• No results found

Inzicht, integriteit en NWO

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Inzicht, integriteit en NWO"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wibren van der Burg en Sanne Taekema

1 Inleiding

In de afgelopen decennia hebben wij in Tilburg, Rotterdam en Londen veel onderzoekers gecoacht bij het schrijven van subsidieaanvragen. Mede daardoor zijn wij steeds kritischer geworden op het NWO-systeem.1De bezwaren zijn bekend: het is inefficiënt en mogelijk maar beperkt effectief, het selecteert eenzijdig op een bepaald type kandidaten, de selectie is onvoldoende betrouwbaar en het systeem heeft ongewenste neveneffecten.

Ten eerste is het inefficiënt: de overhead in tijd voor vergeefs geschreven voorstellen, tijd van referenten, commissieleden en het NWO-bureau is hoog. Zeker bij de kleinere subsidies zoals VENI weegt het mogelijk rendement in termen van een hogere output niet of nauwe- lijks op tegen deze zichtbare en verborgen kosten.2Uit onderzoek is bovendien gebleken dat onderzoekers met een gehonoreerde VENI-aanvraag nauwelijks meer publicaties produceerden dan degenen die net buiten de boot vielen.3Of VENI-subsidies veel extra rendement in termen van publicaties opleveren, kan daarom worden betwijfeld. Natuurlijk spelen naast de hoeveelheid publicaties ook andere factoren, zoals de kwaliteit van de publicaties een rol voor een goed oordeel over de opbrengst van een subsidie, maar dit is wel een serieuze indicatie dat het VENI-systeem niet alleen inefficiënt is, maar ook maar beperkt effectief. Ook voor andere persoonsgebonden subsidies geldt dat de tijdsinvestering

1 Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor Europese ERC-subsidies, maar we beperken ons hier tot NWO. Bij ERC is het bezwaar van onbetrouwbaarheid nog sterker, omdat een eerlijke beoordeling die rekening houdt met culturele, taalkundige en nationale verschillen – bijvoorbeeld in publicatiecultuur en mondelinge pre- sentatie – nog moeilijker is.

2 De schattingen van de overhead bedragen meestal tussen de 10 en 20%. Eén van de auteurs berekende deze eerder bij subsidies voor promotieplaatsen op 13% (waarvan 5,2% bij het NWO-bureau en de rest bij aan- vragers en beoordelaars, dus bij de universiteiten); het honoreringspercentage was toen 20%. Zie Wibren van der Burg, ‘De onzichtbare kosten van controle- en selectieprocedures. NWO-promotieprojecten op het terrein van Recht & Bestuur als case study’, Nederlands Juristenblad 2012/2024, afl. 36, p. 2528-2537.

Bij VENI was de afgelopen jaren het honoreringspercentage geen 20 maar 14%; wij schatten in dat de overige berekeningen niet veel zullen verschillen. Daarmee komt de overhead bij VENI op 15 tot 20%.

3 Thijs Bol, Mathijs de Vaan and Arnoud van de Rijt, ‘The Matthew effect in science funding’, PNAS (115) 2018, afl. 19, p. 4887-4890.

(2)

afgezet tegen de kans op honorering groot is: bij de VIDI-ronde van 2018 was de kans op honorering minder dan 20%.4

Ten tweede is de selectie eenzijdig. Mensen met een wat afwijkende loopbaan vallen al gauw buiten de boot. Het Rathenau Instituut sprak zelfs over excellente eenheidsworst.5 Voor een succesvolle VENI is een sterke specialisatie nodig en een sterke passie voor onderzoek. Maar voor volgende stappen in academische loopbanen is juist beheersing van een breder vakgebied nodig, en is ook ervaring met bestuur en onderwijs vereist.

Ten derde is de beoordeling onvoldoende betrouwbaar. De verschillen tussen voorstellen en kandidaten zijn vaak klein en de keuzes tussen de kandidaten in de middengroep zijn vaak arbitrair. De rechtspsycholoog Merkelbach stelt dat onze rationaliteit tekortschiet om bij dit soort minieme verschillen verantwoord keuzes te maken; dan is het rationeler om te loten.6Wij zien bij onze eigen sectie, maar ook bij andere secties, vaak dat er meerdere jonge medewerkers meedingen voor een VENI, die allemaal op verschillende manieren getalenteerd zijn. Ook voor een leidinggevende die de medewerkers veel beter kent dan de VENI-commissie, zou een keuze vaak arbitrair zijn. Met veel geluk krijgt een van je medewerkers een VENI en de anderen niets. En die ene krijgt daarmee ook vanwege het bekende Mattheuseffect, een voorsprong bij vervolg-aanvragen en de verdere loopbaan, die mede wegens de gebrekkige betrouwbaarheid niet terecht is.7

In dit artikel gaan wij in op drie andere argumenten, waarvan de eerste twee overigens ook vaak in de wandelgangen te horen zijn, maar die voor zover wij weten nooit systematisch inhoudelijk zijn uitgewerkt. We vatten ze samen in drie stellingen.

1. De NWO-eisen rond planning, methodologie en valorisatie hebben een bias ten voordele van onderzoek dat zich richt op kennisvermeerdering en ten nadele van onderzoek dat zich richt op vergroting van inzicht.

4 NWO 24 mei 2019, ‘NWO-Vidi van 800.000 euro voor 85 ervaren onderzoekers’, nwo.nl 24 mei 2019. In de rest van dit artikel bespreken we vooral de VENI, omdat daar meer onderzoek naar is gedaan.

5 Barend van der Meulen in een interview in Flux 2012, afl. 7, p. 25-27.

6 Harald Merkelbach, ‘Verloot die onderzoekssubsidies’, NRC Handelsblad 3 januari 2020. Uit verschillende empirische studies blijkt dat NWO-procedures wel redelijk in staat zijn om het slechtste deel van de aanvragen te laten afvallen, maar dat binnen de groep van subsidiabel geachte voorstellen niet goed te onderscheiden valt en dat daarbinnen dus de keuze arbitrair is. Peter van den Besselaar and Loet Leydesdorff, ‘Past perfor- mance, peer review and project selection: a case study in the social and behavioral sciences’, Research Eval- uation (18) 2009, afl. 4, p. 273-288.

7 Zie Thijs Bol, Mathijs de Vaan and Arnoud van de Rijt, ‘The Matthew effect in science funding’, PNAS (115) 2018, afl. 19, p. 4887-4890.

(3)

2. Deze eisen benadelen onderzoek met een overwegend hermeneutisch karakter.

3. Dit bevordert niet-integer gedrag.

Deze argumenten hebben bijzondere betekenis voor de rechtswetenschap. Zoals ook door Ton Hol is betoogd, heeft de rechtswetenschap een eigen benadering van de zoektocht naar kennis en inzicht.8 De rechtswetenschap moet volgens Hol als een omvattende wetenschap worden opgevat, omdat zij niet alleen beschrijft en verklaart, maar ook recht- vaardigheid, rechtszekerheid en doelmatigheid in haar studie betrekt.9Rechtswetenschap is gericht op de uitwisseling van argumenten en het kritisch bevragen daarvan; deze aanpak hoort thuis bij de hermeneutische methodologie van de geesteswetenschappelijke disciplines.

Omdat rechtswetenschap in de NWO-systematiek tot voor kort was ingedeeld bij de sociale wetenschappen, was erkenning van deze eigen aard van de juridische methoden niet altijd vanzelfsprekend. Of dit verandert nu de sociale en geesteswetenschappen zijn samengevoegd, moet worden afgewacht.

2 Kennis en inzicht

Catherine Elgin maakt een onderscheid tussen knowledge en understanding.10Kennis richt zich op afzonderlijke proposities, inzicht of begrip is holistisch en richt zich op bredere verbanden. Bij kennis gaat het vooral om feiten zoals de letterlijke tekst en de datum van inwerkingtreding van een wet. Bij inzicht gaat het om de verklaring van die feiten en de plaatsing ervan in bredere verbanden en ontwikkelingen, om een samenhangend verhaal of theorie. Inzicht houdt in dat we begrijpen of de bepalingen in het systeem van het recht passen, waarom de wet is veranderd, wat de te verwachten gevolgen zullen zijn en of de wet rechtvaardig is. Dat sluit dus goed aan bij wat wij hierboven opmerkten over de visie van Ton Hol op de rechtswetenschap als een omvattende wetenschap waarin beschouwingen over rechtszekerheid, doelmatigheid en rechtvaardigheid geïntegreerd worden. Inzicht vereist natuurlijk kennis – anders is het gezwam in de ruimte – maar het is breder.

Wetenschap moet zowel op het verwerven van kennis als op vergroting van inzicht gericht zijn. Weten dat een bepaald stofje werkt tegen kanker is een belangrijke stap vooruit, maar

8 Antoine Hol, ‘Waarheid tegen leugen. Over de rol van de rechtswetenschap en het maatschappelijk debat’, Ars Aequi 2020, p. 298-302.

9 Antoine Hol, ‘Pleidooi voor een jurisprudentia. Over recht en rechtswetenschap’, in: J.W.L. Broeksteeg &

E.F. Stamhuis (red.), Rechtswetenschappelijk onderzoek: Over object en methode, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2003, p. 5-22, op p. 19.

10 Catherine Z. Elgin, True Enough, Cambridge (MA, VS): MIT Press 2017, p. 9-14 en passim. Wij vertalen understanding afwisselend als begrip en inzicht; het omvat beide. Het onderscheid is te simpel, het is zeker niet digitaal, maar voor verdere nuancering is hier helaas onvoldoende ruimte.

(4)

daarnaast is het belangrijk ook te begrijpen waarom het werkt, en of het mechanisme erachter te generaliseren valt.

Voor kennisverwerving bestaan vaak strikte methoden. Men gaat meestal uit van vooraf geformuleerde hypothesen, die volgens geaccepteerde methoden getest worden. Denk aan double blind clinical trials, kwantitatieve analyses met criteria voor significantie, et cetera.

Voor vergroting van inzicht moet de onderzoeker vaak outside the box denken, nieuwe frames en perspectieven onderzoeken om een rijker beeld van het studieveld te krijgen.

Het verwerven van inzicht is vaak een associatief, creatief proces. Er is niet één standaard- methode om dat te bereiken. Men kan soms randvoorwaarden scheppen waaronder dat kan. Een belangrijke randvoorwaarde is in ieder geval rust om na te denken. Vergelijking met andere rechtsstelsels of disciplines kan een verfrissend perspectief bieden. Lezingen van en gesprekken met mensen met andere achtergronden, lezen van literatuur, kijken naar films, bezoeken van musea; ze kunnen ons allemaal op nieuwe ideeën en een diep- gaander begrip brengen. Het kan allemaal helpen maar geen enkele aanpak biedt de garantie dat er iets uit zal komen. En strikte methoden zijn het allemaal niet.

Daarbij spelen creativiteit en subjectiviteit een grote rol. De crux van nieuw inzicht is dat onderzoekers op een andere manier naar hun studieobject moeten kijken. Vaak gaat daar een periode aan vooraf waarin je worstelt met een probleem, wanhoopt of je er ooit greep op zult krijgen, of dat je misschien maar beter de wetenschap helemaal kunt verlaten.

Archimedes kreeg zijn idee volgens de overlevering toen hij in bad zat. Het krijgen van een Eureka-gevoel, het gevoel dat het kwartje valt, gebeurt vaak door even afstand te nemen en juist onmethodisch bezig te zijn. Voor ons is het nodig om regelmatig een lange wande- ling te maken, maar dat valt moeilijk op te voeren in de methodologiesectie van een onderzoeksvoorstel.

Zie hier het dilemma bij het schrijven van een onderzoeksvoorstel. Een op kennis gericht onderzoek en de valorisatie daarvan is gemakkelijker te plannen en biedt een redelijke garantie van een meetbare output. Daarbij kan vaak gebruik worden gemaakt van strikte methoden waarvoor een tijdsplanning goed te maken is. En omdat de hypothesen al aan- geven wat de te verwachten resultaten zullen zijn, is een heldere valorisatiestrategie vaak ook gemakkelijker. Bij op inzicht gericht onderzoek is dit allemaal lastiger. Daarom is planning ervan onmogelijk; resultaten zijn niet te voorspellen, laat staan te garanderen.

Hoe de valorisatie van de inzichten zal plaatsvinden is eveneens lastig te voorspellen, want de inzichten zijn er nog niet en dus is niet goed te voorzien welke doelgroepen er het meeste van zullen kunnen profiteren. Daardoor komt dit soort onderzoek minder snel in aanmer- king voor NWO-financiering. Het past gewoon niet in het frame van strakke tijdsplanning, strikte methoden, en vooraf te garanderen output en valorisatie. Het kan goed zijn dat veel

(5)

onderzoekers, ook rechtswetenschappers, hier rekening mee houden in het formuleren van hun projecten. De honoreringspercentages van juridisch onderzoek wijken inmiddels niet veel meer af van de andere sociale wetenschappen.11Voor een empirische claim hier- over, anders dan het theoretische punt dat wij hier maken, is meer onderzoek nodig.12

3 Empirische versus hermeneutische disciplines

Bij veel disciplines is het goed mogelijk om bij onderzoeksprojecten de nadruk op kennis- verwerving te leggen. Dat geldt vooral voor empirisch onderzoek. Denk aan een serie experimenten in psychologie, medicijnen of natuurwetenschappen, waarbij een vooraf ontwikkelde hypothese getoetst en verfijnd kan worden. In een onderzoeksproject ligt dan de nadruk op verdere kennisverwerving, terwijl de hypothese is gebaseerd op eerder ver- worven inzicht. De creativiteit ligt vooraf in het bedenken van een nieuwe hypothese of een nieuwe onderzoeksmethode, maar veel minder tijdens het project.

In hermeneutische disciplines ligt de mix tussen kennis en inzicht anders. Wij bedoelen hermeneutisch hier niet in de zin van de filosofie van Heidegger, maar in de ruimere zin van interpreterend. Dit omvat de meeste geesteswetenschappen zoals filosofie, theologie, geschiedenis en literatuurwetenschappen, maar ook klassiek juridisch doctrinair onderzoek en bepaalde tradities binnen de sociale wetenschappen. Deze wetenschappen interpreteren teksten, maar ook de mens, de samenleving en het recht.

11 M. Vols, G. van Dijck & B. van der Vorm, ‘Mythes en waarheden over kansen voor juridisch onderzoek bij NWO’, NJB 2019/1002, p. 1319-1325. Hun analyse onderscheidt binnen het juridisch onderzoek (afgezien van strafrecht en criminologie) echter niet tussen juridisch-dogmatisch onderzoek en ander (interdisciplinair of monodisciplinair) onderzoek, terwijl onze analyse zich juist ook richt op door het NWO-systeem gesti- muleerde verschuivingen binnen het rechtswetenschappelijk onderzoek. Het zou dus goed kunnen zijn dat de gehonoreerde aanvragen op het gebied van het recht vaker niet juridisch-dogmatisch van aard zijn. Hun analyse bij de disciplinecode strafrecht en criminologie is daarvoor een indicatie, want daarbinnen hebben de empirische criminologische aanvragen een grotere honoreringskans dan de strafrechtelijke (p. 1325).

12 Jan Vranken & Marnix Snel, ‘Het gefinancierde rechtswetenschappelijke onderzoek onder de loep’, Ars Aequi 2019, p. 212-719, bieden veel gegevens die op meerdere manieren kunnen worden uitgelegd. Zij stellen dat ongeveer de helft van de aan juridische faculteiten verdedigde proefschriften overwegend juridisch- dogmatisch van aard is, terwijl dit bij de door ERC en NWO gefinancierde projecten een kwart is. Dit is een behoorlijk groot verschil. Het lijkt dus aannemelijk dat juridisch-dogmatisch onderzoek (dat in onze terminologie meestal hermeneutisch van aard is) bij NWO en ERC minder snel gefinancierd wordt dan bij de faculteiten. Wat de oorzaak is, is overigens op basis van deze gegevens niet goed te zeggen. Het kan zijn dat juridisch-dogmatische projecten minder snel bij NWO worden ingediend, omdat men inschat dat ze minder kansrijk zijn gezien de criteria. Het kan ook zijn dat voor ander dan juridisch-dogmatisch onderzoek binnen de facultaire middelen minder gemakkelijk financiering is te krijgen zodat dit onderzoek vaker is aangewezen op NWO en ERC. Het kan ten slotte ook zijn dat ingediende juridisch-dogmatische projecten minder snel worden gehonoreerd. In ieder geval lijkt het door Vranken en Snel geconstateerde verschil een indicatie dat de door ons op theoretische gronden geschetste bias ook in de werkelijkheid van subsidietoe- kenningen tot een bias leidt.

(6)

Hoewel het onderscheid tussen empirische en hermeneutische disciplines in theorie helder te maken is, is de praktijk anders. Met name in de sociale wetenschappen is er een voort- gaand debat over de waarde van empirische versus interpretatieve benaderingen. Dat debat bereikt met de hernieuwde belangstelling voor empirisch juridisch onderzoek in de vorm van Empirical Legal Studies ook de rechtswetenschap. Ook daarin wordt vaak gekozen voor kennisvermeerdering als het primaire doel van onderzoek. Vervolgens rijst dan de vraag hoe dit verbonden kan worden met de interpretatieve doelstelling van een beter begrip die in de hermeneutische juridische traditie centraal staat.13

Bij hermeneutische wetenschappen gaat het altijd om voortschrijdend inzicht. We begrijpen ons onderwerp steeds beter en we leren ook geleidelijk dingen beter te zien: ons waarne- mingsvermogen verandert mee. We lezen een nieuw boek en dat biedt ons een frame om dingen heel anders te zien. We praten met een expert en we begrijpen ineens dat we tot nu toe de plank op een wezenlijk punt missloegen. Ineens zien we dat de heersende leer ergens een redeneerfout maakt of een oude tekst verkeerd heeft geïnterpreteerd. Het is niet alleen ons inzicht in de materie dat wordt verdiept en verrijkt. Het kan ook betekenen dat ons idee over het doel en de beste methoden van onderzoek veranderen. We dachten dat John Rawls het beste kader bood maar het pragmatisme blijkt toch vruchtbaarder. We wilden onderzoek doen door analyse van uitspraken van de Hoge Raad, maar dossieranalyse van lagere rechters blijkt noodzakelijk omdat juist daar allerlei juridische vernieuwingen werden voorgesteld.

Het karakter van hermeneutisch onderzoek wordt in belangrijke mate bepaald door het holistische perspectief dat ermee gegeven is. Hermeneutiek beschouwt een probleem of object in het licht van een bredere context. Onderzoek begint bijvoorbeeld met het beschouwen van een rechterlijke uitspraak in het licht van de vaste jurisprudentie en de uitgangspunten van het rechtsgebied, maar kan dan worden uitgebreid naar de beginselen van het recht als geheel en de maatschappelijke doelen die het recht dient. Dit betekent dat coherentie tussen de verschillende onderdelen die worden bestudeerd centraal staat.

Om die coherentie te bereiken is bijstelling van onderdelen nodig, waardoor ook funda- mentele inzichten kunnen verschuiven. Vanuit de filosofie van de hermeneutiek is die mogelijkheid wezenlijk: fundamenteel inzicht bereik je alleen door je open te stellen voor verandering van je vaste overtuigingen.14Die principiële openheid maakt een vast stappen- plan onmogelijk.

13 Vergelijk Marc Loth, ‘Het juiste verstaan. Over de plaats van de hermeneutiek in een pluriforme rechtswe- tenschap’, Ars Aequi 2015, p. 560-567.

14 Carel Smith, ‘The Vicissitudes of the Hermeneutic Paradigm in the Study of Law: Tradition, Forms of Life and Metaphor’, Erasmus Law Review (4) 2011, afl. 1, p. 21-38.

(7)

Het is net als bij de horizon voor een lange wandeltocht zonder goede kaart. Aan het begin van de wandeltocht denk je dat het een gemakkelijke tocht wordt over relatief vlak terrein, maar op de eerste heuvel zie je al dat er diepe dalen zijn en moeilijk over te steken rivieren;

onderweg stuit je misschien nog onverwacht op hekken of andere barrières. Zo is het ook met hermeneutisch onderzoek; het is relatief onvoorspelbaar, omdat elke tussenstap in het verwerven van meer inzicht kan leiden tot een nieuwe wending in het onderzoek.

Bovendien moeten we ook vaak terug als we het verkeerd gezien hebben: ‘The history of investigation leading to a particular result is typically a circuitous path, with numerous false starts, missteps, and dead ends.’15

Ons inzicht verandert; ons perspectief waarmee we naar de wereld kijken verandert en dus verandert ook ons onderzoek voortdurend. In experimenteel onderzoek is het veran- deren van de opzet tijdens het onderzoek vaak een methodologische doodzonde die het resultaat wetenschappelijk onbruikbaar maakt; in hermeneutisch onderzoek is dat juist aan de orde van de dag. Men start op basis van een voorlopige indruk van een probleem een onderzoek, maar komt er na enige tijd achter dat men het verkeerd gezien heeft en dat een andere opzet nodig is. Dat is inherent aan hermeneutisch onderzoek.16

Hermeneutisch onderzoek is dus niet altijd goed te plannen en te voorzien, en de methode is vaak ook niet goed vooraf in detail aan te geven. Hiermee zijn wij weer terug bij NWO.

Een NWO-voorstel moet een gedegen planning bevatten, met een degelijke methodologische uitwerking en liefst ook een concrete valorisatiestrategie. Maar elk van deze drie is minder goed mogelijk bij hermeneutisch onderzoek. Als iemand als methode zou opgeven dat hij eerst zich in de literatuur gaat verdiepen, daarbij veel gaat wandelen en nadenken, en dat hij daarna pas kan bepalen hoe de laatste twee jaar van het onderzoek opgezet wordt en welke valorisatie daarbij past, is de kans op honorering nul. Maar dat is eigenlijk wel de realiteit van hermeneutisch onderzoek.

4 Wetenschappelijke integriteit

Nu zijn er natuurlijk middelen en trucs om de kans op honorering te vergroten. Het is vaak mogelijk om een onderzoeksproject op te bouwen uit deelprojecten waarvan een deel beschrijvend positiefrechtelijk, een deel rechtsvergelijkend en een deel empirisch is en waarbij kennisdoelen voorop staan. Dat biedt meer houvast voor planning en er zijn er

15 Elgin 2017, p. 315 noot 9.

16 Dit is ook terug te vinden in aan de hermeneutiek verwante benaderingen in de sociale wetenschappen, zoals grounded theory, zie David Rennie, ‘Grounded Theory Methodology as Methodical Hermeneutics:

Reconciling Realism and Relativism’, Theory and Psychology (10) 2000, afl. 4, p. 481-502.

(8)

ook meer geaccepteerde methoden. Dat betekent dus dat er een verschuiving plaatsvindt van hermeneutisch op inzicht gericht onderzoek naar meer empirisch op kennis gericht onderzoek en dat lijkt ons niet altijd een wenselijke ontwikkeling. Of – en dan wordt het een truc – je verbergt het meer hermeneutische onderzoek dat gericht is op nieuwe inzichten in de algemene slotfase van afronding en conclusies, zelfs al is dat waar het je eigenlijk om gaat.

Een tweede truc is dat een groot deel van het in het voorstel beschreven onderzoek feitelijk al is gedaan maar nog niet gepubliceerd. De output voor de beginfase is daarmee al deels gegarandeerd, omdat er al een aantal ruwe conceptteksten of zelfs geaccepteerde artikelen zijn. Daardoor houd je aan het eind ruim tijd over voor nieuw onderzoek op basis waarvan je een volgende aanvraag kunt schrijven. In feite was dat ook het geval in 1996 bij de PIONIER-subsidie van Van der Burg (de riante voorloper van VICI) voor onderzoek naar idealen in recht, moraal en politiek. Het grootste deel van het creatieve denkwerk was al verricht om de aanvraag te kunnen schrijven; ook omdat het zijn tweede poging was. Het eerste deel van de aanvraag was gelijk aan een al geaccepteerd artikel (dat vervolgens het meest geciteerde artikel werd over het thema). Het project werd op allerlei manieren anders ingevuld dan voorzien, bijvoorbeeld omdat vacatures niet kon worden ingevuld of omdat nieuwe ideeën interessanter leken. Het succes was mede mogelijk omdat we de opzet en planning niet al te serieus namen.

Daarmee zijn we al bij de derde truc: iets anders op te schrijven dan je van plan bent, of te bluffen dat je al precies weet wat je gaat doen, ook al weet je dat het mogelijk heel anders gaat lopen. Ons advies aan aanvragers van NWO-voorstellen was soms: beloof dat te doen waarvan je mag aannemen dat NWO het zal honoreren; als je het geld hebt gekregen, ben je vrij om iets anders doen. Bluf dat je naar Harvard en Berkeley gaat, ook al wordt het misschien Newcastle. Dat je het theoretisch kader van Rawls zult hanteren, ook al wordt het waarschijnlijk een andere auteur.

Deze trucs houden allemaal in dat onderzoekers de boel een beetje belazeren. Ze beloven iets te doen, maar doen iets anders. Een beetje oneerlijkheid lijkt nodig voor financiering, althans als je hermeneutisch en op inzicht gericht onderzoek wilt doen. De eerlijkheid en transparantie die zo van belang zijn voor goed onderzoek en een gezonde onderzoekscultuur worden onder druk gezet door het onmogelijke te vragen.17Op inzicht gericht onderzoek vraagt zelfreflectie en kritisch bijsturen onderweg, geen meerjarenplan waarin voor elke fase van het onderzoek precies is vastgelegd wat er moet gebeuren en wat het gaat opleveren.

17 Over de kernwaarden van wetenschappelijke integriteit: Antoine Hol, ‘De Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018’, Justitiële Verkenningen (45) 2019, afl. 2, p. 62-73.

(9)

Het NWO-systeem stimuleert dus gedrag dat op gespannen voet staat met de wetenschap- pelijke integriteit.

5 Conclusies en aanbevelingen

Vanuit het NWO-perspectief is dit verontrustend. Het betekent dat het systeem niet alleen inefficiënt, ineffectief, eenzijdig en onbetrouwbaar is, maar ook andere ongewenste effecten heeft. Het benadeelt creatief onderzoek gericht op nieuwe inzichten, het benadeelt herme- neutisch onderzoek, en het ondergraaft de wetenschappelijke integriteit. Bovendien verdeelt het geld op basis van onderzoeksplannen, op basis van de vraag wie de mooiste opstellen kan schrijven, terwijl al bekend is dat ze een schijnzekerheid bieden over hoe het onderzoek precies zal worden uitgevoerd. Het is alsof je een ICT-project aanbesteedt op basis van nauwkeurige, maar niet-realistische berekeningen en specificaties, waarbij je al weet dat het ICT-bedrijf tussentijds zal melden dat de specificaties en begrotingen toch niet haalbaar zijn. Als dat betekent dat je daarmee een duurdere concurrent met realistische specificaties en begrotingen (of met een eerlijke post onvoorzien) hebt afgewezen, is het project op basis van verkeerde gronden toegewezen. Ook voor NWO geldt dus dat het aannemelijk is dat projecten deels op basis van de verkeerde gronden worden toegewezen.18

Gelukkig begint er in het beleid een kanteling te komen, waarbij de nadelen van de focus op competitie in NWO-verband steeds meer erkend worden. Wat zouden we moeten doen? We beperken ons hier vanwege de ruimte tot de VENI. In het licht van de lage sla- gingskans en de relatief kleine projectomvang is de overhead vrij hoog. Omdat onderzoekers nog aan het begin van de carrière staan is ook de onbetrouwbaarheid vrij hoog. Daarom kunnen we VENI beter afschaffen. Het hiermee uitgespaarde geld kan dan naar de univer- siteiten terug, maar dan wel geoormerkt naar de faculteiten, en niet naar het centrale niveau. De ervaring leert dat anders de kans groot is dat de CvB’s de vrijkomende middelen weer op universitair niveau competitief verdelen, of via speerpunten of andere beleidspro- gramma’s waar mooie voorstellen voor moeten worden geschreven. De ene competitie

18 Illustratief is het volgende citaat in Vranken & Snel 2019, p. 713: ‘Eigen ervaring leert dat gedurende een promotietraject de reikwijdte en oriëntatie van het onderzoek nogal eens, en soms flink, wil veranderen, doorgaans in de richting van juridisch-dogmatisch onderzoek.’ Dit verschijnsel herkennen we en het is precies waar we voor waarschuwen. NWO, ERC of faculteiten wijzen mogelijk projecten toe op basis van een niet-realistisch voorstel met empirische aspecten en vervolgens worden tijdens de rit de empirische aspecten eruit verwijderd omdat ze niet haalbaar zijn. Ten opzichte van de realistischer concurrenten die afzagen van te grote interdisciplinaire ambities, en die het geld niet kregen omdat hun voorstel minder vernieuwend was, is dit unfair. Een van de auteurs herinnert zich een voorstel waarbij hij indiening dringend afried wegens in zijn ogen irreële interdisciplinaire ambities. Dit voorstel werd niettemin door NWO gehonoreerd, maar er was vervolgens geen schaap met zes poten te vinden om het project uit te voeren.

(10)

door de andere vervangen levert niet veel winst op, omdat het fundamentele knelpunt is dat de wetenschappelijke staf te weinig tijd overhoudt voor het doen van onderzoek, mede door het voortdurend moeten schrijven, begeleiden en beoordelen van uitgebreide onderzoeksvoorstellen.

De facultaire vervanging van VENI zou rekening moeten houden met twee uitgangspunten.

Ten eerste Merkelbachs inzicht dat we vaak niet voldoende grond hebben om te onder- scheiden tussen goed en net iets minder goed. Ten tweede het vermijden van het onterechte Mattheuseffect. Dat kan door het beschikbare geld te verspreiden over een groter aantal kandidaten en deels te loten. Daarom kunnen we beter afstappen van het huidige alles-of- niets karakter. Volgens onze indruk komen bij juridische faculteiten bijna alle VENI-aan- vragen van kandidaten die al een tijdelijke aanstelling hebben als docent en die allemaal een te zware onderwijslast hebben. Met het geld van de VENI plus de vrijkomende NWO- bureaukosten kunnen we voor een grotere groep jonge docent-onderzoekers een substan- tiële verhoging van hun onderzoektijd mogelijk maken binnen hun aanstelling.19Na een marginaal getoetste summiere aanvraag zou er geloot kunnen worden welke medewerkers 25% extra onderzoektijd krijgen gedurende drie jaar.20Daarmee krijgt jaarlijks een vier maal zo grote groep beginnende docenten de kans om aan een onderzoekprofiel te bouwen (terwijl ze tegelijk ook hun cv op het gebied van onderwijs en organisatie kunnen ontwik- kelen). Daarmee zal het rendement in termen van extra publicaties veel hoger zijn dan bij de huidige VENI.21

Vraag voor studenten

In deze bijdrage wordt een onderscheid gemaakt tussen kennisvermeerdering en het ver- groten van inzicht. Wat houdt dit onderscheid in? En wat betekent het onderscheid voor de methodologie van onderzoek doen? Ben je het eens met de manier waarop de auteurs het onderscheid maken?

19 Ook senior-medewerkers krijgen zo overigens iets meer onderzoektijd omdat ze minder tijd kwijt zijn aan het begeleiden en beoordelen van onderzoekaanvragen en zitting nemen in selectiecommissies.

20 De marginale toetsing is zinvol, omdat zij mensen dwingt in ieder geval goed na te denken over hun onderzoeksplannen. Bij NWO-commissies is naar onze ervaring meestal zo’n twintig procent van de aan- vragen overduidelijk beneden de maat. Een facultaire marginale toets kan voorkomen dat onvoldoende doordachte plannen gehonoreerd worden. Een summiere aanvraag is nauwelijks extra overhead voor de aanvragers of leidinggevenden. Goed vooraf nadenken over het eigen onderzoek is altijd zinvol, en het bespreken van een onderzoeksplan met de leidinggevende is tegenwoordig vaak onderdeel van personeels- beleid.

21 De loting zorgt voor minimale overhead en voorkomt bovendien het ongewenste Mattheuseffect. Loting wordt ook bepleit door Merkelbach die daarvoor verwijst naar ervaringen in Zwitserland en Nieuw-Zeeland waar men soms ook werkt met loting, eveneens na een beperkte screening op minimale kwaliteit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gestelde vraag: met het oog op klantrelaties, hoe belangrijk zijn de volgende zaken voor jouw bedrijf. Geef aan hoe belangrijk elk gebied is voor jouw bedrijf op een schaal van 1

Dit betekent dat het percentage respondenten dat aangeeft dat de wachttijden en –lijsten niet centraal georganiseerd worden (nu 25%) in werkelijkheid hoger is. Het uitsplitsen

Financiering in het kader van de regeling ESF SITS is alleen mogelijk voor experimenten Participatiewet waarvan de Minister heeft beoordeeld dat deze in overeenstemming zijn met de

Onderzoek aan het Laboratorium voor Bosbouw van de Universiteit Gent wees uit dat jeneverbes binnen enkele decennia vrijwel volledig zal uitsterven in Vlaanderen

Hierbij is niet alleen gekeken naar kosten die ouders mogelijk besparen als het kind jeugdhulp met verblijf ontvangt, maar is ook gekeken naar mogelijke extra inkomsten die ouders

Voorbeelden van deze knelpunten zijn hoge administratieve lasten voor aanbieders en gemeenten/regio’s, onvoldoende middelen voor inzet van passende en intensieve ondersteuning

* Meer grote culturele instellingen (10+ fte) dan kleine culturele instellingen maken gebruik van transactionele data (respectievelijk 62 procent versus 17 procent).. Op dit

Met inachtneming van het tweede lid, is het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 10 van het op 20 juni 1960 gesloten Verdrag tussen het Koninkrijk België en