• No results found

REGLEMENT OP HET RECHTSWEZEN IN DE RESIDENTIE ZUIDER- EN OOSTERAFDEELING VAN BORNEO.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "REGLEMENT OP HET RECHTSWEZEN IN DE RESIDENTIE ZUIDER- EN OOSTERAFDEELING VAN BORNEO."

Copied!
188
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Z U1 DO 8 S TB ORNE OR EGLEfflENT

OF HET

R E G L E M E N T

O P HET R E C H T S W E Z E N IN DE RESIDENTIE

ZUIDER- EN OOSTERAFDEELING VAN BORNEO.

(Staatsblad 1880 No. 55).

ZOOALS HET LUIDT NA DE TOT HEDEN DAARIN AANGEBRACHTE WIJ7IGINGEN.

BEWERKT DOOR

Mr. W. J. M. PLATE,

LID V \N DEN RAAD VAN JUSTITIE TE SOERABAJA.

B A T A V I A DRUKKERIJ „PAPYRUS

1 9 1 3 .

(2)

0093 3273

(3)

m J

(4)

* Ùt

(5)

ZUID-OOST-BORNEO-REGLEMENT

OF HET

R E G L E M E N T

O P HET R E C H T S W E Z E N IN DE R E S I D E N T I E

ZUIDER- EN OOSTERAFDEELING VAN BORNEO.

(Staatsblad 1880 No. 55).

ZOOALS HET LUIDT NA DE TOT HEDEN DAARIN AANGEBRACHTE WIJZIGINGEN.

BEWERKT DOOR

Mr. W. J. M. PLATE,

LID VAN DEN RAAD VAN JUSTITIE TE SOERABAJA.

B A T A V I A DRUKKERIJ „PAPYRUS

1.9 13.

r

or

V

(6)
(7)

van het R E G L E M E N T het rechtswezen in de resid Oosterafdeeling van Borneo.

Bladz.

H O O F D S T U K I. Van de Rechterlijke Organisatie en

het beleid der Justitie . . . . 2 T I T E L I. Algemeene bepalingen . . . . 2

„ II. Van de Magistraten . . . 3

„ III. Van de Landraden 4 ,, IV. Van de Residentiegerechten . . 8

Slotbepalingen van dit hoofdstuk II H O O F D S T U K II. Van de rechtspleging in burgerlijke

zaken 12 T I T E L I, Van de rechtspleging in burgerlijke

zaken voor de M a g i s t r a t e n . . . 12 ,, II. Van de rechtspleging in burgerlijke

zaken bij de Landraden . . . 16 Afdeeling 1. V a n de behandeling der zaken op

de terechtzitting 16

„ II. Van de beraadslaging en het vonnis . 30

„ III. Van het hooger beroep . . . . 33

„ IV. Van de tenuitvoerlegging der von-

nissen 35

„ V . Van eenige bijzondere rechtsple-

gingen 4 8

„ VI. Van de toelating om kosteloos te

procedeeren 52

(8)

Bladz.

T I T E L III. V a n het bewijs in burgerlijke zaken. 53

„ I V . V a n de rechtspleging voor de Resi-

dentiegerechten 61 H O O F D S T U K III. V a n de uitoefening der politie en

de opsporing van misdrijven en over- tredingen

T I T E L I.

„ II.

„ III.

»»

IV.

V.

VI HOOFDSTUK IV

TITEL I.

II.

Afdeeling

» »

»»

J>

»»

TITEL I.

II.

III.

IV.

V.

III.

Algemeene bepalingen . . . . Van de Dorpshoofden en alle verdere

ondergeschikte beambten van politie.

Van de Districtshoofden en Onder- districtshoofden

Van den Regent van Martapoera • Van de Inlandsche Officieren van Justitie

Van den Resident en de Magistraten.

Van de rechtspleging in strafzaken, welke tot de kennisneming behooren van de Magistraten

Van de rechtspleging in zaken van misdrijf, welke behooren tot de ken- nisneming van de Landraden • Van de verwijzing naar de terecht- zitting

Van het onderzoek op de terecht-

zitting . . . . . . .

Van de beraadslaging en het vonnis Van de revisie der vonnissen . Van de tenuitvoerlegging der von- nissen , . . Van de rechtspleging in zaken van overtreding, welke behooren tot de kennisneming van de Landraden .

6 4 64 66

72 77

79 81 Van de rechtspleging in strafzaken. 91

91

95

95 102 114 119

120

125

(9)

Bladz.

Afdeeling I. V a n het onderzoek op de terecht-

zitting, de beraadslaging en het vonnis. 125

„ H. Van het hooger beroep . . . 128 ,, HI. V a n het beroep in cassatie . 130

„ I V . Van de tenuitvoerlegging der von-

nissen 134 T I T E L IV. Van de rechtspleging in zaken van

overtreding, welke behooren tot de kennisneming van de Residentie-

gerechten 134

„ V . Van het bewijs in strafzaken . 138

„ VI. Van het vervallen, ophouden en te niet gaan van vervolgingen en

straffen 142 H O O F D S T U K V . Gemengde Bepalingen . . . . 146

H O O F D S T U K V I . Overgangs-bepalingen . 152

(10)
(11)

Art., artt. = Artikel, artikelen.

B. W . = Burgerlijk Wetboek voor Ned.-Indië.

I. R. = Inlandsen Reglement.

j°. = juncto.

K. = Wetboek van Koophandel voor Ned.-Indië.

N0., no s. = Nummer, nummers.

Ov. = Bepalingen omtrent de invoering van- en den over- gang tot de nieuwe wetgeving.

R. O . = Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Ned.-Indië.

Rv. = Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering in Ned.-Indië.

Volg. = Volgende.

'

(12)
(13)

Voorzoooerre mij bekend is, heeft eene afzonderlijke bewerking van het „Zuid-Oost-Borneo-Reglement" nimmer het licht gezien.

Dat Reglement is echter sinds zijne inwerkingtreding zóó her- haaldelijk gewijzigd en aangevuld, dat ik een goed werk meende te doen door van dat Reglement eene bewerking samen te stellen.

Niet iedereen, die het Reglement heeft toe te passen houdt van de daarin aangebrachte wijzigingen in extenso aanteekening, velen ver- melden naast de gewijzigde bepalingen slechts de Staatsbladen, Waarbij de wijzigingen zijn vastgesteld, en bij ondervinding weet ik dat men — vooral op de Buitenbezittingen — niet altijd het Staatsblad, dat men Wenscht te raadplegen, kan machtig worden.

Wettelijke bepalingen laten zich mijns inziens het gemakkelijkst lezen, wanneer zich tusschen den tekst zoo min mogelijk aanhalin- gen van andere wettelijke bepalingen bevinden. Daarom beperkte ik in dit werkje zoodanige aanhalingen tot de hoogst noodzakelijke, en maakte ik alleen bij de meeste artikelen in margins melding van de geheel of in hoofdzaak daarmede overeenstemmende bepalingen van het op Java en Madoera geldende recht, terwijl ik — waar ik achter eene bepaling met vette letters een Slaalsbladnummer liet drukken

— wilde doen zien, dat de woorden van dat artikel van jongeren datum zijn dan de overige bepalingen van het Reglement en aan het aangehaalde Staatsbladnummer hun ontstaan te danken hebben.

Voorts verving ik de spelling, waar die min of meer verouderd bleek te zijn, door eene meer gebruikelijke, ten einde zoodoende te komen tot eene gelijkheid van spelling in het geheele Reglement.

Moge mijn werk blijken in een bestaande behoefte te voorzien!

D E BEWERKER.

Soerabaja, October 1913.

(14)
(15)

werd dat Reglement bij Staatsblad 1913 n". 5 5 2 als volgt gewijzigd:

1. Artikel 4 3 wordt g e l e z e n :

„Burgerlijke vorderingen, behoorende tot de bevoegdheid van de Landraden, worden bij verzoekschrift, door den eischer of door diens overeenkomstig het voorschrift van artikel 4 7 gemachtigde onderteekend, ingediend aan den president van den Landraad, onder wiens rechtsgebied de verweerder zijn woonplaats heeft of, bij gebreke van een bekende woonplaats, zijn werkelijk verblijf houdt.

Bijaldien er meerdere verweerders zijn, die niet binnen het ressort van denzelfden Landraad wonen, wordt d e vordering ingediend aan den president van den Landraad der woonplaats van één hunner, ter keuze van den eischer.

Indien de verweerder geen bekende woonplaats heeft en ook zijn werkelijk verblijf onbekend is of indien de verweerder niet bekend is, wordt de vordering ingediend aan den president van den Landraad der woonplaats van den eischer of van één der eischers of, indien zij onroe- rend goed betreft, aan den president van den Landraad onder wiens rechtsgebied het goed gelegen is.

Indien bij schriftelijke acte woonplaats is gekozen, kan de eischer desverkiezende zijn vordering indienen aan den president van den Landraad, binnen wiens rechtsgebied de gekozen woonplaats gelegen i s " .

2. Na artikel 4 7 5 wordt e e n nieuw artikel 4 7 5 a ingevoegd, l u i d e n d e :

,,EIk exploit moet behoudens na te noemen uitzonde- ringen aan hem, wien het betreft, gedaan worden in per- soon of te zijner woonplaats of verblijfplaats, en, bijaldien hij daar niet wordt aangetroffen, aan het Dorpshoofd of den Wijkmeester, die verplicht is hem ten spoedigste met het exploit in wetenschap te stellen, zonder dat van dit laatste echter in rechte zal behoeven te blijken.

T e n aanzien van overledenen wordt het exploit gedaan

(16)

het Dorpshoofd of den Wijkmeester van de laatste woon- plaats in Nederlandsch-Indiê van den overledene, die daarmede handelt zooals in het vóórgaande lid is voorge- schreven. Indien de overledene tot de met Inlanders gelijkgestelden behoorde, wordt het exploit per aangetee- kenden brief aan de Weeskamer medegedeeld.

Ten aanzien van personen, wier woon- en verblijfplaatsen onbekend zijn, en ten aanzien van onbekenden wordt het exploit gedaan aan het Hoofd van plaatselijk bestuur van dé woonplaats des eischers ; het Hoofd van plaatselijk bestuur doet het exploit bekend maken door aanplakking aan de hoofddeur van de gehoorzaal van den bevoegden rechter".

De bewerker.

(17)

JUID-OOST-BORNEO-REGLEIflENÏ"

OF HET

REGLEMENT TOT REGELING

VAN HET RECHTSWEZEN IN DE RESIDENTIE ZUIDER- EN OOSTERAFDEELING

VAN BORNEO.

x

) (Staatsblad 1880 No. 55).

Gewijzigd en aangevuld bij Stb. 1880 n

ns

. 54 en 55 — 1882 n*'

s

. 235 en 3 2 0 - 1 8 8 6 n°\ 214, 226 en 2 4 0 - 1888 n". 7 1 - 1 8 9 2 n

os

. 84 en 188-1893 n

os

. 14 en 6 7 - 1 8 9 7 n"

s

. 54 en 2 5 3 - 1 8 9 8 n

os

. 50, 95, 108,

178, 179, 180 en 2 3 3 - 1 9 0 0 n"

s

. 160, 270, 325 en 332-1901 n

ns

. 252, 278, 381, 466 en 4 8 0 - 1 9 0 2 n

os

. 84, 102, 303, 402, 430 en 4 4 7 - 1 9 0 3 n

os

. 129, 176 en 2 0 8 - 1 9 0 4 n°*. 114, 291 en 2 9 4 - 1 9 0 5 n"\

606, 607 en 608 - 1906 n°. 428 - 1907 n"\ 71 en 3 5 9 - 1908 n°\ 230, 64T en 6 5 8 - 1 9 0 9 n°\ 254, 293 en 3*1-1910 n

,,s

. 344, 352 en 664-1911 n°\ 311, 344, 474 en 6 5 7 - 1 9 1 2 n°. 313, 1913 n°. 384.

') Ingevolge het bepaalde bij art. 1 18 R. O , zooals dat luidt ingevolge Stb. 1907 n°. 475 art. II b, j°. no s. 476 en 482a, ressorteert de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo onder het rechtsgebied van den Raad van Justitie te Soerabaja.

Z.-O.-Borneo-Regl. 1

(18)

H O O F D S T U K I.

Van de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie.

TITEL I.

Algemeene bepalingen.

R. 0. 1. Art. 1. Voorzoover niet de rechtsbedeeling is over- gelaten aan de bestuurders en Hoofden der verschillende landschappen, gelegen binnen de residentie Zuider- en Oosterja'fdeeling van Borneo, dan wel de inheemsche be- volking in het rechtstreeks door het Gouvernement bestuurd gedeelte van genoemde residentie is gelaten in het genot der eigen rechtspleging 1), is de uitoefening der rechterlijke macht in dat gewest, onverminderd de rechtsmacht van den militairen rechter en die, bij het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië aan den Raad van Justitie te Soerabaja en het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-lndië toegekend, opgedragen aan :

de Magistraten ; de Landraden ;

de Residentie-gerechten. (Stb. 1901 n°. 3 4 4 art. II).

Art. 2. De toepasselijkheid van het Ie, het IIIe, het Ve, het, V I ' en het VIIe hoofdstuk van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in A'ederlandsch-Indië blijft gehandhaafd, met dien verstande:

1e. dat onder de bij de artt. 124 en 130 van dat Reglement uitgezonderde zaken worden begrepen die, vermeld in art. 19 van dit Reglement ;

2°. (vervallen ingevolge Stb. 1910 n°. 3 5 2 art. Vla).

3e. dat onder de in art. 169 van dat Reglement bedoelde vonnissen mede worden gerangschikt die, genoemd in art. 13 n°. 2 van dit Reglement ;

4e. dat ook de in het 5e hoofdstuk van dat Reglement

l) Z i e voor de inheemsche rechtspraak Stb. nn s. 231 en 2 6 9 .

(19)

vermelde voorschriften aangaande het middel van cassatie toepasselijk zijn op de in het eerste en tevens hoogste ressort door de Landraden gewezen vonnissen in zaken van overtreding. (Stb. 1901 n°

278 art. Vla).

TITEL II.

Van de Magistraten.

Art. 3. Met de uitoefening der magistratuur zijn belast de Assistent-residenten en de Controleurs bij het Binnen- landsch Bestuur, zoomede de Civiele Gezaghebbers, ieder binnen de grenzen van het gebied, waarover hem het dagelijksch bestuur of, waar geen rechtstreeksch bestuur door of van wege het Nederlandsch-Indisch Gouvernement wordt uitgeoefend, het dagelijksch toezicht is opgedragen.

Wanneer ter standplaats van een Assistent-Resident mede een Controleur bij het Binnenlandsch Bestuur be- scheiden is, berust de uitoefening der magistratuur binnen het ressort van dien Controleur, bij dezen. (Stb. 1901 n°. 381/.)

Art. 4. De Magistraten, ieder binnen zijn ressort, R. 0.83,110.

nemen kennis:

Ie. van alle burgerlijke rechtsvorderingen, ingesteld tegen Inlanders of met dezen gelijkgestelde personen, wan- neer het onderwerp van het geschil eene waarde heeft van niet meer dan f 50;

2 \ van alle klachten, ingebracht tegen Inlanders of met dezen gelijkgestelde personen, ter zake van over- tredingen, waarop geene zwaardere straf is gesteld, dan eene geldboete van ƒ 100, tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden of gevangenisstraf van acht dagen, met of zonder verbeurdverklaring.

De uitspraken in deze zaken zijn aan geenerhande voorziening onderhevig.

Art. 5. Bij de rechtspraak der Magistraten is, behalve

(20)

de Inlandsche Officier van Justitie, indien er een zoodanige ter plaatse bescheiden is, tegenwoordig, wanneer Inlanders in rechten betrokken zijn, het Districtshoofd, en bij vreemde Oosterlingen een Hoofd der natie van den betrokken persoon, indien er ter plaatse een aanwezig is.

Onder de benaming van Districtshoofd wordt hier en elders in dit Reglement mede verstaan het Inlandsch hoofd in de afdeeling Bandjermasin en Ommelanden met den titel van Ronggo.

Dâàr, waar geene Districtshoofden zijn aangesteld, treedt in hunne plaats zoodanig ander Inlandsch hoofd op, als waaraan de gedaagden of de beklaagden ter plaatse hunner vestiging mochten onderworpen zijn.

R. 0 112. Art. 6. De Resident wijst de ambtenaren aan, die, bij afwezigheid, belet of ontstentenis van de Magistraten, be- voegd zijn de aan deze toegekende rechtsmacht uit te oefenen.

TITEL III.

Van de Landraden.

R. O- 89. Art. 7. Landraden zijn gevestigd te:

a. Bandjermasin, b. Martapoera, c. Kendangan, d. Amoentai, e. Marahahan, f. Koeala-Kapoeas, g. Samarinda.

(Stb. 1905 n». 6 0 6 1° b). l)

R. 0. 90. Art. ö. De president is bevoegd om, wanneer daarvoor gewichtige redenen bestaan, den Landraad te doen ver- gaderen buiten de plaats waar deze gevestigd is.

R 0 91. Art. 9. De Landraad houdt ter hoofdplaats Bandjzr-

]). Zie hierbij Stb. 1905 nos. 607 en 608, alsmede Stb. 1913 n°. 199.

(21)

masin ten minste éénmaal 's weeks, op de overige hoofdplaatsen van afdeelingen ten minste ééns in de veertien dagen zitting op een bepaalden dag en moet elders zoo dikwijls belegd worden, als de dienst der Justitie ver- eischt.

Art. 10. D e Landraden bestaan uit zoovele en zoodanige R. 0. 92.

leden, als daartoe door den Gouverneur-Generaal uit de Inlandsche of met deze gelijkgestelde bevolking zullen worden benoemd.

Zij worden voorgezeten, die te Bandjermasin door den Controleur van de af deeling Bandjermasin en Ommelanden, die te Marabahan ]) door den Assistent-Resident aldaar, die te Koeala-Kapoeas door den Controleur der afdeeling Beneden-Dajak en elders door den gezagvoerenden amb- tenaar, onder wien de betrokken afdeeling staat, behoudens de bevoegdheid van den Resident om, zulks geraden oordeelende, persoonlijk den Landraad voor te zitten en bijgestaan door een grimer 2) of, waar geen zoodanig ambtenaar bescheiden is, door den als zoodanig fungeerenden eersten klerk op het bureau van den gezagvoerenden ambtenaar, die den Landraad voorzit (Stb. 1 9 0 8 n ° . 6 5 8 , lo jo. 1 9 0 9 n ° . 2 9 3 ) .

O p de Landraden is van toepassing het tweede, derde en vierde lid van artikel 9 2 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Neder- landsen-Indië. ( S t b . 1910 n ° . 3 5 2 art. Vlb j». no. 6 6 4 1°. c).

Art. 1 1. T o t het wettiglijk houden van den Landraad R- 0. 92 wordt, onverminderd het bepaalde bij artikel 7 van het

Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsen-Indië, vereischt de tegenwoor- digheid van den voorzitter of ondervoorzitter, van ten

'). Zie Stb. 1913 n". 199.

2). Zie voor leges en belooningen van griffiers Stb. 1909 n \ 254 j " . n". 435.

(22)

minste twee leden :) en van den griffier of een wettiglijk met de waarneming van de functiën van griffier belasten ambtenaar of beambte, zoomede, in strafzaken, die van den Inlandschen Officier van Justitie. (Stb. 1911 n°. 6 5 7

art. Vla).

In burgerlijke- of strafzaken, van welken aard ook, waarin eigenlijk gezegde Inlanders als gedaagden of be- klaagden betrokken zijn, zal de Landraad niet wettig zijn samengesteld, tenzij minstens twee tot dien landaard behoorende leden tegenwoordig zijn.

R. 0. 9 3 . Art. 1 2. In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van den voorzitter van eenen Landraad en van den onder- voorzitter, indien deze bij den Landraad bescheiden is, of van den griffier en, indien bij den Landraad een adjunct- griffier bescheiden is, van dezen, wordt door den Resident tijdelijk in de waarneming hunner functiën voorzien. ( S t b . 1911 n». 6 5 7 art. V l i ) .

R. 0. 95. Art. 1 3 . Behoudens de rechtsbevoegdheid, bij de artt. 124 n°. 2, 1 2 5 , 129 n°. 2, en 131 van het R e - glement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië en bij art. 9 van de

Bepalingen omtrent de invoering van- en den overgang tot de nieuwe wetgeving aan den R a a d van Justitie te Soerabaja en bij dit Reglement aan het Residentiegerecht en de Magistraten toegekend, en met inachtneming van het voorschrift van art. 6 van eerstgenoemd Reglement, nemen de Landraden in eersten aanleg kennis :

1e. van alle burgerlijke rechtsvorderingen, ingesteld tegen Inlanders of met dezen gelijkgestelde personen ; 2e. van alle misdrijven, begaan door Inlanders of met

dezen gelijkgestelde personen ;

3e. van alle overtredingen van reglementen van politie

l) Zie voor zittinggelden van niet met een bezoldigd ambt bekleede leden van de Landraden te Bandjermasin en Samarinda Stb. 1911 n°. 447.

(23)

en van plaatselijke keuren, alsmede van wettelijke bepalingen van algemeenen aard, begaan door Inlanders

of met dezen gelijkgestelde personen.

Art. 14. Van de uitspraken der Landraden wordt R. 0. 96.

hooger beroep aan den R a a d van Justitie toegelaten : 1e. in de zaken, vermeld bij het eerste nummer van het

vóórgaand artikel, wanneer niet blijkt, dat de waarde der vordering ƒ 1 0 0 . — of minder bedraagt.

D e uitspraken der Landraden, in eersten aanleg tevens in het hoogste ressort gewezen in de zaken, vermeld bij het eerste nummer van het vóórgaand arti- kel, zijn aan geene nadere voorziening onderhevig ; ( S t b . 1 9 0 1 n°. 2 7 8 art. Vlb).

2e. in de zaken, vermeld bij het derde nummer van het vóórgaand artikel, wanneer het hoogste bedrag der op de overtreding gestelde boete meer dan ƒ 5 0 0 beloopt, of indien, hetzij gelijktijdig met, hetzij zonder eenige geldboete, eene andere zwaardere straf of verbeurd- verklaring op de overtreding is gesteld.

Art. 15. Alle vonnissen in zaken van misdrijf, door de B 0. 97.

Landraden gewezen, zijn, wanneer zij geene vrijspraak inhouden, onderworpen aan de revisie van den Raad van Justitie. ( S t b . 1 9 0 1 n o . 2 7 8 a r t VIc).

Art. 16. H e t rechtsgebied van de Landraden strekt zich uit :

dat van den Landraad te Bandjermasin over de afdee- lingen Bandjermasin en Ommelanden, Sampit en Zuid-

oostkust van Borneo ;

dat van den Landraad te Kandangan over de afdeeling Oeloe-Soengei, met uitzondering van de onderafdeehngen Amoentai en Tabalong en Kloea ;

dat van den Landraad te Amoentai over de onderafdee- hngen Amoentai en Tabalong en Kloea ;

dat van den Landraad te Marabahan over de afdeelin- gen Marabahan, Midden-Does oen en Boven-Doesoen ;

(24)

dat van den Landraad te Koeala-Kapoeas over de afdeelingen Beneden-Dajak en Boven-Dajak ;

dat van elk der Landraden op de overige plaatsen over de afdeeling, waarbinnen hij gevestigd is. (Stb.

1912 n». 313 art. I, 1). l) TITEL IV.

Van de Residenliegerechten.

(Stb. 1901 no. 252r).

R 0. 116«. Art. 17. Op de hoofdplaats Bandjermasin, op die 116y. van elke onder een Assistent-Resident staande afdeeling, de afdeeling Zuid-Oostkust van Borneo uitgezonderd, zoo- mede te Amoentai is een Residentiegerecht gevestigd, dat gehouden wordt : te Bandjermasin door den Resident, bijgestaan, door een daartoe door hem aan te wijzen amb- tenaar als griffier ; 3)

elders door den Assistent-Resident, bijgestaan door een Europeeschen beambte als griffier, op aanwijzing van den Resident, zijnde nochtans de Resident bevoegd om, zulks geraden oordeelende, in stede van den Assistent-Resident als Residentierechter zitting te nemen. (Stb. 1912 n°. 313 art. 1, 2).

Indien bij een Landraad tijdelijk een buitengewone rechts- kundige voorzitter is aangesteld, is deze tevens bevoegd het ter zelfder plaatse gevestigd Residentiegerecht te houden.

(Stb. 1910 n°. 2 5 2 art. VIc.)

Art. 18. In geval van afwezigheid, belet of ontsten- tenis van den Resident, worden de hem bij dezen titel opgedragen functiën tijdelijk waargenomen door zijnen wet- tigen plaatsvervanger.

De door den Resident aangewezen griffier wordt bij tijdelijke verhindering vervangen door een ander ambtenaar, mede aan te wijzen door den Resident.

!) Zie Stb. 1913 n°. 199.

~) Zie voor leges en belooningen van griffiers Stb. 191 1 n°. 31 1.

(25)

In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van den ambtenaar, die het Residentiegerecht op een der overige in artikel 17 bedoelde plaatsen houdt, wordt door den Resident tijdelijk in de waarneming van diens functiën voorzien.

In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van den griffier, bedoeld in de tweede alinea van artikel 17, wordt deze vervangen door een anderen beambte, door den betrokken Assistent-Resident aan te wijzen. ( S t b . 1 9 0 1 n°. 2 5 2 I j». 1912 n ° . 3 1 3 art. 1, 3 ) .

Art. 19. l) H e t Residentiegerecht oordeelt, behoudens R. 0. 116/' de voorschriften van het Koninklijk besluit van 3 Novem-

ber 1 8 6 6 n°. 7 3 (Indisch Staatsblad 1867 n°. 10), in eersten aanleg :

1e. over alle burgerlijke rechtsvorderingen, welke de som of waarde van f 5 0 0 niet te boven gaan, ingesteld tegen Europeanen of met dezen gelijkgestelde perso- nen, en tegen Inlanders of met dezen gelijkgestelde personen, wanneer deze, voorzooverre de zaak in geschil betreft, krachtens wettelijke voorschriften of tengevolge van overeenkomst, aan de voor Europeanen vastgestelde wettelijke bepalingen zijn onderworpen ;

2e. over alle klachten, ingebracht tegen Europeanen of met R. 0. 116;/.

dezen gelijkgestelde personen, betrekkelijk overtredingen van reglementen van politie en van plaatselijke keuren, gelijk mede van de wettelijke verordeningen op het stuk van 's Lands middelen en pachten en alle andere algemeene verordeningen, wanneer op de overtreding geen zwaardere straf is gesteld dan gevangenis van drie maanden en eene geldboete van j 5 0 0 , gezamen- lijk of afzonderlijk, met of zonder verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen, daarvan uitgezonderd over- tredingen van ambtenaren van den Burgerlijken Stand, notarissen en andere ambtenaren, in de uitoefening van hunne functiën begaan.

:) Zie Stb. 1888 n°. 71 —1902 nn. 102-1903 n°. 208.

(26)

Art. 2 0 . De zaken, in het vóórgaand artikel bedoeld, worden afgedaan op daartoe op de hoofdplaats der resi- dentie te houden zittingen, tenzij de Gouverneur-Generaal er m toestemme, dat tot dat einde op meerdere plaatsen zitting worde gehouden.

R 0. 116'/. Art. 2 1 . D e functiën van het Openbaar Ministerie bij het in dezen titel bedoeld gerecht worden uitgeoefend door den Magistraat, binnen wiens gebied het gerecht zitting houdt, of diens wettigen vervanger.

Art. 2 2 . H e t Residentiegerecht houdt ter hoofdplaats van het gewest ten minste éénmaal 's maands op een bepaalden dag zitting.

R 0. 116/i. Art. 2 3 . V a n de vonnissen, gewezen in de zaken, bedoeld in art. 19 van dit Reglement, valt hooger beroep aan den R a a d van Justitie :

1 °. in die, vermeld onder n . 1, wanneer de gedane vor- dering meer bedraagt dan ƒ 75 ;

R. 0. 116/. 2°. in die, vernield onder n°. 2, wanneer het hoogste be- drag der tegen de overtreding bedreigde geldboete meer dan ƒ 50.— beloopt, of indien, hetzij met, hetzij zonder geldboete, eene zwaardere straf of wel ver- beurdverklaring van bijzondere voorwerpen op de over- treding is gesteld.

Art. 2 4 . H e t rechtsgebied van het Residentiegerecht te Bandjermasin strekt zich uit over de geheele residentie, met uitzondering van het gedeelte, dat tot het rechtsgebied der overige Residentiegerechten behoort. ( S t b . 1 9 0 1 n°. 252/).

H e t rechtsgebied van de overige Residentiegerechten strekt zich uit :

dat van de Residentiegerechten te Martapoera, Mara- bahan en Samarinda over de afdeeling, waarin zij geves- tigd zijn ;

dat van de Residentiegerechten te Kandangan en Amoen-

(27)

tai over het rechtsgebied van den te zelfder plaatse geves- tigden Landraad ])- (Stb. 1912 n°. 313 art. I, 4).

Slotbepalingen van dit hoofdstuk.

Art 25. De leden der Landraden en de Inlandsche Officieren van Justitie leggen, alvorens hunne bediening te aanvaarden, in handen van den Resident of, bij verhin- dering van dezen, in handen van den plaatselijk gezagvoe- renden ambtenaar af den volgenden eed :

De leden :

,,lk beloof en zweer geene giften of geschenken te zul- len aannemen van eenig persoon, die voor den Landraad in eenige zaak betrokken is of daarbij eenige zaak uit- staande heeft ;

dat ik als lid van den Landraad met ijver, naar mijn beste kennis en weten, zal werkzaam zijn, zonder van mijne verplichtingen om lief of leed, vriendschap of vijandschap, gunst of ongunst, af te wijken en dat ik steeds, gelijk een vroom en eerlijk rechter betaamt, zal recht spreken".

De Inlandsche Officieren van Justitie en hunne adjuncten : ,,Ik beloof en zweer, dat ik de mij opgedragen bedie- ning met ijver, eerlijkheid en onzijdigheid, zonder aanzien van persoon, zal waarnemen, dat ik nimmer eenige giften of geschenken zal aannemen van eenig persoon, van wien ik weet of vermoed, dat hij eenige zaak heeft, of zal krijgen, in welke mijne ambtsverrichtingen zouden kunnen te pas komen, en dat ik mij bij de uitoefening mijner bediening in alles zal gedragen overeenkomstig de wette- lijke bepalingen en de krachtens deze aan mij gegeven instructiën en bevelen."

Art. 26. In de gevallen, waarin dit bij de contracten met- of de verklaringen van Inlandsche bestuurders der in het bezit van zelfbestuur gelaten rijken of landschappen is bedongen, wordt den Vorst of het Hoofd gelegenheid

]) Zie Stb. 1913 no, 199.

(28)

gegeven, om hetzij in persoon, hetzij bij gemachtigde, de zittincen van de rechtbank bij te wonen en dââr van zijn gevoelen te doen blijken. ( S t b 1 9 0 2 n°. 3 0 3 , 1°. j°.

1 9 0 3 n°. 129).

Art. 2 7 . Alle verdere verplichtingen der in dit hoofd- stuk vermelde rechterlijke autoriteiten en van de aan dezen toegevoegde of ondergeschikte ambtenaren worden vastge- steld bij de volgende hoofdstukken van dit reglement.

H O O F D S T U K II.

Van de rechtspleging in burgerlijke zaken.

TITEL I.

Van de rechtspleging in burgedijke zaken voor de Magistraten.

Art. 2 8 . D e Magistraten houden ten minste éénmaal 's weeks op eenen vastgestelden dag ter hoofdplaats van hun ressort zitting tot afdoening der burgerlijke zaken, waarvan de kennisname hun bij het vorig hoofdstuk is opgedragen.

Zij kunnen bovendien, zulks noodig achtende, ook elders binnen hun ressort zitting houden.

Art. 2 9 . D e eischer doet zijne vordering mondeling of schriftelijk ter terechtzitting.

Hij legt daarbij over alle zoodanige bescheiden, als hij dienstig acht.

Art. 3 0 . Wanneer de verweerder niet tegenwoordig is, gelast de Magistraat partijen, voor zooveel den ver- weerder betreft door middel van diens Hoofd of eenen politie-beambte, om met hare getuigen op eenen bepaalden dag voor het gerecht te verschijnen.

Art. 3 1 . Wanneer alsdan de eischer niet verschijnt, wordt de zaak gehouden voor vervallen, behoudens het

(29)

recht van den eischer, om zijne vordering op nieuw vóór te brengen.

Wanneer de verweerder, behoorlijk opgeroepen zijnde, ten bepaalden dage afwezig blijft, en er van geene wet- tige reden van verhindering blijkt, wordt de vordering aan den eischer toegewezen, ten ware zij bevonden wordt, onrechtmatig of ongegrond te zijn, in welk geval zij wordt ontzegd.

Wanneer ten bepaalden dage partijen verschenen zijn, worden zij, benevens de getuigen, indien zij dien hebben voorgebracht, gehoord en wordt daarna uitspraak gedaan.

Partijen kunnen zich door een óf mondeling ter terecht- zitting óf schriftelijk gestelden gemachtigde doen vertegen- woordigen.

Indien een getuige niet vrijwillig verschijnt, beveelt de Magistraat diens oproeping en kan wijders bevelen, dat hij, bij niet vrijwillige verschijning, door de openbare macht ter terechtzitting worde gebracht, ten einde aan zijne ver- plichting te voldoen.

Art. 32. De artikelen 66, 67, 68, 69, 70, 71 en 74 van dit Reglement zijn op het getuigenverhoor toepas- selijk.

Art. 33. Bij de uitspraak wordt het bedrag bepaald der vergoeding, volgens door het Gouvernement vastgesteld tarief door den succumbant verschuldigd aan de voorge- brachte getuigen.

Art. 34. Alvorens eene beslissing te nemen, zijn de Magistraten verplicht om het Hoofd, dat ingevolge art. 5 van dit Reglement bij hunne rechtspleging tegenwoordig is, alsmede den Inlandschen Officier van Justitie, indien er een zoodanige ter plaatse bescheiden is, te raadplegen.

Art. 35. l) Van al het verhandelde bij de zittingen i) Zie hierbij Stb. 1882 n°. 235.

(30)

van de Magistraten, bepaaldelijk ook van de door de raadslieden geuite gevoelens en van de gedane uitspraken, wordt door de Magistraten aanteekening gehouden in een register, waarvan maandelijks, voor zoover de in dat tijds- verloop behandelde zaken' betreft, een afschrift wordt ge- zonden aan den Resident.

Deze is bevoegd, om op de behandeling der zaken, zoodanige bemerkingen aan den betrokken Magistraat te maken, als hij nuttig en noodig zal oordeelen

Hi] houdt van zijne bemerkingen aanteekening op het hem toegezonden afschrift van het register.

De Magistraat te Bandjermasin kan volstaan met de maandelijksche toezending van het register in originali, voor zoover de verloopen maand betreft ; de Resident stelt dan zijne bemerkingen op dit register en zendt het binnen twee maanden na ontvangst terug aan den Magistraat.

H e t Hoog-Gerechtshof is bevoegd om zich te allen tijde het register in afschrift te doen voorleggen. ( S t b . 1907 n°. 71 art. 6a).

Art. 3 6 . D e vonnissen, door de Magistraten krachtens dezen titel gewezen, zijn dadelijk uitvoerbaar.

Zij dragen de uitvoering op aan het Districtshoofd of een Hoofd der natie van hem, tegen wien de tenuitvoer- legging moet geschieden, of, bij ontstentenis van zooda- nig Hoofd, aan een ander daartoe door hen aan te wijzen beambte.

Bij verhindering om zelven aan den ontvangen last gevolg te geven, kunnen de Hoofden, in de vóórgaande alinea bedoeld, op hunne verantwoordelijkheid zulks opdragen aan de Dorpshoofden of andere hun ondergeschikte ambtenaren.

Art. 3 7 . Hij die, ingevolge het vóórgaand artikel, met de tenuitvoerlegging is belast, maant den veroordeelde vooraf aan, om binnen de eerstvolgende acht dagen aan de tegen hem uitgesproken veroordeeling te voldoen.

Indien hij na verloop van dien termijn niet heeft vol- daan, brengt de met de tenuitvoerlegging belaste persoon

(31)

zulks ter kennisse van den betrokken Magistraat, die, ten ware hij redenen vindt om nog eenig uitstel te verleenen, gelast, dat zooveel roerende goederen van den veroordeel- de worden in beslag genomen, als vermoedelijk noodig is om de uitvoering van het vonnis te verzekeren.

Art. 3 8 . D e inbeslagneming geschiedt in tegenwoor- digheid van twee getuigen, en zoo mogelijk, in het bijzijn van den veroordeelde, door den met de tenuitvoerlegging belasten beambte.

Art 3 9 . Indien binnen twee dagen na de inbeslagne- ming nog niet aan het vonnis is voldaan, worden de in beslag genomen goederen, tot het beloop van de uitge- sproken veroordeeling, door den met de tenuitvoerlegging belasten ambtenaar, in tegenwoordigheid van twee getuigen, in het openbaar, om gereed geld, aan den meestbiedende verkocht.

D e veroordeelde is bevoegd, om de orde aan te wijzen, naar welke de in beslag genomen goederen zullen worden verkocht.

Zoodra de opbrengst der verkochte goederen zooveel be- draagt als de som, waarvoor de tenuitvoerlegging geschiedt, en de op den verkoop vallende kosten, wordt niet met den verkoop der overige in beslag genomen goederen voortgegaan.

Deze worden onmiddellijk aan den veroordeelde terug- gegeven.

Art. 4 0 . D e inbeslagneming mag zich niet uitstrekken tot het vee dat- en de gereedschappen welke volstrekt be- noodigd zijn tot de uitoefening van het persoonlijk bedrijf van den veroordeelde.

Art. 41 D e met de tenuitvoerlegging belaste beambte geeft onmiddellijk na den afloop daarvan kennis aan den Magistraat, op wiens last hij heeft gehandeld.

Art. 4 2 . Behoudens de in art. 3 3 bedoelde vergoe-

(32)

ding aan de getuigen, geschiedt de rechtsbedeeling, in dezen titel bedoeld, kosteloos.

TITEL II

Van de rechtspleging in burgerlijke zaken bij de Landraden.

AFDEELING I.

Van de behandeling der zaken op de ierechtzitting.

Art. 4 3 . Burgerlijke vorderingen, behoorende tot de bevoegdheid der Landraden, worden bij verzoekschrift, door den eischer of door diens overeenkomstig het voor- schrift van art. 4 7 gemachtigde onderteekend, ingediend aan den president van den Landraad, onder wiens rechts- gebied de verweerder zijne woonplaats heeft, of, bij ge- breke van eene bekende woonplaats, zijn werkelijk verblijf houdt.

Bijaldien er meerdere verweerders zijn, die niet binnen het ressort van denzelfden Landraad wonen, wordt de vordering ingediend aan den president van den Landraad der woonplaats van één hunner, ter keuze van den eischer.

Indien bij schriftelijke acte woonplaats is gekozen, kan de eischer, desverkiezende, zijne vordering indienen aan den president van den Landraad, binnen wiens rechtsge- bied de gekozen woonplaats gelegen is.

Art. 4 4 . Wanneer de eischer niet kan schrijven, noch zijnen naam teekenen, kan hij zijne vordering mondeling voordragen aan den president van den Landraad, die daar- van aanteekening houdt of doet houden.

Wanneer de eischer woonachtig is of verblijf houdt in eene andere plaats dan die, waar de president van den Landraad is gevestigd, kan de mondelinge voordracht ook geschieden bij den Magistraat op des eischers woon- of verblijfplaats, die zijne van de voordracht gedane aantee- kening met de eerste postgelegenheid, nadat de vordering bij hem is gedaan, opzendt aan den president van den

(33)

Landraad, die daarmede verder handelt, alsof de vordering bij hem ware ingebracht.

Art. 45. De president doet de gedane vordering, nadat I. R. 128.

die door den griffier op een daarvoor bestemd register is ingeschreven, in afschrift toekomen aan den verweerder, met aanzegging om daarop binnen eenen bepaalden termijn te antwoorden.

Die termijn wordt geregeld naarmate van den afstand en de middelen van gemeenschap, en mag in geen geval korter dan acht dagen worden gesteld.

Art. 46. Het antwoord van den verweerder ingeko- I. R. 129.

men, of de daartoe gestelde termijn verstreken zijnde, be- paalt de president den dag, waarop de zaak voor den Landraad zal dienen, en doet dien aan partijen aanzeggen, met last om zich te doen vergezellen van de getuigen, die zij wenschen te doen hooren, en de schriftelijke bewijs- stukken mede te brengen, waarvan zij zich mochten willen bedienen.

Van de in dit artikel bedoelde beschikkingen wordt aanteekening gehouden op het register en op de minuut der vordering.

Art. 47. Partijen kunnen zich, desverkiezende, doen |. R. 130.

bijstaan of vertegenwoordigen door gemachtigden, tot dat einde van eene bijzondere schriftelijke machtiging voorzien, ten ware de lastgever in persoon tegenwoordig mocht zijn.

De Inlandsche Officier van Justitie, voor de Regeering van Nederlandsch-Indië, als vertegenwoordigende den Lande, in rechten optredende, behoeft evenwel met van zoodanige bijzondere schriftelijke machtiging te zijn voorzien. (Stb.

1902 n°. 402/.)

Art. 48. Wanneer de eischer, behoorlijk opgeroepen I. R. 131.

zijnde, niet ten bepaalden dage voor den Landraad ver- schijnt, noch iemand van zijnentwege doet verschijnen, wordt de eisch voor vervallen gehouden, en de eischer

Z.-O-Boriieo-Regl. 2

(34)

Veroordeeld in de kosten, behoudens het recht om zijne vordering op nieuw vóór te brengen-

|. R. 132- Art 4 9 . Wanneer ten dage dienende de verweerder, behoorlijk opgeroepen zijnde, niet verschijnt, noch iemand van zijnentwege doet verschijnen, wordt de eisch toege- wezen, ten ware het aan den Landraad mocht blijken, dat deze is onrechtmatig of ongegrond.

Ingeval van toewijzing van den eisch, wordt het vonnis van den Landraad, op last van den president, door een daartoe bevoegd beambte aan den veroordeelde aangezegd.

V a n deze aanzegging en van den dag, waarop zij heeft plaats gehad, wordt door den griffier van den Landraad aanteekening gehouden aan den voet van het vonnis.

I. R. 133. Art. 5 0 . In de gevallen, bij de twee vóórgaande artikelen voorzien, kan de Landraad, alvorens eenige uit- spraak te doen, gelasten, dat de niet verschenen partij ten tweeden male zal worden opgeroepen tegen eenen naderen, door den president op de terechtzitting aan de opgekomen partij bekend te maken rechtdag. D e Landraad is daartoe zelfs verplicht, indien het blijkt of aannemelijk is, dat het wegblijven der niet opgekomen partij aan wettige beletselen is toe te schrijven.

I R. 134. Art. 5 1 . Wanneer ten bepaalden dage partijen ver- schenen zijn, tracht de Landraad, bij monde van den president, haar tot een vergelijk te brengen.

Indien zoodanig vergelijk tot stand komt, wordt staande de terechtzitting, eene acte opgemaakt, waarbij partijen veroordeeld worden tot nakoming der getroffen overeenkomst, en welke acte dezelfde kracht heeft, en op dezelfde wijze ten uitvoer wordt gelegd, als een gewoon vonnis.

V a n een zoodanig gewijsde wordt geen hooger beroep toegelaten.

Wanneer, bij de poging om partijen tot een vergelijk te bren- gen, de bemoeienis van een tolk wordt vereischt, worden dien- aangaande de voorschriften van het volgend artikel nagekomen.

(35)

Art. 5 2 . Wanneer partijen verschenen, maar tot geen I. R. 135.

vergelijk te brengen zijn (hetgeen in het proces-verbaal der zitting moet vermeld worden), worden de door partijen overgelegde stukken voorgelezen en, wanneer ééne der partijen de taal waarin die stukken geschreven zijn, niet machtig is, door eenen tolk, door den president aan te wijzen, in de taal van die partij overgebracht.

Hierop wordt, zoo dit noodig is mede met behulp van eenen tolk, tot het hooren van den eischer en van den verweerder overgegaan.

D e tolk legt, ten ware hij als beëedigd tolk bij den Landraad mocht zijn toegelaten, in handen van den president den eed af van getrouwelijk te zullen vertalen wat van de eene taal in de andere moet worden overgebracht.

H e t derde lid van art. 11 is op de tolken toepasselijk.

Art. 5 3 . D e verweerder is bevoegd, om in alle zaken Rv. 244.

eisch in reconventie te doen, uitgezonderd :

1 ". wanneer de eischer in conventie is opgetreden in eene kwaliteit en de reconventie hem persoonlijk zoude betreffen, en wederkeerig ;

2e. wanneer de rechter, bij wien de eisch in conventie hangende is. onbevoegd is kennis te nemen van de reconventie met betrekking tot het onderwerp van het geschil, of wanneer hij daartoe volgens art. 1 3 n". 1 niet bevoegd is met betrekking tot den persoon, tegen wien de reconventie zou worden gericht ; 3e. in zaken van bezitrecht, wanneer de eisch in reconventie

het recht op de zaak zelve (petitoir) zoude betreffen;

4 \ in zaken van verschil over de tenuitvoerlegging van een vonnis.

Indien in eersten aanleg geen eisch in reconventie is gedaan, kan hij in hooger beroep niet meer gedaan worden.

Art. 5 4 . De verweerder in conventie is verplicht zijne Rv. 2 4 4 . tegenvordering tegelijk met zijn, hetzij schriftelijk, hetzij 246.

mondeling antwoord in te brengen.

(36)

Op die tegenvordering zijn toepasselijk de voorschriften van deze afdeeling.

De beide zaken worden tegelijk voldongen en bij één en hetzelfde vonnis beslist, ten ware de rechter mocht bevinden, dat de eene vroeger dan de andere kan worden afgedaan, in welk geval zulks mag plaats hebben, blijvende niettemin de alsdan nog onafgedane eisch in conventie of reconventie bij denzelfden rechter aanhangig tot het eind- vonnis, daarin te vallen :) .

Rv. 247. Het hooger beroep wordt toegelaten, indien het beloop van den eisch in conventie, gevoegd bij dat van dien in reconventie, te boven gaat de rechtsmacht van den rechter om in het hoogste ressort recht te spreken.

Wanneer evenwel de beide gedingen zijn gesplitst en daarin afzonderlijk is gevonnist, zullen de gewone regelen opzichtelijk de bevoegdheid tot hooger beroep worden gevolgd.

I. R. 136. Art. 55. Indien de verweerder voor eenen Landraad is geroepen, voor welken hij, volgens het bepaalde bij art. 4 3 , niet behoeft terecht te staan, kan hij, mits zulks dadelijk bij den aanvang der eerste terechtzitting geschiede, vorderen, dat de rechter zich onbevoegd verklare ; die vordering zal niet meer in aanmerking komen, zoodra de verweerder zich met de voordracht van eene andere ver- dediging heeft ingelaten.

I. R. 137. Art. 56. Ingeval echter de verweerder niet behoort tot de personen, die ingevolge art. 13 n". 1 justitiabel zijn voor den Landraad, of het geschil over een onderwerp loopt, hetwelk niet tot de kennisneming van den Landraad behoort, kan in eiken stand van het geding gevorderd worden, dat de rechter zich onbevoegd verklare, en is deze zelfs verplicht, dit ambtshalve te doen.

I. R. 138. Art. 57. Wanneer geene bewering van onbevoegdheid plaats heeft, of, geschied zijnde, zij geoordeeld is ongegrond

') lees: „vellen".

(37)

te zijn, gaat de Landraad, na het hooren van partijen, dadelijk over tot een nauwgezet en onpartijdig onderzoek naar de rechtmatigheid der betwiste vordering, en de gegrondheid van de daartegen ingebrachte verdediging.

Art. 3 8 . De exception, die de gedaagde mocht willen I R. 139 voordragen, die van onbevoegdheid van den rechter alleen

uitgezonderd, mogen niet afzonderlijk worden voorgesteld en beoordeeld, maar moeten gelijktijdig met de hoofdzaak behandeld en uitgewezen worden.

Art. 5 9 . Partijen kunnen over en weder inzage vorderen I. R- 140 van elkanders schriftelijke bewijsstukken, welke tot dat

einde aan den rechter worden overgegeven.

Art. 6 0 . (1) Wanneer eene partij de echtheid be- I R. 141.

twist van een door de wederpartij overgelegd bewijsstuk, kan de Landraad een onderzoek daarnaar instellen, na af- loop waarvan hij zal beslissen of het betwiste stuk al dan niet in het geding zal worden toegelaten.

(2) Blijkt de noodzakelijkheid om bij dat onderzoek gebruik te maken van stukken, welke in handen zijn van openbare bewaarders, dan gelast de Landraad dat die stukken op eene daarvoor te bepalen terechtzitting wor- den overgelegd.

(3) Bestaat er tegen de overlegging bezwaar, hetzij om den aard der stukken, hetzij wegens de verwijderde woonplaats van den bewaarder, dan beveelt de Landraad dat het onderzoek zal geschieden bij den Landraad of door het Hoofd van het plaatselijk bestuur van de woon- plaats van den bewaarder, of wel dat binnen een bepaalden termijn de stukken aan den president ingezonden zullen worden op zoodanige wijze als deze zal bepalen. D e laatstbedoelde Landraad of het Hoofd van plaatselijk be- stuur maken van hunne verrichting proces-verbaal op en zenden dit aan den eerstbedoelden Landraad.

(4) D e bewaarder, die zonder geldige redenen in ge- breke is om aan den last tot overlegging of inzending te

(38)

voldoen, kan ten verzoeke van de belanghebbende partij op bevel van den president van den tot het onderzoek geroepen Landraad of van het daarmede belast Hoofd van plaatselijk bestuur, door middel van hjfsdwang tot de over- legging of inzending worden genoodzaakt.

(5) Wanneer het geschrift niet een gedeelte uitmaakt van een register, vervaardigt de bewaarder vóór de over- legging of de inzending een afschrift van het stuk, ten einde het afschrift tot na de terugontvangst van het oor- spronkelijke stuk m de plaats daarvan te doen treden.

A a n den voet van het afschrift teekent hij de aanleiding tot de vervaardiging aan, welke aanteekening op de af te geven grossen en afschriften vermeld wordt.

(6) D e kosten worden door de partij, die het betwiste stuk overlegt, aan den bewaarder tegoed gedaan tot het door den president van den Landraad, die de uitspraak heeft te doen, te begrooten bedrag

(7) Indien het onderzoek naar de echtheid van het overgelegde stuk het vermoeden van valschheid in ge- schrifte tegen nog levende personen heeft doen ontstaan, zendt de Landraad de stukken aan de tot vervolging be- voegde autoriteit.

( 8 ) D e voor den Landraad aanhangige zaak blijft alsdan geschorst tot na de beslissing in de strafzaak.

( S t b . 1 9 0 1 n ° . 4 8 0 a r t . IVa).

R. 142. Art. 6 1 . Indien de eischer de rechtmatigheid zijner vordering, of de verweerder de gegrondheid zijner verde- diging door getuigen wenscht te staven, doch door de onwilligheid van dezen, of uit anderen hoofde, niet in staat is geweest om zich, overeenkomstig het bepaalde bij art.

4 6 , door hen te doen vergezellen, bepaalt de Landraad eenen naderen rechtdag, waarop het verhoor zal plaats hebben, en gelast, dat de getuigen, die niet vrijwillig ter terechtzitting hebben willen verschijnen, door een bevoegd beambte tegen dien rechtdag zullen worden opgeroepen.

Eene gelijke oproeping geschiedt aan de getuigen, wier verhoor door den Landraad ambtshalve is bevolen.

(39)

Art. 6 2 . Wanneer de aldus opgeroepen getuige ten I. R. 143.

bepaalden dage niet verschijnt, wordt hij door den Landraad veroordeeld in de vergeefs aangewende kosten en in eene boete, niet te bovengaande vijf en twintig gulden.

Hij wordt op nieuw ten zijnen koste opgeroepen.

Art. 6 3 . Indien de op nieuw opgeroepen getuige ander- I. R. 144.

maal in gebreke blijft te verschijnen, wordt hij ten tweede male veroordeeld in de vergeefs aangewende kosten, en daarenboven in eene boete, niet te bovengaande vijftig gulden, en tot vergoeding der schade, door zijn wegblij- ven aan partijen veroorzaakt.

De president kan wijders bevelen, dat de niet opgeko- men getuige door de openbare macht voor den Landraad gebracht worde om aan zijne verplichting te voldoen.

Art. 6 4 . Indien de niet opgekomen getuige bewijst, |. R. 145.

dat hij door wettige redenen verhinderd is geweest om aan de oproeping te voldoen, ontheft de Landraad hem, na het afleggen zijner verklaring, van de tegen hem uitge- sproken veroordeelingen.

Art. 6 5 . Niemand kan genoodzaakt worden om tot het |. R. 146.

afleggen van getuigenis in burgerlijke zaken voor den Land- raad te verschijnen, indien deze gevestigd is buiten de afdeeling, binnen welke hij woont of verblijf houdt.

Bij niet-verschijning van een opgeroepen getuige, die in zoodanig geval verkeert, mag deswege geene veroordeeling tegen hem worden uitgesproken, maar noodigt de president van den Landraad den Magistraat, binnen wiens gebied de getuige woonachtig is of verblijf houdt, schriftelijk uit, de beëedigde verklaring van laatstgenoemde in te nemen of te doen innemen, en het daarvan op te maken proces- verbaal ten spoedigste over te zenden.

Indien de getuige woonachtig is of verblijf houdt buiten de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, geschiedt die uitnoodiging aan het Hoofd van gewestelijk bestuur, binnen wiens gebied de getuige woonachtig is of

(40)

verblijf houdt, en wordt de beëedigde verklaring, hetzij door dat Hoofd, hetzij op zijnen last door het Hoofd van plaatselijk bestuur ingenomen.

Zoodanige uitnoodiging kan ook dadelijk plaats hebben zonder voorafgaande oproeping van den getuige.

H e t proces-verbaal wordt op de terechtzitting voorgelezen.

I. R. 147. Art. 6 6 . D e ten bepaalden dage opgekomen getuigen worden één voor één binnengeroepen.

D e president vraagt hun hunne namen, beroep, ouder- dom en woonplaats of verblijf af, mitsgaders of zij aan partijen of ééne van deze in den bloede of door aanhu- welijking bestaan, en, zoo ja, in welken graad, en of zij loon- of huisbedienden van deze zijn.

Vervolgens stelt de president partijen in de gelegenheid om, desverkiezende, hare wrakingen vóór te dragen.

I. R. 148. Art. 6 7 . A l s getuigen mogen niet worden gehoord:

I °. de bloed- en aanverwanten van ééne der partijen in de rechte linie ;

2J. de echtgenoot van ééne der partijen, zelfs na plaats gehad hebbende echtscheiding ;

3°. kinderen, van welke men niet met genoegzame zeker- heid weet, dat- zij den ouderdom van vijftien jaren bereikt hebben ;

4 • krankzinnigen, hoezeer zi] bij tusschenpoozen het ge- bruik hunner verstandelijke vermogens mochten hebben.

De Landraad is evenwel bevoegd om de hiervoren be- doelde kinderen, of ook krankzinnigen, die bij tusschen- poozen het genot hunner verstandelijke vermogens bezitten, zonder eedsaflegging te hooren, doch hunne verklaringen mogen slechts als toelichting worden aangemerkt.

I. R. 149. Art. 6 8 . A l s getuigen kunnen partijen gewraakt wor- den, en worden alsdan niet gehoord :

1 . de broeders en zusters, en behuwd-broeders en zus- ters van ééne der partijen, mitsgaders de ooms en moeien, de broeders- en zusters-kinderen, en de

(41)

volle neven en nichten, zoowel aangehuwde als bloedverwante ;

2°. de aanverwanten van den echtgenoot van ééne der partijen, in de rechte linie onbeperkt, en in de zijlinie tot volle neven en nichten ingesloten ;

3 . de vermoedelijke erfgenaam, de begiftigde en de be- dienden van ééne der partijen ;

4°. hij, die een dadelijk of zijdelingsch belang heeft bij het geding ;

5°. hij, die tot eene straf is veroordeeld, aan welke is verbonden het verlies der bevoegdheid tot het afleg- gen van getuigenis onder eede in burgerlijke zaken in geval van wraking, of die bij rechterlijk gewijsde van die bevoegdheid is ontzet.

Art. 69. Van het afleggen van getuigenis kunnen zich I. R. 150.

verschoonen :

P . de broeders en zusters, behuwd-broeders en zusters van ééne der partijen ;

2". de bloedverwanten in de rechte linie, en de broeders en zusters van den echtgenoot van ééne der partijen;

3°. allen, die uit hoofde van hunnen stand, beroep of wettige betrekking tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen en bij uitsluiting nopens hetgeen, waar- van de wetenschap aan hen als zoodanig is toe- vertrouwd.

De gegrondheid der beweerde verplichting tot geheim- houding staat ter beoordeeling van den Landraad.

Art. 70. Wanneer geene wraking heeft plaats gehad I. R. 151.

en geene verschooning is voorgebracht, of indien deze zijn ongegrond verklaard, wordt de getuige, vóór het afleggen zijner verklaring, naar de wijze zijner godsdienstige ge- zindheid beëedigd.

Art. 7 1 . Indien buiten de gevallen, bij de artt. 68 I. R. 152.

en 69 voorzien, een getuige, ter terechtzitting verschenen, het afleggen van den eed of van zijne verklaring weigert,

(42)

kan de president ten verzoeke der belanghebbende partij bevelen, dat hij ten koste dier partij voor den tijd van hoogstens drie maanden in gijzeling zal worden gesteld, ten ware hij inmiddels aan zijne verplichting mocht vol- doen of door den Landraad in de zaak uitspraak zijn gedaan.

I. R. 153. Art. 7 2 . D e in art. 6 2 en het eerste lid van art. 6 3 vermelde veroordeelingen, het in het tweede lid van art.

6 3 bedoelde bevel, en de bij het laatste lid van art. 6 9 bedoelde beslissing, worden, indien de als getuige opge- roepen persoon tot de Europeesche of daarmede gelijk- gestelde bevolking behoort, opgelegd of gegeven door den president van den Landraad, zonder medewerking der In- landsche leden.

1. R. 154 Art. 7 3 . Partijen geven de vragen op, die zij aan de getuigen wenschen gedaan te hebben.

Indien zich daaronder de zoodanige bevinden, welke door den Landraad geoordeeld worden niet ter zake dienende te zijn, worden deze niet aan de getuigen voor- gesteld.

D e rechter kan uit eigen beweging aan de getuigen alle vragen doen, welke hij dienstig oordeelt tot ontdek- king der waarheid.

I. R. 155. Art. 7 4 . H e t bepaalde in de artt. 3 3 7 en 3 3 8 om- trent de getuigen in strafzaken is ook te dezen toepasselijk.

I. R. 156. Art. 7 5 . D e griffier van den Landraad houdt in het proces-verbaal der zitting aanteekening van de verklaringen der op de terechtzitting gehoorde getuigen.

I. R. 157. Art. 7 6 . D e president kan, indien zulks bevonden wordt noodig of dienstig te zijn, één of twee commissa- rissen uit den raad benoemen, ten einde, bijgestaan door den griffier, zoodanige plaatselijke opneming en onderzoek te doen, als tot inlichting van den rechter kunnen strekken.

V a n het bewerkstelligen en den uitslag daarvan wordt

(43)

door den griffier opgemaakt een proces-verbaal of relaas, hetwelk door de commissarissen en hem wordt onderteekend.

Art. 7 7 . Indien de Landraad van oordeel is, dat de I. R. 158.

zaak door een onderzoek of eene opneming door deskun- digen kan worden toegelicht, kan hij de zoodanigen, op verzoek van partijen of van ambtswege, benoemen.

In dat geval wordt de rechtdag bepaald, op welken de deskundigen hun verslag, hetzij schriftelijk, hetzij mon- deling, zullen uitbrengen en beëedigen.

T o t deskundigen mogen niet worden benoemd zij, die als getuigen niet zouden mogen gehoord, of als zoodanig gewraakt zouden kunnen worden.

D e Landraad is in geen geval verplicht het door de deskundigen geuit gevoelen te volgen, indien zijne over- tuiging daartegen btrijdt.

Art. 7 8 . Indien de gegrondheid der vordering, of die I. R. 159.

van de daartegen ingebrachte verdediging niet geheel be- wezen, maar ook niet van alle bewijs ontbloot is, en er geene mogelijkheid bestaat om haar door andere bewijs- middelen verder te staven, kan de Landraad ambtshalve aan ééne der partijen den gerechtelijken eed opleggen, hetzij om daarvan de beslissing der zaak te doen afhangen, hetzij om daardoor een toe te wijzen bedrag vast te stellen.

In het laatste geval moet de Landraad de som bepalen, tot welker beloop de eischer op zijnen eed zal geloofd worden.

Art. 7 9 . Ook kan zelfs dan, wanneer er geenerhand I. R- 160 bewijs is bijgebracht om de vordering of de daartegen

ingebrachte verdediging te staven, de eene partij aan de andere den gerechtelijken eed opdragen, om de beslissing der zaak daarvan te doen afhangen, mits die eed betrek- king hebbe tot eene daad, welke persoonlijk is verricht door dengene, van wiens eed men de beslissing wil af- hankelijk stellen.

Indien deze daad eene daad is van beide partijen, kan

(44)

zij, die den aan haar opgedragen eed niet wil afleggen, dien aan de wederpartij terugwijzen.

Hij, aan wien de eed is opgedragen en die weigert hem af te leggen of terug te wijzen, of ook hij, die den eed heeft opgedragen, doch aan wien deze is teruggewezen, en die weigert hem af te leggen, moet in het ongelijk worden gesteld.

Geen eed kan worden opgedragen, teruggewezen of aangenomen, dan door de partij zelve of eenen daartoe bijzonder gevolmachtigden persoon.

I. R. 161. Art. 8 0 . De eed, hetzij die door den rechter opge- legd, of door de partij aan hare wederpartij zij opgedra- gen of teruggewezen, moet persoonlijk worden afgelegd, tenzij de Landraad, om gewichtige redenen aan eene partij hebbe toegestaan dien te doen afleggen door eenen daar- toe bijzonder gevolmachtigde, hoedanige volmacht niet kan worden verleend dan bij eene authentieke, of door den besturenden ambtenaar van de afdeeling of onderafdeeling, binnen welke de onderteekenaar woont of verblijf houdt, gelegaliseerde acte, welke den af te leggen eed omstandig en nauwkeurig inhoudt.

I R. 162. Art. 8 1 . D e eedsaflegging geschiedt in allen gevalle op de terechtzitting van den Landraad ; ten ware een wettig beletsel dit onuitvoerlijk mocht maken of de rechter, ingevolge de bevoegdheid, verleend bij het tweede lid van art. 14 der Algemeene bepalingen van wetgeving voor Nederlandsch-Indië, mocht hebben bevolen, dat de eed in den tempel of eenige andere als heilig beschouwde plaats zal worden afgelegd ; als wanneer de president van den Landraad één der leden kan machtigen om, bijgestaan door den griffier, die deswege proces-verbaal zal hebben op te ma- ken, den eed af te nemen in de woning der verhinderd wor- dende partij of ter plaatse, door den rechter aangewezen.

Geen eed mag worden afgenomen, dan in tegenwoor- digheid der wederpartij, of deze daartoe behoorlijk zijnde

opgeroepen

(45)

Art. 8 2 Wanneer eene zaak niet kan worden afge- '• R- 163.

daan op den eersten rechtdag tot hare behandeling bepaald, wordt de voortzetting van het geding tot eenen anderen, zoo min mogelijk verwijderden rechtdag uitgesteld, en zoo vervolgens.

H e t uitstel moet op de terechtzitting worden uitgespro- ken in tegenwoordigheid van partijen, voor wie die uit- spraak als oproeping geldt.

Indien van de op den eersten rechtdag opgekomen par- tijen er ééne afwezig mocht zijn gebleven van eene nadere terechtzitting, op welke een nieuw uitstel wordt bevolen, doet de president van den Landraad aan zoodanige partij den dag aanzeggen, op welken de voortzetting van het geding moet plaats hebben.

Geen uitstel mag op verzoek van partijen verleend, noch ambtshalve door den Landraad bevolen worden, buiten het geval van volstrekte noodzakelijkheid.

Art. 8 2 a . Indien tijdens het geding eenige verrichting I. R 163a.

moet plaats vinden, waarvan de kosten ingevolge artikel 8 8 ten laste van de in het ongelijk gestelde partij kunnen worden gebracht, kan de president bevelen dat die kosten door één der partijen zullen worden voorgeschoten en ter griffie overgebracht, onverminderd de bevoegdheid der wederpartij om zulks uit eigen beweging te doen. Indien partijen onwillig zijn, die kosten voor te schieten, en te- vergeefs door den president daartoe zijn aangemaand, blijft de bevolen verrichting, tenzij die verplichtend is voorge- schreven, achterwege en wordt — voorzoover noodig op een nader door den president te bepalen terechtzitting, die aan partijen wordt aangezegd, — met de behandeling der zaak voortgegaan. (Stb. 1911 n°. 6 5 7 art. V I c ) .

Art. 8 3 . Nadat de zaak, hetzij reeds dadelijk op de I. R. 164.

eerste, hetzij op eene nadere terechtzitting, zooveel moge- lijk tot klaarheid is gebracht, zal de Landraad, na de par- tijen, de getuigen en de toehoorders te hebben doen bui- ten staan, het gevoelen inwinnen van de adviseurs, die

(46)

ingevolge artikel 7 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie de behandeling der zaak op de terechtzitting hebben bijgewoond. (Stb. 1 9 0 2 n°. 8 4 art. VIc. j°. S t b . 1911 n°. 6 5 7 art. V U . )

Vervolgens geschieden de beraadslaging en de opma- king van het besluit, zooals is voorgeschreven bij de artt.

3 9 en 4 0 van het Reglement op de Rechterlijke Organi- satie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië.

AFDEELING II.

Van de beraadslaging en het vonnis.

I. R. 182. Art. 8 4 . Bij zijne beraadslagingen moet de rechter van ambtswege de rechtsgronden aanvullen, welke niet door partijen mochten zijn aangevoerd.

Hij is verplicht recht te doen op alle gedeelten van den eisch.

H e t is hem verboden uitspraak te doen omtrent zaken, welke niet zijn geëischt, of meer toe te wijzen, dan geëischt is geworden.

I. R. 183. Art. 8 5 . H e t besluit, met inachtneming der vorenstaande bepalingen opgemaakt zijnde, worden partijen weder bin- nengeroepen, en wordt het vonnis, bij monde van den president, in het openbaar uitgesproken.

Wanneer partijen, of ééne van haar, niet bij de uitspraak tegenwoordig zijn, wordt haar de inhoud van het vonnis, op last van den president, door een daartoe bevoegd be- ambte aangezegd.

H e t laatste lid van art. 4 9 is ten deze toepasselijk.

I. R. 184. Art. 8 6 . D e Landraad kan de voorloopige tenuitvoer- legging van zijne vonnissen niettegenstaande hooger beroep bevelen, indien er is een authentieke titel, een overeen- komstig artikel 170 opgemaakt handschrift, of eene voor- afgegane veroordeeling bij een vonnis, hetwelk kracht van gewijsde heeft bekomen, mitsgaders wanneer een provisi-

(47)

oneele eisch wordt toegewezen, alsmede in geschillen over bezitrecht. ( S t b . 1911 n ° . 2 7 8 art. V\d).

Echter mag de voorloopige tenuitvoerlegging zich nim- mer uitstrekken tot de gijzeling.

Art. 8 7 . A l wie bij vonnis in het ongelijk gesteldis, I. R. 185.

wordt in de kosten verwezen.

Echter mogen de kosten in het geheel of ten deele ge- compenseerd worden tusschen echtgenooten, bloedverwan- ten in de rechte linie, broeders en zusters of aangehuw- den in denzelfden graad, mitsgaders indien de partijen over en weder op eenige punten in het ongelijk zijn gesteld.

Bij voorloopige beslissingen en andere, die het eindvon- nis voorafgaan, kan de uitspraak over de kosten tot het eindvonnis worden voorbehouden.

Art. 8 8 . D e veroordeeling in de kosten kan zich niet I. R. 186.

verder uitstrekken dan tot :

1 °. de kosten der in het proces benoodigde zegels ; 2°. de kosten van getuigen, deskundigen en tolken, die

van hunne beëediging daaronder begrepen, met dien verstande dat de partij, die meer dan vijf getuigen over hetzelfde feit zal hebben doen hooren, de kos- ten der verdere getuigenissen aan hare wederpartij niet zal kunnen in rekening brengen ;

3". de kosten van plaatselijke opnemingen en andere ge- rechtelijke verrichtingen ;

4". de salarissen van de beambten, met het doen van oproepingen, aanzeggingen en andere exploiten belast ; 5°. de kosten, vermeld in artikel 6 0 , zesde lid ;

6". het aan den griffier of andere beambten ter zake van de executie van het vonnis verschuldigde salaris ; alles volgens de bestaande of nader door den Gouver- neur-Generaal vast te stellen verordeningen en tarieven, en bij gebreke daarvan, volgens waardeering door den president. ( S t b . 1 9 0 1 n°. 6 5 7 art. V i e ) .

Art. 8 9 . H e t bedrag der proces-kosten, waarin eene I. R. 187.

(48)

partij veroordeeld wordt, moet bij het vonnis worden uit- gedrukt.

Hetzelfde geldt ten aanzien van het bedrag der kosten, schaden en interessen, waarin de eene partij jegens de andere wordt veroordeeld.

188. Art. 9 0 . De vonnissen moeten inhouden eene korte, doch duidelijke opgave van den eisch en van het antwoord, alsmede van de gronden, waarop de uitspraak rust ; voorts de vermelding, bedoeld in het vierde lid van artikel 7 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het be- leid der Justitie in Nederlandsch-Indië, en eindelijk de beslissing van den Landraad omtrent de hoofdzaak, en die aangaande de kosten, mitsgaders de opgave of partijen bij de uitspraak tegenwoordig zijn geweest. (Stb. 1 9 0 2

n°. 84 art. Vld).

In vonnissen, die op stellige wettelijke bepalingen zijn, gegrond, moeten deze vermeld worden.

D e vonnissen worden door den president en den grif- fier onderteekend.

189. Art. 9 1 . D e vonnissen, die geen eindvonnissen zijn worden, hoezeer zij, even als deze, op de terechtzitting moeten worden uitgesproken, niet afzonderlijk opge- maakt, maar alleen op het proces-verbaal der zitting aan- geteekend.

Partijen kunnen zich van zoodanige aanteekeningen, te haren koste, authentieke afschriften doen uitreiken.

190. Art. 9 2 . D e grimer maakt van elke zaak een afzon- derlijk proces-verbaal op, waarbij, behalve het ter terecht- zitting voorgevallene, vermeld wordt het advies, bedoeld in het derde lid van artikel 7 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië. ( S t b 1 9 0 2 n°. 8 4 art. V i e e n S t b .

1911 n ° . 6 5 7 art. V I / ) .

Daarbij wordt niet vermeld, of de beslissing is geschied bij meerderheid of wel met algemeenheid van stemmen.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

wanneer de levering moet geschieden volgens het voor Inlanders geldende recht, door de overschrijving van het proces-verbaal van beslag in een daartoe ter griffie der

Met het oog op de veeltijds bedroevende resultaten, die dergelijke opdrachten a a n de niet-rechtsgeleerde hoofden van plaatselijk bestuur hebben opgeleverd wordt in de

Onder voorbehoud van de beoordeling door een rechter die rekening zal houden met het geheel van de feitelijke omstandigheden, zijn de hier opgesomde

Van zodra de Bank kennis heeft van het overlijden of de onbekwaamverklaring van een klant, zullen alle bovenvermelde bankdocumenten die nog niet naar de digitale

Onder voorbehoud van de beoordeling door een rechter die rekening zal houden met het geheel van de feitelijke omstandigheden, zijn de hier opgesomde

Na onderzoek van de legitimiteit van een klacht, zal de Bank wanneer zij aansprakelijk is voor niet toegestane of niet correct uitgevoerde betalings- of beleggingstransactie via

Onder voorbehoud van de beoordeling door een rechter die rekening zal houden met het geheel van de feitelijke omstandigheden, zijn de hier opgesomde

Asten kent de mogelijkheid om een (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand die reeds in een andere gemeente is benoemd en welke benoeming (en hun beëdiging) niet is