapabele kok weer te geven in dit metaforisch scenario is de evaluatie van de cartoonist dus dat Thom de Graaff een incapabel politicus is. Het niet- neutraal weergeven van een scenario wordt een distorsie van het brondomein of een within space evaluation genoemd (Schilperoord & van den Hoven, 2011). In dit type cartoons is er naast een kwalificatie van de referent ook sprake van een evaluatie als ‘X is een slechte Y’.

Tot slot zijn er cartoons die een metaforisch scenario gebruiken dat ongeschikt is om een bepaalde situatie mee weer te geven, zoals die in afbeelding 6 (uit Schilperoord & van den Hoven, 2011). Het standpunt van de cartoonist komt in dit geval niet tot uiting via een distorsie (of manipulatie) van het brondomein, maar door het selecteren van een scenario dat niet geschikt is om de situatie uit het doeldomein (in dit geval: internationale politiek) weer te geven.

Afbeelding 6 Leraar Amerika en het schooljongetje Cuba

Het brondomein in deze cartoon betreft de situatie in een klaslokaal waarbij een leraar een

‘stoute’ leerling straft door hem in de hoek te zetten. De cartoonist beeldt dus af dat de

(19)

18 Verenigde Staten, te zien aan de mouw rechts in de cartoon, Cuba terechtwijst. Het

klaslokaalscenario wordt hier gebruikt om de relatie tussen de twee landen af te beelden.

Volgens Schilperoord & van den Hoven (2011) is er bij de situatie in een klaslokaal waarbij een leraar een leerling terecht wijst of straft sprake van een verschil in hiërarchie. De leraar staat boven de leerling in deze hiërarchie en is dus gelegitimeerd een leerling te behandelen op de manier zoals die is weergegeven in de cartoon.

De selectie van dit scenario is echter ongeschikt voor het weergeven van de

referenten in de cartoon omdat van een hiërarchische relatie geen sprake is bij internationale betrekkingen tussen soevereine staten. De relatie tussen landen functioneert op basis van gelijkheid; geen enkel land staat hiërarchisch boven een ander. Doordat de cartoonist een typisch voorbeeld van een sourcedomein met hiërarchische structuur heeft gekozen (leraar- leerling) ontstaat er een clash tussen de twee domeinen. Deze clash wordt een between space contradiction genoemd (Schilperoord & van den Hoven, 2011). Er is hier, naast een evaluatie van de actoren, ook sprake van argumentatie; de Verenigde Staten zijn ‘slecht’

omdat ze zichzelf in de cartoon een rol toe-eigenen (de rol van leraar) ten opzichte van Cuba (de leerling) die een hiërarchische relatie impliceert waar in werkelijkheid geen sprake van hoort te zijn. De keuze voor een scenario met hiërarchische verschillen tussen de actoren is in dit geval dus niet geschikt (zie tabel 1).

De hiërarchische relatie tussen de actoren in het klaslokaal-scenario is doorslaggevend bij het achterhalen van de betekenis van de cartoon en het standpunt van de cartoonist. Er bestaan, naast hiërarchische relaties, nog andere vormen van sociale relaties die van toepassing kunnen zijn op de actoren in een cartoon. In paragraaf 2.4 wordt een theorie besproken die betrekking heeft op de mogelijke sociale relaties die tussen actoren kunnen bestaan: de ‘sociale relatie theorie’ van Fiske (1992).

2.4 Sociale relatie theorie

Fiske (1992) heeft de mogelijke sociale relaties die kunnen bestaan tussen personen verdeeld in vier categorieën. Hierbij spelen macht, gelijkheid, coöperatie en competitie een belangrijke rol. Het model dat Fiske (1992) ontwikkelde zal hieronder worden besproken en worden geplaatst in de context van het sportscenario.

Equality matching

In sociale relaties met een equality matching karakter staat gelijkheid tussen de actoren centraal. Er is hierbij vaak sprake van competitie tussen de actoren waarbij de

omstandigheden voor iedereen hetzelfde zijn. Doordat de regels binnen dit type relatie voor iedereen hetzelfde zijn is er sprake van balans en wederkerigheid tussen personen.

In het sportdomein bestaat dit type relatie tussen sporters of teams die het tegen elkaar opnemen in een competitieve wedstrijd. De scheidsrechter moet ervoor zorgen dat de omstandigheden voor iedereen zoveel mogelijk gelijk zijn zodat er sprake kan zijn van een eerlijke wedstrijd tussen de teams of individuele sporters. Wanneer er vals wordt gespeeld is er geen sprake meer van een equality matching relatie.

(20)

19 Communal sharing

Het communal sharing model is gebaseerd op eenheid binnen een bepaalde groep mensen.

In dit type relatie ligt de focus vooral op wat men gemeenschappelijk heeft met elkaar.

Individuele verschillen worden als minder belangrijk gezien dan het gezamenlijk belang van de groep. Beslissingen worden doorgaans op basis van consensus genomen, aangezien geen van de individuen macht heeft om voor anderen te beslissen.

In het sportdomein is er sprake van een communal sharing relatie tussen sporters die deel uitmaken van hetzelfde team. Het teambelang staat boven het individuele belang. Dit type relatie geldt enkel voor de sporters die actief deelnemen aan de wedstrijd. Tussen sporters en coach bestaat geen communal sharing relatie aangezien de coach een hogere hiërarchische positie heeft dan de spelers en dus een vorm van macht bezit.

Authority ranking

In tegenstelling tot communal sharing is binnen een authority ranking relatie wel een verschil in hiërarchie aanwezig. Er is dus sprake van een vorm van ongelijkheid of asymmetrie in de macht die personen binnen deze relatie hebben. De persoon die bovenaan staat in de

hiërarchie heeft doorgaans meer privileges en aanzien dan de personen lager in de hiërarchie.

De relatie tussen coach en sporter(s) is hiervan dus een voorbeeld vanuit het

sportdomein. Ook de scheidsrechter heeft een hogere hiërarchische positie en bezit dus een bepaalde macht ten opzichte van de sporters waardoor er sprake is van een authority ranking relatie tussen sporter(s) en scheidsrechter.

Market pricing

In het laatste model, market pricing, spelen onafhankelijke verhoudingsmaten een voorname rol. Een bepaald element, bijvoorbeeld geld, wordt centraal gesteld en alle andere elementen worden als niet (of minder) belangrijk gezien. De verhouding tussen personen in dit type relatie is dus gebaseerd op slechts één enkel kenmerk.

In de sport is er met name sprake van een market pricing relatie tussen sportclubs in het voetbal of het wielrennen die op de transfermarkt op zoek zijn naar nieuwe spelers. Hierin is het element ‘geld’ zo doorslaggevend voor de mogelijkheden spelers aan te trekken via transfersommen of hoge salarissen dat er sprake is van een market pricing relatie tussen de verschillende clubs.

Bounegrou & Forceville (2011) hebben onderzocht welke metaforische scenario’s gebruikt worden om een specifiek doeldomein af te beelden. De vraag die door hun nog niet beantwoord wordt is: waaròm deze scenario’s? Wat moet een domein bieden om als

brondomein te fungeren in visuele metaforiek? Welke relaties onderhouden bron- en doeldomein bij visuele metaforiek? Aangezien beantwoording van deze vraag een grootschalig onderzoek vergt, ligt een beperking in de vorm van een ‘case study’ voor de hand. In voorliggend onderzoek is gekozen voor een uitvoerige analyse van een van de meest voorkomende metaforisch scenario’s (brondomein): het sportdomein als bron domein voor het doeldomein: de politieke arena. Onderzocht zal worden welke mogelijkheden het

(21)

20 sportscenario biedt om politieke situaties af te beelden, hoe de keuze voor een bepaald type cartoon en het manipuleren van een cartoon een kritisch standpunt van de cartoonist kan onthullen (Schilperoord & van den Hoven, 2011) en hoe gebruik wordt gemaakt van sociale relaties/rollen om de boodschap over te brengen (Fiske, 1992).

2.6 Onderzoeksvragen

1. Op welke manieren wordt het sportscenario in editorial cartoons gebruikt om politieke situaties/actoren te beschrijven en te bekritiseren?

1.1 Welke rol speelt de modus van de cartoon (within-space evaluation en between-space contradiction) in sportcartoons bij het achterhalen van het standpunt van de cartoonist?

1.2 Welke sociale relaties doen zich voor tussen actoren in een editorial cartoon met het sportscenario?

(22)

21

3. Methode

3.1 Aanleg corpus

De cartoons die tot het corpus van deze thesis behoren zijn afkomstig van twee bronnen: Tom Janssen (www.tomjanssen.net) en Cagle (www.cagle.com). De combinatie van deze twee bronnen garandeert een variatie in de onderwerpen van de cartoons in het corpus en de politieke oriëntatie van de cartoonisten. De cartoons die afkomstig zijn van Tom Janssen hebben voornamelijk betrekking op Nederlandse en Europese politieke situaties. Tom Janssen (Breda, 1950) is een politiek tekenaar wiens cartoons onder andere in het dagblad Trouw verschijnen, als ook in een aantal regionale kranten als het Brabants Dagblad, het Utrechts Nieuwsblad en het Limburgs Dagblad.

Via Cagle.com is het grootste deel van de internationale cartoons verkregen. Deze website biedt een verzameling van cartoons van over heel de wereld die door de bezoekers van de website kunnen worden beoordeeld. Naast een rating die aan een cartoon kan worden toegekend is het ook mogelijk in de comment sectie een reactie te plaatsen en de cartoon te delen via diverse sociale media. Andere voordelen van Cagle.com zijn dat de cartoons automatisch op basis van het onderwerp zijn ingedeeld in categorieën en dat het mogelijk is alle cartoons van één bepaalde cartoonist op te vragen. Alle cartoons die zijn opgenomen in het corpus, zowel via Tom Janssen als Cagle, zijn gepubliceerd in de periode tussen 2005 en begin 2014.

3.2 Selectie van cartoons

Het corpus bestaat uitsluitend uit cartoons die de sport als brondomein gebruiken en een politieke situatie of actor als onderwerp hebben. Alle cartoons die in het corpus zijn opgenomen voldoen aan de volgende drie criteria:

1) Het onderwerp van de cartoon betreft een politieke situatie en/of actor.

Alle cartoons die in het corpus zijn opgenomen gebruiken de politiek als doeldomein. Dit type cartoon wordt ook wel een ‘editorial cartoon’ genoemd. Cartoons met bijvoorbeeld sport, rechtspraak of wetenschap als onderwerp voldoen niet aan dit criterium en maken dus geen deel uit van het corpus van dit onderzoek.

2) De cartoon bevat een ‘X als Y’ representatie.

Dit criterium heeft betrekking op de aanwezigheid van een metaforisch scenario. Er is enkel sprake van een metaforisch scenario als de politieke actor of situatie uit het doeldomein is weergegeven op een manier zoals deze niet bekend is bij het publiek. Wanneer een politicus is afgebeeld als politicus in een politieke context spreken we van een ‘X als X’ representatie en is er geen metaforisch scenario aanwezig in de cartoon. Dit type cartoon is niet opgenomen in het corpus.

(23)

22 3) De cartoon maakt gebruik van het sportscenario.

Het corpus bestaat uitsluitend uit cartoons waarin de sport het brondomein is. Cartoons waarin politici of politieke situaties zijn afgebeeld in een ander scenario dan het sportscenario maken geen deel uit van het corpus van dit onderzoek. Voorbeelden hiervan zijn het

transportscenario, het oorlogsscenario en het medische scenario. Dit houdt in dat in het corpus enkel cartoons zijn opgenomen waar een sportwedstrijd of het resultaat van een sportwedstrijd wordt afgebeeld. Het corpus bevat een grote variatie aan sporten die als brondomein gebruikt worden, de meest voorkomende sporten in het corpus zijn boksen (14 cartoons), atletiek (13 cartoons) en American Football (11 cartoons).

3.3 Procedure

Om te achterhalen waarom bepaalde scenario’s gebruikt worden om specifieke doeldomeinen af te beelden en hoe deze domeinen zich tot elkaar verhouden is een grootschalig onderzoek noodzakelijk. Om deze reden is in dit onderzoek niet gekozen voor een kwantitatief onderzoek in de vorm van een experiment, maar voor een ‘case study’ van één specifiek brondomein: de sport. Cartoons die gebruik maken van dit brondomein en voldoen aan de criteria die staan beschreven in paragraaf 3.1 (in totaal 58) zijn geanalyseerd met behulp van de Blending Theory van Fauconnier & Turner (2002), het cognitief

verwerkingsmodel van Schilperoord & van den Hoven (2011) en de Sociale Relatie Theorie van Fiske (1992).

Ten eerste is voor elke cartoon uit het corpus bepaald welke elementen afkomstig zijn uit het politieke domein (doeldomein) en welke elementen behoren tot het sportdomein (brondomein). Vervolgens is, met behulp van Fiske’s Sociale Relatie Theorie (1992), vastgesteld welke relatie er bestaat tussen de actoren in de cartoon (equality matching, communal sharing, authority ranking of market pricing). Hierna is bepaald of de cartoonist gebruik maakt van een distorsie van het brondomein (within space evaluation), een clash tussen bron- en doeldomein (between space contradiction) of een neutraal afgebeelde cartoon. Door gebruik te maken van de Blending Theory van Fauconnier & Turner (2002) en de Conceptual Integration Networks (tabel 1) is tot slot de betekenis van de cartoon en het standpunt van de cartoonist achterhaald (zie paragraaf 2.1).

De cartoons zijn hierna ingedeeld in vijf categorieën die gebaseerd zijn op een aantal kenmerkende elementen van het sportdomein die structureel bleken terug te keren in cartoons over politieke situaties en actoren. Deze telkens terugkerende elementen uit het sportdomein (het team, de tegenstander, de prijsuitreiking, de scheidsrechter en het sportmateriaal) vormen samen het categorisch model van de editorial sportcartoon

(hoofdstuk 4). Elk van deze categorieën omvat één basiselement uit het sportdomein en voor elke cartoon uit het corpus geldt dat deze tot één van deze vijf categorieën behoort. Aan de hand van de Sociale Relatie Theorie van Fiske (1992) en het principe van domain mapping (Coulson, 2002) is ook elke categorie als geheel geanalyseerd om zo de vijf categorieën met elkaar te kunnen vergelijken.

(24)

23 Nadat alle cartoons die behoorden tot het corpus ingedeeld waren in één van de vijf categorieën is als toevoeging aan het onderzoek nog een aantal cartoons geanalyseerd die pas na de vorming van het originele corpus zijn gepubliceerd (tussen februari en augustus van 2014), dit is gebeurd volgens dezelfde analysemethode als de cartoons uit het originele corpus. Ook deze cartoons zijn vervolgens in één van de vijf categorieën ingedeeld.

(25)

24

4. Categorisch model

In dit onderzoek is gekozen voor een multiple case study design om inzicht te krijgen in de functie en werking van het sportscenario in editorial cartoons. Om te achterhalen op welke manieren het sportdomein gebruikt wordt om politieke situaties en actoren te beschrijven en te bekritiseren is onder andere gekeken naar de systematische overeenkomsten die bestaan tussen elementen uit het sportdomein en elementen uit het politieke domein. Tabel 2 dient als voorbeeld van de mogelijke domain mappings (Coulson, 2006) die bestaan tussen het brondomein sport en het doeldomein politiek. Tabel 3 geeft een volledig overzicht van de verdeling van de cartoons uit het corpus over de vijf categorieën, de modus van de cartoon en het type sociale relatie tussen de actoren in de cartoon.

Tabel 2 Domain mapping: politiek en sport

POLITIEK SPORT

Politici  Sporters

Politieke partij  Sportteam

Partijleider  Coach/Aanvoerder Politieke strategie  Sportieve tactiek

Conflicten binnen partij  Onsamenhangend team Politieke tegenstander  Sportieve tegenstander Politieke overwinning  Sportieve overwinning Politieke nederlaag  Sportieve nederlaag Machtsverschillen  Ongelijke wedstrijd

Liegen  Vals spelen

Verkiezingsfraude  Matchfixing Kamervoorzitter  Jury

Media  Scheidsrechter

Verkiezingsuitslag  Sportieve resultaat

(26)

25 Tabel 3 Corpusverdeling over categorieën, cartoonmodus en sociale relatie

Categorie Cartoon modus Sociale relatie

Within-space evaluation

Between-space contradiction

Neutraal EM CS AR MP N.v.t.

Team (n=8) 6 - 2 - 8 - - -

Tegenstander (n=19)

12 1 6 17 - - - 2

Prijsuitreiking (n=6)

4 1 1 4 - 1 - 1

Scheidsrechter (n=7)

7 - - - - 7 - -

Materiaal (n=18)

18 - - 10 1 - 1 6

Totaal (n=58) 47 2 9

31 9 8 1 9

4.1 Het team

Een teamsport is een sport waarbij een groep individuen samenwerkt om een gezamenlijk doel te bereiken. Bij sporten als voetbal en basketbal is het doel om als team meer punten te scoren dan het team van de tegenstander, voor andere sporten als roeien en bobsleeën geldt dat een team door samen te werken zo snel mogelijk een bepaalde afstand moet afleggen.

Ook sporten die doorgaans individueel worden uitgeoefend bevatten regelmatig onderdelen die als team uitgevoerd worden. Zo is er in het schaatsen, naast de individuele afstanden, op grote toernooien vaak een teamachtervolging waarbij twee teams het tegen elkaar opnemen.

Ook het hardlopen kent in de estafette een onderdeel waarbij een team van vier atleten samenwerkt om andere teams te verslaan. Het samenwerken in teamverband neemt dus een belangrijke plaats in binnen het brondomein van de sport. Tot de categorie ‘team’ behoren ook de strategieën en tactieken die teams gebruiken om de wedstrijd tot een zo goed mogelijk einde te brengen. Een goed functionerend team maakt gebruik van een strategie waarbij teamleden hun specifieke kwaliteiten kunnen benutten en elkaar kunnen versterken (Chong, 2007).

Wanneer gekeken wordt naar de sociale relatie die bestaat tussen sporters, is er tussen teamgenoten sprake van een cummunal sharing relatie (Fiske, 1992). Het individuele belang van de sporter is hierbij ondergeschikt aan het belang van het team als geheel. Zo heeft in het voetbal een spits vaak als individueel doel om zoveel mogelijk doelpunten te maken, terwijl het gezamenlijk doel van het team is om de wedstrijd te winnen. Wanneer de spits vier doelpunten maakt maar zijn team meer doelpunten tegen krijgt dan de tegenstander is het gezamenlijk doel niet behaald en is de individuele prestatie van de spits dus niet

doorslaggevend. Tussen twee (of meer) teams die het tegen elkaar opnemen is er sprake van

(27)

26 een competitieve relatie die is gebaseerd op gelijkheid tussen de teams, deze relatie valt binnen het Fiske model (1992) daarom in de categorie equality matching.

In het doeldomein politiek zijn er verschillende elementen die overeenkomsten hebben met de teamsport. Zo kan een politieke partij vergeleken worden met een sportteam; leden van een politieke partij moeten, net als in een sportteam, samenwerken om een gezamenlijk doel te kunnen bereiken. Ook hebben leden van een sportteam vaak verschillende functies en kwaliteiten waarmee ze elkaar kunnen aanvullen, hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verdediger en een aanvaller. Ook dit teamelement is terug te vinden in de politiek, waar leden van een politieke partij verschillende expertises hebben en op een verschillende manier bijdragen aan het succes van de partij als geheel. Verder kunnen meerdere politieke partijen ook samen tot een team behoren, zoals het geval is wanneer er een coalitie gevormd wordt om tot een regering te komen. De individuele belangen van de afzonderlijke partijen dienen op dat moment ondergeschikt te worden aan het belang van de regeringscoalitie.

Hetzelfde geldt op een internationaal niveau waarbij diverse landen als een team opereren zoals dat gebeurd in de Europese Unie.

Aangezien een team enkel goed kan functioneren wanneer er op een goede manier wordt samengewerkt tussen de teamleden gebruiken cartoonisten regelmatig het beeld van een niet-samenwerkend sportteam om conflicten binnen een politieke partij of coalitie te beschrijven. In afbeelding 7 is hiervan een voorbeeld weergegeven. In de cartoon zijn twee spelers van een American Footballteam afgebeeld waarvan er één de bal in zijn handen heeft.

Doordat beide spelers hetzelfde tenue aanhebben in dezelfde kleur is duidelijk gemaakt dat ze tot hetzelfde team behoren. In het American Football is het de bedoeling dat de

teamgenoten van de speler die de bal in zijn handen heeft hem helpen een zo groot mogelijke afstand met de bal af te leggen, dit doen ze door hem te beschermen voor de tegenstanders die erop uit zijn de bal te veroveren. Dat is hier duidelijk niet het geval; de speler is zijn teamgenoot niet aan het helpen maar aan het tackelen. Dit conflicteert met de handelingen die horen bij een teamsport en de sociale relatie die bestaat tussen teamgenoten: communal sharing. In een communal sharing relatie dient iedereen gezamenlijk een bepaald doel na te streven dat behaald moet worden door onderlinge samenwerking (Fiske, 1992); het

tegenwerken van je teamgenoot kan daar geen onderdeel van zijn. Aangezien de speler met de bal wordt tegengewerkt door iemand die onderdeel is van zijn eigen team is er in deze cartoon dus sprake van een ‘within domain’ distorsie; het brondomein is op een vervormde manier neergezet om iets duidelijk te maken over het targetdomein. De cartoon is niet slechts een beschrijving van de werkelijkheid maar bevat een kritische houding ten opzichte van een van de actoren (Schilperoord & van den Hoven, 2011).

(28)

27 Afbeelding 7 Obama’s gezondheidszorg en de Blue Dog Democraten

Sport Politiek

American Football Barack Obama

De bal Health Care

De spelers Democratische partij

De tenue’s Blue Dogs

Sociale Relatie:

Communal sharing Modus van de cartoon:

Within space evaluation (distorsie)

Om als kijker te kunnen achterhalen welk statement de cartoonist probeert te maken moet ten eerste worden herkend welke actoren uit het targetdomein (politiek) een rol spelen in de cartoon. De speler met de bal in handen aan de linkerkant van de cartoon is president Barack Obama. Op de bal staat de tekst ‘Health Care’, waarmee wordt verwezen naar de

gezondheidszorg in de Verenigde Staten. Een van Obama’s doelen als president is ervoor te zorgen dat alle Amerikanen toegang hebben tot betaalbare zorg en daarvoor achtte hij het nodig een nieuw gezondheidszorgstelsel in te voeren: ‘Obamacare’. Tegen deze hervorming van de gezondheidszorg was veel oppositie vanuit de kant van de Republikeinse Partij (GOP);

de tegenstander van de Democratische Partij van Obama. In de cartoon is duidelijk gemaakt dat beide spelers die zijn afgebeeld behoren tot de Democratische Partij. Dit is te zien aan de afbeelding van de ezel die op beide helmen staat afgebeeld, deze ezel is het symbool van de Democratische Partij. De speler aan de rechterkant van de cartoon heeft op zijn rug de woorden ‘Blue Dogs’ staan. Dit is de bijnaam van een deel van de Democratische Partij dat doorgaans wat conservatiever is dan de gemiddelde Democraat. De Blue Dogs zijn dus, hoewel onderdeel van de Democratische Partij, iets eerder geneigd het eens te zijn met de Republikeinen. Dit was ook het geval toen Obama de hervorming van de gezondheidszorg wilde doorvoeren; de Blue Dogs stonden aan de kant van de Republikeinen en werkten dit

(29)

28 plan van Obama tegen. In de cartoon is dus het beeld van een speler die wordt tegengewerkt door een deel van zijn eigen sportteam gebruikt om te verwijzen naar een situatie in de Amerikaanse politiek waarin Obama is tegengewerkt door een deel van zijn eigen politieke team.

De evaluatie die de cartoonist geeft heeft slechts betrekking op één van de actoren in de cartoon. Het tackelen van je eigen teamgenoot tijdens een American Football wedstrijd wordt gezien als een absurde actie en past absoluut niet bij manier waarop team- of

partijgenoten met elkaar om horen te gaan. De Blue Dog Democraten worden in deze cartoon dus op een manier weergegeven waarbij ze een belachelijke actie uithalen; je hoort

teamgenoten te helpen en niet te tackelen. De kritiek die zit verscholen in deze cartoon is daarom ook niet op Obama gericht, maar op de Blue Dogs. Het is niet de schuld van de speler met de bal dat hij wordt getackeld door zijn teamgenoot, maar de schuld van deze

teamgenoot. De cartoonist vindt het dus onacceptabel dat de Blue Dog Democraten hun eigen partijgenoot op deze manier tegenwerken.

4.2 De tegenstander

Competitieve sporten zijn per definitie gebaseerd op het proberen te verslaan van één of meerdere tegenstanders (Balbus, 1975). In sporten als voetbal neem je het als team op tegen een directe opponent, waardoor de prestatie van het team en het verloop van de wedstrijd afhankelijk zijn van de tegenstander; als het ene team de bal heeft moet het andere team verdedigen en andersom. Tegenstand speelt hier een andere rol dan bij sporten als

verspringen of speerwerpen. Bij een hardloopwedstrijd is de prestatie die een sporter levert niet direct afhankelijk van de prestatie van de tegenstander(s). De sporter zet een eigen tijd neer door zo snel mogelijk een bepaalde afstand af te leggen en vervolgens wordt gekeken hoe die tijd zich verhoudt tot die van de tegenstander(s). Buiten een mogelijke mentale druk die gevoeld kan worden wanneer een tegenstander net een hele snelle tijd heeft gelopen is de tegenstand niet direct van invloed op het verloop van de wedstrijd. Tegenstand kan dus invloed hebben op de uitslag, het wedstrijdverloop of op beiden. In alle gevallen is een tegenstander een onderdeel van het brondomein sport dat doorslaggevend is voor het behaalde resultaat.

Net als in de sport is er ook in de politiek vaak sprake van een directe of indirecte tegenstander. Zo zijn politieke partijen die het tegen elkaar opnemen in de verkiezingen tegenstanders. De kiezer kan maar op één partij stemmen en de verschillende partijen nemen het in de verkiezingscampagne tegen elkaar op om die ene stem te bemachtigen. Ook

meerdere politici die eenzelfde functie ambiëren bij het vormen van een regering zijn tegenstanders van elkaar. Ook hier geldt dat er maar één minister van Financiën kan zijn, wanneer meerdere politici deze baan willen bemachtigen zal de een de ander zien als een tegenstander. Politieke tegenstanders hebben vaak, net als bij een voetbalwedstrijd, invloed op zowel het eindresultaat en het spelverloop. Door goed na te denken over welke kiezers ze eventueel bij andere partijen kunnen weghalen en welke statements ze maken in de media stemmen politieke partijen hun strategie af op de tegenstanders. Het sportscenario kan, door

(30)

29 gebruik te maken van deze categorie, vele politieke situaties weergeven waarin sprake is van een competitie-element.

Zowel sporters als politici en politieke partijen die het tegen elkaar opnemen doen dit in principe op basis van gelijkheid. De relatie tussen tegenstanders is er dus een die gebaseerd is op de equality matching relatie (Fiske, 1992). Onder gelijke omstandigheden wint degene die sportief gezien het best gepresteerd heeft of politiek gezien de meeste stemmen heeft veroverd. Dat de omstandigheden bij een eerlijk verlopen wedstrijd gelijk zijn voor alle tegenstanders wil niet zeggen dat de tegenstanders ook altijd even sterk zijn. Dit laatste is waar cartoonisten vaak mee spelen wanneer ze de categorie tegenstander gebruiken om met het brondomein sport een situatie in het targetdomein politiek te beschrijven. Afbeelding 8 toont hiervan een voorbeeld.

Afbeelding 8 Rutten bokst tegen de oppositie

Sport Politiek

Boksen Mark Rutte

De boksring ‘Rutte 2’

Kleding en bokshandschoenen Oppositie

Eerste Kamer Tweede Kamer Sociale Relatie:

Equality matching Modus van de cartoon:

Neutraal

In deze cartoon is een bokswedstrijd te zien waarin 2 actoren het tegen elkaar opnemen. De linkse actor beeld de minister president Mark Rutte af die ten tijde van het verschijnen van de cartoon net, met zijn partij de VVD, een nieuwe kabinet gevormd heeft (Rutte 2). De bokser

(31)

30 aan de rechterkant beeldt de oppositie, de partijen die geen deel uit maken van het kabinet, af. Om tot het kabinet Rutte 2 te komen moest Rutte een coalitie vormen met een andere partij om zo tot een meerderheid in de Tweede Kamer te komen. Omdat wetsvoorstellen en andere zaken die door de Tweede Kamer komen beslist worden op basis van een

meerderheid van de stemmen is het noodzakelijk dat meer dan 75 van de 150 zetels voor het regeringsbeleid stemmen. Deze meerderheid werd behaald door samen te gaan werken met de PvdA van Diederick Samsom; de coalitie VVD/PvdA bezat 79 van de 150 zetels in de Tweede Kamer (De Volkskrant, 03-10-2010). De rechterarm van de bokser die het in de cartoon opneemt tegen Rutte is relatief dun, waarmee de cartoonist wil uitbeelden dat de oppositie in de Tweede Kamer, doordat ze een minderheid van de zetels bezitten, relatief weinig middelen heeft om Rutte te ‘verslaan’. De linkerarm van de tegenstander is echter ontzettend gespierd en kan Rutte enorme schade toedoen in het brondomein van de bokswedstrijd. De cartoonist beeldt de tegenstander op deze manier af omdat het kabinet Rutte 2 in de Eerste Kamer (afgebeeld op de linksbokshandschoen) geen meerderheid heeft.

De Eerste Kamer heeft de mogelijkheid wetsvoorstellen af te wijzen en op deze manier

regeringsbeleid te frustreren. Aangezien de VVD en de PvdA in de Eerste Kamer slechts 30 van de 75 zetels inneemt is het kabinet afhankelijk van de steun van oppositiepartijen en is de tegenstander (de oppositie) hier in het voordeel.

De strijd tussen oppositie en kabinet vergelijken met de strijd tussen twee sporters levert geen clash op tussen de twee domeinen; zowel in het sportieve als het politieke domein zijn beide actoren daadwerkelijk tegenstanders van elkaar. Ook is hier geen sprake van een ‘within domain’ distorsie; hoewel de gespierde rechterarm van de groene bokser op een overdreven manier is weergegeven in de cartoon is het niet ongewoon in de bokssport dat bij boksers één van beide armen krachtiger is dan de ander. Hetzelfde geldt voor voetballers en basketballers die respectievelijk met een van beide benen of armen meer kunnen dan met de ander. Om dit voor een lezer duidelijk te maken dient een cartoonist dit verschil enigszins te overdrijven, met name omdat in dit geval de sterkte van de armen van de bokser in het brondomein gebruikt wordt om de politieke situatie uit het doeldomein te beschrijven. De equality matching relatie tussen de sporters wordt dus niet geschonden, de sporters proberen enkel om binnen deze relatie een zo groot mogelijke kans op de

overwinning te verkrijgen. Dit kan gebeuren door fysieke training (afbeelding 8), maar bijvoorbeeld ook door de juiste strategieën en tactieken te kiezen tijdens een wedstrijd.

Aangezien er in de cartoon geen clash is tussen het bron- en doeldomein én er geen sprake is van een distorsie van het brondomein kan worden gesteld dat de cartoonist een neutraal scenario heeft gekozen om zo een politieke situatie te beschrijven.

Omdat een equality matching relatie (Fiske, 1992) tussen sporters en teams alleen kan bestaan wanneer deze het onder gelijke omstandigheden tegen elkaar opnemen, is er een actor nodig die boven de partijen staat om hierop te controleren. In paragraaf 4.4 zal daarom worden besproken hoe een scheidsrechter (of jury) ervoor kan zorgen dat de principes van de equality matching relatie niet geschonden worden en hoe cartoonisten gebruik maken van de rol die een scheidsrechter speelt of hoort te spelen. Eerst zal nu de

(32)

31 categorie worden geïntroduceerd waarmee het resultaat van een wedstrijd onder equality matching voorwaarden wordt weergegeven: de prijsuitreiking.

4.3 De prijsuitreiking

Een prijsuitreiking vindt doorgaans plaats kort na afloop van een sportwedstrijd of competitie.

In de meeste gevallen staat de winnaar hierbij op een podium, eventueel aangevuld met de nummers twee en drie. De prijs die de winnaar ontvangt kan een medaille, beker of schaal zijn. Een editorial cartoonist gebruikt deze categorie om aan te duiden wie volgens hem/haar een politieke overwinning heeft geboekt. Dit kan een verkiezing betreffen, maar ook andere politieke kwesties als een onderhandelingsronde leveren vaak een winnaar (en een verliezer) op en lenen zich dus voor het gebruik van deze categorie.

In afbeelding 9 wordt een voorbeeld gegeven van een cartoon waarin het beeld van een prijsuitreiking gebruikt wordt om een politieke situatie te beschrijven. De cartoonist maakt in dit geval gebruik van een podium om aan te duiden wie de winnaars van de Tweede Kamer verkiezingen in Nederland waren in 2010. De uitslag van deze verkiezingen was dat de VVD met 31 zetels de grootste partij van Nederland werd, gevolgd door de PvdA met 30 zetels en de PVV met 24 zetels (De Volkskrant, 03-10-2010). In de cartoon staat op de hoogste trede van het podium Mark Rutte (lijsttrekker VVD) afgebeeld, op de tweede plaats Job Cohen (lijsttrekker PvdA) en op de derde plaats Geert Wilders (lijsttrekker PVV). De plaats die de politici in deze cartoon op het podium hebben gekregen komt overeen met de plaats waarop hun partij is geëindigd in de Tweede Kamerverkiezingen 2010. De uitslag zoals die is afgebeeld in de cartoon is het resultaat van een wedstrijd gebaseerd op een equality matching relatie (Fiske, 1992).

Er is in afbeelding 9 geen sprake van een clash tussen het source- en targetdomein;

het is niet ongebruikelijk de winnaars van een verkiezingsstrijd te vergelijken met de winnaars van een sportieve strijd. Ook is het sourcedomein (de prijsuitreiking van een sportwedstrijd) weergegeven op een manier die overeenkomt met de werkelijkheid. De cartoonist heeft dus geen gebruik gemaakt van een vervorming van het sourcedomein om zo een statement te maken. De cartoon in afbeelding 9 beschrijft dus een politieke situatie met behulp van een neutraal scenario (Schilperoord & van den Hoven, 2011).

(33)

32 Afbeelding 9 Nederlandse verkiezingsuitslag 2010

Sport Politiek

Het podium Mark Rutte

De medailles Job Cohen

Geert Wilders

Jan-Peter Balkenende CDA

Sociale Relatie:

Equality matching Modus van de cartoon:

Neutraal

Afbeelding 10 betreft een cartoon die niet neutraal is weergegeven; de cartoonist heeft gekozen voor een cartoon waarin een distorsie van het brondomein aanwezig is. Hier is dus sprake van een within space evaluation. Barack Obama ontving in 2009 de Nobelprijs voor de Vrede omdat hij volgens de commissie buitengewone pogingen had ondernomen om de internationale diplomatie en de samenwerking tussen mensen te versterken (De Volkskrant, 23-12-2009). Er ontstond na het uitreiken van deze prijs veel kritiek omdat Barack Obama op dat moment pas 9 maanden president van de Verenigde Staten was en volgens velen nog maar weinig had bereikt in die periode. In de cartoon (afbeelding 10) is Barack Obama afgebeeld als een hardloper en de jury van de Nobelprijs als de jury bij een sportwedstrijd.

Ook hier wordt een politieke situatie beschreven met behulp van het beeld van een prijsuitreiking. De cartoon in afbeelding 10 toont een hardloper die een gouden medaille

(34)

33 ontvangt van de jury voordat hij gestart is met de race. In de zogenaamde event structure (Zacks & Tversky, 2001) van een hardloopwedstrijd is de volgorde doorgaans: prestatie –>

uitslag –> rangorde -> beloning. De relatie tussen de beloning die iemand ontvangt en de prestatie die geleverd is kan worden beschreven als een causaliteitsrelatie. Hierbij is de prestatie een oorzaak met als gevolg een beloning. Oorzaak en gevolg zijn in deze cartoon in een verkeerde volgorde weergegeven; een gevolg kan namelijk nooit vooraf gaan aan een oorzaak. Er is in deze cartoon dus sprake van een ‘within domain’ distorsie. Om de evaluatie van de cartoonist te begrijpen dient de kijker de incongruentie binnen deze cartoon op te lossen. Wanneer is gesignaleerd dat de beloning die de hardloper in deze cartoon ontvangt geen oorzaak heeft, hij staat immers nog aan de start, wordt duidelijk dat de cartoonist stelt dat er geen prestatie is geleverd die het ontvangen van de prijs rechtvaardigt. De kritiek die de cartoonist uit met behulp van dit beeld is dus dat Barack Obama zijn Nobelprijs voor de Vrede heeft gekregen voordat hij voldoende heeft bereikt om deze te prijs te verdienen.

Rest nog de vraag op wie de kritische houding van de cartoonist gericht is. In deze cartoon staan 2 actoren afgebeeld: de hardloper (Obama) en een vertegenwoordiger van de jury (de Nobelprijs commissie). Bij de prijsuitreiking van een sportwedstrijd is altijd een neutrale actor betrokken; sporters die deelnemen aan een wedstrijd kunnen niet onderling gaan bepalen wie de winnaar is. De neutrale actor in de cartoon, in dit geval een jury, is verantwoordelijk voor het bepalen van de winnaar en het toekennen van de prijs. De macht ligt in deze situatie volledig bij de jury en dus kan de relatie tussen sporter en jury worden beschreven als een hiërarchische. Daarom valt, volgens het model van Fiske (1992), dit type relatie binnen de categorie authority ranking. De jury is daarmee ook verantwoordelijk voor het belonen van een prestatie die (nog) niet geleverd is. De kritiek van de cartoonist is dus niet gericht op Barack Obama maar op de Nobelprijs commissie. De fout ligt hier bij de actor die prijs onterecht toekent, niet bij de actor die deze onterecht ontvangt.

(35)

34 Afbeelding 10 Obama en de Nobelprijs voor de Vrede

Sport Politiek

Hardlopen Barack Obama

De gouden medaille Nobelprijscommissie

De jury Start

Sociale Relatie:

Authority ranking Modus van de cartoon:

Within space evaluation (distorsie)

4.4 De scheidsrechter

Om een wedstrijd tussen teams of individuele sporters eerlijk te laten verlopen is het belangrijk dat er duidelijke spelregels zijn en dat deze door alle deelnemers worden

nageleefd. Het is dus noodzakelijk dat er tijdens een sportwedstrijd een neutrale, onpartijdige actor aanwezig is die hierop toeziet: de scheidsrechter. Zoals eerder besproken bestaat er tussen competitieve sporters een equality matching relatie (Fiske, 1992), wat wil zeggen dat alle deelnemers of teams het onder gelijke omstandigheden tegen elkaar opnemen. Hierin speelt de scheidsrechter een centrale rol, omdat deze moet voorkomen dat een sporter een oneerlijk voordeel behaalt ten opzichte van de tegenstander(s) door de regels te overtreden.

De rol die een scheidsrechter tijdens een wedstrijd speelt is in elke sport verschillend. In sporten als basketbal en voetbal moet een scheidsrechter zeer regelmatig beslissingen nemen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De relatief hoge staatsschuld van landen zoals Griekenland heeft gevolgen voor de rente en de inflatie in deze landen en kan uiteindelijk zelfs de waarde van de euro onder

De docent kan het gebruik van concept cartoons in de lessen op een hoger niveau brengen door zorgvuldig te over- wegen wanneer welke cartoon te gebruiken en hoe de cartoon in te

Despite the writer being in control of the arguments written in the worksheets, from this script we can see that they do listen to each other and they sometimes use observations.

https://www.amsterdamuas.com/library/contact/questions, or send a letter to: University Library (Library of the University of Amsterdam and Amsterdam University of Applied

Nu zal moeten blijken of deze partij, die een verzamelpunt is geworden ook voor goedwillende landgenoten, welke hun onbehagen omtrent de ontwikkeling der dingen in ons land of

De docent kan het gebruik van concept cartoons in de lessen op een hoger niveau brengen door zorgvuldig te over- wegen wanneer welke cartoon te gebruiken en hoe de cartoon in te

Unlike previous tools that have used anatomical ontologies to interpret imaging data in several animal models, including zebra fish, COMICS is designed to take spatially resolved

Voor het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag ‘Welke invloed heeft een concept cartoon tijdens onderzoekend leren in wetenschap- en techniekonderwijs op de kwaliteit van