• No results found

M\ M. DES AMORIE VAN DER HOEVEN,.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "M\ M. DES AMORIE VAN DER HOEVEN,. "

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

r

22

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

(3)
(4)
(5)

B R I E F

AAN BEN HOOGGELEEIUJEN KEEI:

M\ M. DES AMORIE VAN DER HOEVEN,.

tioogleeraar in de Regten aan het Athenaeum Illustre le Amster- dam , enz, enz.

BETREKKELIJK

DIENS PROEVE VAN BEANTWOORDING

B ER

REGTS VRAAG :

KAN EEN NEDERLANDER, IN NEDERLANDSCH INDIE MET DER WOON GEVESTIGD , IN PERSONEELE

REGTSZAKEN, WANNEER DE EISCHER OP n E T GRONDGEBIED VAN HET RIJK IN

EUROPA WOONT, VOOR DE REGT- BANKEN VAN HET MOEDER-

LAND GEDAGVAARD WORDEN ?

M*. F. F. K A R S E B O O M

Substituut-Officier van Justitie te Amsterdam.

AMSTERDAM,

«1. B. § ¥ B R A 9 r D I . 1850.

(6)

•De zaak zal daardoor (namelijk door de uitgave dezes) in staat van

•wijten gebragt z i j n , en de kundige lezer, van beide zijden inge- l i c h t ,, zal ons vriendschappelijk geschil kunnen beslechten."

Fragment van een schrijven van den Hoog- leeraar Mr. M. DES AMOIUE VAN DEB H O E - VEN aan den schrijver dezes . na ontvangst van dezen brief.

(7)

Hooggeleerde Heer !

Gij hebt mij het genoegen verschaft, een vraag- punt , waarover ik in praxi geroepen was mijne mee- ning te uiten , ten naderen toets te brengen der we- tenschap , en Uwe denkbeelden daarover mede te deelen. Bij de toezending Uwer Proeve hebt Gij mij de eer bewezen mij uit te noodigen : „met een en- kel woord mijn oordeel te kennen te geven over de waarde der door U aangevoerde argumenten." Het zou mijnerzijds onbeleefd kunnen heeten , indien ik mij daaraan geheel onttrok; om den schijn daarvan te vermijden, wil ik over de vermetelheid henen stappen, dat een eenvoudig Juris doctor de argu- menten van eenen titulo , fama , /actis Hooggeleer- de op zijne weegschaal zou leggen, en waag het alzoo aan Uwen wensch te voldoen. W a n t , hoe gunstig ook in die Proeve van mijne regtsgeleerde kennis met een enkel woord werd gewaagd, zijt verzekerd, H . G. H . ! dat ik daarin alléén Uwe hu- maniteit op nieuw leerde hoogschatten , doch dat ik

* *

(8)

overigens vrees, en anderen voorzeker met mij, dat in casu die humaniteit U te ver heeft gevoerd.

Ik neem alzoo de vrijheid U mijne meening over het punt in verschil mede te deelen ; en hieruit zult Gij reeds bevroeden , dat ik nog niet volkomen door Uwe argumentatie van vroegere meening ben terug- gebragt. Vergun mij alzoo , de waarde Uwer argu- menten hoogschattende , daartegen enkele bedenkin- gen aan te voeren.

Gaarne wil ik erkennen , dat het systeem der Eegt- bank tot nadeelige gevolgen , ja zelfs tot onbillijk- heid , zou kunnen leiden ; maar ik moet er bijvoe- gen , dat ik aan zoodanig argument geene meerdere kracht vermag toe te kennen , dan Gij zelf doet ; namelijk vooral van een appel op ons zelven , van Philippus op Philippus , van eene iterata lectio. Meer daaraan te hechten , verbiedt mij 'de gedachte , dat de justitie niet slechts bij overlevering geblinddoekt i s , maar dat Art. 11 der wet houdende Alg. Bep.

der Wetg. in ons Koningrijk haar dien band op nieuw voor de oogen heeft bevestigd.

Het door U geschetste ongerief kan alzoo m. i.

op de uitlegging van het jus constitutum van min- deren invloed zijn, ook waar het van gewigt mag heeten bij de vraag de jure constituendo.

Mag ik ook gebruik maken van het gegeven ge- val , om op te merken, dat ook Uw systeem niet altijd van ongerief zou zijn vrij te pleiten ? In ca- su toch had de gedaagde in Utrecht gewoond , en zich daar in obligo gesteld. Mag het ook niet on- geriefelijk heeten, dat een Europeesch Nederlander verpligt wordt, om op Java regtsgeléerde hulp en

(9)

s —

bij de Raden van Justitie aldaar regt te gaan zoe- ken , alléén omdat hij, die hier te lande jegens hem schuldpligtigheid heeft aangegaan, later kon goed- vinden ettelijke mijlen zee tusschen zich en zijnen crediteur te stellen , vooral wanneer dit (wat ik in casu niet mag onderstellen, doch niettemin somwij- len plaats grijpt) geschiedt met de hoop , dat de tus- schenliffo-ende zee de schuld , zoo al niet uitwissche, dan toch min of meer verduistere?

Ik kan ook niet ontkennen , dat het omgekeerde geval waarheid zal zijn , en personele vorderingen van een' Bataviaan tegen een' Amsterdammer ook voor den Indischen Regter zullen aangebragt kun- nen worden ; doch juist de aanhaling van Art. 99 al. 3 van het Eegl. op de Burg. Eegtsv. voor de Ea- den van Justitie op Java en het Hoog Geregtshof van Ned. Indië, wenschte ik in het voordeel mijner mee- ning te doen gelden , als die namelijk geheel be- vestigende. Alle dubbelzinnigheid toch, die het woord Koningrijk in ons Art. kon overlaten , bestaat daar niet, en de overneming van Art. 126 Regtsv. met de verandering van Koningrijk in Nederlandsch Indië mag aantoonen , dat die Wetgever zich destijds met de opvatting der Amst. Regtbank heeft vereenigd en daaraan althans gedacht.

I. Dat de plaatsing en het verband van Art. 126 Eegtsv. mijne meening zouden wraken, kan ik nog niet toegeven.

Dat in het algemeen dit Art. geene jurisdictie toekent, maar de toegekende slechts regelt, kan ik

in zekeren zin erkennen. Ik vermeen echter aldus te mogen redeneren. Het Burgerlijk "Wetboek be-

(10)

• P K ^ .

paalt in het algemeen de burgerlijke regten; liet Wetboek van Burg. Eegtsv. geeft aan, hoe men van dit zijn regt, en bepaaldelijk van de actie daaruit ontstaande, gebruik kan maken, hoe men die ge- nieten kan; daaronder behoort de aanwijzing zoowel van de plaats waar, als van de wijze hoe, men zijn regt kan doen gelden; en in dien zin is, naar het mij voorkomt, het » A T evenzeer als het HOE daarin te omvatten. Wij moeten beginnen met de woon- plaats te abstraheren, en hebben dus een' Neder- lander, die ex contractu eene actie had tegen een' Nederlander. Daarover te cognosceren is in het algemeen de roeping des Nederlandschen Eegters;

om nu zijn regt tegen zijn' medenederlander te doen gelden, moet hij den Eegter zoeken, voor wien hij zijn regt kan vervolgen. Hij Aa-aagt dus in de eerste plaats, welke Nederlandsche Eegter in specie uit den aard der zaak geroepen is tusschen Nederlanders in deze regt te spreken. In casu geeft de Regterlijke Organisatie hem ten antwoord:

in personele vorderingen als deze tusschen Neder- landers moet gij u tot eene Arrondissements Eegt- bank wenden. Hij gaat voort met vragen; maar tot welke dan van het tal dier soort? en Art. 126 al.

1 geeft hem, met den bekenden regtsregel: actor se- quitur forum rei, tot antwoord : wel die van de plaats waar uw landgenoot alhier woont. Maar hij heeft hier te lande geene vaste woonplaats; welnu, ant- woordt Art 126 al. 2 , dan daâr, waar hij zijn ken- nelijk verblijf houdt. Maar hij heeft in het gansche Koningrijk alhier geen bekend of erkend (dat het- zelfde beteekenen moet, zie v. r>. H O N E R T bl. 225

(11)

7 —

vlg.) verblijf. Dan moet gij hem zien op te sporen en hem dagvaarden, waar hij verblijf houdt; zou het antwoord van eene consequente toepassing van genoemden regtsregel moeten zijn; doch neen; de wetgever erkent, dat hij dit van zijnen Nederlandschen eischer niet vergen mag; dat in zoodanig geval van den gewonen regtsregel moet worden afgeweken, en als uitzondering wordt toegestaan voor den Eegter des eischers te dagvaarden. De twee eerste regels van Art. 126 Eegtsv. zijn dus buiten twijfel distri- butief van jurisdictie, daar ze niets doen dan den algemeenen jurisdictieregel van het domicilium rei toe te passen; het derde lid is ook distributief, voor zoover ze de Regtbank van de woonplaats des eischers onder de vele anderen aanwijst; doch het is in ze- keren zin attributief van jurisdictie tevens, omdat het eene uitzondering van den gemelden algemeenen regel bevat en in zoover op een ander terrein komt.

Zal men nu onderscheid maken, of de gedaagde, rondzwervende , nergens in ons land op een bepaald verblijf te betrappen is ; of hij bijv. in België zich sedert jaar en dag, doch met esprit de retour, op- houdt; of hij op Java, te Suriname, resideert?

Welligt ware zulks wenschelijk ; doch waar is de wetsbepaling , die zulk eene onderscheiding bepaalt?

Waar de Wet niet onderscheidt, mag ik het niet doen: Art. 126 spreekt in het algemeen van allen, die zich niet in het eigenlijke vaderland ophouden,

Waar de actie tusschen Nederlanders slechts vol- gens onze E . O. tot de bevoegdheid der Kantonge- regten behoort, handelt de Wet even zoo. Art. 97 W . v. B, R. wees mede distributief aan den Eegter

(12)

— 8 —

van de woonplaats of van het verblijf des gedaagden::

vervolgens attributief, omdat zij van den algemee- nen regtsregel in casu speciali afweek , den regter des eischers, waar de gedaagde geene woonplaats had, waar hij zwerver was. Men begreep , dat de- ze exceptionele bepaling niet slechts gelden moest voor zwervers in den lande , maar ook voor hen , die buiten het vaderland een stellig verblijf hadden, en de woorden in het Koningrijk werden er bij ge- voegd om die gaping in de distributie van regtsmagt aan te vullen , „omdat," zeide de Eegering, nagela- t e n was te voorzien in de competentie van den

„Kantonregter voor zich hier bevindende vreemde- l i n g e n of ANDEKEN die geene vaste woonplaats I N

„ H E T K O N I N G E I J K hebben.'''' (Zie v . D. H O N E R T bl.

225 op Art. 97).

Van eene uitzondering, ten behoeve onzer J a - vaansche of soortgelijke broeders, is d a a r , noch el- ders , sprake ; en toch had die uitzondering, badde men ze gewild, bij het vaststellen van dien alge- meenen regel in casu speciali moeten genoemd of aangeduid zijn.

Gaarne erken i k , dat het welligt wenschelijk ge- weest ware, indien bij de Wet op de Regt. Org.

beter de vragen omtrent de attributie en distributie van Jurisdictie waren afgerond geweest ; zonder dat men ook genoopt ware zijne toevlugt te nemen tot het Wetb. v. Burg. Eegtsv. ; doch ik moet tevens opmerken : 1° dat de regterlijke organisatie niet on- eigenaardig zou kunnen worden geheeten het eerste caput van de Wet op de procesorde : d. i. van die , welke de regels aangeeft, welke de Nederlander

(13)

— 'J

volgen moet om gebruik te kunnen maken van bet hem toegekende Burgerlijke regt; om de actie, wel- ke hij bezit, vruchtbaar en werkend te doen zijn ; en 2° dat hier minder de vraag is, hoe het zijn moet;

dan hoe het is; en dat Gij zelf erkent, dat men de vragen, die elders beantwoord moesten worden , veelal uit het Wetb. van B. R. moet beslissen.

Buiten het door U aangehaalde Art. 1 2 7 , W. v.

B. E. , waarover straks n a d e r , zij het mij nog ver- gund te wijzen op Art. 314 aid., hetwelk even- zeer attributief van jurisdictie is , en wel in hoogen mate; en welk Art. even zeer van toepassing zijn zal, waar ik met een' Javaansch' Nederlandsch' koop- man eene handels-actie te demeieren heb. Ook de Artt. 83 en 84 W . v. K. zou ik in dit opzigt mo- gen aanvoeren.

Is er ook, vergun mij de vraag, door U niet te veel gewigt gehecht aan het bepalende lidwoordje : D E ? moet men daar wel meer dan gewoon inzigtbij den wetgever onderstellen ? vooral als men bedenkt, dat in die afdeeling ook Art. 127 voorkomt ? Is het wel iets anders, dan de aanduiding, dat gehan- deld wordt over de dagvaarding, welke de Neder- lander kan aanwenden bij zekere personele vorde- ringen , om te doen gelden zijne regten ?

Nergens anders vind ik de regtsverhouding uit- gemaakt tusschen den Amsterdammer-Nederlander en den Bataviaan-Nederlander (jus interNnationaal?);

ik moet mij dus wel houden aan het W. v. B. R.

waar ook het jus internationale bij Art. 127 behan- deld wordt; ten zij men aanneme , dat Art. 126 en- kel slaat op inlandsche zwervers, waartoe : ik geene

(14)

— 10

vrijheid vind, vooral niet na het aangevoerde uit de geschiedenis van Art. 97.

I I . De bevestiging Uwer meening uit de historia le- gis ontleend , en wel uit den wil om over te ne- men het aanvulsel der lacune in de Fransche "Wet- geving, door de regtsgeleerde schrijvers aan de hand gedaan, komt mij, s. r. , voor , liet zwakste Uwer argumenten te zijn.

Kan ik dit niet eenvoudig solveren, door op bl.

17 Uwer Proeve achter het 2° nog een 3° te voe- gen , door niets gewraakt, van dezen inhoud : „In

„regtsgedingen tegen die Franschen waren en niet

„op Fransch territoir verkeerden en aldaar ook geen

„wettelijk domicilie hadden achtergelaten," gelijk

P I G E A U , door U aangehaald , zich mede gedacht moet hebben , waar hij zegt : „en matière personnelle,

„si le défendeur n'a ni Domicile , ni résidence, par

„exemple " (dat te dus uit meerdere, zonder de twee- leedige beperking door u aangegeven) „un étranger."

De Fransche schrijvers hebben zich voorzeker ook die derde cathegorie gedacht, immers voor zoo ver een Franschman gedaagde in een vreemd land re- sideerde ; ook al hebben zij daaronder de bewoners van koloniën niet voor oogen gehad.

Mag ik daarbij aanvoeren , dat de woorden , uit de memorie van toelichting aangehaald , mijns in- ziens wel aantoonen, dat onze wetgevers eene ga- ping hebben willen aanvullen , maar geenszins dat deze bepaaldelijk juist zooveel, niets meer , niets min- der hebben willen uitdrukken , dan de Fransche au- teurs aangaven ; vermits niemand zich op die auteurs bepaaldelijk heeft beroepen.

(15)

11 _

Ik ben geen voorstander van de leer, om enkel uit de letter den zin der wet af te leiden, met voorbijgang van de legis historia ; maar ik vind mij bezwaard om een' vermoedelijJcen wil des wetgevers aan te riemen in strijd met de letter der wet, en Gij hebt mij, bladz. 10 Uwer Proeve, toegegeven, dat onder het woord koningrijk in Art. 126 niet on- ze koloniën verstaan kunnen worden. Zou het niet zijn , gelijk Gij op bl. 19 Uwer Proeve hebt aan- geteekend : „dat men bij de redactie in de eerste

„plaats gedacht heeft aan personen , die wel op het

„grondgebied verkeeren , maar wier bepaalde ver- blijfplaats aan den eischer onbekend i s , " zoodat men mag aannemen , dat de wetgever ook verder gedacht heeft ?

De wetgever heeft verklaard eene lacune te willen aanvullen ; den omvang dier lacune leerden wij ner- gens anders met zekerheid uit kennen, dan uit de woorden : „zich hier bevindende vreemdelingen , of

„anderen, die geene vaste woonplaats in het koning-

„rijk hebben ; in de taal der wet beteekent Koning- rijk enkel het Europesehe Nederland ; men heeft dus aangeduid de anderen, de niet vreemdelingen, de Nederlanders alzoo , die geene vaste woonplaats (of verblijf) op het Europesche grondgebied hebben , en alzoo ook onze Javasche broeders, die zoodanige woon- of verblijfplaats alhier niet bezitten.

I I I . Ik vermeen eindelijk, dat mijne opvatting niet noodwendig medebrengt, dat Art. 127 overbodig en niets beteekenend zou zijn ; hoezeer ook dit argu- ment , al oordeelde ik ook onjuist, mij zou voorko- men niet alles afdoende te zijn ; vermits er wel meer

(16)

artikelen in onze wetgeving aangewezen zouden kun- nen worden , die niet geheel van dit euvel vrij te pleiten zouden zijn.

Ik meen ter wederlegging van dit argument de volgende redenering te mogen aanvoeren :

Art. 126 had gesproken van Nederlanders , zoo- wel van die, welke woonplaats of verblijf alhier heb- ben , als in de laatste plaats van die, welke in of buiten het Koningrijk rondzwerven , of buiten het rijk elders verblijf houden. De vraag bleef dus over, of ik ook vreemdelingen, jegens mij in obligo, voor mijnen Nederlandschen regter mag dagvaarden, vermits het in naam des Konings onzer vonnissen stricte hen tot geene opvolging daarvan zou kunnen nopen. En het antwoord wordt gegeven in Art.

127, dat ja zegt, zonder meer; stond dit Art. al- léén , men zou wel weten, dat men hen voor Ne- derl. Eegters mögt aanspreken, doch niet wel- ke regter competent was, als de vreemdeling hier te lande geen verblijf had ; en Art. 126 al. 3 wijst in dat geval den regter der woonplaats van mij eischer als bevoegd aan. Men zie v. D. H O - NEKT op Art. 127, vermeldende: „door de derde af-

„deeling is gevraagd , wie de competente regter is ,

„voor wien een vreemdeling zal worden gedagvaard?

„Deze vraag is zonder gevolg gebleven ," en welke, de rol der Begering op zich nemende , daarbij aan- toekent : „Het antwoord op de gedane vraag is te

„vinden in Nls. 2 en 3 van de bij §. 126 vermelde

„bepaling."

Stond Art. 126 alléén , zonder dat de bepaling van Art. 127 ergens werd aangetroffen, dan wist

(17)

— 13 —

men wel, hoe te handelen ten aanzien van Neder- landers, daaronder ook begrepen, die elders dan bin- nen het Koningrijk vertoeven, maar men wist niet, of wij ook vreemdelingen aan onze judicature konden onderwerpen.

Het woordje ZELFS kan, dunkt mij, zulk groot bezwaar ook niet opleveren. Zou men dit niet moe- ten uitleggen te zijn het antwoord op eene andere vraag ? Ik stel mij voor, dat gevraagd is : ik kan begrijpen, dat de vreemdeling, die hier te lande verblijf houdt, voor Nederlandschen regter justicia- bel is, doch hoe, indien die vreemdeling in zijn eigen land verblijf houdt? ook dan Z E L F S , antwoordt het Art. op die bedenking, kunt gij hem in de gege- vene gevallen aan de Nederlandsche judicature on- derwerpen.

Ik moet hierbij nog voegen, dat, al hadde mijne meening het gevolg, dat een eenigermate odieus pri- vilegie van Nederlanders tegen vreemden werde uit- gestrekt tegen medeburgers, ik tot verdediging zou moeten zeggen: dura lex, at scripta.

Ten slotte: het moet van elders blijken, dat ie- mand voor de Nederl. Eegtbanken betrokken kan worden, is Uwe meening. Maar waaruit kan dit anders blijken, dan alléén uit de aangehaalde Artt.

van Regtsv. die de sedes materiae daarstellen van competentie.

Geen wetsartikel spreekt overigens daarvan, voor zoo ver mij bijvalt. Verwijst men mij op de regts-

(18)

— 14 —

wetenschap en alzoo op don regel actor sequitur fo- rum rei? ik antwoord, dat dio regel juist opgeno- men en uitgewerkt is in de Art. 126 en 127 Begtsv., en dat ik, waar het positieve regt spreekt, niet tot algemeene begrippen mag terugkeeren.

Onze medeburgers in de Koloniën blijven Neder- landers; over hen strekt zich de Nederlandsche regts- magt in het algemeen uit. Gij erkent dit zelf, door vice versa de executie der vaderlandsche vonnissen zonder exsequatur aan te nemen. Jurisdictie is er alzoo, omdat de zaak tusschen Nederlanders geven- tileerd wordt (1). De competentie regelt Art. 12(3, Regtsv., dat, door eene afwijking van den regel actor sequitur forum rei, in zekeren zin met de com- petentie tevens de jurisdictie regelt (2).

Ik bejammer het met U , dat bij de daarstelling der wetboeken niet genoeg welligt in het oog is gehouden, dat de bewoners van de Koloniën ook Nederlanders zijn; en dat bij de exceptionele hou- ding, dat Nederlanders aan verschillende Eegterlijke Organisation onderworpen zijn, niet met meer be-

(1) Men zie Artt. 430 , 431 W. v. B. R. on vergelijke Artt. 91 , n«. 2 , 92, n«. 2 nl. 5 R. 0. in verband niet Art. 159 der Grond- wet , Art. 4 , n». 8 W. v. Iï. R.

(2) Men vergelijke de tweede considerans van het vonnis der Regt- bank te S Bosch van 11 Nov. 1844, opgenomen in Regtsg. Biß. van 1845 , bl. 563.

»Le domicile est attributif de Jurisdiction dans les affaires personnel- les, c'est-à-dire qu'on doit citer en matière personnelle le défendeur devant le juge de son domicile," zegt BERRUT-SAINT-PBK , cours de /'roc. Civ. 2e éd. P. 2 J, 1. S. 2. ch. 2 pag. mihi 192, met bijvoeging in de noot: «On a vu (pag. 111) que le domicile indiqué pour le paiement est attributif dt jurisdiction en matière de commerce."

(19)

paalde woorden de regtsverhouding tusschen hen in de wetten is bepaald.

Mao- ik mij alzoo niet overtuigd verklaren door Uwe argumentatie, welke ik mede verdedigd heb avonden in het Specimen jur. inaug. de potestate jud. nost. civ. inter peregrinos jus dicendi van een jong' beloovend' regtsgeleerde Mr. C. J . F . MiRAN-

DOLE (Haarlem 1850 p. 8 en 26 sq.); ik mag mij toch verheugen, dat de regtswetenschap aan de regts- praktijk op nieuw de hand heeft gereikt, om eene o-oede en ware toepassing der wet te bevorderen.

Met hoogachting

H g l . H e e r ,

Amsterdam, Uw Dienaar, 21 September 1850. F . F . KARSEBOOM.

(20)
(21)

f

(22)

I

(23)
(24)

ï**— ——!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Plus récemment, Pius Ngandu Nkashama a publié une anthologie précédée d ’une remarquable préface qui rend bien compte de la situation de la littérature africaine, fait

Wanneer werd opge- komen voor een zekere zelfstandigheid der levenskringen binnen de natio- nale volksgemeenschap, dan geschiedde dit (ook hij Groen van Prinsterer)

Het aanpassen van woningen zodat deze geschikt zijn om zelfstandig te blijven wonen en het doorstromen van ouderen naar meer geschikte woningen zijn de twee meest voorkomende

In hoeverre slaagt het mediaonderwijs op de middelbare school er volgens mediacoaches in om de vaardigheden, kennis en mentaliteit over te brengen die nodig zijn voor de

Dit was de aanleiding om op 1 februari 2019 het symposium Building knowledge for chaplaincy in healthcare: future directions te organiseren van- uit de Commissie Wetenschap van

In de jaren tachtig kwamen directeuren en mede- werkers van sociale diensten publiekelijk in verzet tegen de woningdelersnorm omdat die de positie van

Of om een weinig nader te komen: ziet op de aarde, en beschouwt de schepselen rondom u, en ziet (u) het eenvoudige schaap? Hij wordt een Schaap genoemd: "als een schaap dat

De reden dat we ‘In eigen hand’ gestart zijn, is dat flink wat mensen langer van een schuldenregeling en budget- beheer gebruikmaakten dan de 36 maanden die er voor staan.. Dat is