• No results found

VEREENVOUDIGING VAN HET

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VEREENVOUDIGING VAN HET "

Copied!
112
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

111

0093 4560 €>!<) \-v

(3)
(4)
(5)

VEREENVOUDIGING VAN HET

STRAFPROCESRECHT VOOR EUROPEANEN

TOELICHTING EN ONTWERP-ORDONNANTIE,

HOUDENDE WIJZIGINGEN VAN HET N E D E R L A N D S G H - I N D I S G H STRAF- PROCESRECHT IN VERBAND MET DE VOORGENOMEN ONDERWERPING VAN DE CHINEEZEN AAN DE STRAFRECHTS-

PLEGING VOOR EUROPEANEN

DER REGEERING AANGEBODEN DOOR DE COMMISSIE VOOR DE HERZIENING VAN H E T STRAFPROCESRECHT, INGESTELD BIJ BESLUIT

VAN 11 JANUARI 1928 No. 29

Met machtiging der Regeering uitgegeven vanwege het Departement van Justitie

Batavia

Drukkerij Visser & Co.

1930

(6)
(7)

STRAFPROCESRECHT VOOR EUROPEANEN

TOELICHTING EN ONTWERP-ORDONNANTIE,

HOUDENDE WIJZIGINGEN VAN HET N E D E R L A N D S C H - I N D I S C H STRAF- PROCESRECHT IN VERBAND MET DE VOORGENOMEN ONDERWERPING VAN DE CHINEEZEN AAN DE STRAFRECHTS-

PLEGING VOOR EUROPEANEN

DER REGEERING AANGEBODEN DOOR DE COMMISSIE VOOR DE HERZIENING VAN H E T STRAFPROCESRECHT, INGESTELD BIJ BESLUIT

VAN 11 JANUARI 1928 No. 29

Met machtiging der Regeering uitgegeven vanwege het Departement van Justitie

1 /

Batavia

Drukkerij Visser & Co.

1930

(8)
(9)

In den loop van het jaar 1929 verzocht de Regeering de Commissie voor de herziening van het Strafprocesrecht om zoo spoedig mogelijk de voorzieningen te ontwerpen, welke noodig zouden zijn om de berechting van Chineezen hier te lande in strafzaken op gelijken voet met Europeanen praktisch mogelijk te maken.

Ter voldoening aan deze opdracht werd door de Commissie bij schrijven van 15 April 1930 eene ontwerp-ordonnantie met toelichting aangeboden, strekkende tot vereenvoudiging van het Europeesche strafprocesrecht.

Voorstellen van den Directeur van Justitie om, met invoering van die vereenvoudigde strafprocedure, de Chineezen aan het Europeesche strafprocesrecht en aan de rechtsmacht van de voor de Europeanen bestemde rechters in strafzaken te onder- werpen zijn door het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië en den Procureur-Generaal in beschouwing genomen. Genoemde

adviseurs hebben zich daarover nog niet uitgesproken.

In het Afdeelingsverslag van den Volksraad betreffende het begrootingsontwerp van Justitie voor 1931 is der Regeering het verzoek gedaan om, in afwachting van de indiening van het ontwerp, belanghebbenden en deskundigen de gelegenheid te geven zich daarover een oordeel te vormen, door tijdige publicatie van het betrekkelijk voorstel.

Teneinde aan dit verzoek tegemoet te komen wordt het door de Commissie ingediend ontwerp met toelichting thans reeds hierbij, met machtiging van de Regeering, gepubliceerd.

Het zal op prijs worden gesteld, indien belangstellenden, die hun meening omtrent het ontwerp wenschen te uiten, de afdee- ling Wetgeving van het Departement van Justitie met hunne beschouwingen in kennis zouden willen stellen.

Weltevreden, Juli 1930.

Afdeeling Wetgeving

van het Departement van Justitie.

(10)

biz.

Toelichting.

§ 1. Algemeen gedeelte.

Inleiding 1 Uitbreiding van de bevoegdheden van h e t open-

b a a r ministerie en de hulpofficieren 3 Instelling van „politierechters" n a a r Neder-

landsen voorbeeld 6 Beperking van verstek- en verzetprocedures ... 14

Vervanging van het hooger beroep in strafzaken

door revisie 18 O v e r d r a c h t van enkele bevoegdheden van den

. r a a d van j u s t i t i e op den president van het

college 2 1 Overige voorzieningen 22

Verordeningen en bepalingen welke wijziging of

aanvulling behoeven 24

§ 2. Artikelsgewijze toelichting 25

Ontwerp-ordonnantie.

A r t . I Wijziging van h e t Reglement op de

Rechterlijke Organisatie 65 A r t . II Wijziging van h e t Reglement op de

Strafvordering 67 A r t . III Wijziging van h e t Rechtsreglement

Buitengewesten 93 A r t . IV Wijziging van het Landgerechtregle-

m e n t 96 A r t . V I n w e r k i n g t r e d i n g en overgangsbepa-

lingen 96

(11)

§ i . Inleiding.

De Regeering heeft a a n de Commissie voor de herziening v a n h e t strafprocesrecht opgedragen om de voorzieningen ten aan- zien van h e t strafprocesrecht te ontwerpen, welke noodig zullen zijn indien, in afwachting van de algeheele unificatie v a n de strafrechtspleging, „gelijkstelling van de Chineesche bevolkings- g r o e p " zal p l a a t s hebben.

H e t is duidelijk, d a t de gelijkstelling der Chineezen op h e t gebied der strafrechtspleging de e r n s t i g s t e moeilijkheden zou ten gevolge hebben, indien niet tijdig t e r aanvulling van h e t rechtsgeleerd en lager personeel der rechterlijke macht, t e r decentralisatie van de r e c h t s m a c h t der in strafzaken over E u r o p e a n e n rechtsprekende colleges en gerechten, zoomede t e r a a n p a s s i n g van het Europeesche strafprocesrecht a a n de be- hoeften v a n den nieuwen t o e s t a n d de noodige voorzieningen zouden worden getroffen.

De vervolging van lichte vergrijpen, door Chineezen gepleegd, zal reeds bezwaren opleveren. Op J a v a en Madoera en op enkele plaatsen in de buitengewesten s t a a n zij in die zaken reeds t h a n s t e r e c h t voor de landgerechten, r e c h t e r s over alle bevolkings- groepen. Buiten die gebieden echter zullen de residentie-rech- t e r s , t h a n s slechts belast m e t de berechting v a n de weinige lich- t e vergrijpen, door E u r o p e a n e n gepleegd, ook de veel talrijker overtredingen v a n Chineezen, t h a n s door de eveneens talrijker m a g i s t r a a t s g e r e c h t e n berecht, voor hunne rekening moeten nemen. Dit zal in enkele gevallen t o t overbelasting van h e t residentiegerecht aanleiding geven en ook, in verband m e t de groote u i t g e s t r e k t h e i d van h e t rechtsgebied dier residentiege- rechten, voor de Chineesche justitiabelen zelf bezwarend zijn.

(12)

Om aan die bezwaren tegemoet te komen zal verdere uitbrei- ding van de landgerechtrechtspraak onvermijdelijk zijn. Alleen zal op het punt van de verwijzing naar het landgerecht wijzi- ging noodig zijn.

Veel grooter zijn de bezwaren met betrekking tot de vervol- ging en berechting van zwaardere vergrijpen. De rechtspleging m die zaken is thans zoodanig geregeld en de voor Europeanen daarmede belaste organen: het hooggerechtshof, de zes raden van justitie en het openbaar ministerie bij die colleges, zoodanig georganiseerd, dat die organen in het algemeen gesproken ruimschoots werk hebben aan de 300 à 400 strafzaken welke jaarlijks berecht worden. Het aantal strafzaken tegen Chinee- zen, thans door de landraden berecht na een vooronderzoek door de, ook voor Inlandsche strafzaken daartoe aangewezen overal aanwezige ambtenaren van bestuur en politie, bedraagt voor geheel Nederlandsch-Indië 1200 à 1500 's jaars. Overne- ming van die taak door de organen der Europeesche strafrechts- pleging eischt uiteraard in de eerste plaats eene uitbreiding van de bezetting der Europeesche rechtscolleges en van de daaraan verbonden parketten. Deze uitbreiding moet evenwel indien vorenbedoelde wijziging in den rechtstoestand der Chi- neezen zich binnen korten tijd zal voltrekken praktisch binnen tamelijk enge grenzen beperkt blijven. De nieuw aan te stellen raadsleden en parketambtenaren zullen in hoofdzaak moeten worden gerecruteerd uit de rangen der landraadvoorzitters

Nieuw aan te werven krachten zullen voorshands daarvoor niet in aanmerking komen. Versterkte uitzending van juristen zal slechts de gelegenheid openen een aantal juristen uit de lagere rangen van de rechterlijke macht, die reeds over vol- doende ervaring beschikken, tot landraadvoorzitter te bevor- deren, waardoor een gelijk aantal oudere landraadvoorzitters vrij komt, maar dit aantal zal uiteraard beperkt zijn en niet kunnen worden opgedreven zonder gevaar voor desorganisatie van de landraadrechtspraak.

Het gaat er dus om: het voor Europeanen geldend stelsel van strafrechtspleging zoodanig te herzien, dat het bij toepas- sing ook op de Chineesche strafzaken, zoo goed mogelijk bruik- baar zal zijn en dat met slechts matige uitbreiding van de daarmede belaste organen voorloopig kan worden volstaan

In de overgelegde ontwerp-ordonnantie zijn de voorzieningen

(13)

samengevat, welke, naar verwacht wordt, daartoe kunnen leiden. Zij draagt het karakter eener „noodregeling", welke een uitsluitend incidenteel doel beoogt. Verbetering van het ver- ouderd stelsel der Europeesche strafrechtspleging, hoe urgent die op zich zelf ook wordt geacht, of hervorming daarvan in de richting van een toekomstig „eenheidsrecht" wordt niet beoogd. Over de richtlijnen eener herziening welke ook aan laatstgenoemde eischen zou beantwoorden is te groot en te diepgaand verschil van inzicht mogelijk, dan dat de voorziening in op korten termijn te verwachten moeilijkheden daaraan mag worden gekoppeld.

De ontworpen wijzigingen groepeeren zich in hoofdzaak om een vijftal voorzieningen:

uitbreiding van de bevoegdheden van het openbaar ministerie en de hulpofficieren;

instelling van „politierechters" naar Nederlandsch voorbeeld;

beperking van verstek- en verzetprocedure's ;

vervanging van het hooger beroep in strafzaken door revisie en

overdracht van enkele bevoegdheden van den raad van jus- titie op den president van het college.

Teneinde het gemakkelijker te maken zich in de ontworpen bepalingen te orienteeren moge een bespreking van genoemde vijf punten hier voorafgaan.

Uitbreiding van de bevoegdheden van het openbaar ministerie en de hulpofficieren.

De gelijkstelling der Chineezen zal in de eerste plaats haar weerslag vinden in het „vooronderzoek" van de meer dan 1200 zaken die 's jaars berecht worden en de nog talrijker zaken tegen Chineesche verdachten, die niet tot berechting leiden.

Voor dat vooronderzoek heeft men tot dusver de beschikking over de alomtegenwoordige (inlandsche) ambtenaren van be- stuur en politie, die vrij van rechterlijke tusschenkomst ruim- schoots de bevoegdheden bezitten om het onderzoek ten einde te brengen. Naar het stelsel der Strafvordering spelen bestuur en politie in het vooronderzoek slechts een ondergeschikte rol en is, de allereenvoudigste zaken daargelaten, de taak der voorbereiding van de rechtzaak in hoofdzaak verdeeld tusschen

(14)

parket en rechter-commissaris, waarbij het eerstgenoemde de bevoegdheden veelal vereischt om het onderzoek tot een goed einde te brengen noode mist, en verplichte rechterlijke tusschen- komst telkens remmend werkt.

Op dit punt is herziening naar het voorkomt onvermijdelijk.

Benoeming van meer rechters-commissarissen zou het nuttig effect van de praktisch bereikbare uitbreiding der raden weder grootendeels te niet doen. Bovendien wordt thans reeds om het „vermoeiende" van die procedure „rechtsingang met instructie" zooveel mogelijk vermeden en ten slotte is te groote centralisatie van het vooronderzoek in de groote raadsressorten eenvoudig ontoelaatbaar. E r valt niet aan te denken alle pre- ventieven naar de hoofdplaatsen op te zenden, alle verdachten en getuigen in het vooronderzoek dââr te laten verschijnen.

Het vooronderzoek moet zooveel mogelijk plaatselijk geschie- den, in het belang van het onderzoek zoowel als van de justi- ciabelen. Met de toegelaten delegatie van verhooren alleen is hier geen behoorlijke gang van zaken te verkrijgen.

Versterking van de bezetting der parketten zal meer nut hebben. De parketambtenaren kunnen zich gemakkelijker ver- plaatsen en dus in vele gevallen het onderzoek plaatselijk op zich nemen. Maar dan is het ook noodig dat zij zelfstandig verschillende bevoegdheden verkrijgen, v/elke thans zijn vast- geknoopt aan voorloopige informatiën of instructie, door de rechters-commissarissen worden uitgeoefend of 's rechters tusschenkomst vereischen.

Ook zal in lang niet alle zaken het onderzoek door den officier of een zijner substituten dienen te geschieden. Daargelaten of men de parketten zoo sterk zou kunnen bezetten dat dit mogelijk zou zijn, lijkt zulk een gebruik van de beschikbare krachten uiterst oneconomisch. Dat een substituut-officier zich voor een

onderzoek op reis begeeft zal wel evenals thans tot meer be- langrijke zaken moeten beperkt blijven. Detacheering van substituten naar bepaalde centra in 's raads ressort kan nuttig zijn, maar lost de moeilijkheid niet geheel op. Onvermijdelijk lijkt het, dat in heel veel gevallen de plaatselijke ambtenaren van bestuur en politie, wier taak het onderzoek dezer zaken tot dusverre was, daarmede ook in de toekomst kunnen belast worden. Zij zullen daartoe de kwaliteit van hulpofficier moeten verkrijgen en de uitbreiding van de bevoegdheden van den

(15)

officier, welke hiervoren is bepleit, zal zich onder zekere be- perkingen moeten uitstrekken tot de hulpofficieren, indien het onderzoek door hen gehouden wordt, ook buiten het geval van ontdekking op heeterdaad.

De bevoegdheden, waar het hier om gaat zijn in hoofdzaak de navolgende:

de bevoegdheid om voor het verhoor van den verdachte en de getuigen hunne verschijning te gelasten, zoo noodig met bevel van medebrenging (artt. 51, 74, 75,,76).

de bevoegdheid om de getuigen onder eede te hooren, opdat hunne verklaringen als bewijsmiddel kunnen dienen, indien zij later niet op de terechtzitting kunnen verschijnen of in verband met verre woonplaats redelijkerwijze niet kunnen worden opgeroepen;

de bevoegdheid om den verdachte ook buiten het geval van ontdekking op heeterdaad voorloopig aan te houden en tijdens het vooronderzoek gevangen te houden (artt. 62, 71, 77, (85), 107a);

de bevoegdheid om ook buiten het geval van ontdekking op heeterdaad, huiszoeking te houden (artt. 91—93).

Deze bevoegdheden nu zijn bij "de ontworpen ordonnantie toegekend aan den officier van justitie of den hulpofficier die het onderzoek houdt. Daarbij deed zich de vraag voor of de hulpofficieren zulk een onderzoek enkel op last of krachtens machtiging van den officier zuilen mogen houden, dan wel of een hulpofficier, die door aangifte, klacht of op andere wijze kennis heeft bekomen van een misdrijf, het verder onderzoek daarvan en daarmede de uitoefening der opgesomde bevoegd- heden eigenmachtig aan zich zal mogen trekken. Of, om een voorbeeld te geven, een districtshoofd in Djambi, die een Chinees van een aangegeven diefstal verdenkt, daarvan (onder opzen- ding van de stukken?) alleen kennis mag geven aan den offi- cier van justitie te Batavia en diens instructie's heeft af te wachten, dan wel het onderzoek eigenmachtig op zich kan nemen.

Noch het een, noch het ander scheen gewenscht. De beste oplossing leek om alleen in de afdeeling waarbinnen de raad van justitie gevestigd is, machtiging van den officier te eischen, daarbuiten eene machtiging van het hoofd der afdeeling met dien verstande, dat terstond bericht wordt gezonden aan den

(16)

officier ten einde dezen in staat te stellen instructie's te geven of andere voorzieningen te treffen.

Bij de regeling van de huiszoeking en van de voorloopige hechtenis kan rechterlijke controle in enkele gevallen niet ge- mist worden. Die controle behoeft echter niet, zooals thans, aan het college te worden opgedragen maar kan zonder bezwaar aan den president worden toevertrouwd, waardoor omslag en tijdverlies worden vermeden.

Wat de verdere details der ontworpen regeling aangaat, moge verwezen worden naar het tweede gedeelte van deze memorie, hetwelk de bijzondere toelichting der artikelen bevat. Hier moge alleen nog worden toegelicht de plaats welke aan de zooeven besproken nieuwe bepalingen in het reglement op de strafvor- dering gegeven is.

De bevoegdheden en verplichtingen van den officier van Justitie en de hulpofficieren bij ontdekking op heeterdaad wor- den door de nieuwe regeling nagenoeg intact gelaten; in de vierde af deeling van den eersten titel, welke die bevoegdheden en verplichtingen regelt kunnen de nieuwe voorschriften echter bezwaarlijk worden opgenomen. Evenmin zouden zij op haar plaats zijn in een der voorafgaande afdeelingen houdende algemeene bepalingen betreffende de officieren van justitie, de hulpofficieren en de opsporingsambtenaren. Het scheen daarom het beste de nieuwe bepalingen samen te vatten in een nieuwe afdeeling „Overige bepalingen betreffende het voorbereidend onderzoek", welke in den eersten titel een plaats kan vinden na de afdeeling betreffende ontdekking op heeterdaad.

Instelling van „politierechters" naar Nederlandsen voorbeeld.

Het tweede probleem, waarvoor men zich in deze gesteld zag is: hoe de berechting van meer dan 1200 Chineesche strafzaken van de gezamenlijke landraden in Nederlandsch-Indië door de zes raden van justitie kan worden overgenomen; allereerst dus hoe de capaciteit der strafkamers van de raden plotseling kan worden vervijfvoudigd!

Hierbij is overwogen, dat er bijna geen landraad is, die niet veel meer zaken afdoet dan de strafkamer van een raad. Het tempo is over het algemeen veel sneller en het kan dit zijn omdat de zaken — ook die tegen Chineesche beklaagden — als regel eenvoudiger zijn dan de „Europeesche" strafzaken en

(17)

wordt vertraagd. Het is dus niet uitgesloten, dat de Chineesche strafzaken ook bij de raden sneller kunnen worden behandeld dan de Eiuropeesche, zoodat van de raden niet vijf, maar, laat ons zeggen, driemaal zooveel zal worden gevergd als thans.

Zonder bijzondere voorzieningen is ook dit echter natuurlijk onmogelijk.

Aan belangrijke beperking van het aantal raadszaken door uitzetting van de competentie der landgerechten valt niet te denken. *) Instelling van nieuwe raden van justitie op Chinee- zencentra in de buitengewesten als Tandjoengpinang, Pangkal- pinang of Pontianak, waaraan gedacht is, zou slechts weinig nut hebben, omdat het aantal strafzaken waarvan hun de be- rechting zou kunnen worden opgedragen slechts een kleine fractie zou zijn van het totaal aantal; ongeveer de helft van alle Chineesche strafzaken wordt thans berecht door de land- raden in de afdeelingen waarin de bestaande raden gevestigd zijn.

De eenige oplossing scheen dus om bij elk van de raden die het zwaarst zullen belast worden, t.w. Medan, Batavia, Soera- baja en Semarang, een tweede strafkamer in te stellen. Maar ook dit zou nog niet voldoende zijn. Men zou bij drie van de vier genoemde raden zeker nog een derde strafkamer moeten instellen, waarmede de uitbreiding alweer, met het oog op de personeelsvoorziening bedenkelijke afmetingen dreigt aan te nemen.

Zoo heeft zich vanzelf het denkbeeld opgedrongen om over te gaan tot het instellen van „enkelvoudige" strafkamers, zoo- als men die in Nederland reeds heeft. Daar is bij sommige recht- banken naast de gewone strafkamer een bijzondere strafkamer ingesteld, bestaande uit één enkel lid van het College, die den titel draagt van politierechter. Op eenvoudige wijze kunnen deze politierechters alle voor de rechtbank dienende strafzaken berechten die van eenvoudigen aard zijn, wanneer volstaan kan worden met oplegging van een straf van niet meer dan zes maanden gevangenis en de beklaagde zich niet tegen deze korte procedure verzet. Geen nieuwe rechter dus met eigen rechts- macht, maar de rechtbank zelf, vertegenwoordigd door één lid.

~"*) DcTvoorgenomen verhooging- van de grens der lichte vermogens- misdrijven zal het aantal raads-zaken wel niet belangrijk doen dalen.

(18)

Hier te lande heeft het streven om lichte strafzaken vlotter te doen berechten geleid tot de invoering van een „summiere procedure" voor de gewone strafkamer, die bovendien beperkt blijft tot enkele met name genoemde delicten, gepleegd in de afdeeling waarin de raad van justitie gevestigd is en alleen ingeval van ontdekking op heeterdaad. Voor de raden is dit instituut een mislukking gebleken: het vindt vrijwel geen toepassing. Het schijnt daarom raadzaam thans met dit systeem te breken en het Nederlandsche stelsel van vereenvoudigde berechting over te nemen, dat het groote voordeel oplevert van meer economisch gebruik van de beschikbare krachten. Instel- ling van twee nieuwe strafkamers bij den raad van justitie te Batavia zal bijvoorbeeld reeds mogelijk zijn bij een uitbreiding met twee leden; terwijl instelling van twee gewone strafkamers ten minste zes leden zou kosten. Berechting door den politie- rechter zal echter evenmin als thans de „summiere procedure"

van de instemming van den beklaagde mogen afhankelijk zijn.

Maakt men dan verder den Indischen politierechter bevoegd tot één jaar gevangenisstraf op te leggen — waartegen ook in verband met de zwaardere strafmaxima der Indische strafwet geen overwegend bezwaar schijnt te bestaan — dan zal er voor de politierechters ruimschoots werk zijn. Immers de veroordee- lingen van Chineezen tof zwaardere straffen dan één jaar ge- vangenisstraf maken blijkens de crimineele statistieken nog geen vierde uit van het totaal aantal veroordeelmgen. In aan- merking nemende, dat onder de resteerende 75% zich ook minder eenvoudige zaken bevinden, welke door de gewone strafkamers dienen te worden berecht, schijnt de verwachting toch wel gewettigd, dat bij instelling van politierechters met één gewone strafkamer ook bij de drukste raden voorshands zal kunnen worden volstaan. Alleen op deze wijze schijnt het mogelijk aan den dreigenden stortvloed van Chineesche straf- zaken bij de raden het hoofd te bieden zonder te vervallen in eene de grenzen van het bereikbare overschrijdende uitbreiding.

E r doet zich echter nog een bijzondere moeilijkheid voor.

Moet de „politierechtspraak" evenals thans de summiere proce- dure beperkt blijven tot delicten gepleegd in de afdeeling waarin de raad gevestigd is of zich uitstrekken tot alle delicten in 's raads ressort, waarvan de raad moet kennis nemen ? Geschiedt het eerste, dan wordt een belangrijk deel van de voordeelen

(19)

der instelling ingeboet. Maar ook de laatstgenoemde oplossing is weinig bevredigend. Moeten bij voorbeeld Chineesche delin- quenten uit Djambi, Bangka of de Westerafdeeling van Borneo voor lichte misdrijven terechtstaan voor den politierechter te Batavia? Zullen in die zaken de verdachten en alle getuigen de langdurige en kostbare reis naar Batavia moeten maken of zal in die zaken op groote schaal verstek worden verleend en recht worden gedaan op relazen van de verklaringen der getuigen tijdens het vooronderzoek? Noch het een noch het ander schijnt gewenscht. Zeer zeker worden zulke bezwaren ook thans in Europeesche zaken ondervonden, maar dan toch niet op zoo groote schaal. Zeer zeker spelen de afstanden een rol óók in de zware strafzaken die bij de gewone strafkamer blij- ven, maar daar zal het onvermijdelijk en overigens niet onver- dedigbaar zijn den beklaagde, in de weinige gevallen dat hij in vrijheid is en de getuigen, tot verschijning voor den verren rechter te verplichten. Wanneer echter in verband met het weinig ernstig karakter van het feit en de eenvoudigheid der zaak eon „vereenvoudigde", snelle behandeling is voorgeschre- ven, mogen aan het verschijnen voor den rechter niet zulke ernstige moeilijkheden verbonden zijn. Bij toekomstige unifi- catie dei strafrechtspleging zal aan bezwaren als deze ongetwij- feld worden tegemoet gekomen door de berechting van mis- drijven over te brengen van de weinige raden van justitie naar veel talrijker, plaatselijke rechtbanken of gerechten; daaraan valt thans echter nog niet te denken.

Juist de instelling van „politierechters" kan echter tot een praktische oplossing van deze moeilijkheid leiden. Daarvoor is noodig dat ook in de verafgelegen gedeelten van 's raads ressort politierechters beschikbaar zijn. De bevoegdheid van een politie- rechter ter hoofdplaats om elders zitting te houden zal slechts weinig baten. Op de hoofdplaatsen zullen reeds zooveel Chinee- sche strafzaken te berechten zijn dat de politierechters daar de handen vol zullen hebben. Speciale „ommegaande" politie- rechters zouden buitensporig veel tijd aan reizen verspillen en toch niet tijdig beschikbaar zijn. De eenige bruikbare oplossing is daarom, naar het wil voorkomen, dat de hoedanigheid van politierechter, „enkelvoudige" strafkamer van een raad van justitie, behalve aan één of meer leden van het college, ook wordt toegekend aan rechterlijke ambtenaren die hun stand-

(20)

plaats hebben buiten de hoofdplaats, t.w. de residentierechters in 's raads ressort. Ook dezen zullen dan evenals de raadsleden- politierechters den raad representeeren. Hunne competentie zal zijn die van den raad, hunne uitspraken zullen zijn raads- vonnissen. Het schijnt overbodig daartoe aan die residentie- rechters nog de qualiteit van (buitengewoon) raadslid toe te kennen. Dit zou immers aan het wezen der zaak niets veran- deren en de constructie: strafkamers van een raad, bestaande uit niet-leden van het college, moge ietwat zonderling aandoen, tot praktische moeilijkheden zal dit niet leiden. Als „noodmaat- regel" schijnt deze oplossing dan ook alleszins gewettigd.

Rechter en justiciabelen beiden zullen er door gebaat zijn.

Aan beklaagden en getuigen uit veraf gelegen plaatsen zal daardoor de „ramp" van berechting ter hoofdplaats in onbe- duidende zaken, bespaard blijven. Een argument tegen de regeling kan niet zijn, dat aldus voor de Chineezen in die zaken alles vrijwel bij het oude zal blijven, immers van „achterstelling"

dier bevolkingsgroep zal geen sprake zijn, aangezien ook Euro- peanen voortaan voor den residentierechter-politierechter zullen terechtstaan.

Voor de betrokken residentierechters zal de regeling weinig bezwaar opleveren. Het aantal te berechten strafzaken van Europeanen zal uiteraard gering zijn, terwijl zij met de Chinee- sche strafzaken in hunne qualiteit van landraadvoorzitter reeds thans bemoeienis hebben. Voor de raadsleden-politierechters zullen in den regel alleen te berechten blijven de lichte zaken uit de af deeling waarbinnen de raad gevestigd is ( ± 50% van het totaal aantal liehe zaken). Voor die taak zullen ook bij de drukste raden niet meer dan twee leden noodig zijn.

Tegen opdracht van een deel der politierechtspraak aan residentierechters schijnt geen ernstig bezwaar te bestaan. Het gaat alleen om eenvoudige zaken en het valt niet in te zien waarom die ambtenaren tegen deze taak minder goed zouden zijn opgewassen dan tegen hun toch niet minder gewichtige functie van landraadvoorzitter. De opdracht van die taak aan plaatselijke rechters zal overigens geheel in harmonie zijn met de boven toegelichte regeling inzake het vooronderzoek. De meeste zaken zullen dan van het begin tot het eind plaatselijk kunnen worden afgedaan.

Moeilijker is de vraag wie bij den residentierechter-politie-

(21)

rechter het openbaar ministerie zal moeten waarnemen. Het gaat hierbij niet om de leiding van het vooronderzoek, maar om het behandelen van de zaak ter terechtzitting, eventueel ook het aanhangig maken van de zaak.

Het is duidelijk, dat de officier van justitie en zijn substituten onmogelijk alle zittingen van deze politierechters zullen kunnen bijwonen. Ook hiervoor zullen -plaatselijk beschikbare ambte- naren moeten worden aangewezen. Daarvoor zullen echter niet in aanmerking komen de hulpofficieren, die in de meeste ge- vallen het vooronderzoek zullen hebben gehouden: districts- en onderdistrictshoofden. Ook de Europeesche bestuursambtenaren hoofden der afdeelingen zullen als regel bezwaarlijk met deze taak kunnen worden belast. Het zal noodig zijn — hier treedt het karakter van noodregeling wel zeer sterk op den voorgrond

— daartoe een keuze te doen uit de plaatselijk beschikbare rechtsgeleerde-, rechtskundige- en soms ook bestuurs-ambte- naren, waarbij aan juristen, bijv. een ambtenaar ter beschikking, een buitengewoon voorzitter of een ondervoorzitter van den landraad, de voorkeur zal worden gegeven. Zij zullen dan echter evenals vroeger de ambtenaren O.M. bij de residentiegerechten op Java, telkens in persoon moeten worden benoemd.

Aan deze ambtenaren O.M. zal ook de bevoegdheid moeten worden gegeven om lichte strafzaken, die plaatselijk onderzocht zijn, bij den politierechter aanhangig te maken. Werd dit nage- laten, dan zou bij voorbeeld een eenvoudige strafzaak, die zich te Djambi heeft afgespeeld en aldaar geheel onderzocht is, niet voor den plaatselijken politierechter kunnen worden gebracht vóórdat de Officier te Batavia inzage van de stukken zou heb- ben gehad, misschien ook den verdachte zou hebben gehoord, waarmede een tijdverlies van ten minste drie weken tusschen sluiting van het onderzoek en berechting zou gemoeid zijn.

Verplichte beoordeeling van alle aanhangig te maken zaken door den Officier van justitie zou ontegenzeggelijk voordeelen opleveren, maar de bezwaren schijnen zoo groot dat daarvan bij deze noodregeling ware af te zien.

Wel zal het bepaald noodzakelijk zijn, ten einde tegemoet te komen aan de bezwaren van het verstrekken van zoo ruime vervolgingsbevoegdheden aan deze „oneigenlijke" ambtenaren O.M., in de voornaamste Chineezencentra, als Tandjoengpinang, Pangkalpinang, Pontianak, Bandoeng en Jogjakarta subsituut-

(22)

officieren t e plaatsen, die a l d a a r niet alleen de vervolging voor den politierechter in handen zullen hebben, doch mede de groo- t e r e zaken, welke de berechting door h e t college niet kunnen ontgaan, dienen voor t e bereiden.

E e r d e r werd reeds opgemerkt, d a t uitbreiding der p a r k e t t e n , ondanks de instelling van den politierechter (die u i t e r a a r d voornamelijk slechts de zittende m a g i s t r a t u u r ontlast) onver- mijdelijk is. W a a r 5 0 % der strafzaken van Chineezen afkomstig zullen zijn uit de afdeelingen, binnen welke de r a d e n zijn gevestigd, zullen de p a r k e t a m b t e n a r e n in circa 700 strafzaken meer dan t h a n s door hen worden behandeld zoowel de voor- onderzoeken hebben te leiden als de zittingen hebben bij t e wonen. Of deze zittingen worden gehouden door de colleges dan wel door de politierechters v e r a n d e r t u i t e r a a r d den arbeid van het openbaar ministerie niet.

Met deze 700 zaken is echter h e t l a a t s t e woord nog niet gezegd. E r blijven nog 700 zaken over, die van buiten komen.

Van de 7 5 % dezer 700 overblijvende zaken (d.i. 525 pro- cessen), w a a r i n vermoedelijk m e t straftoemetingen van hoog- stens één j a a r vrijheidstraf k a n worden volstaan, zal n a a r s c h a t t i n g 2/3 als voldoende eenvoudig door den politierechter kunnen worden berecht, zoodat er dan nog 175 zaken (d.i. circa de helft van h e t t o t a a l a a n t a l procedures, d a t t h a n s door de r a d e n w o r d t behandeld) van buiten er bij zullen komen.

Standplaatsaanwijzing van substituut-officieren in eenige Chineezen-centra — w a a r t o e a r t . 54 van h e t Reglement op de Rechterlijke organisatie is aangevuld — zal dan ook de p r a k t i - sche werkmogelijkheid zeer g u n s t i g beinvloeden en zelfs bespa- r i n g van rechtsgeleerd parketpersoneel, zoomede van uitgaven voor dienstreizen in de h a n d werken.

Op grond van de hiervoren in het k o r t aangegeven overwe- gingen zijn in de ontworpen ordonnantie bepalingen opgenomen : a. betreffende instelling en organisatie van „politierechters";

b. betreffende h e t rechtsgeding voor den „politierechter".

Bepalingen als onder a bedoeld zijn voor Nederland te vinden in de W e t op de Regterlijke Organisatie en in h e t daarbij be- hoorend Reglement No. 1. Voor Indië kunnen zij een p l a a t s vinden in h e t Reglement op de Rechterlijke O r g a n i s a t i e en het R e c h t s r e g l e m e n t Buitengewesten. In Nederland w a s bovendien een besluit noodig om bij de d a a r i n opgesomde r e c h t b a n k e n

(23)

zulke „enkelvoudige" k a m e r s in t e stellen. Voor Indië zal dit niet noodig zijn, omdat bij alle raden zonder onderscheid politie- r e c h t s p r a a k w o r d t ingevoerd. H e t ligt verder in de bedoeling d a t alle residentierechters buiten de afdeeling w a a r b i n n e n de r a a d gevestigd is, politierechters zullen zijn. Toch is de aan- wijzing der residentierechters, die als politierechter zullen fungeeren, a a n eene regeeringsverordening overgelaten, omdat de regeling op dit punt, m e t h e t oog vooral op de w a a r n e m i n g v a n het O.M. als eene tijdelijke voorziening is te beschouwen en beperking d a a r v a n eventueel noodzakelijk zou kunnen zijn.

De b e n a m i n g „politierechter" is behouden, hoewel zij even- min als in Nederland het k a r a k t e r van h e t i n s t i t u u t j u i s t weer- geeft. Weliswaar w o r d t ook de rechtspleging bij de landgerech- ten hier te lande wel eens als „politierechtspraak" aangeduid, m a a r w a a r in de Indische Wetgeving die b e n a m i n g niet voor- k o m t schijnt de vrees, d a t dit t o t v e r w a r r i n g aanleiding zal geven, ongegrond. E e n korte, eenvoudige b e n a m i n g is voor de redactie der betrekkelijke bepalingen onmisbaar en een betere n a a m is niet gevonden.

De sub b bedoelde bepalingen p l a a t s t het ontwerp in het reglement op de strafvordering in de p l a a t s van de regeling der „summiere procedure", dus in de tweede afdeeling van titel V betreffende h e t rechtsgeding in zaken zonder „instruc- t i e " . H i e r u i t volgt, d a t zaken, w a a r i n instructie heeft p l a a t s gehad, niet voor den politierechter kunnen worden vervolgd.

Natuurlijk zou dit ook anders geregeld kunnen worden. E r zou dan een bepaling noodig zijn in den t r a n t van artikel 106 Sv.

om den r a a d de bevoegdheid t e geven de zaak t e „verwijzen"

n a a r de zitting van den politierechter. M a a r dit zou niet passen in het systeem, d a t de beoordeeling of eene zaak voor berech- t i n g door den politierechter in a a n m e r k i n g komt, a a n den vervolgenden a m b t e n a a r overlaat. Door a a n dezen l a a t s t e die bevoegdheid te geven ook n a een gerechtelijke instructie zou a a n den anderen k a n t weer h e t Indische systeem der „verwij- zing" omver geworpen worden. H e t schijnt d a a r o m h e t beste de nieuwe procedure niet u i t t e breiden t o t zaken w a a r i n eenmaal de langere w e g van gerechtelijke instructie gekozen is. Door de voorgestelde uitbreiding van de bevoegdheden van net O.M. zal dit immers ook volkomen in s t a a t zijn zich o m t r e n t den a a r d van h e t feit, de moeilijkheden der bewijslevering en

(24)

de gewenschte s t r a f m a a t zekerheid te verschaffen. D a t instruc- t i e g e v r a a g d is in eene zaak welke a c h t e r a f blijkt v a n heel eenvoudigen a a r d t e zijn zal dus wel hooge uitzondering blijven.

Voor de details der organisatie en de bepalingen betreffende het rechtsgeding die in h e t voorgaande reeds in h e t algemeen toelichting vinden, moge verder verwezen worden n a a r h e t tweede gedeelte van deze memorie.

Beperking v a n verstek- en verzetprocedures.

In misdrijfzaken werd t o t dusverre geen Chinees bij verstek veroordeeld. Bij de behandeling voor den l a n d r a a d is de be- klaagde die op vrije voeten werd gelaten, verplicht t e r terecht- zitting te verschijnen en de politie zorgt als regel ook, d a t hij verschijnt. Is een enkele keer de beklaagde weggebleven, dan k a n zijn inhechtenisneming worden g e l a s t ; de zaak g a a t niet door t o t d a t hij verschijnt; is hij ontvlucht en k a n hij niet opgespoord worden, dan blijft de zaak eenvoudig r u s t e n t o t d a t de b e k l a a g d e te eeniger tijd w o r d t achterhaald. Met dit stelsel k o m t d a t van de „wederspannigverklaring" der Europeesche strafvordering in wezen overeen. Ook d a a r geen „verstek", geen behandeling der zaak bij afwezen van den beklaagde.

M a a r dit geldt alleen voor misdrijfzaken w a a r i n eene gerechte- lijke instructie heeft p l a a t s gehad. In zaken „zonder i n s t r u c t i e "

s t a a t h e t den beklaagde, die niet „preventief zit", vrij al dan niet voor den r e c h t e r te verschijnen, w o r d t de zaak ingeval hij niet verschijnt „bij v e r s t e k " afgedaan, doch is herbehandeling noodzakelijk indien de bij verstek veroordeelde in verzet k o m t en dan wèl verschijnt. N a de „gelijkstelling" der Chineezen wordt dit stelsel v a n toepassing op ten minste 8 0 % der misdrijfzaken tegen Chineezen. Reeds t h a n s m a k e n de zaken zonder i n s t r u c t i e zeker h e t 2/3 v a n h e t totale a a n t a l u i t en de voorgestelde uit- breiding der bevoegdheden v a n h e t openbaar ministerie en de hulpofficieren zal ongetwijfeld tengevolge hebben, d a t dit per- centage nog belangrijk stijgt.

De k a n s b e s t a a t nu d a t bij overgang van de berechting der Chineesche strafzaken n a a r de raden van justitie, in veel t e veel gevallen behandeling — en veroordeeling — bij verstek zal g a a n voorkomen. Men wijze niet, t e r geruststelling, op h e t zeer gering a a n t a l verstekzaken, d a t t h a n s bij de r a d e n v a n j u s t i t i e voorkomt. I m m e r s er b e s t a a t groot verschil tusschen

(25)

de Europeesche en de Chineesche bevolkingsgroep w a t m a a t - schappelijke verhoudingen en peil v a n ontwikkeling betreft. De vrees is waarlijk niet ongegrond d a t Chineesche delinquenten van het t y p e van den singkeh-werkman, zonder middelen, moeilijker op t e sporen dan de a r m s t e E u r o p e a a n , a a n eene d a g v a a r d i n g zeker geen gevolg zullen geven, indien a a n h e t verschijnen voor den r e c h t e r belangrijke kosten en tijdverlies verbonden zijn. Ook m e t h e t oog hierop is de hiervoren reeds op andere gronden bepleite opdracht van „politierechtspraak"

a a n alle residentierechters in 's r a a d s r e s s o r t allernoodzake- lijkst. H e t is bijna niet denkbaar, d a t bij voorbeeld een onbe- middelde Chinees u i t B a n g k a of uit de Westerafdeeling van Borneo voor de berechting van een niet heel ernstig vergrijp op eigen gelegenheid de reis n a a r B a t a v i a zal kunnen en willen ondernemen. Door decentralisatie van de politierechtspraak zal in de door den politierechter t e berechten lichte strafzaken

— w a a r i n preventieve hechtenis in veel geringere m a t e zal worden toegepast — vrijwillige verschijning van den beklaagde, als regel, a l t h a n s mogelijk zijn. M a a r d a a r o m v a l t er nog niet op t e rekenen, d a t de Chineesche beklaagde in die zaken ook, als regel, vrijwillig verschijnen zal. De onderwerping v a n de Chineezen a a n de voor E u r o p e a n e n geldende strafvordering eischt d a a r o m nog bijzondere voorzieningen op het p u n t van verstek en verzet. E r dient voor g e w a a k t : 1° d a t de in misdrijf- zaken altijd bedenkelijke verstekbehandeling uitzondering blijve, 2 ° d a t dubbel werk voor den r e c h t e r in den vorm van verzet n a verstek zooveel mogelijk beperkt worde en 3° d a t eene ver- stekveroordeeling voor den beklaagde, die zich d a a r d o o r be- zwaard gevoelt, niet p r a k t i s c h o n a a n t a s t b a a r k a n zijn.

In de eerste p l a a t s verleent h e t ontwerp d a a r o m a a n den r e c h t e r de bevoegdheid, die hij ook n a a r de Nederlandsche strafvordering bezit, om in zaken, w a a r i n verstek is toegelaten, tegen den niet verschenen beklaagde een bevel t o t verschijning t e verleenen, eventueel hem door de openbare m a c h t t e r terecht- zitting t e doen brengen. Verstek behoeft dan alleen te worden verleend indien de r e c h t e r afdoening buiten tegenwoordigheid van beklaagde volkomen verantwoord a c h t dan wel beklaagde niet te vinden is.

Toepassing van deze bevoegdheid t e r t e r e c h t z i t t i n g beteekent echter uitstel van afdoening en dus ongerief en tijdverlies. H e t

(26)

schijnt daarom gewenscht de mogelijkheid te openen reeds aan de eerste dagvaarding een dwingend karakter te verleenen. In het ontwerp is daartoe aan den president van den raad van justitie bij „verwijzing" en aan den officier van justitie bij rechtstreeksche dagvaarding de bevoegdheid toegekend om te bepalen dat de in vrijheid gelaten beklaagden verplicht zijn te verschijnen en zoo noodig door de openbare macht op de te- rechtzitting zullen worden gebracht. Bij dagvaarding voor den politierechter is aan het openbaar ministerie deze bevoegdheid echter niet verleend en zulks in verband met de omstandigheid, dat in dit geval verzet tegen de dagvaarding niet zal toegelaten zijn.

Nog verder te gaan schijnt ongewenscht. Zoo bestaat er be- zwaar tegen om het systeem der strafvordering voor misdrijf- zaken met instructie, naar analogie van de regeling in het Inlandsen Reglement, tot alle misdrijfzaken uit te breiden. Bij de bestaande organisatie kunnen zich gevallen voordoen, waar- in de verplichting om te verschijnen voor den beklaagde een zwaarder leed zou zijn dan de op te leggen straf. Aan den anderen kant is het ook niet noodig om reeds bij deze nood- regeling met het stelsel der „wederspannigverklaring" geheel te breken. Voor de — overigens niet talrijke — zaken met instructie kunnen de bestaande bepalingen gehandhaafd blijven.

Van de achtste titel behoeft dus alleen de tweede afdeeling wijziging en aanvulling. In zaken zonder instructie en overtre- dingzaken zal dus ook voortaan in een aantal gevallen veroor- deeling plaats vinden bij verstek en daarop eene verzetprocedure kunnen volgen. Uitsluiting van verzet, zooals bij overtredingen door landraden of, in de buitengewesten, door residentierechters berecht, schijnt onaannemelijk. Overwogen is om te groote uitbreiding van het aantal verzetprocedure's, waardoor de taak van de raden van justitie nog zou worden verzwaard, te voor- komen door dit rechtsmiddel te onthouden aan beklaagden van wie mag worden aangenomen, dat hun wegblijven is toe te schrijven aan onwil. Een bevredigende regeling van die strek- king schijnt echter — in verband met het geringe aantal raden, den hinder der groote afstanden en de onmogelijkheid van door het O.M. op de politie uit te oefenen controle — niet te geven.

Noch de omstandigheid dat aan den gedaagde is medegedeeld, dat hij verplicht is te verschijnen, noch het uitblijven van eenig

(27)

bericht van verhindering wettigen op zich zelf de conclusie d a t er onwil in h e t spel is. Worden bijzondere voorwaarden voor de ontvankelijkheid v a n verzet in de wet genoemd, dan zal toch eerst de r e c h t e r in de verzetprocedure die niet-ontvankelijkheid kunnen constateeren en dus toch een verzetprocedure moeten a a n v a n g e n en indien dan de beklaagde is verschenen schijnt er niet veel bezwaar tegen om dan ook zijne verdediging a a n t e hooren. Tegen een bepaling die a a n den r e c h t e r de bevoegd- heid zou toekennen reeds bij de verstekbehandeling over de t o e l a a t b a a r h e i d van verzet te beslissen schijnt a a n den anderen k a n t weer overwegend bezwaar te b e s t a a n . Bij deze incidenteele regeling is h e t niet mogelijk t e voorkomen, d a t onwillige be- klaagden mede profiteeren van het ten behoeve van willige beklaagden ingestelde rechtsmiddel. In h e t ontwerp is h e t be- s t a a n d e stelsel op dit p u n t dan ook niet gewijzigd en ook niet g e t r a c h t de omschrijving der termijnen binnen welke verzet moet worden gedaan t e verbeteren. De „gelijkstelling" der Chineezen schijnt op zich zelf t o t herziening van een en ander geen aanleiding t e geven. Wel is de termijn, in verband m e t de h i e r n a t e bespreken vervanging van hooger beroep door revisie, verkort. De termijn v a n drie weken hield immers verband m e t de in deze zaken even lange termijn van beroep. Zal v o o r t a a n enkel revisie zijn toegelaten, w a a r v o o r een termijn van één week is gesteld, dan schijnt h e t consequent, en ook in h e t belang van een vlotte afdoening van zaken gewenscht, voor h e t verzet even- eens een termijn v a n één v/eek t e geven.

Voorts is h e t zeer gewenscht om zooveel mogelijk t e voor- komen, d a t h e t verstek- en verzet-stelsel t o t „dubbel w e r k "

voor den r e c h t e r leidt. D a a r o m is in h e t ontwerp a a n den r e c h t e r de bevoegdheid gegeven in de verzet-procedure — zoo hij dit oorbaar a c h t — te v o l s t a a n m e t voorlezing v a n h e t proces-verbaal der verstekbehandeling en verhoor v a n den beklaagde. Hetzelfde is voorgeschreven voor h e t geval d a t de r e c h t e r de verschijning van den op de d a g v a a r d i n g niet ver- schenen beklaagde heeft gelast. H e t onderzoek m a g in d a t geval reeds dadelijk — dus buiten tegenwoordigheid van den beklaag- de — worden aangevangen. Verschijnt de beklaagde d a a r o p alsnog, dan k a n als regel weer m e t voorhouding v a n h e t reeds behandelde worden volstaan.

Ten slotte zijn in h e t ontwerp bepalingen opgenomen om t e

(28)

voorkomen dat ingeval van verstek de veroordeelde praktisch toch niet tegen het vonnis kan opkomen. In de eerste plaats is daartoe de vorm waarin verzet moet worden gedaan, gewijzigd.

Van veraf wonende onontwikkelde Chineezen is niet te vergen dat zij door een deurwaarder een exploit doen uitbrengen aan den officier van justitie. De veroordeelde zal verzet mogen doen ter griffie van het naastbijzijnd residentiegerecht. Verder is overwogen of het nog wel te verdedigen is, dat de bij verstek veroordeelde niet in appèl kan komen (de officier van justitie mag dit wel) voor en aleer hij verzet heeft gedaan en in verzet verschenen is. In de gevallen waarin de reis naar den rechter in verband met de afstanden voor den beklaagde een praktische onmogelijkheid was, zal hij ook niet in verzet kunnen verschij- nen en daardoor tevens het middel van appèl verliezen. Dit schijnt niet billijk ; krijgt de bij verstek veroordeelde de bevoegd- heid, desgewenscht dadelijk in appèl te komen, dan zal dit bovendien het voordeel opleveren dat de thans onmisbare tus- schenschakel der verzet-procedure vermeden wordt, wanneer de weggebleven beklaagde geen verdediging wenscht te voeren imaar bij voorbeeld alleen de opgelegde straf aan het oordeel van den hoogeren rechter onderworpen wenscht te zien. Ook dit zal onnoodige uitbreiding van het aantal verzetprocedure's tot zekere hoogte voorkomen. In het ontwerp is daarom aan den veroordeelde de bevoegdheid gegeven om van een verstekvonnis dadelijk in appèl (revisie) te komen. Ook dit zal kunnen ge- schieden ter griffie van het residentiegerecht. Aan den onont- wikkelden veroordeelde zal aldaar kunnen worden duidelijk gemaakt welke beteekenis de termen: verzet en appèl (revisie) respectievelijk bezitten zoodat de keus tusschen beide voor hem niet moeilijk zal zijn.

Vervanging van het hooger beroep in strafzaken door revisie.

Een vierde punt ten aanzien waarvan voorziening niet mag uitblijven, is het hooger beroep in strafzaken bij het Hoogge- rechtshof.

Misdrijfzaken, waarin Chineezen hebben terechtgestaan, worden thans in revisie berecht door de zes raden van justitie.

Na de „gelijkstelling" der Chineezen komt de behandeling in tweede instantie in al die zaken bij het Hooggerechtshof. Dit

(29)

beteekent een enorme uitbreiding van de werkzaamheden van 's Hofs tweede k a m e r .

H e t a a n t a l revisiezaken bij de raden van j u s t i t i e b e d r a a g t t h a n s ± 1 0 % van h e t t o t a a l a a n t a l l a n d r a a d z a k e n ; van de door raden van j u s t i t i e berechte misdrijfzaken k o m t echter wel 2 0 % in tweede instantie voor h e t Hof. Men moet er dus op rekenen d a t h e t Hof n a de „gelijkstelling" der Chineezen 300 à 400 zaken in tweede i n s t a n t i e zal hebben t e berechten tegen 60 à 80 t h a n s . Bovendien zal deze tweede instantie n a a r de geldende bepalingen niet zijn uitsluitend revisie, zooals bij de raden van justitie, m a a r revisie indien in eersten aanleg eene gerechtelijke instructie heeft p l a a t s gevonden en „hooger be- r o e p " in zaken zonder instructie. H e t Hof heeft t h a n s reeds tweemaal zooveel hooger beroepzaken als revisiezaken; stijging van h e t percentage zaken zonder instructie, die om de eerder vermelde redenen te v e r w a c h t e n is, zal ook h e t percentage hooger-beroep zaken nog doen toenemen. Werd de b e s t a a n d e regeling ongewijzigd gelaten dan zou dus n a de „gelijkstelling"

in 200 à 300 zaken appèl-behandeling t e r t e r e c h t z i t t i n g v a n h e t Hooggerechtshof moeten p l a a t s vinden.

N u vindt die appèlbehandeling, zooals zij in de praktijk ge- schiedt, tegenwoordig weinig w a a r d e e r i n g . Revisie j u i s t voor de z w a a r s t e misdrijfzaken — die m e t instructie — voorge- schreven moet ook voor lichtere zaken kunnen voldoen. Indien n a a r de voorgestelde bepalingen vooronderzoek door O.M. of hulpofficieren de instructie v e r v a n g t b e s t a a t voor ongelijke behandeling in tweede instantie weinig aanleiding. Tenslotte zal, bij algeheele „unificatie" van de strafrechtspleging, h e t Hof als appèlrechter ongetwijfeld weer door de raden v a n j u s t i t i e vervangen worden. Onder die omstandigheden schijnt de enorme uitbreiding van h e t Hof die voor de berechting van zooveel appèlzaken zou noodig zijn, niet verantwoord. Zij is t e voorkomen door h e t hooger beroep bij het Hooggerechtshof t e vervangen door revisie. Overwogen is of niet voor een kleine categorie misdrijfzaken h e t hooger beroep zou kunnen worden gehandhaafd. Gedacht is a a n de zaken w a a r i n de doodstraf k a n worden opgelegd. Behandeling uitsluitend „op de s t u k k e n "

schijnt in die gevallen weinig bevredigend. E e n regeling in dezen geest zou echter zeer s t e r k h e t k a r a k t e r d r a g e n v a n een ,,novum", door de „gelijkstelling" der Chineezen op zich zelf

(30)

niet gevorderd. Beter schijnt h e t d a a r o m ook in die gevallen revisie t e behouden en de ook voor revisie van landraadvon- nissen geldende regeling v a n h e t zg. „oraal d e b a t " bij den revisierechter (art. 295 Sv.) slechts in zooverre t e wijzigen, d a t herbehandeling in revisie steeds k a n p l a a t s hebben wanneer de revisierechter dit gewenscht acht, ook al doet zich niet h e t geval voor, d a t door den eersten r e c h t e r verzuimen of mis- slagen zijn b e g a a n of om andere redenen aanvulling v a n h e t onderzoek noodig is. H e t zal dan niet kunnen voorkomen, d a t in gevallen, w a a r i n de beklaagde t e r dood is veroordeeld, de revisierechter t o t herbehandeling niet zal bevoegd zijn. In h e t systeem v a n h e t ontwerp is deze kleine uitbreiding van de be- voegdheid van den revisierechter, in verband m e t de uitbreiding v a n h e t i n s t i t u u t der revisie zelf, alleszins gerechtvaardigd.

In de eerste p l a a t s dient dus bepaald te worden d a t alle vonnissen van de raden v a n j u s t i t i e in zaken van misdrijf vat- b a a r zijn voor revisie. Ook h e t hooger beroep v a n de overigens niet talrijke door de raden berechte overtredingszaken k a n b e t e r door revisie vervangen worden. D a a r e n t e g e n schijnt er geen voldoende aanleiding te b e s t a a n om ook v e r a n d e r i n g t e brengen in de regeling voor overtredingszaken door de land- r a d e n en in de buitengewesten ook die door de residentiege- r e c h t e n berecht, w a a r i n hooger beroep b e s t a a t bij de raden van justitie. De „gelijkstelling" der Chineezen zal op d a t p u n t weinig v e r a n d e r i n g brengen. De zesde titel van h e t reglement op de strafvordering betreffende h e t hooger beroep zal d a a r o m niet zonder meer kunnen vervallen. I m m e r s de behandeling v a n h e t hooger beroep bij de r a d e n v a n j u s t i t i e geschiedt eveneens op den voet v a n de bepalingen van dien titel (zie artikel 197).

In h e t ontwerp is de zesde titel d a a r o m vervangen door een nieuwe titel, alleen toepasselijk op h e t hooger beroep bij de r a d e n van justitie, w a a r i n de bepalingen v a n den ouden titel m u t a t i s m u t a n d i s en voor zooveel noodig, zijn overgenomen.

Voor de v e r v a n g i n g van h e t hooger beroep bij h e t Hof door revisie wijzigt h e t ontwerp de betrekkelijke bepalingen van h e t reglement op de rechterlijke organisatie en van h e t Rechts- reglement Buitengewesten. In de regeling der revisie (Titel XV Sv.) is, behalve de bovenbesproken wijziging betreffende h e t oraal debat, eene bepaling opgenomen, welke h e t vervallen artikel 188 inzake hooger beroep van verstekvonnissen m o e t

(31)

vervangen. Op de eerder besproken gronden is daarin echter rekening gehouden met het nieuwe beginsel, dat de beklaagde evenals het openbaar ministerie bij den hoogeren rechter in appèl (revisie) kan gaan, zonder dat behandeling in verzet be- hoeft vooraf te gaan. Tot overneming van het beginsel van art.

196 dat de hoogere rechter geen zwaardere straf mag opleggen indien alleen de beklaagde in hooger beroep is gekomen, bestaat bij deze noodregeling geen voldoende aanleiding. Daarentegen is de voor hooger beroep van overtredingzaken thans geldende regel dat het openbaar Ministerie tegen vrijsprekende vonnissen kan opkomen, voor de revisie van overtredingzaken behouden.

Tenslotte is, met het oog op verafwonende beklaagden bepaald dat de revisie, evenals het verzet, kan worden aangeteekend ter griffie van het naastbijzijnde residentiegerecht.

Overdracht van enkele bevoegdheden van den raad van justitie op den president van het college.

Tenslotte is overwogen of het geen aanbeveling verdient om in het eerste, voorbereidend, gedeelte van den procesgang voor de raden van justitie den president zooveel mogelijk in de plaats te stellen van het college in pleno. Bij meeningsverschil tus- schen officier en rechtercommissaris omtrent de noodzakelijk- heid van voorloopige informatiën, bij het verleenen van rechts- ingang met instructie of verwijzing (ook na verzet tegen rechtstreeksche dagvaarding), in het algemeen telkens wanneer, vóór den aanvang van het geding ter terechtzitting, eene rechterlijke beslissing vereischt is, moet thans door den raad in raadkamer beslist worden, nadat alle leden kennis hebben genomen van de stukken. Dit beteekent tijdverlies en onnoo- digen omslag. Er schijnt geen enkel bezwaar tegen te bestaan om in al deze gevallen evenals bij de hiervoren besproken regeling van de huiszoeking en de voorloopige hechtenis is geschied, den president in de plaats te stellen van het college.

Ook indien de arbeidsbesparing, welke aldus zal verkregen worden, niet van groot gewicht wordt geacht, schijnt deze voorziening noodzakelijk om te voorkomen, dat door de nieuwe regeling inzake het voorbereidend onderzoek door de officieren van justitie en de hulpofficieren het instituut van den rechter- commissaris en de verwijzing verder wordt teruggedrongen, dan gewenscht is. De eenvoudige wijze waarop het vooronder-

(32)

zoek voortaan door parket en hulpofficieren zal kunnen voltooid worden moge voorkomen, dat in te veel gevallen de hulp van den rechter-commissaris voor het voorbereidend onderzoek wordt ingeroepen, maar er zullen zonder twijfel gevallen blijven voorkomen, waarin een onderzoek door den rechter-commissaris in het belang der vervolging gewenscht is en daarom ware de weg die tot zulk een onderzoek leidt ook zooveel mogelijk vrij te maken van onnoodige hindernissen.

Overige voorzieningen.

Behalve de op de hiervoren besproken vijf punten betrekking hebbende wijzigingen bevat het ontwerp nog enkele op zichzelf - staande voorzieningen, welke in verband met de „gelijkstelling"

der Chineezen noodzakelijk schijnen.

In de eerste plaats zijn de in het Inlandsch Reglement met de uitoefening der politie en de opsporing van strafbare feiten belaste ambtenaren en beambten, behoudens enkele wijzigingen en voor zooveel noodig, met het oog op de opsporing van de- licten, gepleegd door Chineezen, opgenomen in de opsomming van personen met opsporingsbevoegdheid, in artikel 2 Sv. Met de verwijzing naar dit artikel kan voor de buitengewesten in hoofdzaak worden volstaan; met name schijnt toekenning van opsporingsbevoegdheid onder de Europeanen (en Chineezen) aan de in artikel 324 en 325 van het Rechtsreglement Buiten- gewesten opgesomde Inlandsche hoofden, voorzoover die niet tot de in artikel 2 Sv. genoemde groepen behooren, onnoodig en ongewenscht.

In de tweede plaats mocht de regeling nopens toevoeging en keuze van een verdediger niet ongewijzigd blijven. Thans kan iedere beklaagde in een misdrijfzaak een praktizijn toege- voegd krijgen om hem, kosteloos, ter terechtzitting bij te staan.

Alleen omdat het aantal misdrijfzaken bij de raden betrekkelijk gering is, wordt hierdoor aan de ook niet zeer talrijke balie geen al te zware taak opgelegd. Dit wordt anders, wanneer het aantal zaken vijfmaal zoo groot wordt en bovendien een deel daarvan wordt berecht buiten de plaats, waar de raad —•

en de balie — gevestigd is. Men kan van de weinige advocaten niet vergen dat zij plotseling vijf maal zooveel prodeo-clienten gaan verdedigen en daartoe nog op reis moeten bovendien.

Verder zal het aan beklaagden die zelf een verdediger willen

(33)

kiezen, moeilijk vallen daartoe een praktizijn te krijgen, indien zij terechtstaan voor een politierechter buiten de hoofdplaats en de overkomst van zulk een verdediger zal altijd zeer kost- baar zijn. Daarom wordt voorgesteld de regeling als volgt te herzien :

Toevoeging heeft alleen plaats, wanneer de beklaagde onver- mogend is. Zij kan, behalve in geval de beklaagde voor een halsmisdrijf terechtstaat, geweigerd worden indien de president bijstand van een verdediger onnoodig oordeelt. De lijst van personen, waaruit de toe te voegen verdediger gekozen wordt, zal behalve de leden der balie ook bevatten rechtsgeleerde en rechtskundige ambtenaren, aangesteld bij den raad of bij een rechtbank of gerecht in 's raads ressort, en andere rechtsge- leerden of rechtskundigen die zich daartoe vrijwillig beschik- baar hebben gesteld. Toegevoegd worden alleen raadslieden, gevestigd ter plaatse waar de berechting geschiedt. Beklaagde zelf is in de keuze van een verdediger geheel vrij. Het ontwerp wijzigt artikel 120 Sv. in dezen zin. Tot herziening van het stelsel der wet inzake de verdediging zelve, de bevoegdheden van verdediger en beklaagde, geeft de „gelijkstelling" der Chineezen geen aanleiding.

Voorts scheen het gewenscht met het oog op de talrijke Chineesche justiciabelen, die de Nederlandsche taal niet machtig zijn, eenige uitbreiding te geven aan het beginsel, dat tot uit- drukking komt in artikel 118 vijfde lid Sv. en althans bij de beteekening van vonnissen steeds afgifte voor te schrijven van een vertaling in eene taal, die de gedaagde verstaat. Het is dan echter niet noodig dat een volledig afschrift met vertaling van het vonnis wordt uitgereikt. Met een uittreksel waarin de voor den beklaagde belangrijkste gegevens voorkomen zal deze het meest gebaat zijn. Zoo schrijft de Nederlandsche strafvordering bij verstekveroordeeling voor: afgifte van eene „mededeeling", waarin de voornaamste gegevens omtrent het vonnis worden opgenomen. Men vergelijke ook artikel 23 van het landgerecht- reglement. De eenvoudigste wijze om dit te regelen leek een algemeen voorschrift toe te voegen aan de bepalingen omtrent exploiten en beteekening.

Tenslotte is het gewenscht aan de hoofden der afdeelingen de bevoegdheid te geven ook zaken, die op den voet van het reglement op de Strafvordering vervolgd worden naar het

(34)

landgerecht te „verwijzen". Nog verder te gaan en ook aan alle hulpofficieren die bevoegdheid te geven, wordt niet raad- zaam geacht. De verplichte tusschenkomst van den officier van justitie echter, die thans reeds bezwaren oplevert, zou na de

„gelijkstelling" der Chineezen sommige parketten, bij voorbeeld dat te Medan, overmatig belasten. Wijziging van het landge- rechtreglement is hiervoor niet noodig, aangezien de hooiden der afdeelingen in artikel 3 van dat reglement met het oog op de inlandsehe beklaagden reeds genoemd zijn. Het beginsel vindt daarom alleen uitdrukking in de gewijzigde bepaling van artikel 22 Sv.

Verordeningen en bepalingen welke wijziging of aanvulling behoeven.

De in het voorgaande besproken voorzieningen eischen voor zooveel betreft Java en Madoera, wijziging en aanvulling van het Reglement op de Strafvordering; de instelling van politie- rechters en de vervanging van hooger beroep door revisie bovendien wijziging en aanvulling van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie. Op de gewesten buiten Java en Madoera, behoorende tot het rechtsgebied van een op Java gevestigde raad van justitie worden die wijzigingen en aanvul- lingen, in verband met de artikelen 72, 518 en 659 eveneens van toepassing. Voor de overige gewesten buiten Java en Madoera moeten de bepalingen betreffende de Rechterlijke Organisatie in hoofdstuk I van het „Rechtsreglement Buiten- gewesten" dezelfde wijzigingen en aanvullingen ondergaan als het Reglement op de Rechterlijke Organisatie, eveneens dus voor de instelling van politiegerechten en de vervanging van hooger beroep door revisie. Daarnaast moet in de bepalingen die het reglement op de strafvordering, behoudens wijzigingen, ook in die gewesten toepasselijk maken: artikel 518 voor de eerste titel en artikel 660 voor de overige titels met de nieuwe bepalingen worden rekening gehouden. De 10e en 11e titel van het Rechtsreglement Buitengewesten, die overeenkomen met de 20e en 21e titel van het Reglement op de Strafvordering, blijven evenals deze laatste ongewijzigd. Verwijzing naar het Reglement op de Strafvordering maakt overigens nog in een paar gevallen een wijziging van het Reglement Buitengewesten noodzakelijk.

(35)

In het Landgerechtreglement is geen andere wijziging noodig, dan dat in artikel 8 de vermelding van den reeds lang vervallen

„politierechter" van artikel 110 R.O. moet worden geschrapt.

Al deze wijzigingen en aanvullingen zijn in het ontwerp als volgt gerangschikt:

In artikel I die betreffende het reglement op de rechterlijke organisatie ;

artikel II die betreffende het reglement op de strafvordering;

in artikel III die betreffende het Rechtsreglement Buiten- gewesten ;

in artikel IV de wijziging van het landgerechtreglement.

Tenslotte zijn overgangsbepalingen gewenscht, die in artikel V zijn opgenomen.

§ 2.

Ter toelichting van de ontworpen bepalingen, voor zoover die niet reeds in het eerste gedeelte van deze memorie is gegeven, moge het volgende dienen:

A r t i k e l I.

(Reglement op de Rechterlijke Organisatie).

No. 1. De aanvulling van het tweeede nummer van artikel 54 houdt verband met de nieuwe functie van ambtenaar O.M.

bij een politierechter, die hieronder bij No. 6 nader toegelicht wordt. Het nieuwe tweede lid strekt om de mogelijkheid te openen buiten de plaatsen waar de Raden van Justitie gevestigd zijn zelfstandige substituut officieren aan te stellen, waar op de in de algemeene toelichting aangegeven gronden daartoe de wenschelijkheid bestaat.

No. 2. Noodzakelijk in verband met de instelling van

„enkelvoudige" kamers. Men vergelijke artikel 57 van de Neder- landsche wet op de rechterlijke organisatie.

No. 3. Het scheen gewenscht de bepaling omtrent de zit- tingen der „enkelvoudige" kamers hier aan te halen.

No. 4 en 5. Voor de vervanging van het hooger beroep bij het hooggerechtshof door revisie behoeven alleen de artikelen

(36)

129 en 130 in het hoofdstuk van de raden van justitie gewijzigd te worden. De bepalingen over hooger beroep en revisie in hoofdstuk V van het Hooggerechtshof (artt. 163 en 169) zijn blanco-artikelen ; de bepaling omtrent hooger beroep, art. 163 onder 1° blijft van toepassing op vonnissen in burgerlijke zaken.

In overtredingzaken was, in afwijking van het bepaalde voor misdrijfzaken zonder instructie, hooger beroep ook van vrij- spraken toegelaten. Er schijnt geen aanleiding te zijn om bij vervanging van het hooger beroep door revisie, voor deze zaken aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid om tegen vrij- sprekende vonnissen op te komen te ontnemen.

No. 6. Artikel 131. In tegenstelling met de bepaling in de Nederlandsche wet op de rechterlijke organisatie (art. 57) Wordt in dit artikel positief gesteld, dat bij de raden van justitie door „enkelvoudige" kamers wordt recht gesproken. Bij eiken raad zal bij de in werkingtreding dezer regeling dus ten minste één enkelvoudige kamer moeten worden ingesteld. Als de taak der enkelvoudige kamers wordt in de Nederlandsche strafvor- dering aangegeven „vereenvoudigde behandeling van straf- zaken". Waar het verschil met de gewone behandeling in haar meest eenvoudigen vorm (rauwelijksche dagvaarding) gering is en met de instelling hier te lande ook niet in de eerste plaats vereenvoudiging van de behandeling wordt beoogd, scheen het beter op den voorgrond te stellen, dat de enkelvoudige kamers belast zijn met de berechting van eenvoudige zaken, in de ge- vallen en op den voet in het reglement op de strafvordering nader te regelen.

Artikel 131a en 131b regelen zeer in het kort de vorming en bezetting van enkelvoudige kamers, welke in Nederland geregeld is in het „Reglement van Openbaar Bestuur I". De bepalingen omtrent de indeeling en werkzaamheden voor het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië en van de Raden van Justitie op Java in het Koninklijk Besluit van 14 Januari 1901 No. 41 (Indisch Staatsblad 1901 No. 126) zullen op deze

„kamers" niet van toepassing zijn. Nieuw is de categorie

„enkelvoudige kamers" bestaande uit een rechterlijk ambtenaar in 's raads ressort (residentierechter), die geen lid is van den raad, eene figuur, waarvan de noodzakelijkheid in het eerste

(37)

deel dezer memorie reeds is uiteengezet. G e t r a c h t is om in artikel 131a zoo duidelijk mogelijk t e laten uitkomen, d a t ook deze l a a t s t e „politierechters" precies dezelfde functie hebben als een „ k a m e r " v a n den R a a d . Wie voor hen t e r e c h t s t a a t , s t a a t t e r e c h t voor den Raad, een vonnis van een residentie- rechter-politierechter is t e beschouwen als een vonnis van den r a a d . W a t o m t r e n t zittingen van den raad, revisie van r a a d s - vonnissen enz. in h e t algemeen is bepaald, geldt ook — tenzij a n d e r s w o r d t bepaald — voor hen. A a n den Gouverneur-Gene- r a a l w o r d t overgelaten de residentie-rechters a a n t e wijzen die deze functie zullen uitoefenen. H e t is de bedoeling, d a t aange- wezen worden alle residentierechters m e t uitzondering v a n die in de afdeeling w a a r i n de r a a d gevestigd is en misschien een enkele n a b u r i g e afdeeling. Overwogen is, of a a n de politierech- t e r s , a l t h a n s a a n de als zoodanig fungeerende residentierech- t e r s , niet een bepaald r e s s o r t moet worden aangewezen. H e t is toch de bedoeling, d a t elke residentierechter deze politie- r e c h t s p r a a k zal uitoefenen binnen zijn ambtsgebied als residen- t i e r e c h t e r en als regel voor delicten, binnen d a t ambtsgebied gepleegd. E e n bepaling v a n deze s t r e k k i n g zou echter h e t nadeel hebben, d a t zij t o t bevoegdheidsgeschillen zou kunnen aanlei- ding geven. W a a r verder alle politierechters den r a a d repre- senteeren, dus geen eigen bevoegdheid bezitten, en door h e t Openbaar Ministerie p r a k t i s c h voor een doelmatige verdeeling van de vervolging over de verschillende politierechters kan worden zorg gedragen, scheen een wettelijke afbakening van ieders aandeel beter achterwege t e kunnen blijven. Voor de t e r hoofdplaats gevestigde „enkelvoudige k a m e r s " , bestaande u i t een lid v a n den raad, b e s t a a t nog m i n d e r reden t o t wettelijke beperking van h a a r werkingsfeer. Als regel zullen deze slechts t e berechten krijgen de delicten gepleegd in de afdeeling, w a a r i n de r a a d gevestigd is en naburige, niet t o t h e t a m b t s - gebied van een residentierechter-politierechter behoorende afdeelingen. H u n a a n t a l w o r d t niet gefixeerd. De president van h e t hooggerechtshof a a n wie de benoeming der raadsleden- politierechters w o r d t overgelaten, k a n dus n a a r behoefte één of meer zulke k a m e r s instellen en h e t a a n t a l eventueel l a t e r nog uitbreiden of inkrimpen. H e t s p r e e k t vanzelf d a t niet zonder meer op anciënniteit moet worden afgegaan, m a a r de voor dit w e r k meest geschikte raadsleden moeten worden a a n -

(38)

gewezen (te verwachten is dat juist de politierechters op de hoofdplaatsen de zwaarste taak zullen krijgen). Om de zoo gewenschte continuiteit zooveel mogelijk te verzekeren wordt benoeming voor den tijd van twee jaren voorgeschreven. Ook herbenoeming is niet uitgesloten.

Artikel 131b. De president van het Hof zal voor de raads- leden-politierechters ook de noodige vervangers aanwijzen.

Voor de functie van griffier bij den politierechter zijn met het oog op de politierechters die geen lid zijn van den raad, bijzon- dere bepalingen opgenomen.

Artikel 131c. Hoewel het denkbeeld van „ommegaande"

politierechters, zooals in de algemeene toelichting opgemerkt, verworpen is, bestaat er geen bezwaar tegen om aan beide categorieën politierechters eenige vrijheid te geven ten aanzien van de plaats waar zij zullen zitting houden. De gewone zittin- gen van de raadsleden-politierechters worden echter gehouden ter hoofdplaats en dezen zullen — bij de raden op Java — zooveel mogelijk dagelijks — beschikbaar moeten zijn, o.m. met het oog op de in strafvordering aan den officier toegekende bevoegdheid bij ontdekking op heeterdaad de zaak eventueel nog denzelfden dag voor te brengen.

Artikel 131d\ Geheel nieuw is de in dit artikel aangeduide functie van ambtenaar, belast met het openbaar ministerie bij een residentierechter-politierechter. Zij gelijkt echter eenigszins op die van een ambtenaar openbaar ministerie bij een residen- tiegerecht in de Buitengewesten, waar die gerechten nog straf- rechtspraak uitoefenen. Voor de aanwijzing dier ambtenaren kunnen geen algemeene regels worden gesteld. In de algemeene toelichting is reeds uiteengezet, dat steeds de meest geschikte plaatselijk beschikbare ambtenaar dient te worden gekozen, bij voorkeur jurist. Het aanstellen van deze ambtenaren zal door den Gouverneur-Generaal aan den Directeur van Justitie kunnen worden opgedragen. Voor het optreden van vervangers kunnen wel algemeene regels worden gesteld, die échter beter aan de uitvoeringsverordening bedoeld in artikel 131a sub b kunnen worden overgelaten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De nieuwsberichten in de media die uit de wijken komen, laten vaak een eenzijdig beeld zien, ze vertellen niet wat er allemaal wel voor goede dingen gebeuren. Wij willen graag

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly

Partij voor Mens en Spirit vindt dat de crisis slechts duurzaam op te lossen is indien op de langere termijn geld alleen door de coöperatieve gemeenschapsbank in omloop moet

Een gesprek met redemptorist Walter Corneillie bracht Ceup- pens in contact met de Brusselse.. Beweging Missionair Engage- ment, een groep enthousiaste priesters, religieuzen en

Uit deze eerste analyse bleek dat er in de lesboeken Nederlands als geheel (voor de eerste klas vmbo, havo en vwo) meer mannen dan vrouwen voorkwamen: respectievelijk 54,7 en

Het Presidium heeft zich gebogen over de wijze van behandeling en stelt u voor deze qua procedure als volgt te behandelen:1. De fracties geven een mondelinge reactie op de

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

‘Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!’... een dienst bewijst. Ik wacht nu op een brief van jou voor ik me hierover een opinie vorm, en in